Organisatie | Oosterhout |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Re-integratieverordening Sociale Zekerheid 2012, gemeente Oosterhout |
Citeertitel | Re-integratieverordening Sociale Zekerheid 2012, gemeente Oosterhout |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze verordening vervangt de Reintegratieverordening Sociale Zekerheid 2010, gemeente Oosterhout
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
25-12-2013 | 01-01-2015 | Artt. | 17-12-2013 Weekblad Oosterhout, 24-12-2013 (wijziging) | BI.0130071 | |
08-03-2012 | 25-12-2013 | nieuwe regeling | 28-02-2012 Weekblad Oosterhout, 07-03-2012 | BI.0120013 |
Re-integratieverordening Sociale Zekerheid 2012, gemeente Oosterhout
De raad van de gemeente Oosterhout;
gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 27 januari 2012;
gelet op de artikelen 7, 8 en 10 van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet;
overwegende dat het noodzakelijk is het aanbieden van re-integratievoorzieningen bij verordening te regelen;
vast te stellen: de “Re-integratieverordening Sociale Zekerheid 2012, gemeente Oosterhout”.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en de Algemene wet bestuursrecht.
2. In deze verordening wordt verstaan onder:
WWB: Wet werk en bijstand;
Anw-er: de persoon met een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet die als niet-werkende werkzoekende ingeschreven staat bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen;
nugger: de niet-uitkeringsgerechtigde zoals omschreven in artikel 6, eerste lid, onderdeel a, van de WWB;
werknemer in gesubsidieerde arbeid: de werknemer als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de WWB;
voorziening: een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de WWB, deze verordening of het beleidsplan als bedoeld in artikel 3, eerste lid;
algemeen geaccepteerde arbeid: algemeen maatschappelijk aanvaarde betaalde arbeid, niet zijnde werkzaamheden in het kader van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw);
plan van aanpak: document als bedoeld in artikel 44a, WWB, waarin de verplichtingen met betrekking tot arbeidsinschakeling worden vastgelegd;
startkwalificatie: een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2. eerste lid, onderdelen b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 7 onderscheidenlijk 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs.
Hoofdstuk 2 Beleid en financiën
Het college biedt aan de uitkeringsgerechtigde tot de leeftijd waarop pensioenrecht ontstaat, de Nugger en de Anw-er alsmede de persoon als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de WWB, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid, van de WWB, is van overeenkomstige toepassing.
Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van de belanghebbende, het meest doelmatig is met het oog op arbeidsinschakeling.
Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning
De volgende personen hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling:
de persoon als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de WWB.
Artikel 6 Criteria ontheffing verplichting in verband met arbeidsinschakeling
Met inachtneming van artikel 9, tweede lid, van de WWB, onderscheidenlijk artikel 37a van de IOAW en artikel 37a van de IOAZ, verleent het college belanghebbende in ieder geval tijdelijk, geheel of gedeeltelijk, ontheffing van de in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, van de WWB, onderscheidenlijk artikel 37, eerste lid, onderdeel a tot en met d, van de IOAW en artikel 37, eerste lid, onderdeel a tot en met d, van de IOAZ genoemde verplichtingen indien:
Met inachtneming van artikel 9, tweede lid, van de WWB, onderscheidenlijk artikel 37a van de IOAW en artikel 37a van de IOAZ, verleent het college belanghebbende in ieder geval tijdelijk, geheel of gedeeltelijk, ontheffing van de in artikel 9, eerste lid, onderdeel b van de WWB, onderscheidenlijk artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW en artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ genoemde verplichtingen indien:
Artikel 8 Algemene bepalingen over voorzieningen
Het college kan een voorziening beëindigen:
indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de WWB, de artikelen 13 en 37 van de IOAW en de artikelen 13 en 37 van de IOAZ niet nakomt;
Van het bepaalde in lid 4 en lid 5 kan worden afgeweken indien dit door de persoon, bedoeld in artikel 1, lid 2, onderdeel e, wordt gewenst en voor zover dit niet leidt tot belemmering van de arbeidsinschakeling en niet leidt tot verdringing van arbeid bij de organisatie waar de werkstage wordt verricht.
