Organisatie | Goirle |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene Subsidieverordening Goirle |
Citeertitel | Algemene Subsidieverordening Goirle |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | subsidies |
Verordening vervangt de Algemene Subsidieverodening van 1999.
Deelverordening incidentele subsidies gemeente Goirle, Deelverordening jeugdsportsubsidieregeling.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2006 | 29-12-2011 | nieuwe regeling | 20-12-2005 Goirles Belang, 21-12-2005 | Onbekend |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
aanvrager: een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid, die een aanvraag heeft ingediend;
activiteit: een met gebruikmaking van de subsidie te leveren product of prestatie;
balans: een overzicht per een bepaalde datum van de bezittingen (activa) en schulden (passiva);
begroting: een overzicht van de geraamde baten en lasten voor een bepaalde periode en/of bepaalde activiteiten;
budgetsubsidie: een subsidie aan een rechtspersoon in de vorm van een budget voor een periode van één en maximaal vier jaren, waarbij het subsidiebedrag is gerelateerd aan een bepaald niveau van prestaties of activiteiten;
college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goirle;
financieel (jaar)verslag: een jaarlijkse financiële verantwoording van de exploitatie (baten en lasten) van de subsidieontvanger over een kalenderjaar of over bepaalde activiteiten, die correspondeert met de begroting voor dat betreffende kalenderjaar of voor de betreffende activiteiten;
incidentele subsidie: subsidie voor activiteiten met een incidenteel of eenmalig karakter;
inhoudelijk(jaar)verslag: een door de subsidieontvanger te maken overzicht van gerealiseerde activiteiten over een bepaald kalenderjaar;
jaar: begrotingsjaar en/of boekjaar, gelijklopend aan het kalenderjaar;
raad: de gemeenteraad van de gemeente Goirle;
regionale subsidieontvanger: een subsidieontvanger gevestigd in de regio die activiteiten verricht voor, dan wel ten behoeve van meer gemeenten;
subsidie: de aanspraak op financiële middelen, door het college verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan de gemeente geleverde goederen of diensten;
subsidieontvanger: de rechtspersoon aan wie krachtens deze verordening subsidie is verstrekt;
subsidieplafond: het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies;
subsidietijdvak: de periode waarvoor subsidie wordt verstrekt;
uitvoeringsovereenkomst: overeenkomst zoals bedoeld in artikel 4:36 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tussen gemeente en subsidieontvanger ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening;
voorschot: de betaling van een deel van de subsidie voorafgaand aan de subsidievaststelling;
werkplan: een beschrijving van het beleid voor de afzonderlijke jaren van een nieuw meerjarig subsidietijdvak waarin de activiteiten worden omschreven en het beoogd effect voor de inwoners van de gemeente.
Artikel 3 Bevoegdheden van het college
Het college besluit over het al dan niet verlenen, vaststellen, wijzigen en intrekken van subsidies met inachtneming van de in de gemeentebegroting opgenomen financiële middelen en het subsidieplafond, en (indien de begroting nog niet is vastgesteld of goedgekeurd) onder de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.
Hoofdstuk 2: Subsidiebegroting en de aanvraag tot subsidieverlening
Het college kan (met inachtneming van de door de raad vastgestelde subsidieplafonds en beleidskaders) subsidieplafonds vaststellen voor de verlening van subsidies voor activiteiten binnen bepaalde beleidsterreinen en/of werkvelden. Indien van deze bevoegdheid gebruik wordt gemaakt, wordt bij de bekendmaking van het subsidieplafond de wijze van verdeling van de beschikbare middelen bekend gemaakt.
Hoofdstuk 4: Weigeringsgronden voor subsidieverlening
De subsidieverlening kan naast de in artikel 4:25 en artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde gevallen worden geweigerd indien gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat:
de doelstellingen, activiteiten, statuten of reglementen van de aanvrager dan wel het beoogde gebruik van de subsidie discriminatie opleveren wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, burgerlijke staat, seksuele gerichtheid, leeftijd of op welke grond dan ook.
Onder discriminatie wordt in dit verband niet begrepen onderscheid ter opheffing van maatschappelijke achterstand;
Hoofdstuk 5: Verplichtingen van de subsidieontvanger
De subsidieontvanger die incidentele subsidie heeft ontvangen dient binnen 12 weken na afloop van de gesubsidieerde activiteit de volgende bescheiden in te dienen bij het college: a. een inhoudelijk verslag waaruit blijkt of het doel is gerealiseerd en de activiteiten zijn uitgevoerd; b. een overzicht van de activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten.
Het college kan bepalen aanvullend onderzoek te (laten) verrichten om een oordeel te krijgen over de effectiviteit en efficiency van de subsidieontvanger en de rechtmatigheid van de bestede gelden.
De subsidieontvanger verleent medewerking aan een dergelijk onderzoek, verschaft de toezichthouders als bedoeld in artikel 14 toegang tot de betreffende accommodatie en verleent hen inzage in de boekhouding.
De subsidieontvanger dient voorts mee te werken aan een door de Rekenkamercommissie van Goirle ingesteld onderzoek, in die zin dat de bevoegdheden van de Rekenkamercommissie Goirle, vermeld in artikel 9 van de verordening op de Rekenkamercommissie gemeente Goirle 2005, op de subsidieontvanger van overeenkomstige toepassing is.
Hoofdstuk 7: Financiële bepalingen
Artikel 18. Vermogensvorming subsidieontvanger
Indien de subsidieontvanger aan alle aan de subsidieverstrekking verbonden voorwaarden en verplichtingen heeft voldaan en indien de hoogte van de subsidie niet afhankelijk is gesteld van het exploitatieresultaat, mogen eventuele exploitatieoverschotten in enig jaar worden gereserveerd tot een nader te bepalen maximum bedrag.
