Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Rucphen

Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand 2004

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieRucphen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingReïntegratieverordening Wet werk en bijstand 2004
CiteertitelReïntegratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Rucphen 2004
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 147, lid 1;
  2. Wet werk en bijstand, art. 7, lid 1;
  3. Wet werk en bijstand, art. 8, lid 1;
  4. Wet werk en bijstand, art. 10;
  5. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arboeidsongeschikte werkloze werknemers, art, 34;
  6. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arboeidsongeschikte werkloze werknemers, art. 34, 35, 36
  7. wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen; EG-verordening Werkgelegenheidssteun; EG-verordening de minimissteun
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-12-200401-01-2010Nieuwe Regeling

30-09-2004

Raadhuiskrant, 13-10-2004

Geen

Tekst van de regeling

Intitulé

Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand 2004

 

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

(Rucphen, Schijf, Sprundel, ST. Willebrord, Zegge)

De raad van de Gemeente Rucphen;

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 24 augustus 2004;

Gehoord de Commissie Sociale Ontwikkeling en Zorg d.d. 14 september 2004;

Gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, de artikelen 7, 1e lid onder a, 8, 1e lid onder a en 10 van de Wet Werk en Bijstand, de artikelen 34, 35, en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en de wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen,

Gelet op de EG-verordening Werkgelegenheidssteun (nr. 2204/2002, Pb EG 2002, L 337/3) en de EG-verordening de minimissteun (nr. 69/2001, Pb EG 2001, L 10/30), alsmede de Beleidsaanbeveling van belang voor het opstellen van de gemeentelijke reïntegratieverordeningen in het kader van de Wet werk en bijstand (Verzamelcirculaire SZW, april 2004),

B E S L U I T :

In te trekken de bij besluit van d.d. 26 juni 2001 vastgestelde “Verordening activeringssubsidies Wiw”, de bij besluit van d.d. 16 december 1997 vastgestelde “Verordening vrijlating arbeidsinkomsten Abw gemeente Rucphen” en de bij besluit van d.d. 10 november 1998 vastgestelde “Verordening (re)integratie arbeidsgehandicapten” en vast te stellen de volgende:

Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand 2004

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet werk en bijstand;

  • b.

    het college: het college van burgemeester en wethouders;

  • c.

    Wiw: Wet inschakeling werkzoekenden;

  • d.

    ID: In- en doorstroombanen;

  • e.

    Ioaw: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • f.

    Ioaz: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • g.

    uitkeringsgerechtigde: personen met een uitkering ingevolge de wet, de Ioaw of Ioaz;

  • h.

    niet-uitkeringsgerechtigde: de persoon bedoeld in artikel 6 onder a. van de wet;

  • i.

    Anw-ers: personen met een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet die ingeschreven zijn bij het CWI;

  • j.

    jongeren: uitkeringsgerechtigden, Anw-ers en Nuggers niet ouder dan 23 jaar;

  • k.

    belanghebbenden: de in sub g, h, i en j bedoelde personen;

  • l.

    afstemmingsverordening: de verordening waarin de afstemming (verlaging) van de uitkering vanwege tekortschietend besef van verantwoordelijkheid is vastgelegd, conform artikel 8 eerste lid onder b en 18 tweede lid van de wet;

  • m.

    voorziening: voorzieningen bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a van de wet en beschreven in deze verordening;

  • n.

    algemeen geaccepteerde arbeid: iedere vorm van arbeid die algemeen maatschappelijk aanvaard is, uitgezonderd werk in de Wsw en werk dat gewetensbezwaren oproept;

  • o.

    duurzame arbeid: Het vervullen van reguliere werk gedurende tenminste zes maanden, waarbij de belanghebbende in deze periode geen enkele uitkering ontvangt;

  • p.

    reïntegratietraject: een traject, bestaande uit één of meer reïntegratie-instrumenten of voorzieningen, met een duidelijke tijdsspanne, dat voorziet in het toeleiden van belanghebbende naar duurzame algemeen geaccepteerde arbeid;

HOOFDSTUK 2 BELEID EN FINANCIEN

Artikel 2. Opdracht aan het college

  • 1.

    Het college biedt belanghebbenden ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een cliënt, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.

  • 3.

    Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

Artikel 3. Beleidskaders en uitvoeringsregels

  • 1.