Artikel 16 Participatieplaatsen
Onder verwijzing naar artikel 10a van de WWB onderscheidenlijk artikel 38a van de IOAW en artikel 38a van de IOAZ, kan het college aan personen als bedoeld in artikel 1, lid 2, onderdeel e, van 27 jaar of ouder voor wie de kans op inschakeling in het arbeidsproces gering is en die daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar is op de arbeidsmarkt, onbeloonde additionele werkzaamheden laten verrichten gedurende maximaal twee jaar.
Onverminderd het over participatieplaatsen bepaalde in de WWB, de IOAW en de IOAZ stelt het college bij uitvoeringsbesluit nadere regels over scholing of opleiding die toegang tot de arbeidsmarkt bevordert voor personen die op grond van artikel 10a van de WWB of op grond van artikel 38a van de IOAW of op grond van artikel 38a van de IOAZ additionele werkzaamheden verrichten en het verstrekken van een premie voor deelname aan onbeloonde additionele werkzaamheden.
De periode waarvoor toestemming wordt verleend voor het met behoud van uitkering verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten wordt afgestemd op de individuele situatie van de belanghebbende en bedraagt maximaal 2 jaar per keer. Na afloop van de vastgestelde periode vindt herbeoordeling plaats.
Toelichting Re-integratieverordening Sociale Zekerheid 2010, gemeente Oosterhout
De Wet werk en bijstand (WWB) geeft burgemeester en wethouders de opdracht om zorg te dragen voor de re-integratie van bijstandsgerechtigden, Nuggers en Anw-ers. De WWB draagt aan de gemeenteraad op om een verordening vast te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar re-integratietaak wordt neergelegd. Tevens wordt hierin de aanspraak van burgers op ondersteuning bij re-integratie geregeld.
De basis voor de verordening is neergelegd in artikel 8, eerste lid, onder a, en tweede lid en artikel 10, eerste en tweede lid, van de WWB.
Ook de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) stellen dat het college verantwoordelijk is voor het ondersteunen van personen die een uitkering op grond van deze wetten ontvangen bij arbeidsinschakeling. Ook de IOAW en de IOAZ bepalen dat hiertoe bij verordening regels gesteld dienen te worden.
In deze verordening worden de regels gesteld voor re-integratie in het kader van de WWB, de IOAW en de IOAZ.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB, de IOAW, de IOAZ, het BBZ en de Awb niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de genoemde wetten ook de verordening moet worden gewijzigd.
De begrippen die niet zijn omschreven in de genoemde wetten, of die verduidelijkt moeten worden, zijn in het tweede lid omschreven.
Onder e tot en met g wordt omschreven wat de doelgroep is aan wie de gemeente ondersteuning moet bieden. Dit is geregeld in artikel 7, eerste lid, van de WWB, artikel 34 van de IOAW en artikel 34 van de IOAZ. Voor Nuggers en Anw-ers geldt hierbij de aanvulling dat voor deze groep begeleiding naar werk plaatsvindt naar het aantal uren van inschrijving bij het UWV WERKbedrijf, met een minimum van 12 uur.
Onder h wordt om schreven wie verstaan moet worden onder een werknemer in gesubsidieerde arbeid. Dit is de belanghebbende die een dienstverband heeft met een werkgever die daarvoor subsidie ontvangt op grond van deze verordening.
Wat een voorziening is wordt omschreven onder i. Dit betreft een voorziening gericht op de arbeidsinschakeling; een instrument binnen een re-integratietraject dat ingezet wordt om belemmeringen bij aanvaarding van algemeen geaccepteerde arbeid weg te nemen;
De WWB, de IOAW en de IOAZ hanteren het begrip algemeen geaccepteerde arbeid.
Onder l wordt bepaald dat in deze verordening onder algemeen geaccepteerde arbeid wordt verstaan: “arbeid die algemeen maatschappelijk aanvaard is”. Werkzaamheden die niet algemeen geaccepteerd zijn, zoals prostitutie, worden hiermee uitgesloten.
De arbeid die wordt aangeboden hoeft dan ook niet beperkt te blijven tot die arbeid die gangbaar is voor de betrokken persoon, omdat hij bijvoorbeeld die arbeid in het verleden heeft verricht en daarmee wellicht meer affiniteit heeft dan met de aangeboden arbeid.