De hoogte van de in het vorige lid bedoelde vergoeding wordt bepaald door het college, maar ingeval van ontbinding van de subsidieontvanger vervalt het batig saldo van de liquidatierekening – gelimiteerd tot het bedrag dat opgebouwd is met (behulp van) gemeentelijke subsidie, aan de gemeente en zal de raad het batig saldo een bestemming geven die gericht is op het belang/ welzijn van de inwoners van de gemeente Goirle.
Artikel 19 Sancties bij verlening
Indien een instelling zich niet aan de bepalingen in de Algemene Subsidieverordening houdt, kan het college besluiten om bij de subsidieverlening:
de aanvraag voor subsidieverlening buiten beschouwing te laten, wanneer de aanvrager niet binnen twee maanden na de indieningtermijn genoemd in de Algemene Subsidieverordening, voldoet aan de bepalingen van de Algemene Subsidieverordening. Dit besluit wordt aan de aanvrager bekend gemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag onvoldoende is aangevuld of nadat de voor de aanvulling door het college gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
De Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een aanbouwwet; dit wil zeggen dat de wet uitgebreid wordt met steeds nieuwe onderdelen. Met ingang van 1 januari 1998 is de Awb onder meer uitgebreid met het onderdeel ‘subsidie’. Dit hoofdstuk van de Awb geeft een wettelijk kader voor alle subsidies die het Rijk en de lagere overheden toekennen. De eis dat een subsidie in beginsel steeds een wettelijke grondslag heeft, staat hierbij centraal. Voor de gemeente betekent dit dat verstrekking van subsidies vanaf 1 januari 1998gebaseerd moeten zijn op een verordening. Gelet op de wijziging van de Awb per 1 januari 1998 dienen de gemeenten een algemene subsidieverordening vast te stellen. Naast deze algemene subsidieverordening blijft de mogelijkheid bestaan om aparte deelverordeningen vast te stellen (zoals de deelverordening Incidentele Subsidies).De algemene subsidieverordening dient voornamelijk uitvoering te geven aan het wettelijk kader en heeft daarmee het karakter van een procedureverordening.
Het subsidiehoofdstuk van de Awb gaat uit van een onderscheid tussen twee beschikkingen:de subsidieverlening en de subsidievaststelling. De eerste beschikking vermeldt een omschrijving van de gesubsidieerde activiteiten, het bedrag, duur van de subsidie etc. Deze beschikking gaat vooraf aan de te subsidiëren activiteiten en geeft de subsidieontvanger een voorwaardelijke aanspraak op financiële middelen, waarvan de precieze omvang vaak nog niet vaststaat.De vaststellingsbeschikking stelt (na afloop van de activiteit c.q. subsidietijdvak) vast in hoeverre aan de voorwaarden is voldaan. In de beschikking wordt tevens het bedrag vastgesteld en vindt uitbetaling c.q. nabetaling plaats of dient (indien met voorschotten is gewerkt) een bedrag terugbetaald te worden.De term ‘betaling’ wordt gebruikt voor de feitelijke handeling, die bestaat uit het uitkeren van geld. De verlening, vaststelling en betaling zijn de drie belangrijkste rechtsmomenten in het proces van subsidiering en daarom ook terugkeren in de opbouw van de algemene subsidieverordening.
De verordening is gebaseerd op de Awb. De besluiten van het college (gebaseerd op de verordening(en)) staan derhalve open voor bezwaar en beroep, e.e.a. zoals is geregeld in de Awb. Een bezwaar bij c.q. beroep op de Raad is derhalve niet aan de orde.
Beleidsgestuurde Contractfinanciering
De gemeente werkt volgens (onderdelen van) de methode van de ‘Beleidsgestuurde Contractfinanciering’ (BCF). Een van de kenmerken van BCF is samenhang tussen beleid, opdracht, prestaties, resultaten en kosten. Na vaststelling van beleid wordt het beleid geconcretiseerd in een opdracht voor een organisatie. In deze opdracht worden resultaatgebieden onderscheiden waarop de overheid resultaatverwachtingen formuleert. De offerte van een organisatie sluit vervolgens naar inhoud en vorm aan bij de opdracht. In de offerte wordt duidelijk welke prestaties worden geleverd op de geformuleerde resultaatgebieden, wat hiervan de integrale kosten zijn en welke resultaten worden beoogd. Per beleidsonderdeel wordt inzichtelijk wat de totale investeringen zijn, welke inzet wordt geleverd en wat de beoogde resultaten zijn. BCF is een cyclisch proces. De cyclus heeft betrekking op de duur van de contractperiode. De gegevens die beschikbaar komen aan het einde van een contractperiode vormen input voor de nieuwe contractronde.
Het maken van afspraken volgens de methode van BCF heeft consequenties voor zowel de werkwijze van de gemeente als voor de werkwijze van de organisaties die subsidie ontvangen. Vooral in de beginfase vraagt het om een behoorlijke tijdsinvestering. BCF is niet geschikt om toe te passen op kleine, vrijwilligersorganisaties. Wel kan gezocht worden naar andere (afgeleide) manieren om met die organisaties ook afspraken te maken op basis van prestaties en resultaten. In overleg tussen gemeente en organisaties kan benoemd worden op welke prestaties / resultaten de subsidie gebaseerd kan worden. In dat overleg kan de gemeente aangeven wat zij minimaal verwacht van de organisatie, de organisaties kunnen aangeven wat binnen hun mogelijkheden ligt. Samen benoemen zij de prestaties/resultaten, hoe die gemeten kunnen worden en op welke manier gecontroleerd kan worden.
