Organisatie | Midden-Drenthe |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Financiele verordening gemeente Midden-Drenthe |
Citeertitel | Financiele verordening gemeente Midden-Drenthe |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Deze verordening vervangt de Financiele Verordening Midden-Drenthe van 2005.
artt. 147, 149 Gemeentwet
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
09-02-2012 | 01-01-2012 | 01-01-2016 | Onbekend | 26-01-2012 Gemeenteberichten 1 februari 2012 | Onbekend |
Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording
Artikel 3a. Kaders ontwerp-begroting
Het college biedt, in overeenstemming met het bepaalde in de begrotingscyclus, aan de raad een nota aan met een voorstel voor het beleid en de financiële kaders van de ontwerp-begroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming.
Artikel 4. Autorisatie begroting en investeringskredieten en begrotingswijzigingen
Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad aan van welke nieuwe investeringen hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen. De investeringen voor het begrotingsjaar die niet benoemd zijn tijdens de begrotingsbehandeling zijn met het vaststellen van de begroting geautoriseerd.
Indien het college een overschrijding van een geautoriseerd budget of investeringskrediet voorziet, meldt het college dit in ieder geval in de eerstvolgende tussentijdse rapportage. Het college voegt hierbij een voorstel voor wijziging van het budget of het investeringskrediet of een voorstel voor bijstelling van het beleid.
Hoofdstuk 3. Financieel beleid
Artikel 9. Financieringsfunctie
In afwijking van het voorgaande lid is het ook mogelijk te beleggen in obligaties met een solvabiliteitsratio van 0% - wat impliceert dat dergelijk waardepapier in beginsel als risicovrij wordt gezien – ook als de rating van het desbetreffende land niet aan de hierboven beschreven minimale credit landenrating voldoet.
Hoofdstuk 4. Financieel beheer en interne controle
Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties, voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.
Besloten in de openbare vergadering van de raad,
gehouden op 26 januari 2012,
de griffier,
C.J. Onderwater
de voorzitter,
J.Broertjes.
Voor de gehanteerde begrippen in de verordening gelden de definities uit de Gemeentewet, de Wet Fido, het Besluit begroting en verantwoording Provincies en Gemeenten (BBV) en het Besluit accountantscontrole Provincies en Gemeenten. Overige begrippen uit de verordening worden in artikel 1 van de verordening gedefinieerd.
Dit artikel bevat bepalingen over de inrichting van de begroting en de jaarstukken. De indeling van de programma’s worden bij aanvang van iedere raadsperiode door de raad vastgesteld. Het BBV bepaalt in aanvulling hierop dat het college de producten aan de programma’s toewijst. Op grond van artikel 189 Gemeentewet berust het budgetrecht bij de raad. De raad neemt uiteindelijk de beslissing welke bedragen hij voor taken en activiteiten op de begroting beschikbaar stelt. Gedurende het begrotingsjaar kan de raad op grond van artikel 192 Gemeentewet besluiten nemen tot wijziging van de begroting. De gemeente kan slechts uitgaven doen voor de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht (vierde lid artikel 189 Gemeentewet). De raad kan kiezen op welk niveau hij budgetten beschikbaar stelt. In deze verordening is deze keuze vertaald naar het beschikbaar stellen per deelprogramma.
Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken
In dit artikel zijn in aanvulling op het BBV bepalingen opgenomen voor de inrichting van de begroting. Zo wordt in het eerste lid het college opgedragen de productenraming bij de begroting te voegen. En zo wordt ook bepaald de productenrealisatie bij het jaarverslag te voegen. Dit zijn geen standaard verplichting in het BBV. Wel moet men opletten dat de productenrealisatie inderdaad bij het jaarverslag voegt en niet bij de jaarrekening. Anders gaat dit onderdeel uitmaken van de accountantscontrole, hetgeen niet de bedoeling van de wet is. De praktijk in Midden-Drenthe is dat de productenraming en de productenrealisatie voor de raadsleden ter inzage wordt gelegd.
In het tweede en derde lid van dit artikel wordt de verplichting in het BBV om in de begroting aandacht te besteden aan de investeringen nader uitgewerkt.
Artikel 3a. Kaders ontwerp-begroting
Het artikel bepaalt dat het college vooraf aan het opstellen van de begroting een nota aanbiedt waarin de hoofdlijnen voor het beleid en de financiële kaders voor de komende jaren zijn vastgelegd.
Artikel 4. Autorisatie begroting en investeringskredieten en begrotingswijzigingen
Artikel 4 bevat nadere regels voor de autorisatie van de begroting en investeringskredieten. In de verordening vindt autorisatie van de baten en lasten plaats op het niveau van de deelprogramma´s (lid 1). Naast lopende uitgaven doet een gemeente investeringen. Ook uitgaven voor investeringen moeten worden geautoriseerd. Voor de autorisatie van deze investeringskredieten is er voor gekozen deze bij de begrotingsbehandeling mee te nemen (lid 2). Wel kan de raad bij de begrotingsbehandeling aangegeven welke investeringskredieten hij op een later tijdstip wenst te autoriseren. Zo kan de raad de autorisatie van politiek belangrijke investeringen combineren met de behandeling van de inhoudelijke kant van het investeringsvoorstel. Het bedrag voor een dergelijke investering blijft wel op de begroting staan als voorziene uitgaaf, maar de raad autoriseert de uitgaaf nog niet. Het college is nog niet bevoegd verplichtingen voor de investering aan te gaan.