Uitgangspunt is dat de weg naar werk zo kort mogelijk dient te zijn en dat, mede gelet op het vangnetkarakter van de wet, elke vorm van arbeid geaccepteerd dient te worden. Er kunnen door de gemeente of door de cliënt geen eisen gesteld worden aan de aansluiting van de arbeid aan het opleidingsniveau, eerder opgedane werkervaring en beloningsniveau. Ook arbeid van tijdelijke aard of arbeid in deeltijd dienen geaccepteerd te worden. Het kan in individuele gevallen mogelijk zijn dat ook een verhuizing aan de orde kan komen, indien de reistijd erg lang gaat worden.
Onder algemeen geaccepteerde arbeid worden eveneens verstaan alle vormen van gesubsidieerde arbeid, met uitzondering van dienstbetrekkingen in het kader van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw). Hiervoor gelden de voorwaarden van de Wsw.
Vrijwel iedere vorm van betaalde arbeid kan in beginsel worden beschouwd als algemeen geaccepteerde arbeid. Hiervan kan alleen worden afgeweken indien sprake is van medische beperkingen of psychosociale problematiek waardoor aanvaarding van betaald werk niet mogelijk is. De vaststelling hiervan gebeurd aan de hand van een onafhankelijk, extern deskundig advies.
Het onder m genoemde beleidsplan is nader omschreven in artikel 3 van deze verordening;
Bij onderdeel r wordt de startkwalificatie omschreven. Hierbij is aangesloten bij onderwijswetgeving. Concreet betekent dit dat het gaat om een diploma MBO vanaf niveau 2, een diploma HAVO of een diploma VWO).
Hoofdstuk 2 Beleid en financiën
De WWB, de IOAW en de IOAZ geven aan burgemeester en wethouders de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning. Hoewel cliënten aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals de cliënt dat mogelijk het liefst zou zien. Het is aan burgemeester en wethouders om zorg te dragen voor voldoende aanbod van voorzieningen, waarbij zij te maken hebben met beperkte financiële middelen. De vraag naar ondersteuning zal afhankelijk zijn van een veelheid aan sociaal-economische factoren.
Zoals ook in de algemene toelichting is gesteld, geven de WWB, de IOAW en de IOAZ aan de gemeenteraad de opdracht om het re-integratiebeleid vast te leggen in een verordening. In Oosterhout wordt gekozen voor een systematiek om de verordening meer procedureel te houden en voor verdere uitwerking gebruik te maken van beleidsplannen en uitvoeringsbesluiten.
Het eerste lid geeft daarom aan dat de raad een beleidsplan opstelt. Het tweede lid is de basis voor verantwoording van het gevoerde beleid.
Dit hoeft echter niet te betekenen dat er sprake is van afzonderlijke documenten. Een beleidsplan of beleidsverslag kan ook onderdeel uitmaken van de reguliere gemeentelijke P&C-cyclus.
Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning
Ondersteuning hoeft niet altijd te bestaan uit een door derden uitgevoerde diagnose, gevolgd door een vastgesteld traject met één of meerdere voorzieningen. Als dat kan, kan worden volstaan met advies of doorverwijzing naar andere instanties. Voorzieningen worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is. Bovendien worden de voorzieningen alleen ingezet als aan de hand van onderzoek is gebleken dat door de inzet van die voorziening het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid binnen afzienbare tijd mogelijk wordt. Re-integratie moet bovendien de kortste weg naar arbeid zijn. Daarmee wordt niet alleen de tijd tussen de inzet van het instrument en de werkaanvaarding bedoeld, maar ook de inspanningen die het kost omdat doel te bereiken.
De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het traject ligt bij burgemeester en wethouders, die immers ook verantwoordelijk zijn voor de effectieve en doelmatige inzet van de middelen.
In het tweede lid wordt expliciet de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de cliënt en de criteria die gehanteerd worden bij het aanbieden van voorzieningen. Daarbij wordt verwezen naar elk document waarin de criteria worden verwoord.
De in het derde lid genoemde voorliggende voorzieningen kunnen bijvoorbeeld zijn: de bemiddeling richting arbeidsmarkt of re-integratieactiviteiten die door het UWV wordt aangeboden.
Artikel 5 Verplichtingen van de cliënt
In de WWB, de IOAW, de IOAZ en het BBZ is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. Uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn in het eerste en tweede lid de verplichtingen conform deze wetten geformuleerd.