Beleidsgestuurde Contractfinanciering (BCF) betreft een ‘theoretisch model’ dat een gemeente kan gebruiken voor het vormgeven van haar subsidiebeleid. In overleg met de betrokken organisaties kunnen op basis van dit model (afgeleide) afspraken worden gemaakt over de werkwijze en de stappen die gezet moeten worden.
Het traject van de Beleidsgestuurde Contractfinanciering (BCF) bestaat uit tien stappen. Uit: Sturen op beleid en maatschappelijk ondernemen, J. Sluiter en J. Vermeulen (Stade Advies), Den Haag, januari 2003.\
Stap 1. De overheid stelt de politieke issues en het beleid op hoofdlijnen vast
Opdrachten die aan organisaties worden voorgelegd, dienen afgeleid te worden van het politiek vastgesteld beleid. In een ideale situatie stelt de politiek in eerste instantie een strategisch meerjarig beleidskader op hoofdlijnen vast dat concrete aangrijpingspunten bevat voor het beleid op deelterreinen. Uitwerkingen daarvan kunnen vervolgens plaatsvinden in deelnotities of zijn uiteindelijke terug te vinden in de opdrachten voor maatschappelijke organisaties. In deze fase
is het van belang dat het beleid geconcretiseerd wordt door heldere resultaatverwachtingen te formuleren. Hierbij gaat het om de vraag welke resultaten en effecten met het beleid worden beoogd. Wanneer een heldere verbinding kan worden gelegd tussen het subsidiebeleid en de te realiseren resultaten en effecten is de beleidsrelevantie van de gesubsidieerde activiteiten duidelijk. Dit is wenselijk omdat het subsidiebeleid één van de instrumenten is om overheidsbeleid te realiseren. Het is voor de politieke besluitvorming van belang dat de relatie tussen beleid en uitvoering helder is. Ook voor maatschappelijke organisaties is dit belangrijk, zodat de relatie tussen beleid en uitvoeringspraktijk helder is.
Stap 2. Analyse van de vraag en aanbodzijde
Nadat de hoofdlijnen van het beleid zijn vastgesteld, vindt periodiek vraagverkenning plaats op nader te bepalen beleidsonderdelen: gegevens worden verzameld over beleidsonderdelen of over de doelgroepen waar het beleid betrekking op heeft. De overheid heeft de regie in de vraagverkenning maar werkt in de uitvoering samen met organisaties / externe partners.
In de fase van opdrachtverlening vindt een confrontatie plaats tussen het strategisch beleid en de uitkomsten van vraagverkenning. Het beleid wordt nu vraaggericht en resultaatgericht geconcretiseerd. Dit stelt de overheid in staat gerichte opdrachten te formuleren voor zowel de eigen organisaties als voor de te subsidiëren maatschappelijke organisaties. De opdrachtverlening is het sluitstuk van het sturingsproces bij de overheid. Via de opdrachtverlening geeft de overheid aan welke veranderingen, welke resultaten, welke voorzieningen of diensten zij gerealiseerd wil zien. De opdracht is een tekst die de organisatie in staat stelt een offerte op te stellen. De kern van de opdracht is dat de overheid aangeeft welke resultaten of effecten bereikt dienen te worden op nader benoemde (deel)resultaatgebieden. De resultaatverwachtingen worden geconcretiseerd en gespecificeerd met behulp van de uitkomsten van de vraagverkenning.
Stap 4. De offerte van de organisatie
In de offerte geeft de organisatie aan op welke wijze en tegen welke prijs zij de opdracht van de overheid denkt uit te voeren. In essentie gaat er om dat de organisatie onderbouwt en beschrijft welke diensten, producten, activiteitentypes, projecten en interventiestrategieën worden ingezet om de resultaten en effecten zoals die in de opdracht zijn geformuleerd te realiseren. De offerte bestaat uit een vertellend en een tellend gedeelte. Het tellend gedeelte bevat getallen over aantallen te leveren prestaties en resultaten.
Stap 5. De beoordeling van de offerte
De overheid onderhandelt met de maatschappelijke organisatie over de offerte. Afhankelijk van het soort organisatie en de complexiteit van de offerte kunnen de onderhandelingen uit één of meerdere rondes bestaan. De onderhandelingen kunnen leiden tot wijzigingen in de offerte. De onderhandelingen gaan op hoofdlijnen over de volgende zaken: sluit de offerte aan bij de opdracht? In welke mate is de aanpak en zijn de aangeboden producten beleidsmatig relevant? Is er sprake van een goede prijs – kwaliteit verhouding? Is er voldoende basis voor afrekening, beoordeling en verantwoording? Overtuigt de aanpak?
Deze laatste vraag is met name van belang. De maatschappelijke organisaties behoren de expertise te bezitten om een goede aanpak (‘het hoe’) te offreren. Dit is hun ‘core business’. Het is echter een kerntaak van de overheid als opdrachtgever om de geoffreerde aanpak te beoordelen. De opdrachtgever moet er door de opdrachtnemer van overtuigd worden dat de geoffreerde aanpak en inzet van producten en diensten leiden tot de gewenste resultaten en effecten.
