Organisatie | Winterswijk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels inzake de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast gemeente Winterswijk 2012 |
Citeertitel | Beleidsregels inzake de Wet Mbveo gemeente Winterswijk 2012 |
Vastgesteld door | burgemeester |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlage | Stroomschema |
Geen
Gemeentewet, art. 172a en 172b
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
21-03-2012 | Nieuwe regeling | 16-03-2012 Achterhoek Nieuws, 20-3-2012 | 2012-002249 |
De burgemeester van Winterswijk;
de burgemeester verantwoordelijk is voor de openbare orde en veiligheid in de gemeente;
het gewenst is nader te bepalen op welke wijze en in welke situaties toepassing wordt gegeven aan de artikelen 172a en 172b van de Gemeentewet;
gelet op de artikelen 172a en 172b van de Gemeentewet;
Beleidsregels inzake de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast gemeente Winterswijk 2012
Op 1 september 2010 is de “Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast” (Wet MBVEO of Voetbalwet) in werking getreden. Deze wet geeft de burgemeester en de officier van justitie de mogelijkheid om maatregelen te treffen tegen personen die overlast veroorzaken of de openbare orde verstoren.
Doel van de wet is het voorkomen van een herhaling van ernstig overlastgevend gedrag. De wet bestaat uit nieuwe artikelen in de Gemeentewet, het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering. Omdat het voor de toepassing van de artikelen 172a en 172b van de Gemeentewet van belang is een aantal beleidsregels vast te stellen, is onderstaand beleid geformuleerd.
Op grond van de wet MBVEO kan de burgemeester een gebieds- of groepsverbod opleggen voor een periode van maximaal drie maanden. In combinatie met deze verboden kan tevens een meldingsplicht worden opgelegd. Daarnaast is in de wet een bevoegdheid voor de officier van justitie opgenomen tot het geven van een gedragsaanwijzing voorafgaand aan strafrechtelijke vervolging. In afwachting van de strafrechtelijke afdoening van het strafbare feit door de rechter kan hij de verdachte een gebiedsverbod, contactverbod of een meldingsplicht opleggen. Ook is het mogelijk om de verdachte te verplichten zich te doen begeleiden bij hulpverlening ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten. Indien de OvJ een
gebiedsverbod heeft opgelegd dan kan de burgemeester aan de verdachte niet voor hetzelfde gebied een gebieds- of groepsverbod opleggen.
De wet is van toepassing op structurele ernstige overlast en is bedoeld ter aanvulling op de reeds bestaande bevoegdheden van de burgemeester en de officier van justitie. Alleen als andere maatregelen niet toereikend zijn dan kan naar de nieuwe bevoegdheden worden gegrepen. Het is dus een ultimum remedium en alleen bedoeld voor de “zware” gevallen (hardnekkige overlast, ordeverstorende jeugdgroepen etc.).
De nieuwe bevoegdheden zien niet op dreigende, acute ordeverstoringen of ongeregeldheden. Bij acute, onverwachte situaties waar geen tijd of weinig voorbereidingstijd is, kan de burgemeester gebruik maken van zijn noodbevoegdheden (noodbevel of noodverordening) krachtens de Gemeentewet.
Met de invoering van de Wet MBVEO wordt ook het opzettelijk verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van geweld tegen personen of goederen strafbaar gesteld. Afspraken overlastgevers maken via bijvoorbeeld internet of SMS worden daarmee als een zelfstandige en strafwaardige handeling aangemerkt.
De nieuwe bevoegdheden voor de burgemeester zijn opgenomen in de Gemeentewet (art. 172a en b) en de bevoegdheden voor de officier van justitie in het Wetboek van Strafvordering (art. 509hh). De strafbaarstelling voor voorbereidingshandelingen staat in een nieuw artikel 141a in het Wetboek van Strafrecht. De tekst van de artikelen is in bijlage 3 opgenomen. Hieronder volgt een korte inhoudelijke samenvatting van deze artikelen.
