Organisatie | Ermelo |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Bouwverordening gemeente Ermelo 2012 |
Citeertitel | Bouwverordening gemeente Ermelo 2012 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | volkshuisvesting en woningbouw |
Eigen onderwerp | Bouwverordening 2012 |
Deze regeling is vervangen door de Bouwverordening gemeente Ermelo 2016.
Artikel 8 Woningwet
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-04-2012 | 20-07-2016 | Onbekend | 15-12-2011 Onbekend | Onbekend |
Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen
Bouwverordening gemeente Ermelo 2012
Afdeling : VVH, beleidsondersteuning
Bouwverordening gemeente Ermelo 2012
vastgesteld : 15 december 2011
treedt in werking : op het moment van inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2012 (naar verwachting op 1 april 2012)
datum bekendmaking : 1 februari 2012
Inhoudsopgave Bouwverordening gemeente Ermelo 2012
Hoofdstuk 2 De aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen
Paragraaf 1 Gegevens en bescheiden
1.Het onderzoek betreffende de bodemgesteldheid als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Woningwet bestaat uit:
De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4, onder d van de Regeling omgevingsrecht geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II.
Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht toe, indien voor toepassing van artikel 2.2.1 bij het bevoegd gezag reeds bruikbare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.
Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.5, onder d van de Regeling omgevingsrecht toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingtermijn, als bedoeld in artikel 2.23 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht, indien uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740, uitgave 2009 niet rechtvaardigen.
Paragraaf 2 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem
Artikel 2.2.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem
Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voor zover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:
Artikel 2.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
In afwijking van het bepaalde in artikel 2.2.1 en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4, onder d, van
de Regeling omgevingsrecht, kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval zij op grond van het in het de Regeling omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan
wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming
goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die Wet van oordeel zijn, dat de
bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt
Paragraaf 3 Voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen
Artikel 2.3.1 Anti-cumulatiebepaling
Terrein dat voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen in aanmerking moet
worden genomen mag niet nog eens bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen
Artikel 2.3.2 Ligging van de voorgevelrooilijn
langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
Artikel 2.3.3 Verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.4 is het verboden een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn.
Artikel 2.3.4 Toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn is niet van toepassing op:
Artikel 2.3.5 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de voorgevelrooilijn
en dan nog voor zover de veiligheid van de gebruikers van de weg niet in gevaar komt.
Artikel 2.3.6 Bouwen op de weg
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
Artikel 2.3.7 Plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de voorgevelrooilijn. Afschuining van
over een hoogte op een dergelijke hoek van niet meer dan 4,2 meter boven straatpeil – worden afgerond of afgeschuind, met dien verstande dat de daardoor onbebouwd blijvende oppervlakte niet groter dan 2 m² behoeft te zijn.
4.Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid voor:
Artikel 2.3.8 Ligging achtergevelrooilijn
De achtergevelrooilijn is evenwijdig aan de voorgevelrooilijn en bevindt zich:
in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen driehoekig, vierhoekig of regelmatig veelhoekig bouwblok op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan de helft van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter. Indien meer dan één ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen kan worden beschreven, geldt de grootste;
in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen bouwblok van een andere dan onder a genoemde vorm op zodanige afstand van de voorgevelrooilijn, bepaald op de wijze als onder a bepaald, na herleiding van de vorm van het bouwblok tot een of meer der onder a genoemde vormen, voor zover zij op zich zelf of gezamenlijk de vorm van het bouwblok het meest nabijkomen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
in een slechts aan drie zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze drie zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
in een slechts aan twee tegenover elkaar gelegen zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze twee zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
Indien in een hoekbebouwing de elkaar snijdende achtergevelrooilijnen een scherpe hoek vormen moeten de achterzijden van die bebouwing - in het belang van de toetreding van daglicht - over een afstand van ten minste 5 meter ter weerszijden van bedoeld snijpunt ten minste 2 meter terugliggen ten opzichte van beide achtergevelrooilijnen.
Artikel 2.3.9 Verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.10 is het verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan
een vergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn.
Artikel 2.3.10 Toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn is niet van toepassing op:
onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als een aan- of uitbouw, voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist;
Artikel 2.3.11 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
Artikel 2.3.12 Erf bij woningen en woongebouwen
het gebouw zal zijn gelegen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen, mits dat terrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd en tevens een erf van redelijke afmetingen tot stand wordt gebracht;
Artikel 2.3.16 Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse
Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen mogen zich geen delen bevinden van andere bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, dan die welke deel uitmaken van de hoogspanningslijn. Bij het bepalen van deze afstand moet rekening worden gehouden met het uitzwaaien van de draden ten gevolge van de wind. Onder hoogspanningslijn wordt in dit artikel verstaan een lijn met een nominale elektrische spanning van 1.000 volt of meer.