Het ‘contract’ / de beschikking bevat de afspraken die de overheid als opdrachtgever en maatschappelijke organisaties als opdrachtnemer in de offertebespreking hebben gemaakt. Het contract bevat in ieder geval afspraken over: te realiseren resultaten, te leveren prestaties, registratie en tussentijdse communicatie, kwaliteit, aanvullende voorwaarden.De eindverantwoordelijkheid voor het opstellen van de beschikking berust bij de overheid.
Stap 7. De uitvoering van het contract
De maatschappelijke organisatie voert het afgesloten contract door middel van intern contractmanagement en resultaatgerichte afspraken uit. Dat stelt eisen aan de kwaliteit van de bedrijfsvoering, en met name aan de systematiek van planning en control.De eindverantwoordelijkheid voor de uitvoering van het contract ligt bij de maatschappelijke organisaties. In formele zin is het bestuur verantwoordelijk voor het nakomen van de afspraken.
Stap 8. Tussentijdse communicatie en bijstelling
Tjdens de uitvoering van het contract vindt periodiek overleg plaats tussen de maatschappelijke organisatie en de overheid. Daarnaast vindt er in deze fase overleg plaats tussen de organisaties en de andere actoren in het proces, zoals de gebruikers en de politiek.De eindverantwoordelijkheid voor het tot stand komen van de tussentijdse communicatie met de organisatie ligt bij de overheid als opdrachtgever. De organisatie is er voor verantwoordelijk dat de juiste informatie wordt aangeleverd.
De maatschappelijke organisatie stelt een rapportage op over de geleverde prestaties en behaalde resultaten. Deze rapportage weerspiegelt de goedgekeurde offerte. Bij invoering van BCF wordt het schriftelijk verkeer tussen de overheid en organisaties zakelijker en sterk vereenvoudigd. Aanvullend op de zakelijke rapportage wordt nader ingegaan op de ervaringen die tijdens de uitvoering zijn opgedaan. Deze kunnen een bijdrage leveren aan het opstellen van opdrachten voor een nieuwe contractperiode. Een goede eindrapportage kan fungeren als informatiebron voor de politiek en voor de andere doelgroepen zoals gebruikers, burgers en externe partners.
Stap 10 De beoordeling van de contractuitvoering en de subsidievaststelling
De laatste stap van het model van BCF kent drie aspecten:
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In dit artikel wordt een alfabetische opsomming gegeven van de diverse termen die voor de subsidieverstrekking van belang zijn. De lijst is met het oog op de gewenste duidelijkheid zo compleet mogelijk. De meeste omschrijvingen spreken voor zich. Enkele begrippen worden hieronder toegelicht.
Deze omschrijving is opgenomen om aan te geven dat subsidie kan worden verstrekt aan rechtspersonen. Artikel 4:66 Awb legt vast dat alleen rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid een per boekjaar verstrekte subsidie kunnen ontvangen.
De balans beschrijft de omvang en samenstelling van het vermogen. De balans (altijd per 31 december) kent een vaste opbouw (zie bijlage voor een model).
De begrotingsposten worden ieder afzonderlijk van een toelichting voorzien. Verder behelst de begroting een vergelijking met de begroting van het lopende boekjaar en de gerealiseerde inkomsten en uitgaven van het jaar, voorafgaande aan het lopende boekjaar, tenzij voor de activiteiten waarop de aanvraag betrekking heeft nog niet eerder subsidie werd verstrekt. Bij structurele subsidies heeft de begroting in ieder geval betrekking op een periode (kalenderjaar). Wat betreft de opbouw van een begroting voor een kalenderjaar wordt dezelfde opbouw gehanteerd als voor de resultatenrekening (zie toelichting financieel jaarverslag).
Naast deze ‘traditionele’ opbouw kan de begroting als een ‘prestatiebegroting’ worden opgezet. Een prestatie is een product of activiteit. Een prestatiebegroting is vooral voor subsidies aan grote, professionele organisaties aan te bevelen (budgetsubsidies).
De begroting is in dat geval de financiële vertaling van het werkplan waarover afspraken worden gemaakt (vastgelegd in de ‘uitvoeringsovereenkomst’). Zij heeft dus op hetzelfde tijdvak betrekking als het werkplan en is eveneens als het werkplan uitgesplitst naar de afzonderlijke jaren van dat tijdvak. Van iedere prestatie uit het werkplan geeft de aanvrager in de prestatiebegroting aan wat de kosten en de eventuele opbrengsten (bijv. eigen bijdragen) zijn. Om een dergelijke meerjaren prestatiebegroting te kunnen opstellen, moeten dus de kosten aan de prestaties worden toegerekend. Dit vraagt om:
Werkplan en begroting zijn de stukken die vooraf worden aangeleverd. Jaarverslag en jaarrekening worden jaarlijks achteraf door de subsidieontvanger aangeleverd. De informatie van jaarverslag en -rekening wordt op dezelfde wijze gepresenteerd als in het werkplan en de (prestatie)begroting. Daarmee wordt vergelijking mogelijk.
Hiermee wordt de structurele subsidie bedoeld aan een grote, professionele organisatie, waarbij het veelal gaat om een substantieel subsidiebedrag dat idealiter afhankelijk is van het prestatieniveau van de subsidieontvanger.
Artikel 4:67 maakt het mogelijk dat subsidie voor een bepaald aantal boekjaren wordt verleend. Indien hiervoor gekozen wordt, zal altijd sprake moeten zijn van twee beschikkingen: de beschikking voor de verlening behoeft dan niet jaarlijks genomen te worden: de beschikking voor vaststelling van de subsidie dient wel jaarlijks genomen te worden. De beschikking voor subsidieverlening bevat aantal verplichtingen waaraan subsidieontvanger dient te voldoen.
