Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Valkenburg aan de Geul

Bouwverordening gemeente Valkenburg aan de Geul 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieValkenburg aan de Geul
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBouwverordening gemeente Valkenburg aan de Geul 2012
CiteertitelBouwverordening gemeente Valkenburg aan de Geul 2012
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpvolkshuisvesting en woningbouw
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Art. 8 en art 11 Woningwet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

04-04-201202-01-2013Onbekend

26-03-2012

Heuvelland Aktueel 4 april 2012

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Bouwverordening gemeente Valkenburg aan de Geul 2012

 

 

Bouwverordening gemeente Valkenburg aan de Geul 2012

Inhoudsopgave

1 Inleidende bepalingen 1

Artikel 1 Begripsomschrijvingen 1

 

2 De aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen

Paragraaf gegevens en bescheiden 2

artikel 1 Bodemonderzoek 2

 

Paragraaf 2 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem

Artikel 1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem 3

Artikel 2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen 3

 

Paragraaf 3 Voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen 3

Artikel 1 Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer. 3 Brandblusvoorzieningen

Artikel 2 Ruimte tussen bouwwerken 4

Artikel 3 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden 4

3 Overige gebruiksbepalingen 4

Artikel 1 Vergunningsplicht nachtverblijf 4

4 Welstand 5

Artikel 1 De advisering door de welstandscommissie 5

Artikel 2 Termijn van advisering 5

Artikel 3 Samenstelling en wijze van benoeming 5

van de welstands- en monumentencommissie

district Mergelland

Artikel 4 Jaarlijkse verantwoording 5

Artikel 5 Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting 6

Artikel 6 Afdoening onder verantwoordelijkheid (mandaat) van de 6

welstands- en monumentencommissie district Mergelland

Artikel 7 Vorm waarin het advies wordt uitgebracht 6

5 Overige administratieve bepalingen 6

Artikel 1 Herziening en vervanging van aangewezen normen en 6

andere voorschriften

6 Overgangs- en slotbepalingen 6

Artikel 1 Overgangsbepalingen 6

Artikel 2 Inwerkintreding 6

Artikel 3 Citeertitel 6

Bijlagen

Bijlage 1 Reglement van orde van de welstand- en monumentencommissie

Toelichting op de bouwverordening

1 Inleidende bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

(1.1 mbv)

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • ·

      bevoegd gezag: bestuursorgaan, als bedoeld in de Woningwet, artikel 1, eerste lid, onderdeel e, dan wel, bij het ontbreken van een bestuursorgaan als bedoeld in dit artikel, burgemeester en wethouders;

    • ·

      Bouwbesluit: de algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 van de Woningwet;

    • ·

      bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

    • ·

      NEN: een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven norm;

    • ·

      NVN: een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven voornorm;

    • ·

      Omgevingsvergunning voor het bouwen: vergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht ;

    • ·

      weg: alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

    • ·

      mbv: modelbouwverordening, achter de artikelnummers is aangegeven in welk artikel het betreffende onderwerp is beschreven in de VNG ‘model bouwverordening’.

  • 2.

    In deze verordening wordt mede verstaan onder:

    • ·

      bouwwerk: een gedeelte van een bouwwerk

    • ·

      gebouw: een gedeelte van een gebouw

      1

2 De aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen

Paragraaf 1 Gegevens en bescheiden

Artikel 1 Bodemonderzoek

(2.1.5 mbv)

  • 1.

    Het onderzoek betreffende de bodemgesteldheid als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Woningwet bestaat uit:

    • a.

      de resultaten van een recent milieuhygiënisch bodemonderzoek verricht volgens NEN 5740, uitgave 2009, in overeenstemming met het onderzoeksprotocol dat volgt uit figuur 1.

    • b.

      (vervallen).

    • c.

      Indien op basis van het vooronderzoek aanleiding bestaat te veronderstellen dat asbest, daaronder mede begrepen asbestvezels, -deeltjes of –stof, in de bodem aanwezig is, vindt het onderzoek mede plaats op de wijze als voorzien in NEN 5707, uitgave 2003.

  • 2.

    De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4, onder d van de Regeling omgevingsrecht geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II . Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II.

  • 3.

    Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht toe, indien voor toepassing van artikel 2.1 bij het bevoegd gezag reeds bruikbare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.

  • 4.

    Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.5, onder d van de Regeling omgevingsrecht toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn, als bedoeld in artikel 2.23 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht, indien uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740, uitgave 2009 niet rechtvaardigen.

  • 5.

    Indien het bouwen pas kan plaatsvinden nadat de aanwezige bouwwerken zijn gesloopt, dient het bodemonderzoek plaats te vinden nadat is gesloopt en voordat met de bouw wordt begonnen.

    2

Paragraaf 2 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem

Artikel 1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem

(2.4.1 mbv)

Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voorzover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:

  • a.

    waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven;

  • b.

    voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist; en

  • c.

    1. dat de grond raakt, of 2. waarvan het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd (bij een functiewijziging naar een gevoeligere bestemming).

Artikel 2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

(2.4.2 mbv)

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.4.1 en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht , kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval zij op grond van het in het de Regeling omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die Wet van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.

Paragraaf 3 Voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen

Artikel 1 Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer.

(2.5.3 mbv)

Brandblusvoorzieningen

In afwijking van het bepaalde in artikel 6.37 lid 3 van het Bouwbesluit, heeft een verbindingsweg als bedoeld in artikel 6.37 lid 1 van het Bouwbesluit een verharding over een breedte van tenminste 3,25 meter, die geschikt is voor motorvoertuigen met een massa van ten minste 25.000 kg.

3

Artikel 2 Ruimte tussen bouwwerken

(2.5.17 mbv)

  • 1.

    De zijdelingse begrenzing van een bouwwerk moet ten opzichte van de zijdelingse grens van het erf zodanig zijn gelegen dat tussen dat bouwwerk en de op het aangrenzende erf aanwezige bebouwing geen tussenruimten ontstaan die:

    • a.

      vanaf de hoogte van het erf tot 2,2 meter daarboven minder dan 1 meter breed zijn;

    • b.

      niet toegankelijk zijn.

Bebouwing van ondergeschikte aard op het erf of op het aangrenzende erf wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.

2.Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, indien voldoende mogelijkheid aanwezig is voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte.

Artikel 3 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden

(2.5.30 mbv)

De voorschriften die gelden zijn opgenomen in de meest recente versie van de ‘beleidsnota parkeernormen’ welke is vastgesteld en bekendgemaakt.

3 Overige gebruiksbepalingen

Artikel 1 Vergunningsplicht nachtverblijf

(7.3.1mbv)

Bepaling aantal personen nachtverblijf

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.2, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht, wordt het aantal personen bepaald op 5.

44 Welstand

Artikel 1 De advisering door de welstandscommissie

(9.1 mbv)

  • 1.

    De advisering over redelijke eisen van welstand is opgedragen aan de Welstands-en monumentencommissie district Mergelland waarvan het districtsbestuur personen voordraagt als lid van de welstands-en monumentencommissie, hierna gezamenlijk te noemen: welstands- en monumentencommissie district Mergelland

  • 2.

    De welstands- en monumentencommissie district Mergelland adviseert over de welstandsaspecten van aanvragen voor omgevingsvergunning voor het bouwen.

  • 3.

    De welstands- en monumentencommissie district Mergelland baseert haar advies op de in de welstandsnota genoemde welstandscriteria.

  • 4.

    Het bevoegd gezag kan de advisering over redelijke eisen van welstand opdragen aan een andere commissie als bedoeld in het ‘reglement van orde voor de Welstands- en Monumentencommissie’ district Mergelland’ (bijlage 1) dan de Welstands- en monumentencommissie district Mergelland indien de welstands- en monumentencommissie district Mergelland niet beschikbaar is. De andere commissie handelt in een dergelijk geval overeenkomstig het reglement (bijlage 1), de bouwverordening en overeenkomstig andere wettelijke voorschriften.

