Organisatie | Breda |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Re-integratieverordening Breda 2009 |
Citeertitel | Re-integratieverordening Breda 2009 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | sociale zaken |
Deze regeling vervangt de Re-integratieverordening Wet Werk en Bijstand gemeente Breda.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
29-03-2012 | 29-03-2012 | Intrekking | 15-03-2012 Bredase Bode, 28-03-2012 | 39273 | |
24-12-2009 | 01-10-2009 | 29-03-2012 | Nieuwe regeling | 01-10-2009 Het Stadsblad Breda, 23-12-2009 | 35388 |
De Raad van de gemeente Breda,
Gezien het advies van de Commissie Onderwijs en Economie
Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Breda d.d. 17 november 2009,
7, 8 en 10 tweede lid van de Wet werk en bijstand, artikel 12 eerste lid, sub a van de Wet investeren in jongeren, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, artikel 21 vierde lid van de Wet werk en inkomen kunstenaars en artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
startkwalificatie: een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 7 onderscheidenlijk 8 van de Wet op het voorgezet onderwijs;
Hoofdstuk 2 Beleid en Financiën
Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden tot 65 jaar, jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod, aan personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering, aan niet-uitkeringsgerechtigden alsmede aan personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de WWB, algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling aan. Artikel 40, eerste lid van de WWB is van overeenkomstige toepassing. Een voorziening aan kunstenaars wordt alleen op verzoek van de kunstenaar aangeboden.
Het college kan aan personen uit de doelgroep UWV ondersteuning bij de arbeidsinschakeling of een voorziening gericht op arbeidsinschakeling aanbieden. Een voorziening aan personen uit de doelgroep UWV wordt alleen ingezet op aanvraag van de persoon en na beoordeling door het college op basis van individuele omstandigheden en indien dit leidt tot een sluitende aanpak in het participatiebeleid.
Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college na overleg met de cliënt een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van de cliënt, zoals bedoeld in deze verordening in artikel 1, onder a, c tot en met f het meest doelmatig is met het oog op duurzame inschakeling in de arbeid.
Het college kan jaarlijks voor 1 augustus de omvang van het in het vierde lid bedoelde aanbod vaststellen op basis van het beschikbare budget en de samenstelling van het cliëntenbestand. Hierbij wordt rekening gehouden met het gestelde in artikel 7 van deze verordening. In verband met de Europese aanbestedingsregels vindt deze vaststelling uiterlijk 1 augustus van elk jaar plaats.
Artikel 2A Opdracht college werkleeraanbod jongere
Het college stemt het werkleeraanbod af op de omstandigheden, krachten en bekwaamheden van de jongere, wiens recht op een werkleeraanbod is vastgesteld. Bij de invulling van het werkleeraanbod onderzoekt het college de mogelijkheden en omstandigheden van de jongere. Zij beziet daarbij tevens in hoeverre de wensen van de jongere bij de invulling van het werkleeraanbod kunnen worden betrokken.
Artikel 4 Verplichtingen van de cliënt
Het college kan het werkleeraanbod aan een jongere intrekken of herzien, indien een wijziging optreedt in de omstandigheden, krachten of bekwaamheden van de jongere dan wel indien de jongere niet voldoet aan een of meer op hem rustende verplichtingen als bedoeld in hoofdstuk 5 van de WIJ en hem dit te verwijten valt.
Indien de persoon, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het eerste tot en met achtste lid, als gevolg waarvan de voorziening wordt beëindigd dan wel het werkleeraanbod wordt ingetrokken kan het college de kosten van de voorziening dan wel een eventueel verstrekte subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen van deze persoon.
Artikel 7 Algemene bepalingen over voorzieningen
Het doel van de inzet van voorzieningen is het bevorderen van duurzame arbeidsparticipatie van jongeren door het opdoen van werkervaring, het aanleren van vaardigheden en kennis, het opdoen van werkritme, maatschappelijke participatie dan wel op andere wijze vergroten van persoonlijke en maatschappelijke zelfredzaamheid.
Het college vult de voorziening bedoeld in het eerste lid voor de jongere die niet beschikt over een startkwalificatie in principe in met scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij naar het oordeel van het college een dergelijke scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van de jongere te boven gaat of onvoldoende bijdraagt aan vergroting van de kans op arbeidsinschakeling van de jongere of indien er sprake is van andere dringende redenen.
