Organisatie | Breda |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening maatschappelijke participatie van kinderen Breda 2012-2013 |
Citeertitel | Verordening maatschappelijke participatie voor kinderen Breda 2012-2013 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | sociale zaken |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
29-03-2012 | 01-01-2012 | 01-01-2014 | Nieuwe regeling | 15-03-2012 Bredase Bode, 28-03-2012 | 39307 |
De raad van de gemeente Breda;
Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 14 februari 2012, met bestuursvoorstelnummer 39307, inzake maatschappelijke participatie van schoolgaande kinderen;
gelet op artikel 8, eerste lid, sub g, en tweede lid, sub d alsmede artikel 35, vijfde lid en artikel 48, vierde lid van de Wet werk en bijstand;
dat het van wezenlijk belang wordt geacht dat kinderen zich door maatschappelijke participatie kunnen ontplooien en ontwikkelen en daarin niet belemmerd worden door de financiële positie van de ouder(s), dat gemeenten daaraan dienen bij te dragen door het voeren van beleid, gericht op inkomensondersteuning van ouders met (schoolgaande) kinderen;
Verordening maatschappelijke participatie van kinderen (inclusief toelichting) Breda 2012-2013.
Artikel 3. Maatschappelijke participatie van kinderen
Onder het bevorderen van voorzieningen van maatschappelijke participatie wordt verstaan:
Het college stelt nadere regels vast met betrekking tot de uitvoering van deze regeling, voor zover deze niet zijn opgenomen in deze verordening of een uitwerking zijn van deze verordening.
Deze verordening treedt in werking de dag na publicatie op www.breda.nl en werkt terug tot en met 1 januari 2012.
In de motie Blanksma-Spekman c.s. heeft de Tweede Kamer de regering gevraagd om gemeenten financieel af te rekenen door een korting op de algemene uitkering uit het gemeentefonds, als die onvoldoende bijdragen aan de rijksdoelstelling om het aantal kinderen uit arme gezinnen dat vanwege financiële redenen maatschappelijk niet meedoet, met de helft terug te dringen.
Bij de uitvoering van deze motie heeft de regering gekozen voor een uitwerking die recht doet aan het uiteindelijke doel van de motie, namelijk in de Wet werk en bijstand gemeenteraden voor te schrijven dat zij gehouden zijn een verordening op te stellen met betrekking tot het verlenen van categoriale bijzondere bijstand voor de kosten in verband met maatschappelijke participatie van ten laste komende kinderen die onderwijs of een beroepsopleiding volgen.
Voorts dient invulling te worden gegeven aan het begrip maatschappelijke participatie.
Deze vorm van categoriale bijzondere bijstand wordt alleen verstrekt aan personen met een inkomen van maximaal 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.
Kinderen moeten in hun kansen en mogelijkheden op ontwikkeling niet worden belemmerd door de slechte financiële positie van hun ouders. Maatschappelijke participatie van een kind is van groot belang met het oog op zijn of haar kansen op een zelfredzame toekomst. Alhoewel de regering er vanuit gaat dat de meeste ouders zich inzetten voor een goede toekomst voor hun kind, wil de regering voorkomen dat deze specifieke ondersteuning voor andere zaken kan worden aangewend. Om die reden acht de regering het wenselijk om de categoriale bijzondere bijstand aan deze groep in natura en niet als geldbedrag uit te keren. Als verstrekking in natura naar het oordeel van het college leidt tot een ondoelmatige uitvoering hiervan, kan gekozen worden voor een andere vorm.
De regering realiseert zich dat gezien de aard van hetgeen geregeld wordt een verstrekking in natura in een aantal gevallen ondoelmatig of ondoeltreffend kan zijn, nog afgezien van het feit dat er discussie kan ontstaan over wat nu wel of niet als in natura is te duiden. Daarom is in de wet de mogelijkheid opgenomen,dat wanneer verstrekking in natura ondoelmatig is, het college mag afwijken van deze verplichting.
