Organisatie | Coevorden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Toeslagenverordening Wet werk en bijstand |
Citeertitel | Toeslagenverordening Wet werk en bijstand |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | sociale voorzieningen en werkgelegenheid |
Geen.
1.Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
22-02-2012 | 01-01-2012 | 01-01-2013 | nieuwe regeling | 07-02-2012 www.coevorden.nl 21-02-2012 | collegevoorstel 27 januari 2012 |
De raad van de gemeente Coevorden
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders 27 januari 2012, bijlagenr. 899;
gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel c en artikel 30 van de Wet werk en bijstand;
overwegende dat bij verordening regels moeten worden gesteld voor verlaging van de bijstand als niet aan de uit de wet voortvloeiende verplichtingen wordt voldaan,
vast te stellen: de “Toeslagenverordening Wet werk en bijstand”
HOOFDSTUK 3 CRITERIA VOOR HET VERLAGEN VAN DE NORM
De verlaging bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10 % van de gezinsnorm voor een gezin dat een woning deelt met een of meer anderen.
Artikel 5 Verlaging schoolverlaters
De verlaging als bedoeld in artikel 28 in de wet bedraagt 20% van de gezinsnorm
In artikel 8 van de Wet werk en bijstand (WWB) wordt de gemeenteraad opgedragen een verordening inzake de toeslagen en de verlaging van de norm vast te stellen. In artikel 30 van de WWB zijn de eisen genoemd waaraan de verordening dient te voldoen. De verordening dient een zodanig karakter te hebben dat een belanghebbende daaruit concreet kan aflezen welke verhoging of verlaging in zijn situatie geldt.
Omdat het gelet op de samenwerking tussen de gemeenten Coevorden, Coevorden en Borger-Odoorn belangrijk is dat de inwoners van deze drie gemeenten recht hebben op dezelfde uitkering is een nieuwe Toeslagenverordening gemaakt.
Er is voor een zo eenvoudig mogelijke verordening gekozen. Voor de meeste uitkeringsgerechtigden zal deze verordening geen wijziging inhouden van de voor hen geldende norm. In een aantal gevallen zal er wel een wijziging optreden.
Deze verordening heeft primair tot doelstelling om op een duidelijke en welomschreven wijze aan te geven waarop belanghebbenden recht kunnen doen laten gelden. De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis als de omschrijvingen in de wet.
Bij de vaststelling van de basisnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder is de wetgever uitgegaan van de veronderstelling dat betrokkene de bestaanskosten geheel met een ander kan delen. In het geval de belanghebbende aannemelijk kan maken, dat de algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet kunnen worden gedeeld, wordt de basisnorm verhoogd met een toeslag. De mate waarin de algemeen noodzakelijke bestaanskosten kunnen worden gedeeld, zijn bepalend voor de hoogte van de toeslag. De toeslag bedraagt maximaal 20% van de gehuwdennorm. De algemene inlichtingenverplichting die op de aanvrager rust geldt ook voor het toeslagendeel. De aanvrager zal dan ook door middel van het overleggen van gegevens zijn recht op een toeslag moeten aantonen.
In de gedachtegang van de wetgever worden de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeltelijk verklaard vanuit de woonsituatie. Iedere huishouding ziet zich geplaatst voor vaste lasten. Het maakt verschil of deze lasten alleen moeten worden opgebracht of in een gezamenlijke huishouding kunnen worden gedeeld. Genoemde schaalvoordelen hebben een bredere strekking dan enkel de woonlasten. Het schaalvoordeel speelt ook bij de duurzame gebruiksgoederen, zoals de inrichting van de woning en de aanschaf van huishoudelijke apparatuur, of het delen van de kosten van gas- en elektra.
Bij de beoordeling of belanghebbende inderdaad hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft, is het bepalend of het, gegeven de omstandigheden, redelijk is te veronderstellen dat deze kosten kunnen worden gedeeld. Met dit uitgangspunt is de bewijsvoering inzake het feit dat de algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet kunnen worden gedeeld neergelegd bij belanghebbende.
Er is voor gekozen geen onderscheid te maken tussen de verschillende vormen waarin de kosten kunnen worden gedeeld. Kostgangers, onderhuurders en kamerbewoners hebben recht op dezelfde toeslag als niet-commerciële medebewoners. In al deze gevallen is het uitgangspunt dat de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan op een of andere wijze kunnen worden gedeeld.
Dit artikel betreft de situatie waarin een gezin als gevolg van het kunnen delen van bepaalde kosten lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de landelijke norm voorziet.
Aangezien voor gezinnen een landelijke norm van 100% geldt, kan niet zoals bij de alleenstaande en de alleenstaande ouder, hiermee rekening worden gehouden in het kader van de verhoging van de bijstandsnorm met een toeslag. Teneinde een ten opzichte van de alleenstaande en de alleenstaande ouder evenwichtig beleid te kunnen voeren heeft de gemeente de mogelijkheid in een dergelijke situatie de uitkering voor een gezin te verlagen.