    De raad stelt beleidskaders vast, waarin de beleidsuitgangspunten en de beleidsprioriteiten worden aangegeven.

  • 2.

    Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening uitvoeringsregels vast.

  • 3.

    Het college zendt eenmaal per jaar aan de raad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid.

    Artikel 4. Aanspraak op ondersteuning

    • 1.

      Belanghebbenden hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling voor het realiseren van de, naar het oordeel van het college, kortste weg naar algemeen geaccepteerde arbeid. Het college bepaalt daarbij hoe deze aanspraak wordt ingevuld.

    • 2.

      Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn binnen deze verordening en de in artikel 3 genoemde beleidskaders.

    Artikel 5. Verplichtingen van de cliënt

    • 1.

      Belanghebbenden zijn verplicht naar vermogen te trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te accepteren.

    • 2.

      Een uitkeringsgerechtigde tot 65 jaar aan wie door het college een voorziening wordt aangeboden, is verplicht hiervan gebruik te maken.

    • 3.

      Een belanghebbende, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde tot 65 jaar, aan wie door het college een voorziening wordt aangeboden, is verplicht hiervan gebruik te maken vanaf het moment dat overeenstemming hierover is vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst.

    • 4.

      De belanghebbende die deelneemt aan een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

    • 5.

      Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het vierde lid, dan kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de afstemmingsverordening.

    • 6.

      Onverminderd andere verplichtingen, voortvloeiend uit wet- of regelgeving, geldt voor een persoon die deelneemt aan of deelgenomen heeft aan een voorziening de verplichting:

    • a.

      alle inlichtingen te verstrekken aan het college over de passendheid en de voortgang van de voorziening en wijzigingen in zijn persoonlijke situatie die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de aanspraak op ondersteuning en de noodzaak van voortzetting van een voorziening, daaronder in ieder geval begrepen wijzigingen in woonplaats, wijzigingen met betrekking tot gezondheidssituatie of arbeidshandicaps en wijzigingen met betrekking tot nevenwerkzaamheden of neveninkomsten;

    • b.

      zijn medewerking te verlenen aan onderzoeken naar de mogelijkheden van de belanghebbende en de inhoud, passendheid, voortgang en uitvoering van de voorziening;

    • c.

      naar vermogen uitvoering te geven dan wel mee te werken aan de onderdelen van de voorziening;

    • d.

      na te laten alles dat de realisatie van het doel van de voorziening belemmert.

    • 7.

      Indien de belanghebbende, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan de in dit artikel genoemde verplichtingen, kan het college de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

    Artikel 6. Subsidie- en budgetplafonds

    • 1.

      Het college kan bij uitvoeringsregels een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een overschrijding van een door het college ingesteld subsidie - of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

    • 2.

      Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

    HOOFDSTUK 3 VOORZIENINGEN EN ONDERSTEUNING

    Artikel 7. Algemene bepalingen over de voorzieningen

    • 1.

      Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden.

    • 2.

      Het college kan een voorziening beëindigen:

    • a.

      indien de persoon die deelneemt aan een voorziening zijn verplichting als bedoeld in artikel 5 van deze verordening en in de artikelen 9 lid 1, 17 en 18 lid 1 en 2 van de wet en de artikelen 28 en 29 van de Wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen niet nakomt;

    • b.

      indien de persoon die deelneemt aan een voorziening niet meer behoort tot de doelgroep van de wet;

    • c.

      indien het college een andere voorziening aanbiedt;

    • d.

      indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

    • e.

      indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

    • 3.

      Het college kan voor de uitvoering van voorzieningen afspraken maken met derden, waaronder werkgevers en reïntegratiebedrijven.

    • 4.

      Het college kan ten aanzien van de voorzieningen, bedoeld in de artikelen 8 tot en met 18, met inachtneming van hetgeen daarover in artikel 3 van deze verordening is bepaald, nadere uitvoeringsregels stellen.

    Artikel 8. Reïntegratietraject

    • 1.

      Het college kan in de vorm van producten reïntegratietrajecten aanbieden gericht op reguliere arbeidsinschakeling.

    • 2.

      Het college kan nadere regels stellen omtrent het onder bepaalde voorwaarden toekennen van een persoonsgebonden reïntegratiebudget als additioneel reïntegratie-instrument aan een werkzoekende op basis van een door belanghebbende zelf opgesteld trajectplan.