Deelname aan re-integratie is niet vrijblijvend. Uitkeringsgerechtigden zijn reeds door het ontvangen van een uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden.
Voor diegene zonder uitkering moeten daarom in deze verordening voorwaarden aan het re-integratietraject worden gekoppeld. Deze gelden dan vanzelfsprekend ook voor de uitkeringsgerechtigde. Het niet nakomen van de verplichtingen geeft de mogelijkheid om een traject af te breken of gevraagde ondersteuning te weigeren, bijvoorbeeld als iemand niet mee wil werken aan een onderzoek. Ook is denkbaar dat gemaakte kosten van belanghebbende worden teruggevorderd, als door verwijtbaar handelen een traject niet tot het gewenste resultaat leidt. Om die mogelijkheid open te houden is het wenselijk dat de belangrijkste voorwaarden voor het behalen van succes als verplichting zijn opgenomen.
Natuurlijk heeft de cliënt ook rechten. Deze rechten zijn elders in wet- of regelgeving ondergebracht. Tegen beslissingen op grond van deze verordening staat bezwaar en beroep open op grond van de Awb. Het recht op inzage in gegevens en zonodig correctie daarvan is geregeld in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).
Het derde lid verbindt deze re-integratieverordening met de afstemmingsverordening. Deze verordening regelt het opleggen van een maatregel indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald bedrag. Echter, voor personen zonder uitkering, Anw-ers en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in het vierde lid de mogelijkheid opgenomen dat de gemeente n die gevallen (een deel van) de kosten van het traject kan terugvorderen.
Artikel 6 Criteria ontheffing arbeidsverplichting
De in het eerste lid onder a opgenomen situatie dient aan te sluiten bij hetgeen in artikel 9 van de WWB, artikel 37a van de IOAW of artikel 37a van de IOAZ is opgenomen. Hierin is bepaald dat de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden voor de alleenstaande ouder met kinderen tot 12 jaar slechts geldt nadat het college zich genoegzaam heeft overtuigd van de beschikbaarheid van passende kinderopvang, de toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van de cliënt. De belastbaarheid wordt in principe beoordeeld door de klantmanager. Bij vergaand verschil van mening over de mate van belastbaarheid dient gekozen te worden voor een advies van een onafhankelijke externe deskundige.
Onder passende kinderopvang wordt verstaan opvang die onder de Wet kinderopvang en de overige erkende vormen van gesubsidieerde kinderopvang en buitenschoolse opvang.
De toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van cliënt dient naar individuele omstandigheden te worden bepaald.
De onder b genoemde situatie wordt bij voorkeur ondersteund door een extern onafhankelijk deskundig advies. Onder deze omschrijving valt overigens ook psychische problematiek.
In de wet is bepaald dat een ontheffing slechts tijdelijk wordt verleend. Het derde lid van dit artikel sluit hierbij aan. In het vierde lid is bepaald dat het college deze periode kan verlengen nadat een herbeoordeling heeft plaatsgevonden. Dit is aan de orde als na afloop van de ontheffingsperiode de omstandigheden ongewijzigd zijn of er nieuwe zwaarwegende factoren voor een nieuwe ontheffing aanwezig zijn.
Artikel 7 Budget- en subsidieplafonds
De gemeente kan, om financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit kan in het in artikel 3 genoemde beleidsplan gebeuren. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente bij verordening subsidie en budgetplafonds instellen.
De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven beschikbaar zijn. Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wel kan per voorziening een plafond worden ingebouwd. Dit laat de mogelijkheid open naar andere instrumenten uit te wijken.
Artikel 8 Algemene bepalingen over voorzieningen
Dit artikel is opgenomen om enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Het eerste lid geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat.
Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bijvoorbeeld worden bepaald dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de klantmanager de voortgang bespreekt.
Het derde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen het dit kan doen. Onder beëindigingen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan de werkgever.
Het vierde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. De bepaling over het vragen van een eigen bijdrage (onderdeel f) heeft betrekking op de doelgroep Nuggers. Immers, van deze groep is het niet vanzelfsprekend dat zij op een laag inkomensniveau zitten. Het vragen van een eigen bijdrage kan op zijn plaats zijn.