Artikel 2.3.17 Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op hoekbebouwing aan wegen, waarvan de afstand tussen de voorgevelrooilijnen onderling verschilt, in welk geval aan de zijde van de smalle weg tot de hoogte welke aan de brede weg is toegelaten, mag worden gebouwd over een lengte van de hoek af gelijk aan de afstand tussen de voorgevelrooilijn van de smalle weg, doch over geen grotere lengte dan 15 meter.
Indien aan de overzijde van de weg een voorgevelrooilijn ontbreekt geldt ter bepaling van de grootste toegelaten hoogte, bedoeld in het eerste lid, de dichtst bij gelegen tegenoverliggende rooilijn. Indien de tegenoverliggende rooilijn plaatselijk is onderbroken geldt ter plaatse van die onderbreking de verst verwijderde van de beide ter weerszijden van de onderbreking voorkomende rooilijnen.
Artikel 2.3.18 Toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn
De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de achtergevelrooilijn ter plaatse van het bouwwerk. Indien de te beschouwen achtergevelrooilijnen niet evenwijdig lopen, wordt voor
elke 5 meter breedte van de achterzijde van het bouwwerk uitgegaan van de gemiddelde afstand
tussen de achtergevelrooilijnen. Indien een tegenoverliggende achtergevelrooilijn ontbreekt, wordt
gemeten tot de dichtstbijzijnde tegenover de achtergevelrooilijn gelegen voorgevelrooilijn;
Artikel 2.3.19 Toegelaten hoogte van zijgevels tegenover een achtergevelrooilijn
Indien op een kruising van wegen de achtergevels van de bebouwing, gelegen aan de ene weg, doorgebouwd zijn tot aan de voorgevelrooilijn van de andere weg en bovendien in die achtergevels ramen aanwezig zijn, dan bedraagt – onverminderd het bepaalde in 2.3.21 – de maximale hoogte van de zijgevel van het eerste bouwwerk aan laatstgenoemde weg nabij de hoek ten hoogste 1,5 maal de afstand van deze zijgevel tot de achtergevelrooilijn die bij de eerstgenoemde weg behoort. Deze afstand moet op dezelfde wijze worden bepaald als beschreven is in 2.3.18, tweede lid, voor de bepaling van de afstand tussen twee achtergevelrooilijnen.
Artikel 2.3.20 Toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevelrooilijnen
Onverminderd het bepaalde in 2.3.21 mag een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, tussen de voor- en de achtergevelrooilijn niet hoger reiken dan tot de vlakken die de verticale vlakken door de voorgevelrooilijn en door de achtergevelrooilijn snijden op de - krachtens de artikelen 2.3.20 en 2.3.18 en maximale bouwhoogte en die met het horizontale vlak een hoek vormen van:
het vlak dat het verticale vlak door die zijgevel snijdt ter hoogte van de – krachtens 2.3.19 – maximale bouwhoogte en dat met het horizontale vlak een hoek vormt van 56 graden.
Artikel 2.3.22 Hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende terreinen
De hoogte van een bouwwerk dat met een ingevolge artikel 2.3.11 toegestane afwijking wordt opgericht op een niet aan een weg grenzend terrein, mag niet meer bedragen dan 2,70 meter met dien verstande dat – uitgaande van een goothoogte van genoemde maat – daarboven een zadeldak met hellingen van ten hoogste 45 graden toegelaten is.
Artikel 2.3.23 Wijze van meten van de hoogte van bouwwerken
De hoogte van gevels die geen horizontale beëindiging hebben, moet worden bepaald door de oppervlakte te delen door de breedte. Plaatselijke verhogingen, als bedoeld in artikel 2.3.24, onder d, en artikel 2.3.25 onder h, i, j en k, moeten – voor zover zij de maximale hoogte overschrijden – buiten beschouwing worden gelaten.