    • 3.

      Het college kan onder nader te bepalen voorwaarden in voorkomende gevallen een specifieke voorziening inzetten gericht op de ondersteuning van belanghebbende bij het opstarten van een eigen bedrijf.

    Artikel 9. Werken met behoud van uitkering

    • 1.

      Het college kan uitkeringsgerechtigden werkzaamheden aanbieden, die de betrokkene moet verrichten met behoud van uitkering.

    • 2.

      Het doel van werken met behoud van uitkering is het opdoen van werkritme dan wel het leren functioneren in een arbeidsrelatie.

    • 3.

      Werken met behoud van uitkering kent een maximale duur van zes maanden, waarbij deze termijn kan worden verlengd tot maximaal één jaar.

    • 4.

      Het college plaatst alleen de persoon indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt.

    Artikel 10. Loonkostensubsidies

    • 1.

      Het college kan een subsidie verstrekken aan werkgevers die met een uitkeringsgerechtigde of een jongere een arbeidsovereenkomst sluiten als bedoeld in het Burgerlijk Wetboek , Boek 7, Titel 10 artikel 610 dan wel een aanstelling als ambtenaar als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Ambtenarenwet, gericht op duurzame arbeidsinschakeling.

    • 2.

      De subsidie wordt alleen verstrekt indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt.

    Artikel 11. Detacheringsbanen uitgevoerd door een reïntegratiebedrijf

    • 1.

      Het college kan aan een reïntegratiebedrijf opdracht geven een uitkeringsgerechtigde of een jongere een dienstverband aan te bieden, gericht op arbeidsinschakeling.

    • 2.

      De werknemer wordt voor het verrichten van arbeid vanuit het reïntegratiebedrijf gedetacheerd bij een onderneming. De detachering wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst.

    • 3.

      Met het reïntegratiebedrijf worden in ieder geval schriftelijke afspraken gemaakt over de van toepassing zijnde rechtspositie.

    Artikel 12. Wiw en ID

    • 1.

      Het college draagt zorg voor de uitvoering van de dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 4 van de Wiw zoals die luidde op 31-12-2003 en stimuleert de uitstroom naar regulier niet-gesubsidieerd werk.

    • 2.

      Het college draagt zorg voor de subsidiëring van de dienstbetrekkingen zoals bedoeld in artikel 6 van het Besluit In- en doorstroombanen, zoals dit besluit luidde op 31-12-2003, en voor de subsidiëring van arbeidsovereenkomsten als bedoeld in artikel 5 eerste lid van de Wiw, zoals die luidde op 31-12-2003 en stimuleert de uitstroom.

    • 3.

      De dienstbetrekkingen en arbeidsovereenkomsten genoemd in het eerste en tweede lid zijn vanaf het moment van inwerkingtreding van de wet voorzieningen in de zin van de wet.

    Artikel 13. Sociale activering

    • 1.

      Het college kan aan uitkeringsgerechtigden als onderdeel van een reïntegratietraject activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering.

    • 2.

      Onder sociale activering wordt verstaan het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling.

    Artikel 14. Scholing

    • 1.

      Het college kan een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

    • 2.

      De in het eerste lid bedoelde scholing kan aangeboden worden in de vorm van een voorziening of een subsidie in de kosten van deze scholing.

    HOOFDSTUK 4: FLANKERENDE MAATREGELEN

    Artikel 15. Kinderopvang

    Het college stimuleert de opvang van kinderen jonger dan 12 jaar van uitkeringsgerechtigden, niet-uitkeringsgerechtigden en Anw’ ers voor zover die opvang nodig is voor het volgen van een traject of voor deelname aan een reïntegratie-instrument, of voor het bereiken van het doel van een traject of een reïntegratie-instrument.

    Artikel 16. Vrijlating inkomsten uit arbeid

    • 1.

      Het college kan een inkomstenvrijlating toekennen als bedoeld in artikel 31 lid 2 sub o van de wet, artikel 3 lid 2 sub d van het Inkomensbesluit Ioaw en artikel 2 lid 1 sub b van het Inkomensbesluit Ioaz.

    • 2.

      De inkomstenvrijlating bedraagt 25% van de inkomsten uit deeltijdarbeid, met een maximum bedrag, zoals vermeld in de wet, het Inkomensbesluit Ioaw en het Inkomensbesluit Ioaz, voor de periode van maximaal zes aaneengesloten maanden.