Artikel 8A Persoonsgebonden re-integratiebudget
Het college kan aan personen, bedoeld in artikel 1, onder a tot en met f, een subsidie aanbieden in de vorm van een persoonsgebonden re-integratiebudget ter voldoening van noodzakelijke te maken kosten van werkzaamheden gericht op arbeidsinschakeling.
Elke nieuw ingestroomde uitkeringsgerechtigde werkzoekende en elke jongere met een (start)kwalificatie die recht heeft op een werkleeraanbod krijgt binnen 1 maand na inschrijving bij het UWV WERKBbedrijf een aanbod voor een work first voorziening als bedoeld in artikel 1, onder y, gericht op inschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid.
Het eerste lid is niet van toepassing op personen ten aanzien van wie het college heeft bepaald dat een volledige ontheffing van de arbeidsverplichting geldt en voor personen waarvan het UWV WERKbedrijf heeft vastgesteld dat zij op korte termijn naar algemeen geaccepteerde arbeid kunnen worden geleid.
Artikel 9A Voorbereidingstrajecten voor zelfstandige arbeid
Het college kan aan personen, bedoeld in artikel 1, onder a tot en met g, voorbereidingstrajecten aanbieden voor zelfstandige arbeid.
Artikel 9 B Arbeidsactivering en – toeleiding
Het college kan aan personen, bedoeld in artikel 1, onder a tot en met g, arbeidsactivering en - toeleiding aanbieden, als onderdeel van een re-integratietraject, gericht op arbeidsinschakeling.
Het college kan aan personen, bedoeld in artikel 1, onder a tot en met g, een werkstage aanbieden, als onderdeel van een re-integratietraject, gericht op arbeidsinschakeling.
Artikel 10B Gesubsidieerd werk
Het college kan aan personen, bedoeld in artikel 1, onder a tot en met e, als onderdeel van een re-integratietraject, gericht op arbeidsinschakeling werk aanbieden in de vorm van opstap- en vangnetbanen.
Artikel 10C Nazorg bij arbeidsinschakeling
Het college kan aan personen, bedoeld in artikel 1, onder a tot en met g, nazorg bij arbeidsinschakeling aanbieden, als onderdeel van een re-integratietraject, gericht op arbeidsinschakeling.
Artikel 11B Ondersteuning bij een beroep op maatschappelijke opvang of medische zorg
Het college kan aan personen, bedoeld in artikel 1, onder a en b, ondersteuning aanbieden bij een beroep op maatschappelijke opvang of medische zorg.
Artikel 12 A Ondersteunende instrumenten
Het college kan aan personen, bedoeld in artikel 1, onder a tot en met g, ondersteunende instrumenten aanbieden, waaronder kinderopvang, schuldhulpverlening, onderzoeken door deskundigen en taalgerichte scholing.
Artikel 12B Diagnose-instrumenten
Het college kan aan personen, bedoeld in artikel 1, onder a tot en met g, diagnose instrumenten aanbieden.
Artikel 15 Inkomstenvrijlating
De uitkeringsgerechtigde die arbeid in deeltijd heeft verricht of aanvaardt, waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde norm, krijgt vrijlating van inkomsten uit arbeid gedurende maximaal zes aaneengesloten maanden, mits dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling. Voor de hoogte van de bedragen wordt verwezen naar de geactualiseerde bedragen opgenomen in artikel 31 van deWWB, artikel 2 van het het inkomensbesluit IOAW en artikel 4 van de IOAZ.
Hoofdstuk 4 Overgangsbepalingen
Artikel 19 Subsidieduur voor bestaande dienstverbanden op grond van artikel 4 en 5 van de voormalige Wet inschakeling werkzoekenden (Wiw)
De subsidie voor personen die op 31 december 2003 een dienstbetrekking hadden voor onbepaalde tijd op grond van artikel 4 Wiw, blijft gehandhaafd tot aan het einde van het dienstverband, zolang de persoon woonachtig is in de gemeente Breda. Verhuizing buiten de gemeente Breda betekent dat de subsidie beëindigd wordt.
Artikel 20 Subsidieduur voor bestaande dienstverbanden op grond van de voormalige Regeling In- en Doorstroombanen (I/D regeling)
Voor werkgevers die op 31 december 2003 personen in dienst hadden op grond van de I/D regeling is ten aanzien van de loonkostensubsidie met ingang van 1 januari 2007 artikel 13, juncto artikel 1, sub o van toepassing.
Het college zal jaarlijks voor 1 juni aan de raad verantwoording afleggen over de uitvoering van de verordening in het voorafgaande kalenderjaar.
Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening daartoe aanleiding geeft.