Artikel 2.3.24 Toegelaten afwijkingen van de toegelaten bouwhoogte
Het bepaalde in artikel 2.3.27, eerste lid, artikel 2.3.18, eerste en derde lid, artikel 2.3.19, eerste lid, en
artikel 2.3.20 en artikel 2.3.21 is niet van toepassing op:
topgevels in het verticale vlak, gaande door de voorgevelrooilijn of de achtergevelrooilijn, mits zij niet breder zijn dan 6 meter en mits de geveloppervlakte, over de breedte van de topgevel gemeten, niet groter is dan het product van de breedte van de topgevel en de maximale bouwhoogte ter plaatse;
Artikel 2.3.25 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de toegelaten bouwhoogte
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de toegelaten bouwhoogte als bedoeld in de artikelen 2.3.17, eerste lid, 2.3.18, eerste en derde lid, 2.3.19, eerste lid, 2.3.20 en 2.3.21 kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
dakvensters, mits buitenwerks gemeten de breedte niet meer dan 1,75 meter, de hoogte niet meer dan 1,5 meter, de onderlinge afstand niet minder dan 3 meter en de afstand tot de erfscheiding niet minder dan 1,5 meter bedraagt. Deze laatste voorwaarde geldt niet voor gekoppelde dakvensters, die tot verschillende gebouwen behoren;
Artikel 2.3.26 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid
In andere gevallen dan bedoeld in de artikelen 2.3.5, 2.3.11 en 2.3.25, kan het bevoegd gezag afwijken
van de verboden tot bouwen met overschrijding van de voor- en van de achtergevelrooilijn, en van het
verbod tot bouwen met overschrijding van de maximale bouwhoogte, indien:
Artikel 2.3.27 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer. Onder de term “in voldoende mate ruimte” wordt verstaan: de parkeernormen en de aanwezigheidspercentages die zijn opgenomen in de door de gemeenteraad vastgestelde “parkeernota Ermelo”, zoals die geldt ten tijde van de indiening van de aanvraag om omgevingsvergunning. Tevens dient de ruimte ten behoeve van parkeren of stallen van auto’s direct of indirect toegankelijk te zijn vanaf de openbare weg.
De in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Voor deze afmetingen wordt verwezen naar de “Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom 2004” van het ‘Centrum voor regelgeving en onderzoek in de grond-, water- en wegenbouw en de verkeerstechniek’, dan wel de meest recente versie hiervan.
Artikel 3.3 Jaarlijkse verantwoording
De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit stelt jaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden voor de
gemeenteraad, waarin ten minste aan de orde komt:
De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit kan in haar jaarverslag aanbevelingen doen ten aanzien van het
gemeentelijk ruimtelijk kwaliteitsbeleid in het algemeen en de aanpassing van de gemeentelijke
Artikel 3.4 Termijn van advisering
De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit brengt het advies over de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen, indien deze vergunning betrekking heeft op een deel van project of een gefaseerde aanvraag betreft, uit binnen drie weken nadat door of namens burgemeester en wethouders daarom is verzocht.
Burgemeester en wethouders kunnen in hun verzoek om advies de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit een langere termijn dan genoemd in de bovengenoemde leden van dit artikel geven voor het uitbrengen van het welstandsadvies. Een langere termijn kan door burgemeester en wethouders worden gegeven indien de termijn van afdoening van de aanvraag is verlengd met toepassing van artikel 3.9, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 3.5 Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting
De behandeling van bouwplannen door of onder verantwoordelijkheid van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit is openbaar. De agenda voor de vergadering van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit wordt tijdig bekendgemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. Indien burgemeester en wethouders – al dan niet op verzoek van de aanvrager – een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.
In het geval dat het bouwplan in de vergadering van de commissie wordt behandeld en een verzoek tot het geven van een toelichting is gedaan, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een uitnodiging te ontvangen voor de vergadering van de commissie, waarin de aanvraag wordt behandeld.
Artikel 3.6 Afdoening onder verantwoordelijkheid
De welstandscommissie kan de advisering over een aanvraag om advies, in afwijking van artikel 9.2, onder verantwoordelijkheid van de commissie overlaten aan een of meerdere daartoe aangewezen leden. Het aangewezen lid of de aangewezen leden adviseren over bouwplannen waarvan volgens hen het oordeel van de welstandscommissie als bekend mag worden verondersteld.
Hoofdstuk 4 Overige administratieve bepalingen
Artikel 4.1 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften
Het bevoegd gezag is bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze verordening – of in de bij deze verordening behorende bijlagen – wordt verwezen, indien de bevoegde instantie de
betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die
Hoofdstuk 5 Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Op een aanvraag om omgevingsvergunning, die is ingediend vóór de inwerkingtreding van de bouwverordening 2012 en waarop op dit tijdstip nog niet is beschikt, zijn de bepalingen van de bouwverordening 2010 van toepassing, zoals die luidden voor deze wijziging, tenzij de aanvrager aangeeft dat de gewijzigde bepalingen worden toegepast.