    Artikel 17. Premies

    • 1.

      Het college kan aan uitkeringsgerechtigden een activeringspremie verstrekken.

    • 2.

      Deze premie kan worden verstrekt in de volgende gevallen:

      • a.

        het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

      • b.

        het deelnemen aan sociale activering als bedoeld in artikel 13 van deze verordening;

      • c.

        het afronden van een in een trajectplan overeengekomen opleiding.

    • 3.

      De premie wordt van de uitkeringsgerechtigde teruggevorderd, als hij geen mededeling heeft gedaan van al hetgeen van belang is voor de verlening hiervan en als hierdoor de premie ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, of indien de premie anderszins onverschuldigd is betaald. De premie wordt eveneens teruggevorderd indien de uitkeringsgerechtigde de aan het reïntegratietraject verbonden verplichtingen of de aan de uitkering verbonden inlichtingenverplichting niet of niet behoorlijk is nagekomen.

    Artikel 18. Nazorg

    Het college of een door haar ingeschakelde derde kan de belanghebbende die volledig uitstroomt naar betaalde arbeid voorzieningen gericht op nazorg aanbieden.

    HOOFDSTUK 5 SLOTBEPALINGEN

    Artikel 19. Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden

    • 1.

      Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

    • 2.

      In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

    Artikel 20. Uitvoering

    Het college is belast met de uitvoering van deze verordening.

    Artikel 21. Citeertitel

    Deze verordening wordt aangehaald als “Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Rucphen 2004”.

    Artikel 22. Inwerkingtreding

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 december 2004.

    Aldus besloten in de openbare raadsvergadering

    Van 30 september 2004.

    De raad voornoemd.

    De griffier, De voorzitter,

    R.van Pareren. M.L. Everaers.

    Toelichting algemeen

    Met ingang van 1 januari 2004 is de Wet werk en bijstand (WWB) in werking getreden. Deze wet heeft de Algemene bijstandswet (Abw), de WWB, de Wet financiering Abw, Ioaw en Ioaz (Wfa), de Wet inschakeling werkzoekenden (Wiw) en het Besluit In- en doorstroombanen vervangen.

    Volgens de WWB heeft B&W de opdracht te zorgen voor de reïntegratie van bijstandsgerechtigden, nuggers en personen met een uitkering ingevolge de Algemen nabestaandenwet. De WWB draagt aan de gemeenteraad op om een verordening vast te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar reïntegratietaak ten aanzien van de hierboven geformuleerde doelgroep wordt neergelegd. Tevens wordt hierin de aanspraak van burgers op ondersteuning bij reïntegratie geregeld.

    Ten opzichte van de Abw legt de WWB meer nadruk op de eigen verantwoordelijkheid van de burger om in zijn of haar eigen bestaan te voorzien. Bijstand geldt slechts als laatste vangnet wanneer arbeid in eerste instantie niet tot de mogelijkheden behoort. Met andere woorden, het uitgangspunt is ‘werk boven uitkering’. Tegenover de grotere eigen verantwoordelijkheid van de burger staat daarbij wel de taak van de gemeente om, wanneer de burger hiertoe niet zelfstandig in staat blijkt te zijn, ondersteuning te bieden bij het vinden van werk.

    De sterkere nadruk op de arbeidstoeleiding komt binnen de WWB tot uitdrukking in een verruiming van de plicht om arbeid te accepteren, het vervallen van de wettelijke gronden voor categoriale ontheffingen van de arbeidsverplichting en een meer op maatwerk gerichte aanpak waarbij ingespeeld wordt op de individuele omstandigheden van cliënten.

    De artikelen 1 tot en met 6 vormen de basis van de verordening. Hierin zijn de opdracht aan het college en de aanspraken en verplichtingen van de cliënt opgenomen. In de artikelen 7 tot en met 18 worden de voorzieningen en flankerende maatregelen beschreven die de gemeente in kan zetten om personen uit de doelgroep te ondersteunen bij de arbeidsinschakeling.