Gebiedsverbod (art. 172a Gemeentewet) :
Groepsverbod (art. 172a Gemeentewet):
Meldingsplicht (art. 172a Gemeentewet)
Overlast door jeugdigen onder de twaalf jaar (art. 172b Gemeentewet)
Aan een persoon die het gezag uitoefent over een minderjarige overlastveroorzaker die de leeftijd van 12 jaar nog niet heeft bereikt, kan het volgende bevel worden gegeven:
a. dat de minderjarige zich niet in of in de omgeving van een of meer bepaalde objecten dan wel in een of meer bepaalde delen van de gemeente mag bevinden zonder begeleiding van degene die het gezag uitoefent over de betrokkene of een andere meerderjarige;
b. dat de minderjarige zich niet tussen 8 uur ’s avonds en 6 uur ’s ochtends mag bevinden op voor het publiek toegankelijke plaatsen zonder begeleiding van degene die het gezag uitoefent over de betrokkene of een andere meerderjarige.
Bij de uitoefening van de genoemde bevoegdheden gelden de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Indien de openbare orde met minder vergaande maatregelen jegens betrokkene kan worden gehandhaafd, dient daarmee te worden volstaan. Bovendien mag de beperking van de bewegingsvrijheid niet verder gaan dan nodig is voor het doel:
de voorkoming van verdere verstoring van de openbare orde.
Daarom moet bij de totstandkoming van het besluit de afweging gemaakt worden of het besluit in verhouding staat tot het te bereiken doel en of het doel ook met andere, lichtere maatregelen en instrumenten bereikt kan worden.
Een opsomming van die alternatieve maatregelen en instrumenten is opgenomen in bijlage 2.
De nieuwe bevoegdheden kunnen worden ingezet bij diverse vormen van groepsgerelateerde en individuele herhaaldelijke overlast.
Hieronder worden de meest relevante vormen benoemd, waarbij van deze bevoegdheden gebruik kan worden gemaakt met het doel om aan te geven op welke wijze deze bevoegdheden zullen worden toegepast. De beleidsregels zijn niet specifiek bedoeld voor voetbalvandalisme, maar voor ernstige overlast in het algemeen.
Het komt steeds vaker voor dat er in wijken sprake is van toenemende overlast en criminaliteit door (jeugd)groepen. Het betreft vaak aanhoudende ordeverstorende gedragingen in de publieke ruimte, die een directe aantasting vormen van de veiligheid en leefbaarheid. De gevolgen hiervan kunnen voor de omgeving ingrijpend zijn: mensen die zich in hun eigen woonomgeving bedreigd of onveilig voelen, bewoners die weggepest worden en verhuizen of winkeliers die hun zaak sluiten met als gevolg verloederde buurten.
Het betreft doorgaans een beperkt aantal duidelijk aanwijsbare personen. Het gaat vaak om een kleine kern die het initiatief neemt en een leidende rol heeft.
Naast bestaande instrumenten zoals een gebiedsverbod op basis van de APV of eerdere hulpverlening/begeleiding (zoals via Bureau Jeugdzorg of inzet jongerenwerk) kan de burgemeester ook zijn bevoegdheden uit art. 172a Gemeentewet gebruiken. De overlastgevers kunnen dan een langdurig gebiedsverbod of groepsverbod krijgen opgelegd. Het gebiedsverbod kan nog extra kracht worden bijgezet in de vorm van een meldingsplicht. Deze kan worden gebruikt bij overlast van hangjongeren, maar zou bijvoorbeeld ook toegepast kunnen worden bij overlast op een terugkerend evenement zoals de jaarwisseling of volksfeest.
De wet biedt ook de mogelijkheid om drugsrunners, straatdealers, zwervers en alcoholisten die individueel of in groepsverband de openbare orde verstoren aan te pakken bij herhaaldelijke overlast en ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde.
Winterswijk heeft jaarlijks een behoorlijk aantal evenementen. Om te voorkomen dat relschoppers herhaaldelijk bij evenementen de openbare orde verstoren, kunnen de instrumenten uit deze beleidsregels ook bij evenementen worden ingezet. Een evenement wordt in deze beleidsregel gedefinieerd overeenkomstig de definitie in de APV van de gemeente Winterswijk.
Soms worden herhaaldelijke en groepsgewijze openbare ordeverstoringen gepleegd door kinderen jonger dan twaalf jaar (12 minners). Bij deze groep is het nog meer van belang om in te zetten op preventie en hulpverlening. Investeren in opvoedingsondersteuning via het WMO-plusloketzorg blijft de enige juiste lange termijnoplossing waarbij een persoonsgerichte aanpak voorop staat. De burgemeester zal niet zonder reden en niet zonder zicht op een bredere aanpak omgaan met het opleggen van bevelen aan 12 minners.
