Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Kaag en Braassem

Verordening Verlagingen en Toeslagen gemeente Kaag en Braassem 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieKaag en Braassem
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Verlagingen en Toeslagen gemeente Kaag en Braassem 2012
CiteertitelVerordening Verlagingen en Toeslagen gemeente Kaag en Braassem 2012
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet werk en bijstand, art. 8, lid 1
  2. Wet werk en bijstand, art. 18
  3. Wet werk en bijstand, art. 30

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-04-201201-01-2014Nieuwe regeling

12-03-2012

Witte Weekblad, 21-03-2012

12.027

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Verlagingen en Toeslagen gemeente Kaag en Braassem 2012

De raad van de gemeente Kaag en Braassem;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 24 januari 2012;

gelet op artikel 8 eerste lid, onderdeel c, artikel 30 van de Wet werk en bijstand;

b e s l u i t :

vast te stellen de “Verordening Verlagingen en Toeslagen gemeente Kaag en Braassem 2012”.

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2

    In deze verordening wordt verstaan onder:a. Wet: de Wet Werk en Bijstand (Stb.2003, 375);b. Medebewoner: een ieder, niet behorende tot het gezin met uitzondering van thuisinwonende studerende kinderen van 18 jaar of ouder die een in aanmerking te nemen inkomen hebben van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000;c. Huur: de op de aanvangsdatum van het lopende huurtoeslagtijdvak per maand geldende huurprijs als omschreven in artikel 1 onder d van de Wet op de huurtoeslag (Stb 2005, 345);d. Hypotheeklasten: indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de verschuldigde hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten, waarbij onder zakelijke lasten wordt verstaan: de rioolrechten, de onroerende zaakbelasting (eigenaarsdeel), de opstalverzekering en de waterschapslasten;e. Hoofdverblijf: de woning of wooneenheid waar de belanghebbende werkelijk verblijft;f. Gezinsnorm: de norm als bedoeld in artikel 21 lid 1 van de wet.

Artikel 2 Cumulatie

De bepalingen in hoofdstuk 2 en 3 laten de toepassing van artikel 18, eerste lid, van de wet onverlet.

Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen van de bijstandnorm (alleenstaanden en alleenstaande ouders)

Artikel 3 Toeslagen

  • 1

    De bijstandsnorm wordt verhoogd met de maximale toeslag zoals bepaald in artikel 25 lid 2 van de wet, voor de alleenstaande van 23 tot 65 jaar en de alleenstaande ouder van 21 tot 65 jaar wanneer er géén sprake is van één of meerdere medebewoners(s) die hun hoofdverblijf heeft/hebben in dezelfde woning.

  • 2

    De toeslag als bedoeld in lid 1 wordt voor de alleenstaande 23 tot 65 jaar en de alleenstaande ouder van 21 tot 65 jaar bepaald op 10% van de gezinsnorm wanneer er sprake is van één of meerdere medebewoners(s) die hun hoofdverblijf heeft/hebben in dezelfde woning.

  • 3

    De toeslag als bedoeld in artikel 25 tweede lid van de wet wordt voor alleenstaande van 21 en 22 jaar in afwijking van het bepaalde in lid 1 en 2 als volgt vastgesteld: a. de toeslag wordt bepaald op 5% van de gezinsnorm voor de alleenstaande van 21 en 22 jaar in wiens woning één of meerdere medebewoner(s) zijn/hun hoofdverblijf heeft/hebben; b. de toeslag wordt bepaald op 10% van de gezinsnorm voor de alleenstaande van 21 en 22 jaar, die zelfstandig woont en er géén sprake is van één of meerdere medebewoners(s) die hun hoofdverblijf heeft/hebben in dezelfde woning.  

Artikel 4 Geen toeslag i.v.m. woonsituatie

Op grond van artikel 27 van de wet wordt de bijstandsnorm niet verhoogd met een toeslag als bedoeld in artikel 2 van deze verordening indien de alleenstaande of alleenstaande ouder hoofdbewoner is van een woning waaraan voor de belanghebbende geen huur- of hypotheekkosten zijn verbonden zijn.

Hoofdstuk 3 Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm (gezin)

Artikel 5 Verlaging gezinsnorm

De gezinsnorm wordt verlaagd met 10% van de gezinsnorm wanneer er sprake is van één of meerdere medebewoner(s) die hun hoofdverblijf heeft/hebben in dezelfde woning.

Artikel 6 Verlaging i.v.m. woonsituatie

De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt 20% van de gezinsnorm indien de hoofdbewoner deel uitmaakt van het gezin en aan de woning geen huur- of hypotheekkosten verbonden zijn.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 7 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in de verordening, als strikte toepassing van de verordening tot onbillijkheden van zwaarwegende aard leidt.

Artikel 8 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening Toeslagen en Verlagingen WWB gemeente Kaag en Braassem 2012.

Artikel 9 Inwerkingtreding

  • 1

    Deze verordening vervangt de Verordening Toeslagen en Verlagingen WWB ISD De Rijnstreek 2012 die door het algemeen bestuur van de ISD De Rijnstreek op 13 december 2011 is vastgesteld.