    Relatie met andere verordeningen

    In het kader van de WWB dient de gemeente een verordening op te stellen waarin de gevolgen van het niet-nakomen van de verplichtingen zoals die zijn opgenomen in deze reïntegratieverordening, worden vastgelegd. Aan het niet-nakomen van verplichtingen gericht op de arbeidsinschakeling kan de gemeente consequenties verbinden aan de hoogte van de uitkering. De zogenaamde afstemmingsverordening kent dan ook een nauwe relatie met de reïntegratieverordening. Deze afstemmingsverordening wordt tegelijkertijd met de reïntegratieverordening aan de gemeenteraad aangeboden.

    Toelichting artikelsgewijs

    Artikel 1 Begripsomschrijvingen

    In onderhavig artikel wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepaling van de Wet werk en bijstand. De begrippen betreffen onder andere de doelgroepen waarvoor deze verordening van toepassing is.

    Artikel 2 Opdracht aan het college

    In het eerste lid is de opdracht aan het college weergegeven conform analoog aan artikel 7 van de WWB. Hiervoor is gekozen uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie. In de WWB is in artikel 10, derde lid aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voor die belanghebbenden die ook daadwerkelijk inwoner van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing naar artikel 40, eerste lid van de wet. Door deze verwijzing ook aan de opdracht aan het college te koppelen, geeft de gemeente aan voorzieningen alleen voor de eigen doelgroep in te willen zetten.

    Het tweede lid is de vertaling van de opdracht uit de WWB dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden, en rekening moet houden met de combinatie arbeid en zorg. Het derde lid geeft het college de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren dat zoveel mogelijk personen zo doelmatig mogelijk ondersteund kunnen worden.

    Artikel 3 Beleidskaders en uitvoeringsregels

    De WWB vraagt aan de gemeenteraad om het reïntegratiebeleid in een verordening vast te leggen. Gekozen is voor een systematiek om niet alles in de verordening te regelen, maar ook gebruik te maken van uitvoeringregels. Het tweede lid geeft aan dat het college deze regels opstelt. Bij de vaststelling van de uitvoeringsregels zal rekening worden gehouden met de kaders, die vastgesteld worden door de gemeenteraad. Dit is vastgelegd in het eerste lid van dit artikel. In het derde lid is tenslotte de verantwoording van het beleid aan de raad geregeld.

    Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning

    De WWB stelt niet zo expliciet dat de aanspraak op voorzieningen in de verordening geregeld moet worden. Immers, het is ook al in de WWB zelf geregeld. Eveneens uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie is ervoor gekozen om in het eerste lid een algemene bepaling over de aanspraak op te nemen. In het eerste lid is tevens nadrukkelijk vastgelegd, dat het college bepaalt hoe de aanspraak op ondersteuning wordt ingevuld, of daarbij de inzet van een voorziening gewenst is en welke voorziening het meest doelmatig is om het beoogde doel (algemeen geaccepteerde arbeid) te realiseren.

    Artikel 5 Verplichtingen van de cliënt

    In de WWB is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. Wederom uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn in het eerste, tweede en derde lid de verplichtingen conform de wet geformuleerd.

    Het eerste lid stelt dat een uitkeringsgerechtigde persoon behorende tot de doelgroep verplicht is naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te accepteren.

    Met het begrip algemeen geaccepteerde arbeid wordt daarbij bedoeld: alle arbeid die algemeen maatschappelijk aanvaard is. Uitgangspunt van de WWB is dat de weg naar arbeid zo kort mogelijk dient te zijn en dat iedere vorm van arbeid geaccepteerd dient te worden. Er mogen geen eisen gesteld worden aan de aansluiting van de arbeid aan het opleidingsniveau, eerder opgedane werkervaring en het beloningsniveau. Ook arbeid van tijdelijke aard dient geaccepteerd te worden.

    Het vijfde lid biedt de verbinding met de afstemmingsverordening. Deze verordening regelt het opleggen van een maatregel indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. De maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage. Echter, voor personen zonder gemeentelijke uitkering kan de gemeente de uitkering niet bij wijze van maatregel verlagen. Daarom is in het zevende lid de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen de gemeente (een deel van) de kosten die gemaakt zijn terugvordert.

    Lid zes tenslotte regelt de verplichtingen voor een persoon die deelneemt aan een voorziening, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit wet- en regelgeving.