Het bevel uit artikel 172b Gemeentewet is bedoeld voor die situaties waarbij het jonge kind zich herhaaldelijk in groepen misdraagt met verstoringen van de openbare orde tot gevolg en waarbij eerder ingezette (vrijwillige) hulpverlening, ook richting ouders, onvoldoende soelaas biedt. Dit laatste kan ook het geval zijn indien de ouders zich niet of onvoldoende blijvend committeren aan een zorgtraject. Voordat gegrepen wordt naar zorg in gedwongen kader kan dan eerst nog getracht worden via het burgemeestersbevel de situatie om te buigen. Ook als al wel gedwongen zorg is ingezet kan de burgemeester zijn bevoegdheid gebruiken, maar dan met het doel om de ordeverstoringen op korte termijn te kunnen stoppen.
Op grond van de bevelsbevoegdheid van artikel 172b Gemeentewet kan aan de ouders het bevel worden gegeven ervoor zorg te dragen dat hun kind zich niet zonder begeleiding van een meerderjarige begeeft in bepaalde gebieden. Ook kan de begeleidingsplicht worden opgelegd voor de openbare ruimte tussen 20.00 uur ’s avonds en 06.00 uur ‘s ochtends.
Een wettelijke definitie van het begrip ‘verstoring van de openbare orde’ is niet te geven. Of sprake is van een verstoring van de openbare en daarmee ordeverstorend gedrag hangt af van de specifieke omstandigheden van het geval en de intensiteit van de gedragingen.
Het gaat om een afwijking van de normale gang van zaken in de publieke ruimte. Ordeverstorende gedragingen zijn in ieder geval strafbare gedragingen en overtredingen van de APV en/of Wetboek van Strafrecht. De ordeverstoorder krijgt een proces-verbaal voor deze gedragingen. Daarnaast kunnen ook structurele ordeverstorende gedragingen die niet direct strafbaar zijn gesteld onder deze begripsbeschrijving vallen. Dit kan blijken uit een registratie van de politie en/of gemeentelijke toezichthouders.
Voorbeelden van ordeverstorende gedragingen zijn:
Hierbij moet worden opgemerkt dat voor jeugdoverlast en de groep 12 minners in het bijzonder bij een groepsgewijze verstoring van de openbare orde een zwaardere afweging dient te worden gemaakt bij de beoordeling of het kindgedrag als overlastgevend kan worden aangemerkt. Joelen, stoeien en belletje trekken worden in beginsel niet als overlastgevend aangemerkt, doch als hinderlijk. Een opeenstapeling van hinderlijk kindgedrag kan wel weer worden betiteld als overlastgevend.
Of er sprake is van herhaaldelijke overlast hangt af van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard en de ernst van de verstoring van de openbare orde. Om te kunnen spreken van herhaaldelijk moet het gaan om meerdere gedragingen die de openbare orde verstoren binnen een afzienbare tijd.
Door de burgemeester wordt ordeverstoring in ieder geval als herhaaldelijk aangemerkt indien er binnen een periode van 13 maanden twee ordeverstorende gedragingen als bedoeld in de (als bijlage 1 bij de beleidsregels opgenomen) feitentabel en als bedoeld in de betreffende artikelen van het Wetboek van Strafrecht hebben plaatsgehad. Dit hoeven niet twee dezelfde feiten te zijn maar kunnen ook verschillende feiten betreffen. Bij herhaaldelijke overlast hoeft er nog geen sprake te zijn van ernstige vrees voor verdere verstoring (zie hierna). Dit betekent dat bij herhaaldelijke overlast in beginsel de reguliere instrumenten worden ingezet zoals het verbod op samenscholing (art. 2.1 APV) of het verbod op hinderlijke gedrag op of aan de weg (art. 2.27 APV).
In ieder geval zijn ordeverstorende gedragingen van langer dan 13 maanden geleden niet te kwalificeren als herhaaldelijk. Er wordt gekozen voor een termijn van 13 maanden, aangezien deze regelgeving daarmee ook ingezet kan worden bij jaarlijks terugkerende evenementen. De periode van 13 maanden overlapt de periode dat er jaarlijks terugkerende evenementen plaatsvinden.