KaartBegrenzing bebouwde kommen in de gemeente Ermelo
Kaart is digitaal bijgevoegd, onder nummer 11111539, als ‘Komkaart Ermelo 2011 A3’.
Bijlage 1 Figuren 1 t/m 18, behorende bij de stedenbouwkundige bepalingen
Figuur 1: Voor verkeer vrij te houden hoogten (artikelen 2.3.4 en 2.3.5)
Figuur 2: Voor verkeer vrij te houden hoogten (artikelen 2.3.4 en 2.3.5)
Figuur 3: Ligging van de achtergevelrooilijn (artikel 2.3.8, eerste lid, onder a)
Figuur 4: Ligging van de achtergevelrooilijn (artikel 2.3.8, eerste lid, onder a)
Figuur 5: Ligging van de achtergevelrooilijn (artikel 2.3.8, eerste lid, onder a)
Figuur 6: Ligging van de achtergevelrooilijn (artikel 2.3.8, eerste lid, onder b)
Figuur 7: Ligging van de achtergevelrooilijn (artikel 2.3.8, eerste lid, onder c)
Figuur 8: Ligging van de achtergevelrooilijn (artikel 2.3.8, eerste lid, onder c)
Figuur 9: Ligging van de achtergevelrooilijn (artikel 2.3.8, eerste lid, onder d)
Figuur 10: Ligging van de achtergevelrooilijn (artikel 2.3.8, eerste lid, onder e)
Figuur 11: Teruglegging met het oog op de daglicht toetreding van achtergevelrooilijn die een scherpe hoek met elkaar vormen (ingevolge artikel 2.3.8, lid 2)
Figuur 12: Bouwhoogte in voor- en achtergevelrooilijn en daartussen. Maximum bouwhoogte (artikelen 2.3.17, 2.3.18, 2.3.20 en 2.3.22). Binnen de bebouwde kom.
Figuur 13: Bouwhoogte in voor- en achtergevelrooilijn en daartussen. Maximum bouwhoogte (artikelen 2.3.17, 2.3.18, 2.3.20 en 2.3.22). Buiten de bebouwde kom.
Figuur 14: Bouwhoogte in de voorgevelrooilijn (artikel 2.3.17, derde lid, eerste alinea)
Figuur 15: Bouwhoogte in de voorgevelrooilijn (artikel 2.3.17, derde lid, tweede alinea)
Figuur 16: Bouwhoogte in de achtergevelrooilijn (artikel 2.3.18, tweede lid, eerste alinea)
Figuur 17: Bouwhoogte in de achtergevelrooilijn (artikel 2.3.17, tweede lid, tweede alinea)
Figuur 18: Hoogte van een zijgevel tegenover een achtergevelrooilijn (artikel 2.3.19)
Bijlage 2 Reglement van orde van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit
1 Benoeming en samenstelling van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit
De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit fungeert als welstandscommissie voor de gemeente Ermelo op
grond van artikel 1 onder n Woningwet en als monumentencommissie inzake wijzigingsplannen op grond van artikel 15 van de Monumentenwet. De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit wordt in de rest van dit
De gemeente wijst op voordracht van het college van B&W de vereniging ‘Het Gelders Genootschap’ aan
als de CRK en tevens als monumentencommissie inzake wijzigingsplannen voor monumenten. Het
Gelders Genootschap legt de gemeente een lijst voor met de beoogde commissieleden. Dit betreft de
voorzitter, de rayonarchitect, het architect-lid, de landschapsdeskundige en hun plaatsvervangers.
Indien gewenst, vindt overleg plaats tussen het Gelders Genootschap en de gemeente.
Voor de benoeming van burgerleden en hun plaatsvervangers geldt een afwijkende procedure. De
gemeente kan burgerleden voordragen ter benoeming. Alvorens dit te doen, overleggen B&W met het
Gelders Genootschap over het gewenste profiel van het burgerlid of de burgerleden. Er mogen
Maximaal twee burgerleden in de CRK worden benoemd. Burgerleden ontvangen via de gemeente een
Alle leden van de CRK en hun plaatsvervangers worden benoemd voor een periode van maximaal drie
jaar, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal drie jaar. Bij afwezigheid van de
voorzitter of andere leden van de commissie, treden plaatsvervangers op in de commissievergadering.