Het subsidieplafond (art. 4:25 e.v. Awb) en het begrotingsvoorbehoud (artikel 4:34 Awb) zijn de belangrijkste instrumenten die de Awb biedt om de overheidsuitgaven aan subsidies te beheersen.
Het financieel verslag geeft weer of het de subsidieontvanger in financieel opzicht zo is vergaan als was voorzien in de begroting. Het beschrijft in ieder geval de exploitatie, ofwel de baten en de lasten, en de verandering van de vermogenspositie. Synoniemen zijn: resultatenrekening, staat van baten en lasten en winst- en verliesrekening. In de resultatenrekening wordt niet alleen een vergelijking gemaakt met de begroting, maar ook met de werkelijke cijfers over het voorgaande jaar. De resultatenrekening kan (net als de begroting) ook gerelateerd worden aan de prestaties. Als de begroting is opgezet als een prestatiebegroting, dan dient het jaarverslag zowel in de vorm van een ‘prestatieresultatenrekening’ als in traditionele vorm te bevatten. De prestatieresultatenrekening heeft dezelfde opbouw als de prestatiebegroting, met dien verstande dat niet de geraamde, maar de werkelijke kosten en baten van de onderscheiden prestaties worden weergegeven.
Zie de toelichting op ‘subsidie’.
Het belangrijkste doel van het inhoudelijk jaarverslag is het beschrijven van de mate waarin het werkplan (de voornemens voor het betreffende jaar) is gerealiseerd. Het inhoudelijk jaarverslag dient tenminste de volgende zaken te bevatten:
De verordening gaat expliciet uit van kalenderjaren. Dit komt overeen met het boekjaar en de begrotingscyclus van de gemeente. Subsidieontvangers die een andere periode hanteren dan een kalender jaar, lopende van januari tot januari, dienen hun verantwoordingsperiode aan te passen aan het door de gemeente gehanteerde kalenderjaar. Als subsidieontvangers verschillende boekjaren hanteren, komt de inzichtelijkheid en de onderlinge vergelijkbaarheid (bijv. bij een evaluatie) in het geding. Zie verder artikel 10.
Bij de omschrijving van dit begrip is de definitie van artikel 4:21 lid 1 van de Awb overgenomen. In de Awb staat ‘…door een bestuursorgaan verstrekt…’. In de verordening is dit geconcretiseerd door duidelijk aan te geven dat het college voor de subsidieverstrekking het relevante bestuursorgaan is (zie ook artikel 4). De betaling voor, aan de gemeente geleverde goederen en diensten is geen subsidie. Incidentele subsidies zijn subsidies voor eenmalige ofwel incidentele activiteiten. Het kan overigens ook gaan om projecten (een project is per definitie eindig) die een bepaald aantal jaar lopen. Kenmerkend voor periodieke subsidies is het structurele karakter. De gemeente Goirle kent alleen budgetsubsidies als structurele subsidievorm. De hoogte van een budgetsubsidie wordt gerelateerd aan het activiteitenniveau.
Subsidieontvanger en regionale subsidieontvanger
Van de subsidieontvanger wordt verlangd dat zij de inwoners van de gemeente Goirle dient. Er moet in beginsel een directe relatie zijn tussen de activiteiten van de subsidieontvanger en het belang/welzijn van de inwoners. Het is in het algemeen geen noodzaak dat de subsidieontvanger ook in de gemeente zelf is gevestigd. Specifiek voor organisaties die wel werken voor Goirle, maar die elders (in de regio) zijn gevestigd, is de term ‘regionale subsidieontvanger’ opgenomen. Deze term is opgenomen om te kunnen bepalen dat het werk en de gegevens van regionale subsidieontvangers voor de gemeente inzichtelijk moeten zijn (zie artikel 10).
Het subsidietijdvak is de periode waarvoor subsidie wordt verleend. De lengte ervan is onder andere afhankelijk van de subsidiesoort. Structurele subsidies kunnen voor één jaar of voor meerdere jaren worden verleend. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid. Bij incidentele subsidies wordt niet zozeer voor een bepaalde periode subsidie verleend, maar voor een bepaalde, eenmalige activiteit. Die activiteit heeft dus een duidelijk begin- en eindpunt. De duur van deze prestatie kan variëren van een dag tot enkele jaren.
De Awb maakt het mogelijk om ter uitvoering van de subsidieverlening overeenkomsten te sluiten (art. 4:36 Awb). De subsidiëring is en blijft conform de Awb een publiekrechtelijke handeling waartegen bezwaar en beroep mogelijk is. De overeenkomst zelf wordt beheerst door het privaatrecht. Het instrument van de overeenkomst maakt het mogelijk dat de subsidieverlening de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend op hoofdlijnen beschrijft, waarbij die beschrijving nader wordt uitgewerkt in de uitvoeringsovereenkomst. De overeenkomst geeft bovendien uitdrukking aan de onderhandelingsrelatie tussen de gemeente en subsidieontvangers; van het maken van in plaats van het eenzijdig opleggen van prestatie-eisen.Veelal wordt de uitvoeringsovereenkomst gehanteerd om prestatieafspraken met grote, professionele subsidieontvangers vast te leggen. Overigens is het sluiten van een overeenkomst geen juridische noodzaak: de gemeente kan volstaan met een beschikking tot subsidieverlening waarin meer of minder precies vastlegt wat van de subsidieontvanger wordt verwacht.