Om te kunnen spreken van ernstige vrees moeten er duidelijke aanwijzingen zijn dat de ordeverstoorder zijn ordeverstorend gedrag zal voortzetten als niet wordt ingegrepen. Hiervan is in ieder geval sprake als er binnen een periode van 13 maanden minimaal twee ordeverstorende gedragingen als bedoeld in de feitentabel hebben plaatsgehad. Uitdrukkelijk dient te worden opgemerkt dat het hierbij niet hoeft te gaan om 2 veroordelingen, maar ook om geregistreerde constateringen van de politie. Er zijn dan aanwijzingen dat de overlastgever opnieuw de fout in zal gaan en andere maatregelen geen effect hebben. Dergelijke aanwijzingen kunnen daarnaast worden afgeleid uit het gedrag van de ordeverstoorder in de afgelopen periode zoals het feit dat een persoon reeds in het verleden betrokken is geweest bij ernstige ordeverstoringen (blijkend uit bijvoorbeeld sfeerbeelden, mutaties, rapportages, meldingen, aangiften etc.). Daarnaast kunnen worden meegenomen: verklaringen van betrokkenen, signalen of verwachtingen en overige voorzienbare omstandigheden.
Bij de aanwezigheid van minimaal twee ordeverstorende gedragingen uit de feitentabel binnen 13 maanden is er dus zowel sprake van herhaaldelijke overlast als een ernstige vrees voor verdere ordeverstoringen (de feitentabel is als bijlage bijgevoegd bij deze beleidsregels en maakt daar onderdeel van uit). In dat geval kan de burgemeester gebruik maken van zijn bevoegdheden van art. 172a Gemeentewet. Hierbij wordt opgemerkt dat het niet noodzakelijk is dat de eerdere openbare ordeverstoringen telkens in dezelfde gemeenten hebben plaatsgehad. Ordeverstorend gedrag in meerdere gemeenten kan ook wijzen op een patroon van herhaling.
Groepsgerelateerde gedragingen en/of leidende rol
Er is sprake van een groep bij drie of meer personen, waar de overlastgever onderdeel van uitmaakt. Als een persoon bij groepsgerelateerde overlast een leidende rol heeft gehad, kan direct - na de eerste overtreding - een bestuurlijke maatregel worden opgelegd. Van een leidende rol is sprake als de betreffende persoon anderen aanzet tot ongewenst gedrag dat de openbare orde verstoort. Dit kan zich uiten in concrete gedragingen zoals het benaderen van anderen, het leggen van contact tussen leden van de groep, initiatief nemen, een vertrouwensrelatie en/of gezag hebben. Ook kan de leidinggevende rol worden afgeleid uit verklaringen van getuigen of leden van de groep. Aantonen van een leidende rol is afhankelijk van de concrete casus. Een persoon met een leidende rol hoeft niet per se zelf rechtstreeks deel te nemen aan de ordeverstorende gedragingen maar neemt wel het initiatief en zet anderen aan tot het plegen van handelingen waardoor de orde wordt verstoord.
In het besluit van de burgemeester wordt duidelijk aangegeven voor welk gebied een verbod wordt opgelegd. Indien de overtreder kan aantonen dat hij een zwaarwegend belang heeft om zich in het gebied op te houden, wordt het gebied waarop het verbod van toepassing is dienovereenkomstig aangepast zodat de betreffende persoon een aanlooproute heeft. Of iemand een zwaarwegend belang heeft om zich in het gebied op te houden, zal door de betrokkene zelf moeten worden aangetoond. Het zal in het algemeen gaan om belangen in de persoonlijke sfeer zoals wonen, werken, bezoek aan een huisarts, advocaat of hulpverleningsinstantie.
Een gebiedsverbod of groepsverbod wordt in beginsel opgelegd voor het gebied waar de overlast heeft plaatsgevonden. Als het voor de handhaving van de openbare orde noodzakelijk is dat de betrokkene ook uit een ander gebied wordt geweerd dan kan tevens dat andere gebied worden aangewezen. Dit wordt in het besluit gemotiveerd.
Bij het inzetten van de bevoegdheden uit art. 172b Gemeentewet worden de wettelijke termen (zoals ordeverstorende gedraging, herhaaldelijk, ernstige vrees en groepsgewijs) op dezelfde manier gedefinieerd als bij art. 172a Gemeentewet. Zie voor deze definities de voorgaande paragraaf van deze beleidsregels.