  • 2

    Deze verordening treedt in werking op dezelfde datum als de datum van opheffing van de gemeenschappelijke regeling ISD de Rijnstreek.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Kaag en Braassem gehouden op 12 maart 2012.de griffier,                                   de voorzitter,drs. B.S.M. Sepers                    mr. K.M. van der Velde-Menting

Toelichting 1 Artikelsgewijs

HOOFDSTUK 2Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm (alleenstaanden en alleenstaande ouders)

Artikel 3 ToeslagenLid 1: Artikel 30 lid 2 WWB schrijft voor dat in de verordening in elk geval moet worden vastgelegd dat de toeslag als bedoeld in artikel 25 WWB voor alleenstaanden (vanaf 21 jaar) en alleenstaande ouders (vanaf 21 jaar) wordt bepaald op het maximumbedrag (20% van de gezinsnorm) wanneer géén medebewoners(s) zijn/hun hoofdverblijf heeft/hebben in dezelfde woning. Dit is dan ook opgenomen in artikel 3 lid 1 van de verordening.Lid 2: Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze schaalvoordelen treden op omdat de woonlasten kunnen worden gedeeld. De kosten van huur, heffingen, belastingen, verzekeringen, vastrecht nutsbedrijven en dergelijke zijn voor personen die een woning delen lager, omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden gebracht. Het is onmogelijk om schaalvoordelen exact en in elke situatie te bereken. Als uitgangspunt is daarom gekozen voor een forfaitaire toeslag van 10% van de gezinsnorm als bedoelt in artikel 25 lid 2 WWB. Lid 3: Artikel 30 lid 2 WWB bepaalt dat de toeslag moet worden vastgesteld op het maximumbedrag (= 20% van de gezinsnorm) indien géén medebewoners(s) zijn/hun hoofdverblijf heeft/hebben in dezelfde woning. Artikel 29 WWB bepaalt echter dat de toeslag kan worden verlaagd voor alleenstaanden van 21 of 22 jaar voor zover de gemeente van oordeel is dat, “gezien de hoogte van het minimumjeugdloon, de hoogte van deze toeslag een belemmering kan vormen voor de aanvaarding van arbeid”.Vergelijking met het wettelijk minimum jeugdloon leert dat de bijstand voor 21 en 22-jarigen nauwelijks lager is dan het minimum jeugdloon wanneer de maximale toeslag wordt verstrekt. De toeslag voor 21 en 22-jarigen wordt om deze reden beperkt tot 10% van de gezinsnorm wanneer in de woning géén ander zijn hoofdverblijf heeft. Wanneer de 21 of 22-jarige met een of meer anderen als medebewoner een woning bewoont, dan bestaat recht op een toeslag van 5%.

Artikel 4 Geen toeslag i.v.m. woonsituatieNaast het kunnen delen van de algemene bestaanskosten met een ander kunnen er aanzienlijke lagere algemene bestaanskosten zijn als gevolg van het ontbreken van bepaalde kosten. Bij de bijstandsverlening moet met deze lagere bestaanskosten rekening kunnen worden gehouden. Hiertoe is een aparte bepaling opgenomen, omdat de artikelen 3 tweede lid en 6 tweede lid van de verordening uitsluitend toezien op het kunnen delen van de kosten met een ander. Van lagere bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie kan sprake zijn bij de bewoning van een woning waaraan geen woonkosten zijn verbonden, bijvoorbeeld in het geval van krakers. Hiervan is echter ook sprake ingeval een derde, bijvoorbeeld een onderhoudsplichtige, de woonkosten betaalt van de woning. Er wordt dan een woning bewoond waaraan voor de bijstandsgerechtigde geen woonkosten zijn verbonden. Het financiële voordeel van het niet verschuldigd zijn van woonkosten rechtvaardigt een lager bedrag aan algemene bijstand. Doorslaggevend voor de toepassing van dit artikel is, dat bewoner(s) niet jegens een derde woonkosten verschuldigd zijn.

HOOFDSTUK 3Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm (gezin)

Artikel 5 Verlaging gezinsnormArtikel 26 WWB bepaalt dat het college de gezinsnorm kan verlagen “voor zover de belanghebbenden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander”. De schaalvoordelen van woningdeling leiden bij een gezin dus tot verlaging van de basisnorm. Het is onmogelijk om schaalvoordelen exact en in elke situatie te bereken. Als uitgangspunt is daarom gekozen voor een forfaitaire toeslag van 10% van de gezinsnorm als bedoelt in artikel 25 lid 2 WWB.

Artikel 6 Verlaging i.v.m. woonsituatieNaast het kunnen delen van de algemene bestaanskosten met een ander kunnen er aanzienlijke lagere algemene bestaanskosten zijn als gevolg van het ontbreken van bepaalde kosten. Bij de bijstandsverlening moet met deze lagere bestaanskosten rekening kunnen worden gehouden. Hiertoe is een aparte bepaling opgenomen, omdat de artikelen 3 tweede lid en 6 tweede lid van de verordening uitsluitend toezien op het kunnen delen van de kosten met een ander. Van lagere bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie kan sprake zijn bij de bewoning van een woning waaraan geen woonkosten zijn verbonden, bijvoorbeeld in het geval van krakers. Hiervan is echter ook sprake ingeval een derde, bijvoorbeeld een onderhoudsplichtige, de woonkosten betaalt van de woning. Er wordt dan een woning bewoond waaraan voor de bijstandsgerechtigde geen woonkosten zijn verbonden. Het financiële voordeel van het niet verschuldigd zijn van woonkosten rechtvaardigt een lager bedrag aan algemene bijstand. Doorslaggevend voor de toepassing van dit artikel is, dat bewoner(s) niet jegens een derde woonkosten verschuldigd zijn.

HOOFDSTUK 4 Slotbepalingen

Artikel 7 HardheidsclausuleArtikel 18 WWB bepaalt dat het college de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen afstemt op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.