Het werkplan hangt nauw samen met de begroting (zie bovenstaand). Bij budgetsubsidie zal de subsidie in de regel voor een tijdvak van meerdere jaren worden aangevraagd. In het werkplan geeft de aanvrager aan wat haar beleid is voor dat tijdvak. Dat doet zij door aan te geven welke prestaties zij denkt te leveren per jaar van dat tijdvak en welke maatschappelijke effecten zij hiermee beoogt te realiseren. De begroting is de financiële vertaling van het werkplan.
Artikel 2 Reikwijdte van de verordening
De verordening is van toepassing op alle subsidies die door het college krachtens deze verordening worden verstrekt. In deelverordeningen of in afzonderlijke raadsbesluiten kunnen specifieke regels worden opgenomen voor bepaalde subsidiesoorten of bepaalde categorieën aanvragers dan wel subsidieontvangers. Doorgaans zullen zowel de (algemene) bepalingen van de algemene verordening gelden als de specifieke, aanvullende regels van de deelverordening. De algemene verordening is echter niet van toepassing als de deelverordening of een afzonderlijke raadsbesluit afwijkt van de algemene verordening.
Artikel 3 Bevoegdheden college
Dit artikel wijst het college aan als het voor de subsidiëring relevante bestuursorgaan. Uiteraard is het college daarbij gehouden aan de financiële grenzen die de raad in de gemeentebegroting en het subsidieplafond heeft vastgesteld (lid 1). Het college is tevens bevoegd aan de subsidieverlening voorwaarden en voorschriften te verbinden en uitvoeringsovereenkomsten aan te gaan en te ontbinden (lid 2). Tenslotte is het college bevoegdom te besluiten over subsidies waarvoor een wettelijke grondslag zoals bedoeld in artikel 4:23 van de Awb ontbreekt (lid 3).
Teneinde de subsidie-uitgaven te beheersen wordt gewerkt met het zogenaamde subsidieplafond (afdeling 4:22 van de Awb). Het subsidieplafond voorkomt een open-einde-financiering. De raad stelt het financiële kader vast met het vaststellen van de gemeentebegroting. Binnen dit kader kan het college voor bepaalde beleidsterreinen en/of werkvelden subsidieplafonds vaststellen. Het college beoordeelt subsidieaanvragen op hun inhoud en de mate waarin met de activiteiten (waarvoor subsidie wordt aangevraagd) een bijdrage wordt geleverd aan beleidsdoelstellingen. Het college kan voorrang geven aan de (subsidieaanvragen voor) activiteiten waarvan verwacht wordt dat zij het meest beantwoorden aan de beleidsdoelstellingen van de gemeente. Als het college op basis hiervan geen voorrang kan bepalen, worden keuzes gemaakt op basis van prioriteiten die de raad heeft gesteld.
Cruciaal is dat het subsidieplafond op correcte wijze bekend wordt gemaakt evenals de wijze van toekenning. Ook dient bij het bekend maken te worden gewezen op de mogelijke gevolgen van het subsidieplafond (lid 5).
In artikel 4:2 van de Awb is een algemene bepaling over aanvragen opgenomen. Daarin staat bijvoorbeeld dat de aanvraag moet zijn ondertekend. Op grond van artikel 4:4 van de Awb is het college bevoegd om voor het indienen van aanvragen en het verstrekken van gegevens een formulier vast te stellen. Zowel voor de aanvrager als voor de gemeente is het praktisch om te werken met formulieren. De aanvrager weet dan welke informatie zij moet leveren en de gemeente beschikt op overzichtelijke wijze over alle relevante informatie. Dit vergemakkelijkt de onderlinge vergelijking van instellingen, hetgeen van belang kan zijn voor een evaluatie van het beleid, en komt de efficiëntie van het subsidieverleningproces ten goede.
Gegevens die voor de aanvraag nodig en die door middel van het formulier kunnen worden gevraagd zijn:
Voor 1 april voorafgaand aan het jaar waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft dient de subsidieaanvraag ingediend te zijn. De subsidieaanvraag dient volledig te zijn. Wanneer een aanvraag niet (of niet volledig) is ingediend, kan het college besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen.Het college kan met organisaties / subsidieaanvragers afspraken maken over een latere indieningstermijn. In overleg met een organisatie kan geconcludeerd worden dat aanvullende informatie of verdere uitwerking van de subsidieaanvraag nodig is. Op basis van een concept aanvraag / inschatting, kan het college in de begroting alvast rekening houden met de betreffende subsidieaanvraag.Indien er deelverordeningen vastgesteld worden door de raad, dient hierin het tijdstip bepaald te worden, waarop aanvragen voor subsidies ingediend dienen te zijn.
Het college dient binnen 13 weken te beslissen op een aanvraag. Het college, kan, met redenen omkleed, deze termijn met ten hoogste 13 weken verlengen.
Artikel 4:25 en 4:35 van de Awb noemen een aantal weigeringgronden. Artikel 4:25 geeft als grond het overschrijden van het subsidieplafond. Volgens artikel 4:35 kan de subsidieverlening in ieder geval worden geweigerd indien er een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:
Verder kan volgens artikel 4:35 Awb worden geweigerd indien de aanvrager:
failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.In aanvulling op deze gronden bevat artikel 8 van de verordening enkele weigeringsgronden (lid 1). Bovendien kan het college in deelverordeningen nog aanvullende weigeringsgronden opnemen (lid 2). Deze aanvullende gronden zullen betrekking hebben op een specifieke subsidiesoort. Een specifieke subsidiesoort wordt in principe in een deelverordening geregeld. Daarom is aan lid 2 het voorbehoud toegevoegd dat alleen aanvullende weigeringsgronden in beleidsregels kunnen worden opgenomen als er (voor de betreffende subsidiesoort) nog geen aanvullende weigeringsgronden in een deelverordening zijn vastgelegd. Als dat namelijk wel het geval is, dan wordt met het oog op de rechtszekerheid de deelverordening geacht uitputtend te zijn.De weigeringsgronden van artikel 8 kunnen worden gebruikt indien er voldoende geld beschikbaar is gesteld door de raad. Indien er geen of onvoldoende geld beschikbaar is, dan kan de subsidie namelijk worden geweigerd op grond van artikel 4 (subsidieplafond).Artikel 8, lid 1 sub g. is als weigeringgrond opgenomen omdat versnippering van het subsidiebudget zo veel mogelijk voorkomen dient te worden. Indien subsidie voor bepaalde activiteiten reeds toegekend wordt aan bepaalde organisaties, wil de gemeente de mogelijkheid hebben om een aanvraag te weigeren van een nieuwe aanvrager die voor gelijke activiteiten subsidie aanvraagt.