Artikel 2 Termijn van advisering

(9.5 mbv)

  • 1.

    De Welstands- en Monumentencommissie district Mergelland brengt het advies over de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen uit binnen vier weken nadat door of namens het bevoegd gezag daarom is verzocht.

  • 2.

    De Welstands- en Monumentencommissie district Mergelland brengt het advies over de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen, indien deze vergunning betrekking heeft op een deel van project of een gefaseerde aanvraag betreft, uit binnen drie weken nadat door of namens het bevoegd gezag daarom is verzocht.

  • 3.

    Het bevoegd gezag kan in haar advies de Welstands- en Monumentencommissie district Mergelland een langere termijn dan genoemd in de bovengenoemde leden van dit artikel geven voor het uitbrengen van het welstandsadvies. Een langere termijn kan door het bevoegd gezag worden gegeven indien de termijn van afdoening van de aanvraag is verlengd met toepassing van artikel 3.9, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 3 Samenstelling en wijze van benoeming van de welstands- en monumentencommissie district Mergelland

(9.2 mbv)

Van toepassing is artikel 8 van het reglement van orde voor de welstands- en monumentencommissie district Mergelland (bijlage 1).

Artikel 4 Jaarlijkse verantwoording

(9.4 mbv)

Van toepassing is artikel 23 van het reglement van orde voor de welstands- en monumentencommissie district Mergelland (bijlage 1).

5

Artikel 5 Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting

(9.6 mbv)

Van toepassing is artikel 22 van het reglement van orde voor de welstands- en monumentencommissie district Mergelland (bijlage 1).

Artikel 6 Afdoening onder verantwoordelijkheid (mandaat) van de welstands- en monumentencommissie district Mergelland

(9.7 mbv)

Van toepassing is artikel 21 van het reglement van orde voor de welstands- en monumentencommissie district Mergelland in bijlage 1

Artikel 7 Vorm waarin het advies wordt uitgebracht

(9.8 mbv)

Van toepassing is artikel 9 van het reglement van orde voor de welstands- en monumentencommissie district Mergelland in bijlage 1

5 Overige administratieve bepalingen

Artikel 1 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften

(10.6 mbv)

Het bevoegd gezag is bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze verordening - of in de bij deze verordening behorende bijlagen - wordt verwezen, indien de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.

6 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 1 Overgangsbepalingen

Op een aanvraag om bouwvergunning, ontheffing of toestemming, een aanvraag om omgevingsvergunning, die is ingediend vóór de inwerkingtreding van deze bouwverordening en waarop op dit tijdstip nog niet is beschikt, zijn de bepalingen van de bouwverordening van toepassing, zoals die luidde voor inwerkingtreding van deze bouwverordening, tenzij de aanvrager aangeeft dat de bepalingen uit deze bouwverordening dienen te worden toegepast.

Artikel 2 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag van bekendmaking van het besluit waarbij de verordening is vastgesteld.

Artikel 3 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als 'bouwverordening Gemeente Valkenburg aan de Geul 2012'.

6 Bijlage 1

Reglement van orde voor de Welstands- en Monumentencommissie District MERGELLAND

ALGEMEEN

Art. 1 Dit reglement verstaat onder:

  • a.

    "het bestuur": het bestuur van de “Welstands-en Monumentencommissie”, district: MERGELLAND

  • b.

    "de commissie": de voor het district MERGELLAND optredende welstands- en monumentencommissie van deskundigen.

  • c.

    "bouwkundige medewerker": de door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar, belast met bouw- en woningtoezicht.

  • d.

    "de gemeente(n)" : de gemeente(n), waarvan de raden besloten hebben tot het instellen van een onafhankelijke commissie van deskundigen t.w.: “Welstands-en Monumentencommissie” district: MERGELLAND en gebruik te maken van de bij “de commissie” ingewonnen adviezen.

    DISTRICTSBESTUUR

    Art. 2 1. Het bestuur van het district wordt samengesteld uit vertegenwoordigers van de dagelijkse besturen der gemeenten, waarvan de raden besloten hebben gebruik te maken van de adviezen van de Welstands-en Monumentencommissie district: MERGELLAND.

    Iedere gemeente benoemt daartoe één vertegenwoordiger.

    De vertegenwoordigers kiezen uit hun midden een voorzitter.

    Het voorzitterschap kan per gemeente worden vervuld met een frequentie een keer per aantal jaren, dat overeenkomt met het aantal deelnemende gemeenten.

    De functie van secretaris van het bestuur kan worden vervuld door de secretaris van de commissie.

    • 2.

      De zittingsduur van het bestuur en voorzitter komt overeen met de zittingsperiode van de raden der gemeenten.

    • 3.

      Indien, andere niet bij het district aangesloten gemeenten, tijdens de zittingsduur te kennen geven gebruik te willen maken van de diensten van de welstands- en monumentencommissie district: MERGELLAND, vindt uitbreiding van het bestuur plaats met een vertegenwoordiger van het bestuur van die gemeente. De bepalingen van dit reglement worden door de toetredende gemeente integraal aanvaard.

    Art. 3 1. Het bestuur vergadert tenminste eenmaal maal per jaar en verder zo dikwijls de voorzitter of een der leden zulks nodig oordeelt.

    • 2.

      De voorzitter roept de leden schriftelijk ter vergadering op. De oproepingen, welke een beknopte beschrijving bevatten van de te behandelen punten, worden - spoedeisende gevallen uitgezonderd.- tenminste 5 dagen voor de datum van de vergadering verzonden.

      De voorzitter bepaalt dag en uur van de vergadering.

      Ingeval een lid het houden van een vergadering nodig oordeelt, geeft hij hiervan - met opgave van de te behandelen punten - kennis aan de voorzitter. De voorzitter draagt ervoor zorg, dat het bestuur voor een wordt bijeen geroepen.

    • 3.

      Nadat het voltallige bestuur is benoemd op de wijze als bedoeld in artikel 2, komt het bestuur binnen een maand in vergadering bijeen voor het benoemen uit hun midden van de voorzitter, een plaatsvervangend voorzitter en de secretaris. De benoeming van een secretaris kan ook plaats vinden door benoeming buiten de leden.

    • 4.

      Van elke vergadering wordt door de secretaris een kort verslag opgemaakt, vermeldende alle besluiten door het bestuur genomen. Dit verslag wordt in de eerstvolgende vergadering ter vaststelling aangeboden.

    • 5.

      De besluiten van het bestuur, alsmede de van het bestuur uitgaande stukken, worden door de voorzitter en secretaris ondertekend.

    • 6.

      De secretaris, niet benoemd uit het midden van het bestuur, is een door het districtsbestuur te benoemen ambtenaar, die door het bestuur te allen tijde kan worden geschorst en ontslagen.

    Art. 4 1. Het bestuur vergadert indien tenminste de gewone meerderheid van het aantal leden aanwezig is en neemt besluiten bij gewone meerderheid van stemmen. De voorzitter ziet er op toe, dat van iedere vergadering een presentielijst wordt opgemaakt en gearchiveerd.

    • 2.

      Indien op grond van het bepaalde in het eerste lid het nemen van besluiten achterwege moet blijven, schrijft de voorzitter een nieuwe vergadering uit, te houden binnen 10 dagen na de datum der aanvankelijk vastgestelde vergadering.

    • 3.

      In de in lid 2 bedoelde vergadering kan omtrent de op de oproeping vermelde punten een besluit worden genomen, ongeacht het aantal ter vergadering aanwezige leden. Van deze omstandigheid wordt in de oproeping melding gedaan.

    • 4.

