Organisatie | Velsen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade 2011 |
Citeertitel | Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade 2011 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
De Procedureregeling planschadevergoeding 2005
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
09-12-2011 | nieuwe regeling | 01-12-2011 De Jutter / De Hofgeest, 8-12-2011 | R11.075 |
In deze verordening wordt verstaan onder:
aanvrager: degene die een aanvraag om tegemoetkoming in de schade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) indient;
adviseur: de door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen persoon, of commissie, als bedoeld in artikel 6.1.1.1, onder c, Besluit ruimtelijke ordening;
planologische maatregel: oorzaak als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, Wet ruimtelijke ordening;
planschade: schade als bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, Wet ruimtelijke ordening;
derdebelanghebbende: een belanghebbende als bedoeld in artikel 6.4a Wet ruimtelijke ordening;
drempelheffing: recht als bedoeld in artikel 6.4 Wet ruimtelijke ordening.
Artikel 2. Indienen van de aanvraag
Het college bevestigt onverwijld de ontvangst van de aanvraag en deelt mede dat het verschuldigde drempelbedrag overeenkomstig artikel 6.4 Wro binnen 4 weken na de dag van verzending van de mededeling op de rekening van de gemeente moet zijn bijgeschreven dan wel op een aangegeven plaats moet zijn gestort.
Artikel 3. Besluit tot afwijzing van de aanvraag wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid of kennelijke ongegrondheid
Artikel 4. Opdrachtverstrekking
Het college verstrekt binnen 8 weken na het verstrijken van de in het voorgaande artikel genoemde termijnen aan één of meerdere adviseurs gezamenlijk de opdracht om ter zake van een aanvraag advies uit te brengen, tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 3 of artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 5. Adviseur of adviescommissie
Indien het college, na advies te hebben ingewonnen van de in het eerste lid bedoelde adviseur, van oordeel is dat de aanvraag betrekking heeft op planschade vanwege inkomensderving en er, gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag, behoefte bestaat aan extra deskundigheid wordt door het college een tweede adviseur aangewezen die deskundig is op het gebied van accountancy of van financieel economische bedrijfsvoering.
Indien het college, na advies te hebben ingewonnen van de in het eerste lid bedoelde adviseur, van oordeel is dat de aanvraag betrekking heeft op planschade vanwege waardevermindering van een onroerende zaak en er, gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag, behoefte bestaat aan extra deskundigheid wordt door het college een tweede adviseur aangewezen die deskundig is ter zake van de waardering van onroerende zaken en van waardevermindering daarvan als gevolg van een planologische verslechtering.
Artikel 7. Betrokkenheid aanvrager en andere belanghebbenden bij aanwijzing adviseur of adviescommissie
Artikel 8. Werkwijze adviseur of adviescommissie
De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie organiseert één of meerdere hoorzittingen waar de aanvrager en de in het tweede lid bedoelde ambtelijke vertegenwoordiger(s) in de gelegenheid worden gesteld de aanvraag toe te lichten, onderscheidenlijk de voor de advisering over de aanvraag relevante informatie te verschaffen dan wel een standpunt van de gemeente over de aanvraag aan de adviseur of de adviescommissie kenbaar te maken. Eventuele andere betrokken bestuursorganen en andere belanghebbenden op grond van de wet worden eveneens in de gelegenheid gesteld hun standpunt kenbaar te maken.
Krachtens artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan degene die in de vorm van inkomensderving of vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een planologische maatregel op aanvraag een tegemoetkoming in planschade worden toegekend voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming in planschade niet voldoende anderszins verzekerd is.
Afdeling 6.1 van de Wro bevat bepalingen over het tijdstip waarbinnen aanvragen moeten worden ingediend en welke schade in ieder geval voor rekening van de aanvrager dient te blijven. Tevens gaan de bepalingen in op zaken die het college bij het nemen van een beslissing op aanvragen om een tegemoetkoming in planschade dient te betrekken. Daarnaast stelt de bepaling eisen aan de aanvraag om een tegemoetkoming, die op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn uitgewerkt.
In het Bro zijn de vereisten opgenomen voor het indienen van een aanvraag, een aantal procedurevoorschriften en de regels voor het aanwijzen van een adviseur. Het college is verplicht een adviseur aan te wijzen die advies uitbrengt over de op de aanvraag te nemen beslissing. Verder is voorgeschreven welke zaken in ieder geval in de verordening geregeld dient te worden.
Bij de definiëring van de begrippen is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de Wro en het Bro en voor zover dit noodzakelijk werd geacht is een aanvulling gegeven. Voor een juiste interpretatie van de verordening is naast raadpleging van artikel 1 kennisneming van de algemene bepalingen in artikel 6.1.1.1 Bro van belang.