Artikel 9 Doelgebonden verplichtingen
Artikel 4:37 van de Awb bevat een overzicht van verplichtingen die het bestuursorgaan kan opleggen. Diverse verplichtingen zijn hiertoe in de verordening opgenomen. Op grond van artikel 4:38 van de Awb kan het bestuursorgaan ook andere verplichtingen aan de subsidieverlening verbinden die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie. Deze verplichtingen dienen volgens de Awb bij of krachtens de (deel)verordening te worden opgelegd bij de subsidieverlening. Om dit te kunnen doen is artikel 9 lid 2 opgenomen.
Artikel 10 Financieel-administratieve verplichtingen
In dit artikel staat een aantal algemene financieel-administratieve verplichtingen. In het eerste lid is bepaald dat het boekjaar van een subsidieontvanger voor wat betreft de subsidieaanvraag en verantwoording gelijk moet zijn aan het kalenderjaar. Sommige subsidieontvangers bijvoorbeeld sommige sportverenigingen hanteren een ander boekjaar dan het kalenderjaar. Het is voor deze subsidieontvangers hierdoor moeilijk om op tijd de jaarstukken in te dienen. Dit kan nodeloze discussie met de gemeente opleveren als niet expliciet is bepaald dat het boekjaar gelijk moet zijn aan het kalenderjaar. De subsidie-ontvanger vraagt of ontvangt subsidie en het is dan ook redelijk dat de gemeente verlangt dat de aanvrager/ subsidieontvanger zich aanpast aan de regels en termijnen van de gemeente en niet omgekeerd. Daarmee kan de subsidieontvanger bovendien voorkomen, dat zij geconfronteerd wordt met een subsidieverlaging als gevolg van het niet tijdig voldoen aan de verplichtingen.
Artikel 11 Zorgvuldig beheer en verzekeringsplicht
Gesteld kan worden dat het vooral een zaak van de subsidieontvanger zelf is om de haar toevertrouwde middelen goed te beheren. Dit past immers in het idee van budgetsubsidiëring. De eigen verantwoordelijkheid van de subsidieontvanger dient voorop te staan, maar het is niettemin raadzaam om in de verordening enkele elementaire waarborgen op te nemen, zoals verwoord in dit artikel, waarmee voorkomen kan worden dateen subsidieontvanger onverantwoorde risico’s neemt.
Om tijdig te kunnen bijsturen dan wel maatregelen te nemen mocht dat nodig zijn, dient de gemeente tijdig te worden geïnformeerd. Op grond van dit artikel is de subsidieontvanger met het oog hierop verplicht een aantal zaken terstond schriftelijk aan het college te melden.
Uiteraard dient de subsidieontvanger een verantwoording in te dienen. Dit gaat vooral om de vraag: hebben de activiteiten plaatsgevonden en wat waren de baten en lasten? In dit artikel is vastgelegd welke gegevens de subsidieontvanger moet indienen en wanneer (zie ook de toelichting op artikel 1). De hoofdregel is dat de in het eerste lid genoemde gegevens voor 1 maart moeten worden ingediend.Voor de subsidieontvangers waarmee een uitvoeringsovereenkomst is gesloten (budgetsubsidies), dient vóór 1 maart de conceptverantwoording te worden ingediend en vóór 1 mei de definitieve versie (lid 3).Voor incidentele subsidies dient de verantwoording binnen 12 weken na de gesubsidieerde activiteit te worden ingediend (lid 4). Het college heeft ten slotte nog een aantal bevoegdheden met betrekking tot de verantwoording (lid 5, lid 6 en lid 7). Het college kan op grond van artikel 14 toezichthouders aanwijzen. Deze kunnen in opdracht van het college aanvullend onderzoek doen naar de effectiviteit en efficiëntie (lid 7). De subsidieontvanger is verplicht aan een dergelijk onderzoek mee te werken.
Het college heeft de mogelijkheid om toezichthouders aan te wijzen die de naleving van de verordening kunnen controleren. ‘Toezichthouder’ is een juridische term hetgeen betekent dat voor de aanwijzing, de rechten en plichten van toezichthouders specifieke regels gelden. Daarnaast dient de subsidieontvanger medewerking te verlenen aan een door de Rekenkamercommissie Goirle in te stellen onderzoek.
De aanspraak op financiële middelen, ofwel de subsidie, wordt definitief door middel van de subsidievaststelling. De Awb biedt de mogelijkheid om subsidies ambtshalve vast te stellen of op basis van een aanvraag. In deze verordening is vastgelegd dat de subsidieontvanger een aanvraag moet indienen. Hoofdbestanddeel van de aanvraag is de verantwoording die op grond van artikel 13 wordt ingediend.Echter de mogelijkheid bestaat dat de gemeenteraad voor bepaalde groepen c.q. beleidsterreinen wil volstaan met één beschikking. Dit kan in de deelverordeningen aangegeven worden.