      Een besluit over zaken kan door het bestuur worden genomen buiten de vergadering, bij mondelinge of schriftelijke behandeling.

    Art. 5 De voorzitter is belast met de leiding van de bestuursvergadering en formuleert de voorstellen, welke aan het bestuur ter beslissing worden voorgelegd.

    Art. 6 1. Over alle zaken wordt mondeling gestemd. Indien door geen der leden stemming wordt gevraagd, wordt het voorstel geacht te zijn aangenomen.

    • 2.

      Stemming over het doen van keuzen, voordrachten of aanbevelingen van personen vindt schriftelijk plaats via gesloten en niet-ondertekende briefjes.

    • 3.

      De ter vergadering aanwezige leden zijn verplicht aan alle stemmingen deel te nemen.

    • 4.

      Indien bij de stemming als bedoeld in artikel 2 blanco stembriefjes worden ingediend, worden deze voor het bepalen van de gewone meerderheid buiten beschouwing gelaten.

    Art. 7 1. Indien bij het nemen van een besluit over zaken de stemmen staken, wordt het voorstel geacht niet te zijn aangenomen.

    • 2.

      Indien het staken van stemmen over zaken plaats vindt in een niet voltallige bestuursvergadering, wordt het nemen van een besluit uitgesteld tot de volgende vergadering. Indien in de volgende vergadering de stemmen opnieuw staken, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen.

    • 3.

      Indien bij het nemen van een besluit omtrent het doen van keuzen, voordrachten of aanbevelingen van personen de stemmen staken, beslist terstond het lot.

    WELSTANDS-en MONUMENTENCOMMISSIE

    Samenstelling en wijze van benoeming.

    Art. 8 1. Het onder artikel 1a omschreven bestuur stelt de samenstelling van de commissie vast.

    • 2.

      De commissie bestaat tenminste uit de navolgende leden:

    • a.

      4 deskundigen/ leden, waarvan tenminste: - 1 deskundig lid wordt benoemd uit hoofde van zijn aantoonbare deskundigheid en/of ervaring op het gebied van monumenten; - 1 deskundig lid wordt benoemd uit hoofde van zijn aantoonbare deskundigheid en/of ervaring op het gebied van cultuurhistorie; - 2 deskundige leden worden benoemd uit hoofde van hun aantoonbare deskundigheid en/of ervaring op het gebied van architectuur en ruimtelijke kwaliteit

    • b.

      1 vervangend deskundig lid, wordt benoemd uit hoofde van zijn aantoonbare deskundigheid en/of ervaring op het gebied van monumenten en/of cultuurhistorie; c. bij toerbeurt is 1 van de deskundige leden tevens voorzitter van de commissie.

    • 3.

      De deskundige leden en de plaatsvervangende leden van de commissie worden benoemd voor een termijn van ten hoogste 3 jaren. Zij kunnen eenmaal voor een termijn van ten hoogste drie jaar stilzwijgend worden herbenoemd in dezelfde commissie. De aftredende leden zijn alle terstond herkiesbaar c.q. herbenoembaar.

    • 4.

      Het bestuur voegt aan de commissie een ambtelijke secretaris-deskundige toe of diens plaatsvervanger.

    • 5.

      De leden van de commissie worden benoemd en ontslagen door het bestuur en kunnen te allen tijde worden geschorst of ontslagen. Elk besluit tot schorsing of ontslag vermeldt de motieven, waarop het steunt en wordt in afschrift verstrekt aan de belanghebbende. 6. De voorzitter en leden van de commissie zijn onafhankelijk ten opzichte van het gemeentebestuur.

    • 6.

      De voorzitter van de commissie geeft van elke vacature kennis aan het bestuur. Door het bestuur wordt zo spoedig mogelijk na ontvangst van de kennisgeving, in de vacature voorzien. 7. In de commissie kan een burgerlid anders dan een deskundig lid worden benoemd

    Vorm waarin het advies wordt uitgebracht.

    Art. 9 1. De commissie heeft tot taak de besturen van de gemeenten advies te verstrekken betreffende:

    • a.

      aanvragen om omgevingsvergunning en deze te toetsen aan de criteria zoals vastgelegd in de gemeentelijke welstandsnota met ;

    • b.

      aanvragen verband houdende met de instandhouding en restauratie van monumenten alsmede aanvragen verband houdend met het vernieuwen en het aan- en/of bijbouwen bij monumenten, rekening houdende met de toepasselijke bepalingen op het gebied van de monumentenzorg in de ruimste zin van het woord, waaronder de gemeentelijke monumentenverordening. c. alle andere aangelegenheden, verband houdende met de welstand, zoals het gebruiken van gebouwen,het gebruik en inrichting van de openbare ruimte en terrassen en het gebruiken van reclame-doeleinden, indien daarom wordt gevraagd.

    • 2.

      Het advies van de commissie omtrent de onder a, b en c van het voorgaande lid genoemde aanvragen zal inhouden hetzij:

    • a.

      de aanvrage goed te keuren;

    • b.

      de aanvrage niet goed te keuren tenzij, met een nauwkeurige omschrijving van de te treffen voorzieningen;

    • c.

      de aanvrage af te wijzen.; d. de aanvrage aan te houden indien de bescheiden niet toereikend zijn om het plan te kunnen beoordelen.

    • 3.

      De commissie adviseert en motiveert haar advies schriftelijk.

    • 4.

      Zodra het advies wordt uitgebracht, wordt het door burgemeester en wethouders of krachtens mandaat gevoegd bij het welstandsplan en/of de aanvraag om een omgevingsvergunning.

    Voorzitter en secretaris.

    art. 10 1. De voorzitter is belast met de leiding van de zittingen. Hij is verantwoordelijk voor de goede gang van zaken bij het ten-uitvoer-leggen van de aan de commissie opgedragen taak.

    Hij ziet erop toe, dat de vergaderingen, en de frequentie daarvan, van de commissie van een verantwoorde omvang en intensiteit zijn.

    • 2.

      De voorzitter is verplicht het bestuur mededeling te doen van alle feiten de commissie of de werkzaamheden van de commissie betreffende, waarvan kennisneming door het bestuur kennelijk voor het bestuur van belang is.

    • 3.

      De voorzitter doet op verzoek van het bestuur of op eigen initiatief voorstellen welke voor het goede functioneren van de commissie van belang zijn.

    • 4.

      De voorzitter is verplicht het bestuur desgevraagd alle inlichtingen te verstrekken.

    • 5.

      De voorzitter regelt de werkwijze van de commissie binnen de richtlijnen van dit reglement.

    • 6.

      De voorzitter draagt - in overleg met de secretaris - zorg voor een adequate vervanging van de secretaris, bij diens ontstentenis of afwezigheid. Bij ontstentenis of afwezigheid van meer permanente aard dient hij het bestuur daarvan onmiddellijk schriftelijk in kennis te stellen.

    • 6.

      De secretaris draagt zorg voor de afhandeling van de voor advies door de gemeenten voorgelegde bouwplannen.

    • 7.

      De secretaris draagt zorg voor het opstellen van het vergaderschema en de agenda's van de commissie alsmede voor de volgorde van behandeling van de adviezen per gemeente.

    • 8.

      De secretaris draagt zorg voor een adequate bezetting van de commissie tijdens de vergadering. Hij ziet erop toe, dat bij de bezetting van de commissie tijdens vergaderingen, minimaal 2 deskundige leden aanwezig zijn, waarvan minimaal 1 deskundige op het gebied van de monumenten, indien het zwaartepunt ligt bij aanvragen op het gebied van monumenten. Zo nodig draagt hij zorg voor een geclusterde behandeling van de aanvragen op het gebied van de monumenten.

    • 9.

      De secretaris draagt zorg voor het zorgvuldig vervaardigen en archiveren van een presentielijst per vergadering van de commissie.