Artikel 4 Verlaging woonsituatie
In deze verordening is er voor gekozen te bepalen dat in het geheel geen kosten kunnen worden gedeeld met een inwonend studerend kind. Dit betekent dat de gemeenteraad geen gebruik maakt van de theoretische mogelijkheid een lagere toeslag te verstrekken aan een alleenstaande ouder met een inwonend studerend kind van 18 jaar of ouder met een in aanmerking te nemen inkomen tussen € 604,15 en € 1023,42. Een alleenstaande met een inwonend studerend kind komt daarmee in aanmerking voor een toeslag van 20 procent van de gezinsnorm. Met deze keuze wordt een inconsequent systeem voorkomen, met name wanneer het inwonend studerend kind weinig meer verdient dan € 1023,42. In dat geval zou immers ook geen verlaging worden toegepast omdat hij een niet-rechthebbend gezinslid is.
Artikel 27 WWB biedt de mogelijkheid om de norm of toeslag lager vast te stellen voorzover de belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm of toeslag voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning.
Deze situatie is bijvoorbeeld van toepassing wanneer een onderhoudsplichtige (veelal de ex-echtgenoot) de hypotheek/huur betaalt van de woning waarin de bijstandsgerechtigde woont. Er wordt dan een woning bewoond waaraan voor de bijstandsgerechtigde geen woonkosten zijn verbonden. Het financiële voordeel van het niet verschuldigd zijn van woonkosten rechtvaardigt een lager bedrag aan algemene bijstand.
Artikel 5 Verlaging schoolverlaters
De schoolverlatersverlaging van artikel 28 is blijkens de toelichting op dat artikel bedoeld om de schoolverlater gedurende het eerste half jaar niet in een veel betere financiële positie te brengen als toen hij nog aangewezen was op studiefinanciering of een tegemoetkoming krachtens de WTOS. Er wordt daarbij geen onderscheid gemaakt naar een (voormalig) uit- of thuiswonende student.
Wel dient hierbij rekening te worden gehouden met de uitspraak van de CRvB d.d. 12 mei 2009 (LJN: B15349) waarin is besloten dat de bijstandsnorm niet lager mag zijn dan de norm die iemand op grond van de WSF heeft ontvangen.
Artikel 6 Verlaging toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar
Artikel 29 WWB geeft het college de bevoegdheid om de toeslag van een alleenstaande van 21 of 22 jaar afwijkend vast te stellen indien het van oordeel is, dat gezien de hoogte van het minimum jeugdloon er een drempel zou kunnen zijn om werk te aanvaarden. Aangezien het minimum jeugdloon voor een 22-jarige hoger is dan dat voor een 21-jarige ligt het voor de hand om voor een 22-jarige wel een toeslag te verstrekken. Gelet op de hoogte van het minimum loon van een 22-jarige wordt de toeslag op 10% gezet.
In het derde lid wordt uitvoering gegeven aan de verplichting van artikel 30, tweede lid, sub b, WWB om in de verordening vast te stellen dat de schoolverlatersverlaging niet gelijktijdig kan worden toegepast met een lagere toeslag voor 21- en 22-jarigen. Voor het met voorrang toepassen van de schoolverlatersverlaging is gekozen, omdat een 21- of 22-jarige schoolverlater niet beter af is op grond van dit artikel dan een 23-jarige schoolverlater op grond van artikel 5 van de Toeslagenverordening.
Artikel 7 Anti-cumulatiebepaling
Bij de verlagingsmogelijkheden dient rekening te worden gehouden met de effecten van een cumulatie van factoren. Een dergelijke cumulatie kan er namelijk toe leiden dat de uitkering die overblijft onvoldoende is om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. De cumulatie van kortingen mag niet hoger worden vastgesteld dan 20% van de gehuwdennorm.
Artikel 8 Inwerkingtreding en overgangsrecht
Naast de datum van inwerkingtreding, is in deze artikelen bepaald op welke wijze deze verordening toepassing vindt voor belanghebbenden wier uitkering dient te worden aangepast als gevolg van de inwerkingtreding van deze verordening. In de meeste situaties zullen zich geen wijzigingen voordoen of zullen belanghebbenden er zelfs iets op vooruit gaan (indien 2 of meer anderen).
De uitkering van belanghebbenden die er op vooruit gaan worden per 1 januari 2011 aangepast. Wanneer een belanghebbende in een slechtere positie komt door de inwerkingtreding van deze verordening zullen de gevolgen hiervan pas op 1 januari 2012 ingaan. Voor nieuwe belanghebbenden gelden de nieuwe regels meteen.
Indien er sprake is van een wijziging in de omstandigheden waardoor de bijstand gewijzigd moet worden, zijn de nieuwe regels ook meteen van toepassing.