TOELICHTING OP DE RE-INTEGRATIEVERORDENING BREDA 2009
Aanleiding voor deze verordening ligt in artikel 8 eerste lid onder a, e en f en tweede lid onder a en c van de Wet werk en bijstand en artikel 12 eerste lid onder a van de Wet investeren in jongeren.
1. De raad stelt bij verordening regels met betrekking tot:
a. het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a;
b. het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 18, tweede lid;
c. het verhogen en verlagen van de norm, bedoeld in artikel 30.
d. het verlenen van een langdurigheidstoeslag als bedoeld in artikel 36;
e. de scholing of opleiding, bedoeld in artikel 10 a, vijfde lid;
f. de premie, bedoeld in artikel 10a, zesde lid
2. De regels, bedoeld in het eerste lid hebben:
a. in ieder geval betrekking op de evenwichtige aandacht voor de in artikel 7, eerste lid, onder a, genoemde groepen, alsmede voor verschillende doelgroepen daarbinnen, en op de wijze waarop rekening wordt gehouden met zorgtaken.
b. voor zover het gaat om het eerste lid, onderdeel d, in ieder geval betrekking op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen;
c. voor zover het gaat om het eerste lid, onderdeel f, in ieder geval betrekking op de hoogte van de premie in relatie tot de armoedeval.
In bovengenoemd artikel wordt verwezen naar ondersteuning en voorzieningen volgens artikel 7 van de WWB:
Artikel 7 WWB Opdracht college
1.Het college is verantwoordelijk voor:
a.het ondersteunen van personen die algemene bijstand ontvangen, personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en niet-uitkeringsgerechtigden bij arbeidsinschakeling en, indien het college daarbij het aanbieden van een voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling noodzakelijk acht, voor het bepalen en aanbieden van deze voorziening.
1. De raad stelt bij verordening regels met betrekking tot:
a. de inhoud van een werkleeraanbod
Artikel 11 WIJ Opdracht college
1. Het college is verantwoordelijk voor het doen van een werkleeraanbod.
De definities behoeven geen nadere toelichting met uitzondering van algemeen geaccepteerde arbeid. Er mag van een persoon onder andere niet verwacht worden dat deze werk verricht dat in strijd is met de wet (criminele activiteiten), of dat werk in strijd is met zijn persoonlijke integriteit, bijvoorbeeld prostitutie, seksindustrie of defensie.
Alle voorzieningen die het college inzet zijn primair gericht op de ondersteuning bij arbeidsinschakeling en het wegnemen van belemmeringen daartoe.
De doelmatigheid van de voorzieningen wordt in de praktijk beoordeeld door de klantmanagers. Zij plaatsen personen uit de doelgroep op trajecten waarvan zij verwachten dat deze het meest bijdragen aan de arbeidsinschakeling. Volgens het uitgangspunt “”Maximale participatie, meedoen naar vermogen”, zoals vastgesteld door de raad in de visie arbeidsmarktbeleid 2009-2015 “Iedereen doet mee, want iedereen is nodig!”. Onder meedoen naar vermogen wordt verstaan, iedereen zo hoog mogelijk zien te krijgen op de participatieladder.
Voor kunstenaars geldt dat het aanbod van voorzieningen op verzoek van de kunstenaar zelf plaatsvindt. De WWIK legt de verantwoordelijkheid hiervoor bij de kunstenaar zelf. Voorzieningen die aan kunstenaars worden aangeboden richten zich uitsluitend op inschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid. Omdat Breda een centrumgemeente is voor de uitvoering van de WWIK kan het hier ook om kunstenaars gaan die niet in Breda woonachtig zijn, maar wel onder de verantwoordelijkheid van Breda vallen.
De verwijzing naar artikel 40, lid 1 WWB betreft de groep daklozen. De WWB geeft aan dat de de voorzieningen ook aan deze groep kunnen worden aangeboden.
In de visie arbeidsmarktbeleid 2009-2015 “ Iedereen doet mee, want iedereen is nodig!”, vastgesteld door de gemeenteraad in juni 2009 is bepaald dat de gemeente het participatiebudget voor een bredere doelgroep, de doelgroep van het UWV kan inzetten. Er van uitgaande dat al maximaal gebruik is gemaakt van de voorzieningen van het UWV. De dienstverlening wordt in principe ingezet voor ingezetenen van de gemeente Breda. Dit is verwoord in het tweede lid en het laatste lid. De diversiteit in doelgroepen en in het aanbod komt tot uitdrukking in de variatie aan inkoopovereenkomsten, waaronder work first trajecten trajecten voor personen die reeds een uitkering hebben of zonder uitkering werkzoekend zijn, trajecten voor jongeren , trajecten sociale activering als opstap naar arbeidsinschakeling, losse producten als assessment en directe bemiddeling.