De rayonarchitect kan zich door een collega-rayonarchitect laten vervangen. Alle vaste leden en hun
plaatsvervangers zijn onafhankelijk ten opzichte van het gemeentebestuur en de gemeentelijke
organisatie. Er bestaan geen bindingen of relaties op basis waarvan het advies over de
welstandsaspecten wordt beïnvloed. De commissie is beleidsmatig gebonden aan het gemeentelijk
welstandsbeleid. De commissie streeft naar voortdurende afstemming met het beleid inzake de
ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente.
De CRK bestaat uit een bestuurlijk voorzitter, de rayonarchitect, een architect, een landschapsdeskundige en een monumentendeskundige namens het Gelders Genootschap (alleen bij
monumentenplannen). De rayonarchitect fungeert tevens als secretaris-deskundige van de commissie.
De CRK kan zich naar eigen inzicht laten bijstaan door extra deskundigen van het bureau van het
Gelders Genootschap of daarbuiten. Dit betreft o.a. disciplines als cultuur- en bouwhistorie, en
Afhankelijk van het type plan dat moet worden beoordeeld, nemen de extra deskundigen deel aan de
vergadering. Zij hebben geen stemrecht, tenzij ze als commissielid zijn benoemd door de gemeente. In
de integrale welstands- en monumentencommissie hebben geen burgers zitting.
Bij wijzigingsplannen voor monumenten brengt de CRK een advies uit, waarin zowel de aspecten op
grond van de Woningwet (welstandsbeleid), als aspecten op grond van de Monumentenwet en de
gemeentelijke monumentenverordening worden betrokken. In het geïntegreerde advies komt duidelijk
naar voren welke aspecten betrekking hebben op de welstand en welke op de aanvraag om
monumentenvergunning. De commissie formuleert één gezamenlijke conclusie.
De CRK kan slechts adviezen uitbrengen indien tenminste drie leden aanwezig zijn (waaronder de
rayonarchitect of zijn/haar vervanger) en waarvan tenminste twee leden deskundig zijn op het gebied
van welstand. Voor de behandeling van monumentenplannen en landschappelijke plannen is daarnaast
altijd de aanwezigheid van de betreffende deskundige of zijn/haar vervanger vereist.
2.1 Taakomschrijving CRK en integrale mandaatcommissie
De CRK is belast met zowel wettelijk verplichte als niet wettelijk verplichte taken. De wettelijke taken
van de CRK worden uitgevoerd op grond van de Woningwet en de gemeentelijke bouwverordening. De
commissie is beleidsmatig gebonden aan het gemeentelijk welstandsbeleid, zoals dat is vastgelegd in
de gemeentelijke welstandsnota.
Voor de behandeling van monumenten(wijzigings-)plannen is ook de Monumentenwet en de
gemeentelijke monumentenverordening van toepassing.
De commissie is bevoegd om B&W te adviseren over de welstandsaspecten van aanvragen om omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Reguliere bouwaanvragen worden in de regel binnen twee weken na behandeling van een welstandsadvies voorzien.
De CRK legt de gemeenteraad eenmaal per jaar een verslag voor van de door haar verrichte werkzaamheden. In het verslag zet de commissie tenminste uiteen op welke wijze zij toepassing heeft gegeven aan de welstandscriteria. Tenminste eenmaal per jaar vindt, ten behoeve van het jaarverslag, een evaluatiegesprek plaats tussen een vertegenwoordiging van het gemeentebestuur en de CRK.
4.Toetsing van monumentenaanvragen (wijzigingsplannen).
2.1.2Niet wettelijk verplichte taken
De CRK krijgt de opdracht om naast de reguliere taken de volgende (niet wettelijk verplichte) taken uit te voeren:
Advies uitbrengen aan B&W over de ruimtelijke kwaliteitsaspecten van in voorbereiding zijnde structuurvisies, bestemmingsplannen, ontheffingen / projectbesluiten, beheersverordeningen, beeldkwaliteitplannen, stedenbouwkundige plannen, landschappelijke plannen en andere relevante gemeentelijke beleidsstukken. De CRK krijgt deze stukken reeds in het ontwerpstadium voorgelegd ter advisering en brengt hier desgevraagd schriftelijk advies over uit.
Het kenteken voor onbewoonbaar verklaarde woningen en woonwagens | ||||||
Overgangsbepaling met betrekking tot de staat van open erven en | ||||||
Overgangsbepaling (aanvragen om) gebruiksvergunning (vervallen) | ||||||