Artikel 5. Tussentijdse rapportage
Een belangrijk onderdeel van de planning en controlcyclus voor de raad zijn de tussenrapportages. Op basis van tussenrapportages wordt de raad geïnformeerd over de uitputting van budgetten en investeringskredieten en de voortgang van de uitvoering van het beleid. Het BBV bevat voorschriften voor de inrichting van de begroting en de jaarstukken, maar niet voor de inrichting van de tussentijdse rapportages. Het vierde lid bevat bepalingen over de minimale inhoud van deze rapportages.
Artikel 6. Waardering en afschrijving vaste activa
In het tweede lid van artikel 212 Gemeentewet is onder letter a de uitdrukkelijke bepaling opgenomen dat de financiële verordening in elk geval de regels voor waardering en afschrijving van activa bevat. Hieraan is in artikel 6 invulling gegeven. In afwijking van de modelverordening zijn hier de bepalingen van de oude verordening gehandhaafd. Het derde lid geeft de afschrijvingstermijnen van de materiele vaste activa met economisch nut.
Het BBV laat een aanzienlijke beleidsvrijheid aan gemeenten voor het zelf vaststellen van de eigen afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen. Gemeenten moeten deze aanpassen aan de eigen gebruiken. Natuurlijk geldt hierbij wel het criterium dat gemeenten de afschrijvingsmethodiek en afschrijvingstermijn van een actief met economisch nut moeten afstemmen op de verwachte economische levensduur. Indien dit wordt nagelaten, wordt het getrouwe beeld van de jaarrekening namelijk aangetast.
Artikel 7. Kostprijsberekening
Artikel 212 Gemeentewet bepaalt in het tweede lid, letter b dat de verordening in ieder geval bevat de grondslagen voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en tarieven voor rechten. De grondslag voor de prijzen en tarieven vormt de samenstelling van de kostprijs van de diensten waarvoor prijzen en heffingen in rekening worden gebracht. In artikel 7 van de verordening staan de kaders voor de bepaling van de kostprijzen van de gemeentelijke diensten. Lid 1 van het artikel bepaalt dat de kostprijs bestaat uit de directe kosten en de indirecte kosten die direct met de dienst samenhangen.
Het tweede lid bepaalt dat onder de indirecte kosten ook worden verstaan bijdragen aan voorzieningen voor noodzakelijke vervanging van betrokken activa en de compensabele BTW. Hiermee wordt invulling gegeven aan de mogelijkheid die artikel 229b Gemeentewet biedt.
De kaders in het artikel vormen de basis waarbinnen het college haar systematiek van kostentoerekening kan vormgeven en de kostenverdeelsleutels voor de toerekening van indirecte kosten kan vaststellen.
Artikel 8. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen
Het vaststellen van de tarieven voor belastingen, rechten en heffingen is een bevoegdheid van de raad, die niet kan worden gedelegeerd (artikel 156 Gemeentewet). Het eerste lid van dit artikel bepaalt dat de raad de tarieven voor de belastingen jaarlijks vaststelt. Het vaststellen van de prijs voor een gemeentelijke dienst of de levering van goederen of werken (die niet vallen onder artikel 229 Gemeentewet) is een privaatrechtelijk besluit. Dergelijke besluiten zijn een bevoegdheid van het college (eerste lid, letter e artikel 160 Gemeentewet). Daar waar bij het vaststellen van de prijs voor een gemeentelijke dienst of de levering van goederen of werken een publiek belang in het geding is en prijzen lager dan marktconform worden vastgesteld, is het aan de raad om het publiek belang te definiëren en het college kaders mee te geven voor het afwijken van marktconforme prijzen. Het tweede lid bepaalt dat de besluiten voor het vaststellen van nieuwe prijzen en het wijzigen van prijzen ter kennisneming aan de raad worden aangeboden.
Artikel 9. Financieringsfunctie
De financieringsfunctie is een belangrijk onderdeel van middelenbeheer. Gezien de kwetsbaarheid van deze functie bevat artikel 212 van de Gemeentewet de expliciete bepaling dat de financiële verordening hierover regels voor het beleid en de organisatie bevat. In artikel 9 van de verordening wordt invulling aan deze wettelijke plicht gegeven. In dit artikel worden de regels opgenomen voor het beleid en de organisatie. Maar er dient ook een treasurystatuut aanwezig te zijn. Doordat de financieringsfunctie en het treasurystatuut vele overeenkomsten hebben is er voor gekozen om het treasurystatuut onder de financieringsfunctie te laten vallen. Zodat er niet met twee verschillende documenten gewerkt hoeft te worden en dat er tegenstrijdigheden kunnen ontstaan.