Bij ernstige overlast in groepsverband door jeugdigen onder de twaalf jaar legt de burgemeester in de volgende gevallen de bevelen van art. 172b Gemeentewet op:
Het bevel van de burgemeester kan alleen worden ingezet bij groepsgebonden verstoringen van de openbare orde door twaalfminners. Hierbij hoeft het niet te gaan om een groep die uitsluitend uit twaalfminners bestaat. De maatregel kan ook worden toegepast richting een of enkele twaalfminner(s) binnen een groep die verder bestaat uit personen van twaalf jaar of ouder.
Indien aan bovenstaande voorwaarden is voldaan dan wordt de volgende werkwijze gehanteerd:
Indien in de voorgaande zes maanden nog geen bevel is gegeven op grond van art. 172b Gemeentewet dan wordt aan het ouderlijk gezag van de minderjarige een bevel opgelegd waarbij de minderjarige zich gedurende een periode van drie maanden niet tussen 20.00 uur en 06.00 uur mag begeven op voor het publiek toegankelijke plaatsen zonder begeleiding van het ouderlijk gezag.
Indien de minderjarige gedurende de looptijd van een art. 172b Gemeentewet bevel of binnen zes maanden na het verstrijken van een dergelijk bevel opnieuw overlastgevend gedrag vertoont dan zal opnieuw een maatregel worden opgelegd. In dat geval zal aan de persoon die het gezag over de minderjarige uitoefent:
De bevelen van art. 172a en 172b Gemeentewet worden in principe opgelegd voor de duur van drie maanden. Deze termijn wordt gerechtvaardigd door het feit dat de betrokkene al de nodige openbare orde incidenten op zijn naam heeft staan voordat de bevoegdheden uit art. 172a en b worden aangewend. Op basis van specifieke feiten of omstandigheden kan de burgemeester besluiten om een bevel voor een kortere duur op te leggen.
Met uitzondering van de bevelen voor 12 minners, kan het bevel driemaal met een periode van ten hoogste drie maanden worden verlengd indien dat uit een oogpunt van handhaving van de openbare orde noodzakelijk is. Dit betekent dat er na afloop van het verbod nog steeds een aanwijsbare ernstige vrees bestaat voor verdere verstoring van de openbare orde. Een bevel mag inclusief verlengingen niet langer duren dan twaalf maanden.
Bij het opleggen van een meldingsplicht wordt er zoveel mogelijk naar gestreefd om de betrokkene de gelegenheid te geven zich te melden in de eigen woonplaats. Dit betekent dat in sommige gevallen de burgemeester een meldingsplicht zal willen opleggen voor een andere gemeente. In dat geval is overeenstemming vereist met de burgemeester van die andere gemeente. In de gemeente wordt geen vast meldpunt aangewezen. Deze wordt afhankelijk van de casus vastgesteld.
In art. 172a, derde lid, Gemeentewet is een samenloopregeling opgenomen. Deze houdt in dat indien de officier van justitie een gedragsaanwijzing heeft gegeven in de vorm van een gebiedsverbod, de burgemeester aan dezelfde persoon geen gebieds- of groepsverbod mag opleggen voor hetzelfde gebied. Het is dus van belang dat de burgemeester en officier over en weer van elkaar weten welke bevelen zij opleggen. De burgemeester neemt daarom contact op met de officier van justitie voordat hij een bevel in de zin van art. 172a Gemeentewet geeft. De officier van justitie informeert de burgemeester indien hij een gedragsaanwijzing geeft of intrekt. Door het actief vastleggen van de ‘afspraak op persoon’ vanaf de waarschuwingsbrief is het mogelijk om samenloop te voorkomen.
Hieronder wordt het proces tot de oplegging van een gebieds- of groepsverbod stapsgewijs beschreven.
De burgemeester baseert een bevel in de zin van art. 172a of 172b Gemeentewet op een gedocumenteerd dossier. Het dossier beargumenteert de noodzaak van het opleggen van het bevel boven andere interventiemogelijkheden. Dossiervorming vindt plaats onder regie van de burgemeester. De Veiligheidskamer Achterhoek het Zorgnetwerk en het WMO-plusloket spelen daarbij een belangrijke rol aangezien zij informatieknooppunten vormen voor diverse partners op het gebied van veiligheid zoals de gemeente, politie, Openbaar Ministerie, reclassering en Bureau Jeugdzorg.