Deze voorziening is er op gericht om een duidelijk beeld te krijgen van de mogelijkheden die de belanghebbende heeft om deel te nemen aan het arbeidsproces en te voldoen aan de verplichtingen gericht op arbeidsinschakeling. Onderzoek kan zowel voorafgaand aan de inzet van een bepaalde voorziening als tijdens de inzet van een of meerdere voorzieningen (bijvoorbeeld bij wijziging van omstandigheden) uit de verordening worden ingezet. Er worden geen vormvereisten voor het onderzoek beschreven. Op deze manier kan, afhankelijk van de omstandigheden van de belanghebbende en de concrete probleemstelling, maatwerk worden geleverd.
In dit artikel wordt de mogelijkheid geboden een “Work First”-aanpak toe te passen. Het doel van Work First is om personen van een bepaalde doelgroep, bij wijze van spreken, 24 uur na een uitkeringsaanvraag voor een bepaalde periode en voor een bepaald aantal uur werk aan te bieden. Ondertussen blijft de persoon op zoek naar regulier werk.
Daarnaast bekijkt de gemeente samen met de cliënt wat de beste manier is om verdere ondersteuning te bieden. Dat kan variëren van sollicitatietraining tot het volgen van scholing.
Bij vaststelling van een dergelijk project zal moeten worden gekozen op welke wijze het werk gefinancierd zal worden. In de toelichting bij artikel 10 van de wet wordt gesteld dat werken met behoud van uitkering tot de mogelijkheid behoort. De positieve bijdrage aan de mogelijkheden voor arbeidsinschakeling staat hierbij centraal. Overigens kan een dergelijk project nooit louter dienen als een budgetvriendelijke oplossing voor het doen verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten waarvoor geen of onvoldoende publieke financiering voor handen is. Hieruit volgt dat de verplichting om mee te werken aan werken met behoud van uitkering alleen mag worden opgelegd indien de te verrichten werkzaamheden noodzakelijk zijn om uit te stromen naar regulier werk.
De afgelopen jaren is Work First een belangrijk re-integratie-instrument geweest. Deze Work First aanpak voorzag er in dat een persoon die een beroep deed op een uitkering en in staat was tot productieve arbeid een dienstverband kreeg bij !GO B.V. in plaats van een uitkering.
Bij de herijking beleid sociale zekerheid, zoals dit op 16 november 2011 door de gemeenteraad is vastgesteld, is besloten om deze Work First aanpak te verlaten. De keuze hiervoor is gemaakt vanwege de oplopende re-integratiekosten en het feit dat het aanbieden van een dienstverband door de gemeente niet goed past bij de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt. De mogelijkheid voor de Work First aanpak is toch gehandhaafd in de verordening, zodat de mogelijkheid open blijft een andere invulling aan dit instrument te geven.
Werkstages zijn een instrument voor gemeenten om langdurig werklozen te re-integreren. Voor de term werkstage is gekozen om te benadrukken dat het gaat om een soort scholingsinstrument: niet de arbeid zelf, maar het leren werken staat centraal. De werkstage heeft als belangrijkste doel het opdoen van vaardigheden in een vakgebied, waardoor uitstroom naar betaald werk mogelijk wordt gemaakt. De werkstage is bedoeld voor leden van de doelgroep die op korte of middellange termijn perspectief op betaald werk hebben.
Het eerste lid geeft de algemene bepaling voor het aanbieden van een werkstage.
Het tweede lid geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van de werkstage, om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven. Dit is vooral van belang om te voorkomen dat de cliënt claimt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst en bij de rechter loonbetaling afdwingt.
De werkstage kan twee doelen hebben. Op de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van specifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenaamde ‘snuffelstage’, waarbij gekeken wordt of de cliënt geschikt is de betreffende werkzaamheden te verrichten. Op de tweede plaats kan het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. In de werkstage kan de cliënt wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s.
Het derde lid geeft de maximale duur van de werkstage aan.
Het vierde lid regelt dat een stage slechts eenmaal bij dezelfde werkgever kan plaatsvinden.
In het vijfde lid wordt bepaald dat er voor de werkstage een schriftelijke overeenkomst (stageovereenkomst) wordt opgesteld. Hierin kan expliciet het doel van de stage worden opgenomen, alsmede de wijze van begeleiding. Door deze schriftelijke overeenkomst kan nog eens gewaarborgd worden dat het bij een werkstage niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding.