De kortste weg naar duurzame arbeidsparticipatie is het doel van het in te zetten werkleeraanbod. Aan jongeren die direct inzetbaar zijn op de arbeidsmarkt wordt door het college in beginsel algemeen geaccepteerde arbeid aangeboden, of ondersteuning bij de arbeidsinschakeling, als bijv. arbeid niet direct beschikbaar is. Het blijft uiteraard een kwestie van maatwerk of daar in het concrete geval ook toe besloten wordt. De woorden „in beginsel‟ moeten in die context worden gelezen.
In het tweede lid is tevens verduidelijkt dat het werkleeraanbod ook samengesteld kan zijn uit een combinatie van algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij arbeidsinschakeling en één of meerdere voorzieningen. Onder voorziening wordt verstaan een instrument dat wordt ingezet om de jongere dichterbij de arbeidsmarkt te brengen. Dit kan zoals gezegd allerlei vormen hebben, variërend van schuldhulpverlening tot training van werknemersvaardigheden.
In het derde lid is vastgelegd dat een werkleeraanbod ook kan bestaan uit ondersteuning bij een traject gericht op werk in zelfstandig beroep of bedrijf. Dit volgt reeds uit artikel 17, zesde lid, WIJ. Uit een oogpunt van herkenbaarheid en consistentie, alsmede gelet op het belang dat gehecht wordt aan het begeleiden van jongeren naar zelfstandig werk, is deze bepaling opgenomen. Aangetekend moet daarbij worden dat het een zgn. „kan‟-bepaling is:het college bepaalt of het zinvol is de jongere een aanbod te doen gericht op ondersteuning richting zelfstandig bedrijf of beroep. Ter zake kan beleid worden geformuleerd.
Het vierde lid vormt een herhaling van artikel 17, eerste lid, WIJ. Wederom uit een oogpunt van herkenbaarheid en consistentie, alsmede gelet op het belang van maatwerk bij het vaststellen van het werkleeraanbod, is dit artikel opgenomen. Toegevoegd is de gemeentelijke onderzoeksplicht en de plicht om de wensen van de jongere bij de invulling te betrekken. Met het oog op motivering en kansbenutting zal het college daarmee rekening dienen te houden. Daarmee is niet gezegd dat de jongere recht heeft op een bepaalde specifieke voorziening en deze kan opeisen. De uiteindelijke invulling van de aard en de samenstelling van het aanbod is voorbehouden aan het college.
Bij de vormgeving van het werkleeraanbod in de WIJ is speciale aandacht besteed aan alleenstaande ouders, vanwege hun zorgtaken en mogelijk verminderde belastbaarheid. Daarom geldt voor alleenstaande ouders met een ten laste komend kind jonger dan vijf jaar, dat het werkleeraanbod desgevraagd wordt ingevuld door middel van scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij een dergelijke scholing de krachten of bekwaamheden van de jongere te boven gaat (artikel 17, vierde lid, WIJ). Daaraan wordt in het vijfde lid toegevoegd dat het college bij de invulling van het werkleeraanbod de situatie van de alleenstaande ouder betrekt, ongeacht de leeftijd van het kind. Evt. kosten voor kinderopvang die niet toereikend door voorliggende voorzieningen worden gecompenseerd. De gehandicapte jongeren nemen eveneens een bijzondere positie in binnen de WIJ. Voor deze groep jongeren met een medische beperking is het van belang dat het aanbod aansluit bij hun mogelijkheden. Het uitgangspunt van maatwerk bij het werkleerrecht zal vooral voor deze groep een cruciale rol spelen. Aan de hand van de individuele situatie zal het college beoordelen welk aanbod past bij de jongere met inachtneming van zijn/haar mogelijkheden en beperkingen. Voor de groep jongeren die weinig perspectief heeft op arbeidsinschakeling behoort sociale activering tot mogelijkheden. Is arbeidsinschakeling in het geheel (nog) niet aan de orde, dan brengt artikel 17, tweede lid, WIJ met zich mee dat (tijdelijk) geen werkleeraanbod wordt gedaan. Er bestaat gedurende die periode wel aanspraak op inkomensvoorziening. Zodra de belemmeringen zijn opgeheven, dient een gericht werkleeraanbod te worden gedaan.