    • 10.

      De secretaris draagt zorg voor de redactie van de uitgebrachte adviezen alsmede het vastleggen van de adviezen in een verzamellijst, de verzamellijst en adviezen worden voorzien van een stempel met de naam van de secretaris en diens paraaf.

    • 11.

      De secretaris draagt zorg voor en is verantwoordelijk voor de behandeling van alle correspondentie betreffende de commissie. Hij fungeert als centrale correspondent en draagt zorg voor een goede administratie.

    • 12.

      De secretaris is verplicht aan het bestuur desgevraagd de nodige inlichtingen te verstrekken.

    Werkwijze van de Commissie.

    art.11 1. De commissie bepaalt haar adviezen in beginsel in een voltallige zitting, doch minimaal met twee leden.

    • 2.

      Bij het beoordelen van aanvragen streven de leden naar het formuleren van een eensluidend advies. Indien de leden niet tot een eensluidend advies kunnen komen, formuleert de voorzitter het advies. In de adviezen dient te zijn aangegeven aan welke, voor de beoordeling van belang zijnde criteria van de welstandsnota aan de orde zijn geweest

    • 3.

      De leden onthouden zich van het geven van advies omtrent projecten, waarvan zij ontwerper of mede-ontwerper zijn, danwel daarbij rechtstreeks of onrechtstreeks belang hebben, zulks naar het oordeel van de voorzitter van de commissie.

    • 4.

      Voor de beoordeling van aanvragen om omgevingsvergunning die niet aan de loketcriteria voldoen, zal vanuit het midden van de deskundige leden op basis roulatie, voor elke deelnemende gemeente een deskundig lid worden gemandateerd.

      5. Het advies, dat door het gemandateerd lid als bedoeld in het lid 4 wordt uitgebracht, legt de gemeente in een verzamellijst vast, die door de secretaris van een stempelhandtekening wordt voorzien met paraaf.

    art.12 1. Iedere aanvraag om advies van de commissie wordt door de gemeenten bij de commissie ingediend door tussenkomst van de door burgemeester en wethouders aangestelde bouwkundige medewerker van de gemeente.

    • 2.

      De aanvraag bestaat uit:

    • a.

      een door de principaal of architect volledig ingevuld welstands aanvraagformulier in 2-voud;

    • b.

      de volgens dit formulier gevraagde tekening(en) in 2-voud.

    • 3.

      Indien de aanvrage niet compleet is blijft behandeling door de commissie achterwege.

    • 4.

      de bouwkundige medewerker draagt zorg voor een deugdelijke voorbereiding van de behandeling van het bouwplan, waarvoor advies wordt gevraagd. Hij kan de aanvrage in overleg met de principaal of de architect wijzigen of aanvullen, indien hij van oordeel is, dat zulks een juiste behandeling door de commissie ten goede komt.

      Hij draagt, bij uitdrukkelijk verzoek van de architect of de principaal, ervoor zorg, dat de aanvrage ongewijzigd ter behandeling aan de voltallige commissie wordt aangeboden.

      Hij draagt ervoor zorg, dat de aanvrage is getoetst aan de in de gemeente vigerende bestemmingsplannen en beeldkwaliteitsplannen alsmede het bouwbesluit en controleert de raming van de bouwkosten.

      Hij draagt zorg voor verzending van de complete aanvrage, voorzien van zijn eventuele bevindingen, aan de secretaris van de commissie.

    • 5.

      Het model van het aanvraagformulier als bedoeld in het tweede lid wordt door het bestuur vastgesteld, op voorstel van de commissie. Het model vermeldt zoveel mogelijk de gegevens welke voor een juiste beoordeling van het bouwplan van belang zijn, alsmede een raming van de bouwkosten.

    Art. 13 1. Aan de hand van de ontvangen aanvragen om advies bepaalt de voorzitter de plaats van de zittingen van de commissie rekening houdende met het per kalenderjaar vooraf opgestelde openbaar vergaderschema.

    • 2.

      De voorzitter ziet erop toe, dat de ingediende aanvragen zoveel mogelijk achtereenvolgend behandeld worden.

    • 3.

      De secretaris draagt ervoor zorg dat: - er minimaal 2 leden aanwezig zijn; - de bouwkundige medewerkers aan de hand van een agenda van de te behandelen plannen uitgenodigd worden om bij de behandeling aanwezig te zijn. Daarbij wordt bij benadering aangegeven het uur, waarop met de behandeling van de ingediende aanvragen zal worden begonnen. 4. De bouwkundige medewerkers zullen zoveel mogelijk, hetzij in persoon, hetzij vertegenwoordigd door een deskundige plaatsvervanger, bij de behandeling van de door hen ingediende aanvragen in de vergadering aanwezig zijn.

    Art. 14 Indien de principaal of architect op het aanvraagformulier daartoe verzoeken, wordt hij desgewenst in de gelegenheid gesteld de aanvrage ter zitting mondeling toe te lichten. De secretaris draagt ervoor zorg, dat de verzoeker - eventueel door tussenkomst van de bouwkundige medewerker - tijdig mededeling ontvangt van datum, uur en plaats van de behandeling van de aanvraag.

    Art. 15 De bouwkundige medewerkers lichten de aanvrage met behulp van het tweede en derde exemplaar van de aanvraag c.a. mondeling toe en verstrekken desgevraagd de nodige inlichtingen en bescheiden. Zij hebben een raadgevende stem. Bij de aanvraagformulieren wordt het advies van de commissie toegevoegd en voorzien van een stempeladvies van de secretaris.

    2.De secretaris draagt ervoor zorg, dat de betreffende gemeenten binnen 8 werkbare dagen na de vergadering van het advies van de commissie in kennis worden gesteld.

    Goedkeuring.

    Art. 16 1. Indien een aanvrage zonder voorbehoud wordt goedgekeurd stelt de secretaris op 1 set aanvraagformulieren en de daarbij behorende tekeningen een goedkeuringsstempel met vermelding van datum van het advies van de commissie en parafeert dat en wordt diezelfde set door 1 van de commissieleden voor akkoord getekend. De andere sets worden voorzien van een akkoord stempeladvies door de secretaris. 2. Aanvragen die niet worden goedgekeurd worden enkel voorzien van een datum stempel van de behandeling.

    Goedkeuring onder voorbehoud.

    Art. 17 1. Indien de commissie een advies geeft als bedoeld in art.9 lid2 sub b (niet akkoord tenzij) stelt de secretaris op 1 set aanvraagformulieren en de daarbij behorende tekeningen een goedkeuringsstempel met vermelding van “niet akkoord tenzij” datum van het advies parafeert dat en wordt diezelfde set door 1 van de commissieleden getekend met vermelding van “niet akkoord tenzij”. De andere sets worden voorzien van een niet akkoord tenzij stempeladvies door de secretaris. 2. Indien de commissie een advies geeft als bedoeld in het eerste lid dient de aanvrager een gewijzigd / aangepast bouwplan in bij burgemeester en wethouders van de bouwgemeente.

    3.De bouwkundige medewerker controleert of het gewijzigde aangepaste bouwplan voldoet aan de opmerkingen van de commissie ter zake het treffen van nader nauwkeurig omschreven voorzieningen, voorziet vervolgens het gewijzigde plan van het instemmend advies van een van de deskundige leden van de commissie en draagt ervoor zorg, dat het gewijzigde / aangepaste bouwplan wordt verzonden aan de secretaris met het verzoek daarop de goedkeuring te plaatsen zoals omschreven in art. 16.