Het college kan ten behoeve van de belanghebbende een samenhangend geheel aan activiteiten organiseren dat gericht is op arbeidsinschakeling. Dit wordt afgestemd op de mogelijkheden van de belanghebbende.
Uit het tweede lid komt naar voren dat activiteiten gericht zijn op het verwerven van algemeen geaccepteerde arbeid. Voor de inhoud van dit begrip wordt verwezen naar (de toelichting op) artikel 1, tweede lid, van de verordening. Werk staat voorop. Daar waar arbeidsinschakeling (nog) geen haalbare kaart blijkt, kunnen deze activiteiten gericht zijn op sociale activering.
Voor personen jonger dan 27 jaar stelt de WWB dat de gemeente aan de beschikking tot toekenning van bijstand een plan van aanpak opneemt. In dit plan van aanpak dienen de verplichtingen gericht op arbeidsinschakeling te worden opgenomen en de gevolgen die het niet nakomen van deze verplichtingen heeft. Ook kan in dit plan van aanpak opgenomen worden welke ondersteuning aan de belanghebbende wordt verleend door het college.
Artikel 13 Loonkostensubsidie en/of no-risk polis
Het instrument loonkostensubsidies gericht op re-integratie is in principe vormvrij en kan op verschillende manieren vorm krijgen. Het beleid van de gemeente komt tot uitdrukking in de hoogte van de subsidie (eventueel gekoppeld aan de mate van productiviteit), de termijn en de aan de subsidie verbonden verplichtingen (b.v. bieden van scholing en begeleiding). De no-risk polis is –naast de ‘normale’ loonkostensubsidie- een manier waarop een bijdrage in loonkosten kan worden verstrekt. De no-risk polis voorziet in een vergoeding aan een werkgever wanneer sprake is van loonschade als gevolg van ziekteverzuim.
Het eerste lid geeft de basis voor de loonkostensubsidie en no-risk polis, waarbij expliciet wordt aangegeven dat het primair gaat om een re-integratievoorziening. Tevens is hier bepaald dat de doelgroep uitkeringsgerechtigden en personen die deelnemen aan Work First voor deze voorzieningen in aanmerking kunnen komen. Hierdoor is het instrument beschikbaar voor de groep waarvoor de gemeente financieel verantwoordelijk is. Op grond van Europese regelgeving kan een loonkostensubsidie worden ingezet voor kwetsbare, uiterst kwetsbare en gehandicapte werknemers.
In het tweede lid is de opdracht voor het college geformuleerd om bij uitvoeringsbesluit regels te stellen over de duur, de hoogte van de subsidie en de verplichtingen die aan toepassing van het instrument worden verbonden. In het derde lid is bepaald dat het college in het uitvoeringsbesluit tevens bepaalt welke personen tot de categorieën kwetsbare, uiterst kwetsbare en gehandicapte werknemers gerekend worden.
In het vierde lid komt tot uitdrukking dat de inzet van een subsidie niet tot gevolg mag hebben dat dit ten koste gaat van bestaande werkgelegenheid of dat er oneerlijke concurrentie ontstaat.
In het kader van de trajecten richting arbeidsmarkt kan scholing noodzakelijk zijn. Daar het aanbod van scholing bijzonder divers is en daarbij ook de duur en kosten erg variabel zijn, is het noodzakelijk om voor het aanbod hiervan nadere randvoorwaarden vast te stellen.
Het tweede lid maakt het mogelijk om door het formuleren van een evenwichtige beoordeling een minder willekeurig scholingsbeleid te voeren.
Artikel 15 Overige vergoedingen
De gemeente kan ter stimulering van de arbeidsinschakeling besluiten diverse kosten te vergoeden voor activiteiten die daartoe bijdragen. Voorbeelden zijn reiskosten, verhuiskosten en kosten voor kinderopvang. Dit is echter geen limitatieve opsomming. Wel dienen de kosten altijd beoordeeld te worden op noodzaak en redelijkheid en op de mogelijkheden voor voorliggende voorzieningen. Te denken valt hierbij aan vergoedingen door de werkgever of fiscale regelingen.