    Artikel 6 Subsidie- en budgetplafonds

    De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen nimmer een reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. Dit houdt in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wel kan er per voorziening een plafond worden ingebouwd. Dit artikel voorziet in die mogelijkheid; het biedt het college de mogelijkheid om voor bepaalde voorzieningen een subsidie- of budgetplafond in te stellen, of een plafond voor het aantal personen dat van de voorziening gebruik kan maken. Hierdoor kunnen de financiële risico’s worden beheerst. Als het plafond voor een bepaalde voorziening is bereikt dient aan de cliënt een alternatieve voorziening te worden aangeboden.

    Artikel 7 Algemene bepalingen over de voorzieningen

    In de lijn van het systeem van deze verordening strekt dit artikel ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen en flankerende maatregelen. Het eerste lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt.

    Het tweede lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen. Het vierde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen.

    Artikel 8 Reïntegratietraject

    Een reïntegratietraject bestaat uit verschillende producten die er op gericht zijn de kwalificaties c.q. competenties van de werknemer te vergroten en daarmee zijn kansen op de reguliere arbeidsmarkt. Dit artikel biedt de mogelijkheid de verschillende producten aan te bieden en maatwerk te bieden. Uitgangspunt daarbij is dat reïntegratie-instrumenten alleen worden ingezet als zonder die middelen het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is of aanzienlijk minder snel verloopt. Reïntegratie moet bovendien de kortste weg naar arbeid zijn. Daarmee wordt niet alleen de tijd tussen de inzet van het instrument en de werkaanvaarding bedoeld, maar ook de inspanningen die het kost om dat doel te bereiken. De inspanningen zijn gericht op duurzame uitstroom, waaronder wordt verstaan het vervullen van een reguliere baan voor tenminste zes maanden met een inkomen boven de geldende bijstandsnorm.

    Het tweede lid biedt het college de mogelijkheid ook de Individuele Reïntegratie Overeenkomst (IRO) aan te bieden. Deze vorm is geschikt voor personen die zichzelf kunnen (aan)sturen en die als het ware hun eigen traject bepalen. Voorop staat de arbeidsplicht en het streven naar snelle reïntegratie naar duurzame arbeid. De IRO kan gepaard gaan met een persoongeboden reïntegratiebudget (PRB). Deze trajectvorm is ook denkbaar bij niet-uitkeringsgerechtigden en personen met een Anw-uitkering. De rol van de klantmanager bij een IRO is een adviserende en controlerende, hij ziet toe op een doelmatig traject en controleert de voortgang.

    In het algemeen geldt het uitgangspunt dat een belanghebbende de verplichting heeft om arbeid in loondienst te zoeken en te aanvaarden. In bijzondere individuele gevallen kan het voorkomen dat een belanghebbende een reële kans heeft om uitstroom te realiseren door middel van het starten van een zelfstandige onderneming. In het derde lid is geregeld dat het college in dergelijke omstandigheden een belanghebbende kan ondersteunen.

    Artikel 9 Werken met behoud van uitkering

    In het kader van de plicht tot arbeidsinschakeling is binnen de WWB werken met behoud van uitkering als instrument mogelijk. Dit kan in het kader van activiteiten in de sfeer van sociale activering (vrijwilligerswerk), maar ook als onderdeel van een reïntegratietraject. Voorwaarde is dat het een positieve bijdrage levert aan de mogelijkheden voor arbeidsinschakeling. Het kan dus nooit louter gaan om een budgetvriendelijke oplossing voor het doen verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten waarvoor geen of onvoldoende publieke financiering voorhanden is. Met andere woorden, het verbeteren van de reïntegratiekansen van de cliënt is hierbij het uitgangspunt en niet de productieve waarde voor de werkgever. Hieruit volgt dat de verplichting om mee te werken aan werkzaamheden met behoud van uitkering alleen mag worden opgelegd indien de te verrichten werkzaamheden bijdragen aan de kansen op uitstroom naar regulier werk. De gemeente heeft dan dus vastgesteld dat de belanghebbende baat heeft bij het opdoen van werkervaring dan wel enige tijd nodig heeft om te wennen aan aspecten die samenhangen met het verrichten van betaalde arbeid, zoals regelmaat, gezagsverhoudingen etc. Daarmee is altijd sprake van een beperkte periode en over het algemeen moeten de werkzaamheden gepaard gaan met een goede begeleiding en moeten zij afgestemd worden op de capaciteiten van de belanghebbende.