Het dossier dat ten grondslag ligt aan de bevelen van art. 172a en 172b Gemeentewet dient onder andere te bevatten:
Indien de partners betrokken bij een casus van mening zijn dat aan een bepaalde persoon of groep een bevel als bedoeld in deze beleidsregel moet worden opgelegd, dan brengen zij daartoe een gemotiveerd voorstel aan de burgemeester. Bij dit voorstel voegen zij bovengenoemd dossier. Daarnaast wordt in het voorstel in ieder geval aangegeven:
Op basis van het aangeleverde dossier beslist de burgemeester om aan betrokkene één van de bevelen genoemd in art. 172a of 172b van de Gemeentewet op te leggen. Zo ja, dan wordt in principe allereerst een voornemen tot het opleggen van het bevel bekend gemaakt.
Het voornemen wordt zo spoedig mogelijk door de politie (bij voorkeur wijkagent) in persoon aan de geadresseerde van het besluit uitgereikt. Indien dit niet mogelijk is wordt het voornemen aangetekend per post naar het huisadres gezonden. Bij uitreiking door de politie legt de politie deze handeling vast in het politiesysteem.
In het voornemen wordt vermeld:
Indien de betrokkene op het moment van het plegen van het strafbare feit in de voorgaande zes maanden ook al een bevel op grond van art. 172 a en/of b Gemeentewet heeft gehad dan wordt geen voornemen meer opgelegd maar direct overgegaan tot het opleggen van een nieuw bevel. In dat geval wordt de betrokkene niet meer gehoord. Dit wordt gerechtvaardigd door het feit dat de betrokkene in deze situatie al de nodige waarschuwingen en kansen heeft gehad maar desondanks zijn gedrag niet heeft aangepast. Er is derhalve een gerechtvaardigde vrees voor hernieuwde openbare ordeverstoring.
Betrokkene kan binnen vijf werkdagen na het uitreiken van het voornemen tot het opleggen van een gebiedsverbod, groepsverbod en/of meldingsplicht zijn zienswijze aan de burgemeester kenbaar maken. Dit kan schriftelijk of mondeling. Indien de betrokkene zijn zienswijze mondeling kenbaar wil maken dan dient diegene daarvoor een afspraak met de behandelend ambtenaar te maken.
Van het zienswijzegesprek wordt een verslag gemaakt.
Van de mogelijkheid om een zienswijze te geven kan op grond van art. 4:11 Awb worden afgezien indien de vereiste spoed zich tegen horen verzet. Daarnaast kan het horen achterwege worden gelaten indien ordeverstoringen door de betrokkene alleen kunnen worden voorkomen als de betrokkene niet van tevoren in kennis wordt gesteld van de op te leggen maatregel.
Een bevel als bedoeld in art. 172a en b Gemeentewet wordt opgelegd uiterlijk 14 dagen na:
Het bevel wordt door de politie in persoon uitgereikt (indien mogelijk) of per aangetekende post verstuurd. De geadresseerde van het besluit wordt gewezen op de mogelijkheid om bezwaar en beroep aan te tekenen tegen het definitieve besluit. Ook als de burgemeester besluit om uiteindelijk geen gebieds- of groepsverbod op te leggen, ontvangt de betreffende persoon daarvan schriftelijk bericht.
In de (definitieve) beschikking is opgenomen:
Een afschrift van het besluit van de burgemeester wordt gezonden aan de teamchef van de politie, de officier van justitie, de Veiligheidskamer Achterhoek en het Zorgnetwerk.
De hierboven genoemde regels omtrent de werkwijze bij het opleggen van bevelen gelden ook voor bevelen met betrekking tot 12 minners, met dien verstande dat deze bevelen worden opgelegd aan de personen die het gezag uitoefenen over de minderjarige (hierna ouders/voogden genoemd). Dit betekent dat:
In de driehoek vindt afstemming plaats tussen politie, officier van justitie en de burgemeester over de inzet van de bevoegdheden op grond van de wet MBVEO. Daarnaast worden concrete gevallen via de Veiligheidskamer Achterhoek en het Zorgnetwerk cq andere casusoverleggen besproken. De Veiligheidskamer Achterhoek en het Zorgnetwerk geven bij de dossiers advies aan de burgemeester voor het opleggen van een maatregel.