In lid 1b wordt gesproken over risico’s verbonden aan de treasuryfunctie. Hierbij wordt gedoeld op:
Het renterisico is het gevaar verbonden aan veranderingen in de rentestructuur. Het renterisico dient te worden afgedekt door het opbouwen van een evenwichtige leningenportefeuille in relatie tot de (verwachte) rentestructuur en verwachtingen ten aanzien van de financieringsbehoefte. In de Wet Fido wordt het lange termijn renterisico begrensd door de zogenaamde renterisiconorm. Het renterisico op korte termijn wordt in de Wet Fido begrensd door de zogenaamde kasgeldlimiet;
Het koersrisico hangt sterk samen met bovengenoemd renterisico en heeft betrekking op (tussentijdse) koersdalingen van verhandelbare schuldtitels (vooral obligaties). Indien de looptijd van de schuldtitel volledig wordt uitgezeten speelt koersrisico geen rol. De hoofdsom wordt dan immers volledig uitgekeerd;
In lid 2b wordt gesproken over rente-instrumenten. Rente-instrumenten (ook wel derivaten genoemd) vormen een middel om renterisico’s af te dekken. Hierbij moet vooral gedacht worden aan een renteplafond (een zogenaamde cap), waarmee je een maximum stelt aan de te betalen variabele rente. Het is vergelijkbaar met een verzekering, waarvoor uiteraard een premie betaalt dient te worden.
In lid 5 worden onder financiële ondernemingen, ondernemingen verstaan die het bedrijf van kredietinstelling mogen uitoefenen, die beleggingsdiensten mogen verlenen, die beleggingsinstellingen mogen beheren of rechten van deelneming in beleggingsmaatschappijen mogen aanbieden of die het bedrijf van verzekeraar mogen uitoefenen. Pensioenfondsen vallen niet langer onder deze regeling, maar kunnen via “dochters” beleggingsrelaties hebben met decentrale overheden. Deze “dochters” kunnen door samenwerking met financiële ondernemingen zoals hier gedefinieerd, actief blijven op de financiële markten voor decentrale overheden.
Onder artikel 10 zijn algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie. Op hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens systematisch moeten worden vastgelegd en aan welke eisen deze gegevens moeten voldoen.
De accountant toetst jaarlijks bij de controle van de gemeenterekening of deze een getrouw beeld geeft van de gemeentelijke financiën en of de (financiële) beheershandelingen die eraan ten grondslag liggen rechtmatig zijn verlopen. Artikel 11 draagt het college op maatregelen te treffen op basis waarvan de gemeente zelf nagaat of de cijfers in de administraties een getrouw beeld geven en of de financiële beheershandelingen die aan de baten en lasten en de balansmutaties ten grondslag liggen rechtmatig (zijn) verlopen.
Artikel 12. Misbruik en oneigenlijk gebruik
Artikel 12 bepaalt dat in gemeentelijke regelingen en werkprocedures voldoende maatregelen worden getroffen om misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen te beperken. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld het treffen van voldoende verificatiemaatregelen vooraf van de antecedenten van een aanvrager van een gemeentelijke subsidie, zodat subsidies wel daadwerkelijk worden verstrekt aan rechthebbenden. Het treffen van afdoende beleid op het gebied van misbruik en oneigenlijk gebruik maakt deel uit van het rechtmatigheidoordeel van de accountant.
Artikel 13. Financiële organisatie
Artikel 13 geeft de uitgangspunten voor de financiële organisatie. Volgens het eerste lid letter a van artikel 160 Gemeentewet is het college bevoegd regels vast te stellen voor de ambtelijke organisatie van de gemeente. Onder de letters a, b, c en d van dit artikel wordt gesteld dat het college zorg dient te dragen voor de financiële organisatie.
De verordening treedt in de plaats van de vorige op grond van artikel 212 Gemeentewet ingestelde verordening. Het artikel bepaalt dat de verordening van toepassing is op alle stukken van het genoemde begrotingsjaar en latere jaren. De jaarstukken van het vorige begrotingsjaar moeten nog voldoen aan de bepalingen uit de oude verordening.
Artikel 15 geeft de naam, waarmee in de gemeentelijke stukken naar deze verordening moet worden verwezen.
Binnen twee weken na vaststelling door de raad moet het college de verordening aan gedeputeerde staten zenden (artikel 214 Gemeentewet). Gedeputeerde staten kunnen te allen tijde een onderzoek instellen naar het beheer en de inrichting van de financiële organisatie en de verordening ex artikel 212 Gemeentewet (artikel 215 Gemeentewet).
De financiële verordening heeft enkel interne werking en is dus niet een besluit van algemene strekking in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht. De verordening hoeft dan ook niet te worden gepubliceerd, voordat zij in werking kan treden.