    Spoedbehandeling

    Art. 18 1.Indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders een aanvrage met spoed dient te worden voorzien van een advies van de commissie, draagt de bouwkundige medewerker zorg voor een urgentieverklaring op de aanvraag als bedoelt in art.11 lid 2. De complete aanvraag wordt terstond door de bouwkundige medewerker van de gemeente verzonden aan de secretaris van de commissie die ervoor zorg draagt, dat de aanvraag in de eerstvolgende vergadering van de commissie bij voorrang wordt behandeld.

    • 3.

      Indien er naar het oordeel van de gemeente en de voorzitter van de commissie sprake is van een zodanige urgentie, dat de datum van de eerstvolgende vergadering volgens schema niet kan worden afgewacht, stelt de secretaris in overleg met bouwkundige medewerker, het tijdstip voor een bijzondere bijeenkomst van de commissie vast.

    • 4.

      De kosten van een spoedbehandeling komen voor rekening van de gemeente, die daarom gevraagd heeft. De gemeente kan de kosten van de spoedbehandeling in rekening brengen van aanvrager.

    Herhaalde behandeling

    Art. 19 1. Indien de commissie een afwijzend advies heeft gegeven naar aanleiding van de behandeling van een aanvrage kan de aanvrager of zijn gemachtigde door tussenkomst van het hoofd van de gemeente bij de secretaris om een nieuwe behandeling verzoeken. Dit verzoek moet worden ingediend binnen dertig dagen, nadat het advies ter kennis is gebracht van de aanvrager of zijn gemachtigde.

    • 2.

      Het verzoek wordt niet toegestaan, indien de aanvrager of zijn gemachtigde bij de eerste behandeling voor het geven van een nadere toelichting van de aanvrage aanwezig is geweest.

    • 3.

      Bij het verzoek om herhaalde behandeling geeft de aanvrager uitdrukkelijk de gezichtspunten aan, waaraan volgens hem de commissie bij de beoordeling geen of onvoldoende aandacht heeft geschonken.

    • 4.

      De commissie beslist in de eerstvolgende vergadering op het verzoek, met dien verstande, dat het verzoek uiterlijk 5 dagen voor deze bijeenkomst in handen van de secretaris zal zijn gesteld.

    • 5.

      De secretaris stelt door tussenkomst van het hoofd de aanvrager in kennis van het besluit van de commissie en, bij inwilliging van het verzoek, tevens van de datum van de tweede behandeling van de aanvrage. 6. Een verzoek om een hernieuwde behandeling van een zelfde aanvrage - na de behandeling als bedoeld in dit artikel door de commissie - wordt niet toegestaan.

    Art. 20 Het bestuur stelt het model vast van de goedkeuringsstempel als bedoeld in artikel 16, eerste lid.

    Behandeling krachtens mandaat

    Art. 21 1. De gemeenten behouden het recht voor tot het instellen en hebben van een zogenaamde mandaatscommissie (kleine commissie) voor het behandelen van bouwplannen als bedoelt in artikel 11 lid 4 en voor houden van het vooroverleg over alle aanvragen die worden voorgelegd. 2. Het bestuur kan voor een goede uniformiteit nadere regels en richtlijnen stellen over aanvragen, die kunnen worden behandeld door de mandaatscommissie. 3. De commissie behandelt op verzoek van de gemeenten, verzoeken om zgn. tweede behandeling van aanvragen, waarvoor door de mandaatscommissie een afwijzend advies wordt verstrekt. 4. De Welstands-en monumentencommissie kan de advisering over een aanvraag om advies mandateren aan een of meerdere daartoe aangewezen leden.De voorzitter en/of secretaris van de commissie adviseren over bouwplannen waarvan volgens hen het oordeel van de welstands-en monumentencommissie als bekend mag worden verondersteld. 5.In elk geval van twijfel legt de gemandateerde het bouwplan alsnog voor aan de welstands-en monumentencommissie. 6.Behandeling van bouwplannen onder mandaat is openbaar. Indien burgemeester en wethouders - al dan niet op verzoek van de aanvrager - een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen. 7.Burgemeester en wethouders kunnen de beoordeling of een bouwplan voor een vergunningplichtig bouwwerk niet in strijd is met redelijke eisen van welstand mandateren aan een door hen aan te wijzen ambtenaar, indien in de welstandsnota voor de verschillende categorieën vergunningplichtige bouwwerken toetsingscriteria zijn opgenomen. 8.In het geval het bouwplan als bedoeld in het vorige lid niet voldoet aan de betreffende welstandscriteria, leggen burgemeester en wethouders het bouwplan alsnog voor aan de welstands-en monumentencommissie.

    9.Zodanige verzoeken worden als aanvragen behandeld overeenkomstig de bepalingen van dit reglement.

    Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting

    Art. 22 1.De behandeling van de aanvragen door de commissie zijn openbaar. 2. Het jaarschema van de vergaderdata’s van de vergaderingen van de commissie worden tijdig bekendgemaakt op de site van de gemeente en in een huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. Indien burgemeester en wethouders - al dan niet op verzoek van de aanvrager - een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen. 3. In het geval dat het bouwplan in de vergadering van de commissie wordt behandeld en een verzoek tot het geven van een toelichting is gedaan, dient de aanvrager van de bouwvergunning op de dag voordat zijn bouwplan in de commissie behandeld wordt contact op te nemen met de secretaris van de commissie om te informeren hoelaat de aanvraag behandeld wordt.

    4. Bezoekers en toehoorders, geen aanvragers zijnde, hebben geen spreekrecht.

    Jaarlijkse verantwoording

    Art. 23 De commissie stelt jaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden voor de gemeenteraad, waarin tenminste aan de orde komt:

    • ·

      op welke wijze toepassing is gegeven aan de welstandscriteria uit de welstandsnota;

    • ·

      de werkwijze van de commissie;

    • ·

      op welke wijze uitwerking is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen;

    • ·

      de aard van de beoordeelde plannen;

    • ·

      de bijzondere projecten.

    De commissie kan in haar jaarverslag aanbevelingen doen ten aanzien van het gemeentelijk kwaliteitsbeleid in het algemeen en de aanpassing van de gemeentelijke welstandsnota in het bijzonder.

    UITGAVEN EN INKOMSTEN VAN HET DISTRICT

    Uitgaven

    Art. 24 De uitgaven van het district bestaan uit:

    • A.

      Uitgaven van het districtsbestuur.

    • B.

      Uitgaven van de commissie.

    Art. 25 A. De uitgaven van het districtsbestuur bestaan uit:

    • 1.

      de kosten van vergaderingen

    • 2.

      de kosten van de secretaris, indien deze niet uit het midden van de vertegenwoordigers van de gemeente-besturen wordt benoemd;

    • 3.

      administratie- en beheerskosten;

    • 4.

      de reis- en verblijfkosten;

    • B.

      De kosten onder A, sub 1, 2 en 3, alsmede de reis- en verblijfkosten van de secretaris, worden bestreden uit de per begrotingsjaar door de gemeenten, op voorstel van het bestuur, vastgestelde budgetten.

    • C.

      De reis- en verblijfkosten blijven, met uitzondering van die van de secretaris, voor rekening van de gemeenten.

    Art. 26 A. De uitgaven van de commissie bestaan uit;

    • 1.

      de kosten van het secretariaat, waaronder de kosten van de secretaris alsmede de administratie- en beheerskosten

    • 2.

      de kosten van vacatiegelden van de voorzitter en de leden van de commissie

    • 3.

      de kosten van vergaderingen

    • 4.

      reis- en verblijfskosten van de commissie.

    • B.

      De kosten worden bestreden uit het per begrotingsjaar door het bestuur vastgestelde budget, zoals dit is goedgekeurd door de gemeenten.

    • C.

      Het bestuur stelt jaarlijks het bedrag van de vacatiegelden van de voorzitter en de leden van de commissie vast aan de hand BNA richtlijn uurtarieven.