Samenscholing en ongeregeldheden
Hinderlijk gedrag op of aan de weg
Hinderlijk drankgebruik op de weg
Drankgebruik op de weg (alleen voor aangewezen gebieden)
Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen
Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten
Openlijk drugsgebruik (soft- en harddrugs)
Wederspannigheid in vereniging
Negeren bevoegd gegeven ambtelijk bevel
Belediging ambtenaar in functie
Ordeverstoring in dronkenschap
Verbodsbepaling voor wapens van categorie I
Bij de uitoefening van de bevoegdheden op grond van de artikel 172 a en 172b van de Gemeentewet gelden de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Indien de openbare orde met minder vergaande maatregelen jegens betrokkene(n) kan worden gehandhaafd, dient daarmee te worden volstaan.
Dit betekent dat bij elk besluit tot eventuele oplegging van een gebieds- of groepsverbod gekeken moet worden of er in eerste instantie niet met minder vergaande maatregelen volstaan kan worden om de openbare orde te handhaven.
Ter beoordeling hiervan is daarom hieronder een opsomming van andere mogelijke instrumenten d.w.z. regels ter handhaving van de openbare orde opgenomen.
Voor een toelichting op deze regelgeving wordt kortheidshalve verwezen naar resp. de toelichting op de Algemene Plaatselijke Verordening en de Memorie van Toelichting op het Wetboek van Strafrecht.
De Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast voegt aan de Gemeentewet, Wetboek van Strafrecht en Wetboek van Strafvordering de volgende artikelen toe:
Onverminderd artikel 172, derde lid, en hetgeen bij gemeentelijke verordening is bepaald omtrent de bevoegdheid van de burgemeester om bevelen te geven ter handhaving van de openbare orde, kan de burgemeester aan een persoon die herhaaldelijk individueel of groepsgewijs de openbare orde heeft verstoord of bij groepsgewijze verstoring van de openbare orde een leidende rol heeft gehad, bij ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde een bevel geven:
Indien de officier van justitie een persoon als bedoeld in het eerste lid een gedragsaanwijzing heeft gegeven als bedoeld in artikel 509hh, tweede lid, onderdeel a, van het Wetboek van Strafvordering, geeft de burgemeester aan deze persoon niet een bevel als bedoeld in het eerste lid, onder a of b, voor hetzelfde gebied.
De burgemeester kan aan een persoon die het gezag uitoefent over een minderjarige die herhaaldelijk groepsgewijs de openbare orde heeft verstoord en de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt, bij ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde een bevel geven zorg te dragen:
dat de minderjarige zich niet bevindt in of in de omgeving van een of meer bepaalde objecten binnen de gemeente, dan wel in een of meer bepaalde delen van de gemeente, tenzij de minderjarige wordt begeleid door een persoon die het gezag over hem uitoefent of door een andere meerderjarige als bedoeld in het derde lid; of
dat de minderjarige zich op bepaalde dagen gedurende een aangegeven tijdvak tussen 8 uur ’s avonds en 6 uur ’s ochtends niet bevindt op voor het publiek toegankelijke plaatsen, tenzij de minderjarige wordt begeleid door een persoon die het gezag over hem uitoefent of door een andere meerderjarige als bedoeld in het derde lid.
Artikel 509hh Wetboek van Strafvordering
De gedragsaanwijzing blijft maximaal 90 dagen van kracht dan wel, indien dit een kortere periode betreft, totdat het ter zake van het strafbare feit gewezen vonnis onherroepelijk is geworden. Wordt niet tijdig een onherroepelijk vonnis verkregen, dan kan de gedragsaanwijzing maximaal drie keer worden verlengd met een periode van maximaal 90 dagen. Verlenging is niet mogelijk indien tegen de verdachte geen vervolging is ingesteld. De rechter voor wie de verdachte gedagvaard is te verschijnen, kan de gedragsaanwijzing wijzigen. De rechter kan de gedragsaanwijzing opheffen indien hij van oordeel is dat niet of niet langer wordt voldaan aan de in het eerste lid gestelde voorwaarden voor het geven van de gedragsaanwijzing.
Artikel 141a Wetboek van Strafrecht
Hij die opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaft tot het plegen van geweld tegen personen of goederen wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de vierde categorie.
Artikel 184a Wetboek van Strafrecht
Hij die opzettelijk handelt in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.