    Het tweede lid geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van werken met behoud van uitkering, om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven. Dit is met name van belang om te voorkomen dat de cliënt claimt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst, en bij de rechter loonbetaling afdwingt. Werken met behoud van uitkering kan twee doelen hebben. Op de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van specifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenaamde ‘snuffelstage’, waarbij de cliënt de gelegenheid krijgt om te bezien of het soort werk als passend kan worden beschouwd. Op de tweede plaats kan het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie; de cliënt kan wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s.

    Het derde lid geeft de maximale duur aan.

    Het vierde lid geeft aan dat er bij plaatsing geen verdringing plaats vindt, of dat de concurrentieverhoudingen niet nadelig worden beïnvloed. Het college kan dit doen door expliciet na te gaan dat het werk dat verricht gaan worden niet productief is, of dat er geen recent ontslag heeft plaatsgevonden.

    Artikel 10 Loonkostensubsidies

    Het instrument loonkostensubsidies is al bekend van de bijvoorbeeld de werkervaringsplaatsen uit de Wiw, echter, onder de WWB zijn deze geheel vormvrij geworden. Het beleid van de gemeente komt tot uitdrukking in de hoogte van de subsidie (eventueel gekoppeld aan de mate van productiviteit), de termijn en de aan de subsidie verbonden verplichtingen (b.v. bieden van scholing en begeleiding). Het eerste lid geeft de basis voor de loonkostensubsidie. Gedurende een bepaalde periode ontvangt de werkgever een financiële compensatie voor de lagere productiviteit van de uitkeringsgerechtigde die hij in dienst neemt. Het moet hierbij gaan om een duurzame arbeidsrelatie. Gedurende deze periode krijgt de werkgever daarmee de gelegenheid de uitkeringsgerechtigde in te passen in zijn arbeidsproces. Het tweede lid stelt dat er door plaatsing geen verdringing mag plaatsvinden of sprake is van nadelige beïnvloeding van de concurrentieverhoudingen.

    Artikel 11 Detacheringsbanen uitgevoerd door een reïntegratiebedrijf

    Bij de dienstbetrekkingen uit de Wet inschakeling werkzoekenden (Wiw) was de gemeente de wettelijke, formele werkgever. De WWB geeft geen regels over het werkgeverschap. Het instrument detacheringbaan kan dus ook in zijn geheel, inclusief het formeel werkgeverschap, uitbesteed worden aan een reïntegratiebedrijf. De gemeente dient ten aanzien van de rechtspositie van de werknemer afspraken te maken met het reïntegratiebedrijf. Zo kan de gemeente bepalen dat verplicht een bepaalde rechtspositie van toepassing is, of kan zij eisen stellen aan bepaalde elementen uit die rechtspositie, zoals de beloning.

    Artikel 12 Wiw en ID

    Met de inwerkingtreding van WWB komen de WIW en het Besluit ID-banen te vervallen. Daarmee vervalt ook de grondslag voor de gesubsidieerde arbeidsplaatsen in het kader van beide regelingen. De dienstverbanden die voor 1 januari 2004 reeds gerealiseerd waren zullen echter worden voortgezet voor de duur van de lopende arbeidsovereenkomsten. Dit wordt geregeld in dit artikel.

    Artikel 13 Sociale activering

    Volgens de WWB dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter een te hoog gegrepen doel. Voor deze personen staat dan ook niet reïntegratie, maar participatie voorop. De ter beschikking staande middelen uit het werkdeel zijn bijzonder beperkt in relatie tot de omvang van de doelgroep. Dit betekent dat in beginsel alleen kosten die gemaakt worden voor sociale activering gericht op arbeidsinschakeling betaald worden uit het werkdeel.

    Artikel 14 Scholing

    In het kader van een reïntegratietraject kan scholing ingezet worden met als doel de persoon behorende tot de doelgroep vaardigheden bij te brengen die noodzakelijk zijn voor arbeidsinschakeling. De scholing die ingezet wordt dient kortdurend te zijn en gericht op een snelle arbeidsinschakeling. Tegelijkertijd moet scholing bijdragen aan duurzame uitstroom. Dit geheel zal het beoordelingskader zijn dat door het college zal worden gehanteerd bij aanvragen voor scholingstrajecten. Scholing kan worden aangeboden via een reïntegratiebedrijf en maakt in dat geval deel uit van de overeenkomst tussen de gemeente en het reïntegratiebedrijf. Tevens kan het college de persoon uit de doelgroep een subsidie verstrekken die de betrokkene in staat stelt scholing te volgen. Daarbij bepaalt het college of de te volgen scholing noodzakelijk is. Hierbij geldt dat het budget toereikend moet zijn en het aantal personen dat maximaal gebruik mag maken van een voorziening is benoemd door het college en niet is overschreden.