    Art. 27 1. De ten behoeve van het secretariaat van de commissie en/of het bestuur vereiste aanschaffingen geschieden door de voorzitter van de commissie.

    • 2.

      Indien de aanschaffingen een bedrag van € 500 te boven gaan geschieden deze slechts met machtiging van de voorzitter van het bestuur.

    • 3.

      Het bestuur kan per begrotingsjaar een maximum stellen aan het totale bedrag van de aanschaffingen als bedoeld in het eerste lid.

    Declaraties

    Art. 28 1. De uitbetaling van de vacatiegelden en de reis- en verblijfskosten voor de voorzitter en de leden van de commissie geschiedt op declaratiebasis.

    • 2.

      Het bestuur stelt het declaratie-formulier vast.

    • 3.

      Het bestuur stelt de wijze en de termijnen van declaratie vast. Tussen opeenvolgende tijdvakken waarover gedeclareerd wordt, mag een tijdvak verstrijken van ten hoogste drie maanden.

    • 4.

      De declaraties worden ingediend bij de secretaris, die aan de hand van de presentielijst, als bedoeld in art 10, lid 9 bedoelde presentielijst, de declaraties voor akkoord ondertekent.

    • 5.

      Betaling van de declaraties geschiedt door de gemeente, aan wie de financiële administratie is opgedragen.

    • 6.

      De wijze van betaling van kosten en declaraties geschiedt volgens de bij de gemeente, aan wie de administratie en beheer is opgedragen, gebruikelijke procedure.

    Inkomsten

    Art. 29 1. De inkomsten van de commissie bestaan uit de kosten welke aan de gemeenten in rekening wordt gebracht voor het verstrekken van de door de gemeenten gevraagde adviezen.

    • 2.

      Per begrotingsjaar wordt een raming der verwachte inkomsten opgesteld op basis van de door de gemeenten te verstrekken gegevens betreffende de door deze verwachte aantallen en omvang van de aanvragen.

    • 3.

      De kosten van de commissie worden omgeslagen over de gemeenten.

    • 4.

      Het bestuur stelt de kosten vast van door gemeenten gevraagde adviezen ten aanzien van het gebruik van gebouwen, zoals bedoeld in artikel 9, lid 1 onder c.

    • 5.

      De secretaris houdt een aparte administratie van de kosten als bedoeld in het 4e lid bij.

    Wijze van omslag

    Art. 30 1. De kosten van de commissie - de kosten als bedoeld in artikel 26 - worden over de deelnemende gemeenten per gemeente omgeslagen op basis van de totaal bestede tijd.

    • 2.

      De kosten-omslag vindt plaats binnen twee maanden na afloop van ieder begrotingsjaar.

    • 3.

      De voorzitter van de commissie draagt ervoor zorg, dat het voorstel voor de kosten-omslag over enig jaar, binnen de termijn aan het bestuur ter goedkeuring wordt voorgelegd;

    • 4.

      Het bestuur draagt ervoor zorg, dat de kosten-omslag binnen de termijn van art. 2 aan de gemeenten zal zijn verzonden met het verzoek om betaalbaarstelling.

    • 5.

      Het bestuur kan besluiten tot een wijziging van het omslagstelsel, indien daartoe om billijkheidsredenen aanleiding bestaat. Voor deze wijziging is een volstrekte meerderheid van het aantal leden van het bestuur noodzakelijk.

    Betaling van de omslag.

    Art. 31 1. De gemeenten dragen zorg voor betaling van de in rekening gebrachte omslagkosten binnen een termijn van dertig dagen na ontvangst van het verzoek zijdens het bestuur van het district.

    • 2.

      Het bestuur kan voor een juiste werkwijze aan de gemeenten op de helft van elk begrotingsjaar betaalbaarstelling van voorschotten vragen ten bedrage van 50 % van het geraamde aandeel van de gemeenten in de advieskosten per begrotingsjaar, als bedoeld in art. 25.

    • 3.

      Tussen het district en de gemeente, aan wie de administratie en het beheer is opgedragen wordt voor de inkomsten en uitgaven welke ingevolge dit reglement over de kas van deze gemeente wordt geleid, rente verrekend naar het percentage geldend op het tijdstip van de inkomst onderscheidenlijk uitgave voor in rekening courant opgenomen gelden bij de N.V. Bank voor Nederlandse gemeenten.

      SLOTBEPALINGEN

    Art. 32 De bouwkundige medewerkers zijn verplicht nauwlettend toe te zien op de juiste uitvoering van de bouwplannen overeenkomstig de door de commissie verstrekte adviezen naar aanleiding van de ingediende aanvragen.

    Zij stellen de commissie onverwijld in kennis van geconstateerde afwijkingen van de verstrekte adviezen.

    Art. 33 1. De commissie adviseert alleen aan gemeentebesturen, die bij uitsluiting het verstrekken van adviezen als bedoeld in artikel 8 aan haar hebben opgedragen.

    • 2.

      Deze opdracht kan te allen tijde worden gegeven en geschiedt bij raadsbesluit van de toetredende gemeente.

    • 3.

      De gemeenten kunnen hun opdracht beëindigen per 1 januari van enig jaar, met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden.

    • 4.

      Bij de aanvaarding van de beëindiging van de opdracht kan het bestuur voorwaarden verbinden, indien de beëindiging tot onevenredige financiële gevolgen leidt voor de organisatie van de Welstands-en Monumentencommissie danwel voor de overige deelnemende gemeenten.

    Toelichting op de bouwverordening Gemeente Valkenburg aan de Geul

    Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen

    Artikel 1 Begripsomschrijvingen

    (1.1 mbv)

    ·Bouwwerk en gebouw

    De inhoud van de term bouwwerk wordt bepaald door de begripsomschrijving in de modelbouwverordening van de VNG en de jurisprudentie.

    De Woningwet maakt op diverse plaatsen onderscheid tussen gebouwen en bouwwerken, niet zijnde een gebouw. Het begrip gebouw is bepaald in artikel 1 van de Woningwet.

    Hoofdstuk 2 Omgevingsvergunning voor het bouwen

    Paragraaf 1 Gegevens en bescheiden

    Artikel 1 Bodemonderzoek

    (2.1.5 mbv)

    Inleiding

    De artikelen over het bodemonderzoek in de MBV hebben tot doel te bevorderen dat niet wordt gebouwd op verontreinigde grond. Artikel 2.1 (2.4.1 mbv) bevat het verbod tot bouwen op verontreinigde grond. Bij dit artikel is een uitvoerige toelichting geplaatst waarin de hele route van een bodemonderzoek wordt beschreven, de van toepassing zijnde normen en de relatie wordt aangeduid met de voorschriften uit de Woningwet en de Regeling omgevingsrecht.

    De hierna vermelde toelichting per artikellid is beknopt. Een uitvoeriger beschrijving van het hele proces staat vermeld in de toelichting bij artikel 2.1 (2.4.1 mbv). Men gelieve beide toelichtingen in combinatie met elkaar te lezen.

    Lid 1

    Uit de systematiek van NEN 5740 volgt dat voorafgaand aan het milieuhygiënisch bodemonderzoek eerst een vooronderzoek volgens NEN 5725 wordt uitgevoerd - ook wel historisch onderzoek genoemd - ten behoeve van het formuleren van de onderzoekshypothese en een eventuele onderverdeling van het terrein. Indien het vooronderzoek naar de historie en de bodemgesteldheid uitwijst dat de locatie onverdacht is, kan het bevoegd gezag op basis van het derde lid besluiten af te wijken van de verplichting tot het uitvoeren van het verkennend onderzoek.

    Letter c richt zich specifiek op het onderzoek naar asbest in de grond. Het bodemonderzoek volgens NEN 5740 is niet toereikend om asbest in grond te onderzoeken. Daartoe is de NEN 5707, uitgave 2003 ontwikkeld.