Artikel 16 Subsidievaststelling
Subsidie kan voor een tijdvak van één of meerdere jaren worden verleend, maar de vaststelling geschiedt per boekjaar. Bij een meerjarige subsidie wordt dus in principe na afloop van ieder afzonderlijk jaar van het subsidietijdvak de subsidie voor het betreffende jaar vastgesteld (lid 1). In lid 2 wordt de termijn van de subsidievaststelling vastgelegd.
In artikel 4:54 van de Awb is bepaald dat voorschotten kunnen worden verleend, mits dit bij wettelijk voorschrift of bij de subsidieverlening is bepaald. Artikel 17 legt de mogelijkheid in de verordening vast en geeft de bevoegdheid tot bevoorschotting aan het college. Voorschotverlening is naast subsidieverlening en subsidievaststelling één van de drie beschikkingen die de Awb noemt. De beschikking dient het bedrag van het voorschot te vermelden, dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald (artikel 4:54 lid 2). Tegendeze beschikking kan de subsidieontvanger in bezwaar gaan. In de praktijk maakt de beschikking tot voorschotverlening meestal onderdeel uit van de beschikking tot subsidieverlening.Om de last van eventuele bezwaarschriftprocedures te beperken, is het zinvol de beschikking tot voorschotverlening te combineren met de beschikking tot subsidieverlening. In deze zin is ook lid 1 van artikel 17 verwoord. Lid 2 bevat de praktische regel dat de voorschotten kunnen worden verrekend met vorderingen op de betreffende subsidieontvanger.
Artikel 18. Vermogensvorming subsidieontvanger
Een subsidieontvanger met structurele subsidie mag in principe reserveren (lid 1). Dit artikel geldt dus niet voor subsidieontvangers met incidentele subsidie. Daarvoor wordt de hoogte namelijk afhankelijk gesteld van het exploitatieresultaat.Over de hoogte van de reserve die opgebouwd mag worden, maakt het college met de subsidieontvanger afspraken. Dit betekent dat de subsidieontvanger mede met de subsidie een vermogen kan opbouwen. Dit kan zij gebruiken om toekomstige tegenvallers op te vangen en om haar afhankelijkheid van de gemeente te verminderen. Zo wordt zij immers ook gestimuleerd om inkomsten uit andere bronnen te verwerven. Bij een systematiek van budgetsubsidie waarbij de subsidieontvanger zelf verantwoordelijk is voor het resultaat, moet zij ook in staat worden gesteld deze verantwoordelijkheid daadwerkelijk te kunnen dragen. Daarbij hoort de mogelijkheid een financiële buffer te kunnen vormen. In bepaalde gevallen is de subsidieontvanger niettemin een vergoeding verschuldigd voor de vermogensopbouw (lid 2). Volgens artikel 4:41 van de Awb is een vergoeding slechts verschuldigd in bepaalde, in de wet genoemde gevallen en indien de verordening hiertoe de mogelijkheid biedt. De gevallen die in de verordening worden genoemd, zijn toegestaan volgens artikel 4:41 van de Awb. De Awb stelt verder als voorwaarde dat aangegeven moet zijn hoe de hoogte van de vergoeding wordt bepaald. De hoogte wordt in principe door het college bepaald (lid 3). Hierin heeft hij beleidsvrijheid. In het geval van ontbinding van de rechtspersoon die de subsidie ontving is er echter geen beleidsvrijheid. In dat geval is de vergoeding namelijk gelijk aan dat deel van het vermogen dat gerelateerd is aan de verstrekte subsidie. Dit houdt in dat (indien sprake is van vermogensvorming) over een periode van meerdere jaren, bij de jaarlijkse vaststelling aangegeven wordt, welk deel van het opgebouwd vermogen gerelateerd kan worden aan de verstrekte subsidie.
Artikel 19. Sancties bij verlening
Indien een aanvraag voor subsidieverlening niet binnen één maand na het verstrijken van de in de algemene subsidieverordening genoemde indieningtermijn (1 april) volledig is ingediend wordt een strafkorting (5%) op het bedrag van de subsidie dat zou zijn verleend wanneer de aanvraag tijdig zou zijn ingediend.Bij een overschrijding van meer dan twee maanden wordt de aanvraag tot subsidieverlening buiten behandeling gelaten. Dit besluit wordt aan de aanvrager bekend gemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag onvoldoende is aangevuld of nadat de voor de aanvulling door het college gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
Artikel 20. Sancties bij vaststelling
Indien de voor de subsidievaststelling relevante gegevens niet binnen het verstrijken van de in de Algemene Subsidieverordening genoemde indieningtermijn (uiterlijk twee maanden na afloop van de subsidieperiode) zijn ingediend wordt een strafkorting toegepast van 5 % op het bedrag van de subsidie dat is vastgesteld wanneer de relevante gegevens tijdig zouden zijn ingediend. Bij een overschrijding van meer dan één maand, doch minder dan twee maanden bedraagt de strafkorting 10%. Een overschrijding van meer dan twee maanden leidt tot het op nihil vast stellen van de subsidie.
Artikel 21. Onvoorziene situaties
Deze bepaling spreekt voor zich.
Dit artikel behoeft geen nader toelichting.
Artikel 23. Inwerkingtreding en intrekking
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
(deelverordening incidentele subsidies en jeugdsportsubsidieregeling)