    Artikel 15 Kinderopvang

    Het college bekijkt bij het eventueel verlenen van een ontheffing van de arbeidsplicht nadrukkelijk naar de kinderopvangmogelijkheden voor alleenstaande ouders met kinderen jonger dan 12 jaar. Het college stimuleert de opvang van kinderen, zodat de ouder een traject kan volgen om de afstand tot de arbeidsmarkt te beperken. De voorziene Wet Kinderopvang zal aangeven welke rol de gemeente moet, kan of mag spelen op het gebied van financiële en organisatorische ondersteuning op dit terrein. In 2004 zal nog van bestaande regelgeving worden uitgegaan. Bekostiging kan plaatsvinden via de regeling kinderopvang en buitenschoolse opvang alleenstaande ouders in het kader waarvan aan Rucphen ook in 2004 een subsidie is toegekend door het Ministerie van SZW. Indien deze middelen niet toereikend zijn kan het werkdeel worden ingezet. Kinderopvang kan echter ook nodig zijn bij partners waarvan de ene partner part-time werkt en de ander een traject volgt. Als er dan een kind aanwezig is kan er behoefte zijn aan kinderopvang. In dat geval kunnen de kosten worden vergoed uit het werkdeel.

    Artikel 16 Vrijlating van inkomsten uit arbeid

    De WWB , de IOAW en de IOAZ voorzien in de mogelijkheid inkomsten uit deeltijdarbeid gedurende zes maanden vrij te laten. Het college kan gebruik maken van deze mogelijkheid en in uitvoeringsregels nader omschrijven welke doelgroepen in aanmerking komen voor een tijdelijke vrijlating van inkomsten. Deze vrijlating bedraagt 25% van de inkomsten uit deeltijdarbeid, met een maximum bedrag, zoals vermeld in de WWB, artikel 31 lid 2 sub 0, per maand (peildatum 1-1-2004: € 166,00) of in de Inkomensbesluiten Ioaw en Ioaz.

    Artikel 17 Premies

    In artikel 31 lid 2 sub j van de WWB is bepaald dat jaarlijks een onbelaste activeringspremie van maximaal € 1984,00 (peildatum 1-1-2004) kan worden verstrekt. Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om een dergelijke premie aan bepaalde groepen uitkeringsgerechtigden te verstrekken, die algemeen geaccepteerde arbeid aanvaarden. Het kan hier zowel gaan om deeltijdarbeid (waarbij recht op aanvullende bijstand blijf bestaan) als arbeid die leidt tot uitstroom uit de uitkering.

    Verder regelt de WWB in artikel 31 lid 2 sub k de maximale onkostenvergoeding bij het verrichten van vrijwilligerswerk. Deze vergoeding is gebonden aan een maximum van

    € 711,00 (peildatum 1-1-2004) per jaar. Ook deze vergoeding is onbelast. Door opname van dit artikel in de verordening krijgt het college de mogelijkheid om een onkostenvergoeding te verstrekken aan uitkeringsgerechtigden die deelnemen aan sociale activering. Bepalingen over doelgroepen, criteria en hoogte van de te verstrekken premies zal het college vastleggen in uitvoeringsregels.

    Artikel 18 Nazorg

    Het college hecht veel belang aan het bieden van voorzieningen gericht op nazorg aan de belanghebbende die volledig uitstroomt naar betaalde arbeid (met name indien het uitstroom betreft in de vorm van een tijdelijk dienstverband). De inzet van nazorgvoorzieningen moet ertoe bijdragen dat een tijdelijk dienstverband blijvende uitstroom zal blijken te zijn. Op dit moment is deze nazorg reeds geregeld in de contracten met de reïntegratiebedrijven

    Artikel 19 Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden

    Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

    Artikel 20 Uitvoering

    Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

    Artikel 21 Citeertitel

    Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

    Artikel 22 Inwerkingtreding

    Dit artikel behoeft geen toelichting.