    Niet langer is in dit artikel geregeld bij welke instantie de burger een beoordeling van de onderzoeksopzet van het bodemonderzoek kan vragen. Thans wordt dit beschouwd als een interne organisatorische kwestie van de gemeente. De mogelijkheid om een dergelijke beoordeling te vragen kan nog steeds als dienstverlening aan de burger worden aangeboden. De gemeente maakt bekend dat en waar een dergelijke beoordeling kan plaatsvinden. Meestal is dit een afdeling of dienst milieu of een intergemeentelijke milieudienst dan wel een private organisatie/adviesbureau waaraan de gemeente bepaalde werkzaamheden heeft uitbesteed.

    Lid 3

    In plaats van de ontheffing, die voorheen in dit lid stond, is nu een bevoegdheid tot het afwijken opgenomen. De afwijking vindt plaats door deze op te nemen in de omgevingsvergunning. Er komt geen afzonderlijk besluit tot het afwijken, geen beschikking. De omgevingsvergunning van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is er immers op gericht alles in één brede omgevingsvergunning te regelen.

    Lid 4

    Bouwwerken met een beperkte instandhoudingstermijn kunnen velerlei zijn, van klein tot groot en voor een zeer divers gebruik. Vermelding van deze categorie betekent niet dat in alle gevallen kan worden afgeweken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport. De gemeente kan hiervoor beleid ontwikkelen.

    Lid 5

    De strekking van dit lid is het tegengaan dat een bodemonderzoek plaatsvindt voordat de bestaande bebouwing wordt gesloopt en eventueel ten gevolge van deze werkzaamheden een bodemverontreiniging optreedt die dan niet wordt gesignaleerd.

    Dit betekent dat het resultaat van een bodemonderzoek niet altijd kan worden overgelegd bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen. Daarom behoort dit onderzoek tot de bescheiden die ook later kunnen worden ingediend.

    Paragraaf 4 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem

    Paragraaf 2 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem

    Artikel 1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem

    (2.4.1 mbv)

    Algemeen

    In het tweede lid, onder c, van artikel 8 van de Woningwet wordt aan de gemeenteraden de opdracht gegeven om in de bouwverordening voorschriften op te nemen over het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem. In het derde lid van genoemd artikel 8 is uitgewerkt op welke bouwwerken deze voorschriften betrekking dienen te hebben. Het woord 'uitsluitend' in de redactie van dit derde lid duidt erop dat aanvulling in de bouwverordening niet is toegestaan.

    De indieningsvereisten voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen, waartoe het bodemonderzoek behoort, staan in de Regeling omgevingsrecht.

    De structuur is als volgt:

    • ü

      Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen moet een onderzoeksrapport betreffende de bodemgesteldheid worden overgelegd, aldus artikel 2.4 onder d. van de Regeling omgevingsrecht.

    • ü

      Artikel 4.4, lid 2 van het Bor bepaalt dat gegevens en bescheiden waarover het bevoegd gezag reeds beschikt, niet opnieuw behoeven te worden verstrekt. Dit geldt in beginsel ook voor gegevens die zijn verstrekt in de periode dat de Wabo nog niet in werking was getreden, en die als archiefbescheiden in bewaring worden gehouden als bedoeld in artikel 3 van de Archiefwet 1995. Uit het algemene bestuursrecht volgt dat het bevoegd gezag wel gehouden is de volledigheid en actualiteit te toetsen van de gegevens en bescheiden die de aanvrager niet bij de aanvraag verstrekt, omdat deze reeds in het bezit van het bevoegd gezag zijn.

    • ü

      Indien blijkt dat de ingediende bescheiden (waaronder het bodemonderzoeksrapport) onvoldoende zijn en dit gebrek niet kan worden opgelost door het stellen van een voorwaarde bij de vergunningverlening, wordt de aanvrager overeenkomstig artikel 4:5 van de Awb in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens aan te vullen.

    • ü

      Indien de aard van het bouwplan daartoe aanleiding geeft, kan het bevoegd gezag in een voorwaarde bij de omgevingsvergunning bepalen dat de desbetreffende gegevens en bescheiden alsnog moeten worden verstrekt voordat met de bouw mag worden begonnen. Tevens wordt hierbij een termijn gesteld en een exacte aanduiding welke gegevens en bescheiden worden verlangd, aldus de Regeling omgevingsrecht.

    De gezondheidsrisico's voor de mens bij het gebruik van het bouwwerk vormen in deze benadering het onderscheidend criterium. Veiligheid en gezondheid zijn immers sinds de invoering van de Woningwet in 1901 belangrijke grondslagen van de wet. Gelet op de uitgangspunten van de Woningwet, kan de schade voor het milieu geen motief zijn voor de voorschriften in de bouwverordening met betrekking tot het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond. Dit in tegenstelling tot de Wet bodembescherming waarbij het herstel van de functionele eigenschappen van de bodem voor mens, plant en dier centraal staat.

    Met de inwerkingtreding van de Wabo is dit onderscheid minder van belang. Deze wet verenigt in een overkoepelend vergunningstelsel milieueisen, bouw- en sloopeisen. Zie artikel 6.2, sub c van de Wabo

    Bouwwerken bestemd voor het verblijf van mensen

    Wat verstaan moet worden onder 'bouwwerken waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven' wordt in de Memorie van toelichting bij de Wet tot wijziging van de Woningwet inzake het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond (TK 1995-1996, 24 809, nr. 3) nader omschreven. Het betreft hier bouwwerken waarin dagelijks gedurende enige tijd dezelfde mensen verblijven, bijvoorbeeld om te werken of onderwijs te geven of te genieten. Bij 'enige tijd' moet gedacht worden aan een verblijfsduur van twee of meer uren per (werk)dag. Het gaat dus niet om een enkele keer twee of meer uren, maar om een meer structureel (over een langere periode dan één dag) twee of meer uren verblijven van dezelfde mensen in het gebouw.

    Gebouwen voor het opslaan van materialen of goederen, voor het telen of kweken van land- en tuinbouw producten alsmede gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen, zoals elektriciteitshuisjes en gebouwen voor de waterhuishouding of -zuivering, worden in de Memorie van toelichting genoemd als voorbeelden van bouwwerken waarin niet voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen verblijven. De omstandigheid dat in deze bouwwerken wel eens mensen aanwezig zijn, bijvoorbeeld voor het verrichten van over het algemeen kort durende werkzaamheden, zoals onderhoudswerkzaamheden, maakt die gebouwen nog niet tot gebouwen die feitelijk zijn bestemd voor het verblijven van mensen. In de Nota naar aanleiding van het verslag (TK, 1997-1996, 24809, nr. 5, p. 6) wordt naar aanleiding van kamervragen verder opgemerkt dat een recreatiewoning (in termen van het Bouwbesluit een logiesverblijf) onder het begrip 'voortdurend of nagenoeg voortdurend verblijven van mensen' valt, terwijl dit niet geldt voor een schuur of garage bij een woning.

    Bouwwerken die de grond niet raken

    Hierbij moet gedacht worden aan dakkapellen en het realiseren van een extra verdieping op een gebouw. De Memorie van toelichting noemt in dit kader ook vergunningplichtige inpandige verbouwingen, werkzaamheden aan een fundering of het maken van een kelder als voorbeeld. Indien de bouwwerkzaamheden gepaard gaan met een functiewijziging kan echter onverminderd bodemonderzoek worden geëist.

    Bevoegd gezag bij ernstig en niet-ernstig geval van bodemverontreiniging

    Burgemeester en wethouders zijn het bevoegde gezag voor de vraag of bij niet-ernstige gevallen van bodemverontreiniging mag worden gebouwd. Al dan niet onder de voorwaarde dat bepaalde voorzieningen worden getroffen.