Personen genoemd in het eerste lid hebben aanspraak op voorzieningen. Dat wil niet zeggen dat zij bepaalde voorzieningen kunnen afdwingen. Het college bepaalt in overleg met de klant welke voorziening het best kan worden ingezet om de klant zo efficiënt mogelijk naar algemeen geaccepteerde arbeid te laten instromen.
Jongeren genoemd in het tweede lid die recht hebben op een werkleeraanbod komen in aanmerking voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en voorzieningen. Dit vloeit reeds voort uit artikel 13, eerste lid, WIJ maar is omwille van de herkenbaarheid en eenduidigheid hier nader geconcretiseerd. Wat de vorm van de ondersteuning is, bepaalt het college zelf (bijv. Kamerstukken II 2008-2009, 31 775, nr. 3, p. 22). Voor de duidelijkheid is verder nog bepaald dat het om jongeren moet gaan die recht op een werkleeraanbod hebben. Dat is niet iedere „jongere‟ in de zin van de WIJ (zie artikel 2, eerste lid, WIJ), want daaronder wordt verstaan de jongere in de leeftijd van 16 tot 27 jaar. Artikel 13, eerste lid, WIJ kadert de doelgroep af.
Het college kan verschillende verplichtingen opleggen aan personen die deelnemen aan voorzieningen. Een medisch onderzoek, behandeling van een verslaving of begeleiding bij schuldenproblematiek, het op gezette tijden met de consulent bespreken van de voortgang zijn hiervan voorbeelden.
Ten aanzien van het derde lid is in het uitvoeringsbesluit aangegeven welke criteria worden gehanteerd buiten het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid en het gebruik van de aangeboden voorzieningen. Deze laatste twee verplichtingen zijn vastgelegd in artikel 9, eerste lid van de WWB. Dit artikel is verder aangevuld met de verplichtingen van een jongere die recht heeft op een werkleeraanbod.
Het zevende lid vormt een herhaling van artikel 21 WIJ. De meerwaarde van opname van deze bepaling in deze verordening is gelegen in de overweging dat intrekking van het werkleeraanbod complementair is aan het voeren van beleid m.b.t. de invulling het werkleeraanbod. Daar waar het recht op werkleeraanbod wordt toegekend en ingevuld, kan dit ook worden ingetrokken, onder de voorwaarden, genoemd in artikel 21 WIJ. Met betrekking tot intrekking van het werkleeraanbod in verband met schending van de verplichtingen verbonden aan het werkleeraanbod, wordt het aan het college overgelaten om te bepalen onder welke voorwaarden daartoe kan worden besloten. Het is niet aan de gemeenteraad om daarover voorschriften te geven, niettemin dient het intrekken van het werkleeraanbod met terughoudendheid plaats te vinden, zoals reeds in de Algemene toelichting is opgemerkt. Intrekking is in wezen slechts aan de orde als er een situatie is ontstaan dat niet langer kan worden gevergd dat het werkleeraanbod wordt voortgezet en een andere invulling (via gedeeltelijke herziening) evenmin soelaas biedt. Gedacht kan worden aan herhaalde misdragingen jegens andere jongeren of begeleiders op de werk/leerplek of veelvuldig verzuim. Daarbij kunnen bijv. ook een rol spelen de positie van gemotiveerde jongeren die wachten op een werk/leerplek, de staat van de arbeidsmarkt en de kosten van de voorziening. Het verdient aanbeveling als het college bij de invulling van het gemeentelijk beleid met deze kaders rekening houdt en slechts tot intrekking besluit nadat de individuele situatie zorgvuldig afgewogen is. Zie ook de Maatregelen- en handhavingsverordening Breda 2009. Wanneer een werkleeraanbod wordt ingetrokken, vervalt ook de inkomensvoorziening. Een jongere die zich jegens het college herhaaldelijk ernstig misdraagt en hem dit te verwijten valt kan volgens artikel 22 WIJ worden uitgesloten van het recht op een werkleeraanbod. In lid 8 is bepaald dat dit gebeurt voor een maand.
Elke vorm van vrijstelling moet worden gemotiveerd op basis van persoonlijke omstandigheden van de cliënt. Hetgeen genoemd staat in dit artikel wordt geacht te vallen onder zwaarwegende persoonlijke omstandigheden, waarop vrijstelling van toepassing is.