Artikel 16 Participatieplaatsen
Bij een participatieplaats is het doel maatschappelijke participatie met als achterliggend doel een eerste opstap naar algemeen geaccepteerde arbeid. Aan een participatieplaats kan worden deelgenomen met behoud van uitkering. Voor mensen met een participatieplaats is regulier werk op de korte of middellange termijn geen haalbaar doel, wellicht wel op de lange termijn. Een participatieplaats heeft een tijdelijk karakter. De maximale termijn is twee jaar per keer. Daarna kan wederom toestemming worden verleend. Op deze manier vindt in elk afzonderlijk geval periodiek een beoordeling plaats van de vraag of omstandigheden zich in positieve zin hebben ontwikkeld.
Artikel 17 Schuldhulpverlening
Problematische schulden komen in veel verschillende geledingen van de samenleving voor. Voor uitkeringsgerechtigden en personen die deelnemen aan een voorziening als genoemd in deze verordening zijn schulden extra bezwaarlijk en kunnen schulden een grote belemmering vormen voor duurzame arbeidsinschakeling. Gelet op het belang van schuldhulpverlening voor een gunstig verloop van re-integratie en het terugdringen van uitkeringsafhankelijkheid wordt schuldhulpverlening als re-integratievoorziening aangeboden. De belanghebbende kan daarom ook worden verplicht tot het meewerken aan schuldhulpverlening.
Artikel 18 Inburgeringsvoorzieningen
Inburgering vindt plaats op grond van de Wet inburgering (Wi). De ultieme vorm van inburgering bestaat uit arbeidsparticipatie. Inburgeringstrajecten dienen naast aandacht voor taal en kennis van de Nederlandse samenleving dan ook zoveel mogelijk op werk gericht te zijn. Werk boven inburgering. Dit is een van de uitgangspunten van de Wi. Daarmee heeft de wetgever doelbewust een relatie gelegd tussen de Wi en de WWB. Vanuit het belang van inburgering voor re-integratie voor de huidige, maar ook volgende generaties kunnen inburgeringsvoorzieningen voor de doelgroep van de WWB als re-integratievoorziening worden aangeboden.
Artikel 19 Werkgeversarrangementen
Succesvolle re-integratie is, naast ondersteuning van de uitkeringsgerechtigde, vooral de vraag van een werkgever centraal stellen. Als aan zijn vraag voldaan wordt, kan een uitkeringsgerechtigde geplaatst worden op werk. Het is daarom belangrijk om voorzieningen ten behoeve van de klant rechtstreeks aan de werkgever beschikbaar te stellen. In de verordening staat een aantal voorzieningen benoemd dat aan personen uit de doelgroep kan worden verstrekt. Dit artikel maakt ook directe verstrekking van de voorzieningen onderzoek, werkstage, scholing, eventueel in combinatie met loonkostensubsidie en een no-risk polis aan een werkgever mogelijk. Deze mogelijkheid bestaat voor personen met een uitkering en deelnemers aan Work First.
In dit artikel wordt het overgangsrecht geregeld. Hierin wordt bepaald dat de werking van de gewijzigde re-integratieverordening zich ook uitstrekt over voorzieningen die zijn aangevraagd voor de datum van inwerkingtreding van deze gewijzigde verordening, maar waarvan de beoordeling plaatsvindt na inwerkingtreding van deze verordening.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Voor de juiste uitvoering van de verordening kan het noodzakelijk zijn dat nadere uitvoeringsregels worden vastgesteld. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om dergelijke regels vast te stellen.
Evenals de uitvoering van de WWB, de IOAW, de IOAZ en het BBZ ligt de uitvoering van deze verordening bij het college.
Deze verordening vervangt de Re-integratieverordening Sociale Zekerheid 2010, gemeente Oosterhout, zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 18 mei 2010. Deze verordening wordt hierbij dan ook ingetrokken.
Op 22 december 2011 is de ‘Wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden’ in het Staatsblad (2011; 650) gepubliceerd. Eveneens is op die datum het Besluit met betrekking tot de inwerkingtreding van deze wet gepubliceerd (Staatsblad 2011; 651). Hierin is bepaald dat de Wet, met uitzondering van enkele onderdelen hiervan, op 1 januari 2012 in werking treedt.
De invoering van bovengenoemde wet maakt het noodzakelijk dat de Re-integratieverordening gewijzigd wordt. Gelet op de invoeringsdatum van de wet is het noodzakelijk dat de verordening zo spoedig mogelijk na vaststelling door de gemeenteraad in werking treedt. Daarom treedt deze verordening in werking met ingang van de dag na bekendmaking.