    Indien sprake is van een ernstig geval van verontreinigde grond zijn gedeputeerde staten of burgemeester en wethouders van de gemeenten die daartoe zijn aangewezen (zie website ministerie VROM site: www.vrom.nl/pagina.html?id=24354&term=wet+bodembescherming ; Besluit aanwijzing bevoegdgezaggemeenten Wet bodembescherming) volgens de Wet bodembescherming het bevoegde gezag ten aanzien van de te nemen saneringsmaatregelen.

    Hoe werkt de verbodsbepaling in de praktijk

    Indien noch uit een bodemonderzoek noch op basis van een redelijk vermoeden kan worden gesteld dat sprake is van een ernstig geval van verontreiniging geldt er voor de omgevingsvergunning voor het bouwen geen aanhoudingsverplichting en moet het bevoegd gezag beslissen op de bouwaanvraag. Het feit dat geen sprake is van een ernstig geval van verontreiniging neemt echter niet weg dat toch sprake kan zijn van een verontreiniginggraad waarbij gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers van het bouwwerk. Hoewel het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen in deze gevallen formeel kan weigeren, zal echter veelal volstaan kunnen worden met het stellen van aanvullende voorwaarden dat bepaalde voorzieningen worden getroffen. Zie hiervoor de toelichting onder artikel 2.2 van de bouwverordening (2.4.2 mbv).

    Voor gevallen met een ernstige bodemverontreiniging geldt een aanhoudingsverplichting totdat het bevoegde gezag als bedoeld in de Wet bodembescherming een saneringsplan heeft goedgekeurd. Zodra het saneringsplan is goedgekeurd dient een beslissing te worden genomen op de bouwaanvraag. Ook in deze gevallen zal de vergunning in de regel verleend kunnen worden onder de voorwaarde dat vooruitlopend op de aanvang van de bouwwerkzaamheden, de op grond van het goedgekeurde saneringsplan noodzakelijke voorzieningen worden getroffen.

    Artikel 2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

    (2.4.2 mbv)

    Niet ernstige gevallen van bodemverontreiniging, waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag toch nog sprake is van een onaanvaardbare verontreiniginggraad, zijn meestal overzichtelijke gevallen. Op korte termijn en zonder de noodzaak van saneringsonderzoek is aan te geven op welke wijze het verontreinigingprobleem kan worden ondervangen.

    In dit soort niet ernstige gevallen hoeft de conclusie, dat het terrein verontreinigd is, niet te leiden tot weigering van de omgevingsvergunning voor het bouwen.

    In de voorwaarden van de omgevingsvergunning voor het bouwen kan aangegeven worden op welke wijze het terrein gesaneerd moet worden en - in relatie tot de bouw - op welk tijdstip. Als saneringsvoorwaarden valt te denken aan:

    • ·

      de voorwaarde, dat onder het bouwwerk een isolerende en dampremmende laag wordt aangebracht;

    • ·

      de voorwaarde, dat een bepaald deel van de bodem wordt afgegraven en afgevoerd, alsmede het aanbrengen van een schone bodemlaag;

    • ·

      de voorwaarde, dat een pompinstallatie ter zuivering van het grondwater wordt aangebracht en gedurende een aantal jaren na de totstandkoming van het bouwwerk in stand wordt gehouden.

    Er wordt op gewezen, dat sanering in deze gevallen in principe een verantwoordelijkheid van de aanvrager om omgevingsvergunning voor het bouwen is. Het kan in het belang van de aanvrager zijn, als deze bij het overleggen van de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen voor het bouwen op een verontreinigde bodem tevens aangeeft hoe deze de sanering denkt te laten plaatsvinden.

    Ook bouwaanvragen waarbij sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging kunnen op grond van dit artikel worden afgedaan.

    Paragraaf 3 Voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen

    Artikel 1 Bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer

    (2.5.3 mbv) Brandblusvoorzieningen.

    De eis voor het draagvermogen van de verharding en een eventuele brug over een sloot of iets dergelijks is eveneens afgestemd op het gebruik door genoemde gangbare auto’s, hulpdiensten e.d.

    Artikel 2 Ruimte tussen bouwwerken

    (2.5.17 mbv)

    Deze bepaling is bedoeld om het ontstaan van smalle ontoegankelijke open ruimten tussen gebouwen op aangrenzende terreinen te voorkomen, omdat deze aanleiding tot hinder door vervuiling kunnen geven. De bepaling kan zowel worden nageleefd door gebouwen tegen elkaar aan te plaatsen als door een tussenruimte van meer dan een meter breedte te realiseren. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, indien de smalle open ruimte voldoende voor onderhoud bereikbaar is. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een opening in de zijgevel van het gebouw.

    Artikel 3 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden

    (2.5.30 mbv)

    De (citeer)titel van de in dit artikel bedoelde ‘beleidsnota parkeernormen’ was in 2007 “de beleidsnota ‘Parkeernormen Valkenburg aan de Geul” d.d. 17 december 2007.

    In 2012 wordt deze beleidsnota hoogstwaarschijnlijk gewijzigd waarbij als (citeer)titel

    “beleidsnota ‘Parkeernormen 2012’ Valkenburg aan de Geul” wordt gehanteerd.

    Hoofdstuk 4 Het welstandstoezicht

    Algemeen

    Het is noodzakelijk om een huishoudelijk reglement toegesneden op de lokale situatie of een reglement van orde voor de lokale welstandscommissie vast te stellen als bijlage bij deze verordening. Juridisch gezien behoeft een dergelijk reglement niet in de bouwverordening zelf te worden opgenomen, maar dient wel dezelfde procedure te worden doorlopen als de gemeentelijke bouwverordening.

    Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting

    Uit artikel 4:7 Awb volgt de beperkte verplichting dat de mogelijkheid tot toelichting van het bouwplan ten overstaan van de welstandscommissie dient te worden geboden aan de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen.

    De verplichting tot openbaar vergaderen heeft betrekking op de vergaderingen waarin het welstandsadvies formeel wordt vastgesteld. Het is niet verplicht voor informeel vooroverleg over een principeaanvraag of een schetsplan, dat meestal door een of meer daartoe gemandateerde leden van de commissie wordt uitgevoerd. De potentiële bouwer kan in het stadium van vooroverleg gebaat zijn met beslotenheid. Openbaarheid zou dan remmend op het vooroverleg kunnen werken, terwijl uit oogpunt van de korte bouwplanprocedure vooroverleg stimulering verdient.

    Afdoening onder verantwoordelijkheid (mandaat)

    In de praktijk kan, gelet op de korte beslistermijnen, behoefte bestaan aan ‘mandaat’.

    Hiermee wordt in dit geval bedoeld dat de welstandscommissie de advisering over een aanvraag om advies, onder verantwoordelijkheid van de commissie overlaten aan een of meerdere daartoe aangewezen leden van de commissie. Het aangewezen lid of de aangewezen leden adviseren over bouwplannen waarvan volgens hen het oordeel van de welstandscommissie als bekend mag worden verondersteld.

    Vorm waarin het advies wordt uitgebracht

    Een algemeen bestuursrechtelijk uitgangspunt is het motiveringsbeginsel dat in artikel 12b, eerste lid van de Woningwet is opgenomen. In de praktijk is het niet ongebruikelijk dat bij positieve welstandsadvisering een expliciete motivering achterwege blijft. Volgens vaste jurisprudentie verandert dit direct zodra bezwaar tegen de (voorheen) bouwvergunning wordt ingediend.

    5 Overige administratieve bepalingen

    Artikel 1 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften

    (10.6 mbv)

    Het onderhavige artikel heeft betrekking op de door het Nederlands Normalisatie-instituut (NNI) uitgegeven normen (NEN's), voornormen (NVN's) en praktijkrichtlijnen (NPR's).