Artikel 2. Indiening van de aanvraag en mededeling van ontvangst
Het drempelbedrag is wettelijk bepaald en dient om al te lichtvaardige verzoeken om planschade tegen te gaan. Indien geheel of gedeeltelijk positief wordt beslist op de aanvraag dan wordt het bedrag van de drempelheffing teruggestort op de rekening van de aanvrager. Het niet, of niet-tijdig, betalen van de drempelheffing leidt tot niet-ontvankelijkheid van de aanvraag doordat dit dwingend in de wet is geregeld.
Artikel 3. Besluit tot afwijzing van de aanvraag wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid en kennelijke ongegrondheid
Indien de aanvraag niet voldoet aan een wettelijk voorschrift om de aanvraag in behandeling te nemen of de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn om de aanvraag te beoordelen dan kan het college de aanvraag aanstonds afwijzen op grond van kennelijk niet-ontvankelijkheid of kennelijke ongegrondheid daarvan. Dit vloeit voort uit artikel 6.1.3.1 Bro. Voordat het college dit doet stelt het college de aanvrager een termijn om de gegevens en bescheiden aan te vullen.
Bij kennelijke ongegrondheid kan gedacht worden aan de verjaring van een recht om een aanvraag in te kunnen dienen, de schade op grond van de wet kennelijk voor rekening van de aanvrager moet blijven of de schade wordt toegeschreven aan een niet bestaande oorzaak zoals een niet vastgesteld bestemmingsplan of de niet verleende ontheffing.
Artikel 4. Opdrachtverstrekking
Binnen acht weken verstrekt het college aan één of meerdere adviseurs gezamenlijk de opdracht om ter zake van een aanvraag advies uit te brengen, tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 6.1.3.1 Bro of aan artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht.
Op grond van artikel 4:5 Awb kan een onvolledige aanvraag, nadat een termijn is gegeven om aan te vullen, als onvolledige aanvraag buiten behandeling worden gelaten.
Indien de aanvraag kennelijk ongegrond wordt verklaard of buiten behandeling wordt gelaten, is de verordening niet toepasselijk, tenzij de termijnen bedoeld in artikel 6.1.3.1 Bro worden overschreden. In het laatste geval wordt alsnog een opdracht verstrekt en moet(en) één adviseur, of meerdere adviseurs, worden aangewezen.
Artikel 5. Adviseur of adviescommissie
Het college schakelt één of meerdere adviseurs gezamenlijk in voor de advisering over de op de aanvraag te nemen beschikking. In dit artikel is bepaald in welke gevallen een adviseur of een adviescommissie dient te worden ingeschakeld en over welke deskundigheid een adviseur dient te beschikken.
Een adviseur kan een natuurlijke persoon of een rechtspersoon zijn. De keuze tussen een natuurlijke persoon of een rechtspersoon wordt aan de gemeente overgelaten (zie de Nota van Toelichting bij het Bro, Stb. 2008, 145, p. 63). Een adviesbureau gespecialiseerd in planschade kan derhalve worden aangewezen als adviseur bedoeld in het eerste lid, of als één van de adviseurs (tweede of derde lid) in een adviescommissie.
Hoewel voor iedere aanvraag een aanwijzing van één of meerdere adviseurs noodzakelijk is, staat de verordening er niet aan in de weg om telkens dezelfde adviseur(s) aan te wijzen (vaste adviseur/vaste adviescommissie).
In het eerste lid is bepaald dat een eerste adviseur wordt aangewezen die over voldoende deskundigheid op het gebied van planschadeadvisering dient te beschikken. Afhankelijk van de kennelijke oorzaak van de planschade kan een tweede en/of derde adviseur worden aangewezen, die over specifieke deskundigheid op het gebied van planschade wegens inkomensderving onderscheidenlijk wegens waardevermindering van een onroerende zaak als gevolg van een planologische verslechtering beschikt.
Het is aan het college om, na advies te hebben ingewonnen bij de (eerste) adviseur, te beoordelen of deze (eerste) adviseur zelfstandig kan adviseren, of dat er gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag behoefte is een tweede en/of derde adviseur bij de opdracht te betrekken die beschikt over specifieke deskundigheid. Het college zal de tweede en/of derde adviseur dan vervolgens moeten aanwijzen; bij de aanwijzing van twee of meer adviseurs is er sprake van een adviescommissie (artikel 3, vijfde lid). De adviseurs dienen de in artikel 6.1.3.4 Bro genoemde zaken te betrekken.
Artikel 6.1.3.5, eerste lid, Bro bepaalt dat de adviseur of de adviescommissie zich door derden kan laten adviseren en bijstaan. Indien hiermee kosten zijn gemoeid is instemming van het college vereist.