Het eerste lid betreft vrijstelling van sollicitatieverplichtingen en niet van arbeidsverplichtingen. Arbeidsverplichtingen zijn ruimer en bevatten naast de sollicitatieverplichting ook bijvoorbeeld verplichtingen als inschrijving bij het UWV WERKbedrijf en het volgen van scholing.
Het verrichten van vrijwilligerswerk voor tenminste 20 uur per week of het doen van mantelzorg in combinatie met een slechte arbeidsmarktpositie is grondslag voor vrijstelling van sollicitatieverplichting. Vrijwilligerswerk wordt nadrukkelijk gezien als een mogelijkheid om meer (arbeids)vaardigheden op te doen en personen te ontwikkelen op de participatieladder.
De in het eerste lid onder d genoemde vrijstelling is gebaseerd op het kortdurend zorgverlof, zoals genoemd in de wet Zorg en Arbeid. De toekenning en registratie van kortdurend zorgverlof wordt opgenomen in de inkoopovereenkomsten met re-integratiebedrijven.
Het tweede lid maakt het mogelijk om vrijstelling te verlenen van arbeidsverplichtingen.Hiermee wordt onderkend dat het handhaven van de arbeidsverplichtingen voor sommige mensen geen meerwaarde meer heeft. In de visie arbeidsmarktbeleid 2009-2015 vastgesteld door de gemeenteraad in juni 2009 is vermeld dat we alle inwoners van Breda willen laten participeren naar vermogen. We willen iedereen zo hoog mogelijk zien te krijgen op de zogenaamde “participatieladder”. Ook in het kaderstellend debat van de gemeenteraad is extra aandacht besteed aan het particeren (meedoen) van uitkeringsgerechtigden. Hierdoor is ook de Maatregelen- en Handhavingsverordening aangepast, zodat deze beter aansluit bij het re-integratiebeleid. Deze aanpassing maakt het mogelijk om een maatregel op te leggen indien een belanghebbende zijn afspraken in het kader van een zorgtraject en/of sociaal activeringstraject niet nakomt. Uitkeringsgerechtigden hebben dus zoals verwoord in het tweede lid ondanks de vrijstelling van de arbeidsverplichting, wel een activeringsverplichting.
Het tweede lid onder b is toegevoegd vanwege de in werking treding van de Wet verbetering arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders per 1 januari 2009. Alleenstaande ouders met kinderen jonger dan vijf jaar hoeven niet meer te solliciteren als ze dat niet willen. Deze vrijstelling duurt maximaal zes jaar. In deze periode zijn ze wel verplicht scholing te volgen, zodat ze na de vrijstelling sneller een baan kunnen vinden. Het niet voldoen aan de scholingsplicht heeft tot gevolg dat er geen recht bestaat op ontheffing van de arbeidsverplichting. De alleenstaande ouder moet de ontheffing van de sollicitatieplicht zelf aanvragen. Er is dan wel sprake van een scholingsplicht. De ontheffing geldt gedurende ten hoogste zes jaar.
Het instellen van subsidieplafonds dient twee doelen: a) Het voorkomt dat (posten in) de begroting worden overschreden en b) het vormt een juridische weigeringsgrond voor het beschikbaar stellen van een specifieke voorziening. Als het budget voor een specifieke voorziening is uitgeput, dan kan deze voorziening niet meer worden aangeboden. In dat geval wordt een andere voorziening ingezet.
De wettelijke basis voor het instellen van subsidieplafonds is geregeld in artikel 4:22 van de Algemene wet bestuursrecht.
In het eerste lid is het maatwerk-principe gerelateerd aan de inzet van voorzieningen. De voorzieningen die worden ingezet moeten een adequaat en toereikend middel zijn om het doel te bereiken. Afgezien van participatieplaatsen kan het gehele instrumentarium aan voorzieningen worden ingezet voor jongeren. Het is denkbaar dat het college nog andere voorzieningen ontwikkelt die (nog) niet in de verordening zijn opgenomen. Deze verordening staat daaraan niet in de weg. Het staat het college in beginsel vrij om het werkleeraanbod zelf invulling te geven en daarbij ook te betrekken de mate waarin voorzieningen noodzakelijk geacht worden en feitelijk beschikbaar zijn.
In het tweede lid is het doel van de inzet van voorzieningen verwoord. Afhankelijk van de aard van de voorziening zal sprake zijn van één van de aangegeven (tussen)doelen, met als eindbestemming de duurzame arbeidsparticipatie.