Door deze mogelijkheid te bieden om op andere wijze te bewerkstelligen dat een kind deel kan nemen aan noodzakelijke activiteiten, wil de regering tot uitdrukking brengen dat gemeenten de doeltreffendheid de doorslag kunnen laten geven. De regering voorziet dat gemeenten aldus geen belemmeringen zouden moeten ervaren om voorzieningen te treffen gericht op maatschappelijke participatie en ontwikkeling van kinderen.
Gelet op de vele soorten van activiteiten die in de verordening onder het begrip van maatschappelijke participatie worden geschaard, de waarde van de verstrekking in natura uitgedrukt in geld, stigmatisering van de doelgroep, alsmede de uitvoeringskosten in ogenschouw genomen, leidt verstrekking in natura in sommige gevallen tot een ondoelmatige uitvoering van de regeling. Gekozen is dan ook voor beide vormen: een geldelijke bijdrage en bijstand in natura.
Een categoriale voorziening impliceert niet dat ambtshalve de bijdrage wordt verstrekt. Er moet nog steeds een aanvraag ingediend worden, maar de beoordeling hiervan is veel eenvoudiger. Er behoeft alleen getoetst te worden of de persoon behoort tot de categorie die in de wet is omschreven, dus zonder na te gaan of de kosten waarvoor die bijstand wordt verleend in het geval van aanvrager daadwerkelijk noodzakelijk en gemaakt zijn.
De verordening krijgt op voorhand geen structureel karakter. De effecten van de verordeningplicht op de participatie van de betreffende doelgroep worden na twee jaar door het rijk geëvalueerd. Vervolgens vindt een beoordeling plaats of het wel of niet wenselijk is om structureel te blijven verplichten om op het beleidsterrein van participatie van kinderen, regels in een verordening vast te leggen en is er een afwegingsmoment om te bezien hoe hiermee verder moet worden omgegan.
In onderstaande toelichting wordt ingegaan op een aantal artikelen, dat toelichting behoeft.
In dit artikel worden definities gegeven van begrippen die meer dan eens in de verordening voorkomen, en waarvan het van belang is dat er telkens hetzelfde onder wordt verstaan. In een aantal gevallen wordt verwezen naar definities in de WWB om ervoor te zorgen dat er zoveel mogelijk aansluiting blijft bij de wetgeving die van toepassing is.
Hiermee is doel en strekking van de regeling verwoord.
Artikel 3. Maatschappelijke participatie van kinderen
Gekozen is voor die activiteiten waarbij actief aan de samenleving wordt deelgenomen.
Benadrukt wordt, dat het hierbij gaat om personen met een hen ten laste komend kind. Dus een kind waarvoor de alleenstaande ouder of de gehuwde aanspraak kan maken op kinderbijslag. Voorts dient onderwijs te worden gevolgd, inclusief voorschool en weekend-onderwijs.
Na het bereiken van de 18-jarige leeftijd kan het kind voor deelname aan activiteiten gebruik maken van de BredaPas voor de minima door zelf hiertoe een aanvraag in te dienen.
Het college stelt nadere regels met betrekking tot de uitvoering van deze regeling.
Na de vaststelling op 15 maart 2012 treedt de verordening, na publicatie op www.breda.nl, in werking en werkt terug tot en met 1 januari 2012.
Deze verordening heeft een geldigheidsduur tot 1 januari 2014.
De verordening krijgt op voorhand geen structureel karakter. De effecten van de verordeningplicht op de participatie van de betreffende doelgroep worden na twee jaar geëvalueerd. Vervolgens vindt er een beoordeling plaats of het wel of niet wenselijk is om structureel te blijven verplichten om op het beleidsterrein van participatie van kinderen, regels in een verordening vast te leggen en is er een afwegingsmoment om te bezien hoe hiermee verder moet worden omgegaan.