Artikel 6. Deskundigheid en onafhankelijkheid
Artikel 6.1.3.3, tweede lid onder a, Bro schrijft voor dat de verordening regels moet bevatten over de deskundigheid en de onafhankelijkheid van de adviseur. Om de deskundigheid van de adviseurs te waarborgen is in het eerste lid bepaald dat het college alvorens zij tot aanwijzing van een persoon als adviseur overgaat, kan verlangen dat deze persoon aantoont op grond van opleiding en ervaring deskundig te zijn met betrekking tot de in artikel 3, tweede of derde lid, genoemde aspecten waarop hij of zij de aanvraag dient te beoordelen.
In aansluiting op artikel 3:5, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 6.1.1.1 onder c, Bro waaruit voortvloeit dat een adviseur niet werkzaam mag zijn onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan waaraan wordt geadviseerd, wordt in artikel 4, tweede lid, bepaald dat die adviseur eveneens niet werkzaam mag zijn onder verantwoordelijkheid van de raad. Voorts bepaalt artikel 4, tweede lid, dat een adviseur niet betrokken mag zijn bij de planologische maatregel waarop de aanvraag betrekking heeft. Dit betreft deskundigen die op enigerlei wijze betrokken zijn bij de in het geding zijnde planologische maatregel. In het bijzonder kan worden gedacht aan personen behorende tot de risicoanalysecommissie die optreedt in het kader van planologische maatregelen.
Artikel 7. Betrokkenheid aanvrager en andere belanghebbenden bij aanwijzing adviseur of adviescommissie
De aanwijzing van een adviseur dient schriftelijk bekend te worden gemaakt. Dit zal in de praktijk gebeuren nadat het drempelbedrag is betaald. In het geval meerdere adviseurs worden aangewezen, worden deze aanwijzingen gezamenlijk schriftelijk bekend gemaakt.
Op verzoek van de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen of andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro kunnen één of meerdere adviseurs worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de vereiste deskundigheid en onafhankelijkheid schade zou kunnen lijden. Genoemde partijen worden gedurende 2 weken in de gelegenheid gesteld een verzoek tot wraking van één of meerdere adviseurs bij het college kenbaar te maken. Het college moet binnen 8 weken na het verstrijken van de termijn tot het indienen van een verzoek tot wraking beslissen.
Artikel 8. Werkwijze adviseur of adviescommissie
Dit artikel geeft de wijze weer waarop de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro onder verslaglegging worden gehoord en bij de opstelling van het advies worden betrokken. Tevens worden de hiervoor geldende termijnen vastgelegd.
In het tweede en derde lid is bepaald dat vanuit de gemeente bijstand wordt verleend aan de adviseur of adviescommissie, door alle voorhanden zijnde informatie met betrekking tot de aanvraag om tegemoetkoming in planschade ter beschikking te stellen. Daarnaast worden alle bescheiden die naar het oordeel van de adviseur of van de adviescommissie nodig zijn voor de beoordeling van de aanvraag aan hen ter beschikking gesteld.
Het derde, vierde en vijfde lid bevatten regels over achtereenvolgens de hoorzitting, de bezichtiging en de taxatie. Deze onderdelen behoeven niet afzonderlijk te worden georganiseerd. Het is dus mogelijk om de hoorzitting te combineren met de bezichtiging en/of taxatie. Volgens artikel 6.1.3.5, tweede lid, Bro mag van de bezichtiging worden afgezien, indien uit de inhoud van de aanvraag aanstonds blijkt dat deze behoort te worden afgewezen.
Het zevende lid geeft aan dat het college kan vragen aan de adviseur om voorstellen voor maatregelen of voorzieningen te doen waarmee het planologische nadeel op een andere wijze dan in geld zou kunnen worden gecompenseerd. Een mogelijke constructie zou zijn dat de adviseur op aangeven van het college bekijkt in hoeverre een bepaalde grondtransactie de schade kan compenseren.
Uit artikel 6.1.1.3, tweede lid onder e, Bro vloeit voort dat de verordening moet bepalen hoe de aanvrager, eventueel andere betrokken bestuursorganen en andere belanghebbenden worden betrokken bij de opstelling van het advies. Zodoende bepaalt het tiende lid dat de aanvrager, eventueel andere betrokken bestuursorganen en andere belanghebbenden worden betrokken bij de opstelling van het advies. Om dat te bewerkstelligen is ervoor gekozen om, in aansluiting op de Nota van toelichting van het Bro, de aanvrager, eventueel andere betrokken bestuursorganen en andere belanghebbenden in de gelegenheid te stellen om binnen een bepaalde termijn te reageren op het conceptadvies.
Het dertiende lid bepaalt dat naast het college ook de aanvrager en eventuele derdebelanghebbenden een afschrift van het definitieve advies ontvangen. Hierdoor is het voor betrokken partijen duidelijk wat het oordeel van de adviseur is over ingebrachte zienswijzen.