Lid 3: het behoort tot de gemeentelijke beleidsvrijheid om te bepalen of het werkleeraanbod wordt ingevuld door werken of leren of een combinatie van beide. Gelet op het belang dat door de wetgever wordt gehecht aan het behalen van een startkwalificatie, Wordt een voorziening in principe ingevuld met scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert als de jongere daarover niet beschikt. Dit kan een opleiding zijn die tot een startkwalificatie leidt, maar ook een andere scholing of opleiding die de jongere dichterbij het perspectief van duurzame arbeidsinschakeling brengt.
In artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht is de aanspraak op subsidies geregeld. De subsidies en voorzieningen worden beschikbaar gesteld voor bepaalde doeleinden. De gebruiker wordt geacht medewerking te geven aan de doeleinden van de voorzieningen en subsidies. De aanspraak geldt dus onder die voorwaarde. Waar in dit artikel sprake is van nadere regels , zijn/worden deze bepalingen ook opgenomen in het uitvoeringsbesluit.
Artikel 17 van de WWB en artikel 43 van de WIJ bepaalt dat personen op wie een voorziening van toepassing is verplicht zijn mee te werken aan het verstrekken van gevraagde informatie.
In artikel 7, eerste lid van de WWB en artikel 11, eerste lid van de WIJ wordt melding gemaakt van voorzieningen en een werkleeraanbod, zonder dat deze concreet worden genoemd. Dat kan ook niet, omdat gemeenten daaraan hun eigen invulling kunnen geven. In de artikelen 8 A tot en met 12 B worden een aantal specifieke voorzieningen genoemd die door het college worden ingezet.
Artikel 9 van de WWB betreft de verplichting algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden en gebruik te maken van de aangeboden voorzieningen.
Gedeeltelijke vrijstelling als gevolg van zorgtaken vraagt om een zorgvuldige afweging van de persoonlijke omstandigheden van de cliënt. Zorgtaken zullen te allen tijde noodzakelijk en onvermijdbaar moeten zijn.
Aan cliënten met een uitkeringsgerechtigden, jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod, Anw-ers, kunstenaars en nuggers wordt de mogelijkheid geboden om een eigen traject vast te stellen. Dit traject moet wel gericht zijn op arbeidsinschakeling en kan derhalve niet voor sociale activering worden ingezet.
Artikel 10A is gewijzigd als het gevolg van de inwerkingtreding per 1 april 2009 van de Wet stimulering arbeidsparticipatie. Conform artikel 8 van de WWB stelt de gemeenteraad bij verordening regels met betrekking tot de hoogte van de premie, alsmede de eventuele inzet van scholing op opleiding, indien er sprake is van een persoon die algemene bijstand ontvangt en die in het kader van een door het college aangeboden voorziening onbeloonde additionele arbeid verricht. Op grond van de WIJ behoren participatieplaatsen niet tot het re-integratieinstrumentarium voor jongeren. Bij jongeren zal de situatie waarin de afstand tot de arbeidsmarkt dusdanig groot is dat dit met 2 jaar additionele arbeid te overbruggen is, niet in die mate voordoen, dat de regering participatieplaatsen in de vorm van artikel 10 a WWB noodzakelijk acht voor jongeren. De gemeente kan wel een werkleeraanbod doen dat bestaat uit het verrichten van additionele werkzaamheden waarbij niet de criteria en voorwaarden van artikel 10 a WWB gelden. Hiervoor is dus niet vereist dat de jongere een grote afstand heeft tot de arbeidsmarkt, terwijl voor de duur van de werkzaamheden een periode van zes maanden voor jongeren meer gangbaar is.
Bij de vaststelling van de hoogte van de premie is overwogen dat een premie van dien aard geen risico vormt met betrekking tot de armoedeval.
Er wordt bewust afgezien van een detacheringsconstructie, waarbij de gemeente zelf als werkgever fungeert. Bij detachering door de gemeente is deze zowel opdrachtnemer als opdrachtgever. Ook arbeidsrechtelijke aspecten spelen hierin een belemmerende rol.
Met de loonkostensubsidie worden mogelijkheden geboden voor gesubsidieerde arbeid als vervanging van subsidie op basis van Wiw en de I/D regeling.
Gesubsidieerde arbeid kan worden ingezet als voortraject naar reguliere arbeid. Deze voorziening heeft per definitie een tijdelijk karakter.
Voor sommige personen is gesubsidieerde arbeid echter het hoogst haalbare (vangnetbaan). Ondanks dat mag wettelijk geen structurele gesubsidieerde arbeid als voorziening worden aangeboden, zoals blijkt uit de toelichting op artikel 9 van de WWB. Daarnaast bepaalt de Flexwet, dat aansluitend op een tijdelijke arbeidsovereenkomst van maximaal 36 maanden een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd moet worden aangeboden. Daarmee wordt een grens gesteld aan de inzetbaarheid van een vangnetbaan. Regels voor de subsidiëring zijn opgenomen in het uitvoeringsbesluit.
Gesubsidieerde arbeid is een tijdelijke voorziening, bedoeld als opstap naar regulier werk. Om te voorkomen dat de inspanningen stoppen zodra een persoon in gesubsidieerde arbeid is ingestroomd wordt de werkgever met deze regeling beloond voor zijn inspanningen om personen te laten uitstromen uit gesubsidieerde arbeid naar reguliere betaalde arbeid.
Uitkeringsgerechtigden mogen naast hun uitkering bescheiden inkomsten ontvangen.Omdat de bedragen regelmatig worden geactualiseerd wordt verwezen naar de wetgeving WWB, en IOAW/IOAZ voor de van toepassing zijnde vrijstellingsbedragen. Bij de WWB worden de inkomsten netto gekort, bij de IOAW/IOAZ bruto.
Zie ook artikel 21. Personen die grond van de “Verordening premiebeleid en onkostenvergoedingen gemeente Breda 2001” ontvingen behouden het recht op deze premies die hen op grond van de premieverordening is toegekend.
De in dit artikel genoemde voorzieningen zijn noodzakelijk om een persoon in staat te stellen werk te aanvaarden. Het betreft vergoedingen voor kosten die niet als inkomen worden aangemerkt en die over het algemeen in elke CAO als zodanig zijn opgenomen.
Met dit artikel wordt de mogelijkheid opengehouden om in de toekomst voorzieningen in te zetten die nu nog niet bekend of ontwikkeld zijn. Dit artikel is vergelijkbaar met het experimenteerartikel 83 WWB.
Tevens biedt dit de mogelijkheid om in bijzondere omstandigheden bijzondere instrumenten in te zetten. Een voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld het verstrekken van een premie voor daklozen die deelnemen aan een activeringstraject, dat als doel heeft de band met de arbeidsmarkt niet verder te laten oplopen.
Met de invoering van de WWB vervallen alle landelijke regelingen voor gesubsidieerde arbeid. Het is beleidsmatig en arbeidsrechtelijk niet wenselijk en mogelijk om arbeidsovereenkomsten op gesubsidieerde arbeid af te breken als gevolg van het wegvallen van landelijke regelgeving. Vooral omdat het kwetsbare mensen betreft die al geruime tijd gesubsidieerd, vaak maatschappelijk nuttig werk verrichten.
Deze artikelen betreffen regelingen voor personen die bij de inwerkingtreding van de WWB reeds een gesubsidieerde arbeidsovereenkomst hadden als gevolg van de Wiw of de I/D regeling of personen die een premie ontvingen op grond van de premieverordening.
De regelingen blijven alleen van kracht voorzover mensen binnen Breda woonachtig zijn. Het derde lid van artikel 20 voorziet er in dat na de afbouwperiode (tot 1-1-2007) voor personen met een gesubsidieerde baan nog 3 jaar een gesubsidieerde baan beschikbaar is. Ook hier geldt de Flexwet (zie ook toelichting artikel 13), waarin is bepaald dat, aansluitend op een tijdelijke arbeidsovereenkomst van maximaal 36 maanden, een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd moet worden aangeboden. De periode van afbouw, gevolgd door toepassing van de Flexwet, maakt het tot 2010 mogelijk voor dezelfde persoon aansluitende arbeidsovereenkomsten voor gesubsidieerde arbeid aan te gaan.
In de bevoegdheidsverdeling tussen gemeenteraad en college past het dat de gemeenteraad beleidskaders vaststelt. Dat is in deze verordening uitgewerkt. Het college is belast met de uitvoering van dat beleid en op sommige onderdelen, met de nadere uitwerking daarvan. Doen zich situaties voor waarin niet is voorzien of waarin onverkorte toepassing van de gestelde bepalingen onverhoopt tot onbillijkheden van overwegende aard leidt, dan is het aan het college om besluiten te nemen waarin recht wordt gedaan aan enerzijds het belang van handhaving van het gemeentelijk beleid en anderzijds het individuele belang van de jongere. Dat kan onder omstandigheden betekenen dat besluiten worden genomen die afwijken van deze verordening.