Organisatie | Wageningen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Marktverordening gemeente Wageningen 2003 |
Citeertitel | Marktverordening Wageningen |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Geen
Gemeentewet, art. 160, lid 1 aanhef en onder h
Reglement op de marktcommissie 2003
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
08-07-2003 | 01-10-2015 | Onbekend | 30-06-2003 Stad Wageningen, datum onbekend | 03.0025579, afdeling Babs |
Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
Hoofdstuk 2 Bepalingen over het aanvragen en verlenen van de vergunning
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
Artikel 2.1 Vergunning voor innemen standplaats
Het is verboden een standplaats op een markt in te nemen zonder vergunning van het college.
Artikel 2.2 Toewijzing standplaatsen
Een standplaats wordt toegewezen als vaste plaats, dagplaats of standwerkersplaats.
Artikel 2.3 De vergunningaanvraag
Voor toewijzing van een standplaats komt uitsluitend in aanmerking een handelingsbekwaam natuurlijk persoon die een aanvraag voor een vergunning heeft ingediend bij het college en die daarbij tevens aantoont dat hij persoonlijk voldoet aan alle publiekrechtelijke verplichtingen op het gebied van bedrijfsuitoefening en bedrijfsorganisatie.
Indien een vaste plaats kan worden toegewezen, verleent het college een vergunning waarin in ieder geval is bepaald:
Artikel 2.9 Overschrijving vergunning
Indien de vergunning niet kan worden overgeschreven op grond van het eerste lid, kan een kind van de vergunninghouder vergunning voor een vaste plaats krijgen indien hij/zij ten minste één jaar in loondienst van het marktbedrijf van de vergunninghouder heeft gewerkt of gedurende eenzelfde periode als mede-eigenaar in dit bedrijf heeft gefunctioneerd.
Indien de vergunning niet kan worden overgeschreven op grond van het eerste en twee lid, kan een werknemer van de vergunninghouder vergunning voor een vaste plaats krijgen indien hij ten minste één jaar in loondienst van het marktbedrijf van de vergunninghouder heeft gewerkt of gedurende een zelfde periode als mede-eigenaar in het bedrijf heeft gefunctioneerd.
Paragraaf 4 Standwerkersplaatsen
Artikel 2.11 Toewijzing standwerkersplaats
Er zullen niet meer dan vijf standwerkers tegelijkertijd worden toegelaten. Indien bij de toewijzing van vaste plaatsen reeds het maximum aantal plaatsen in de artikelengroep is toegewezen, geldt dat slechts één standwerker door middel van loting een plaats kan worden toegewezen. Standwerkers met artikelen waarvoor een brancheregeling geldt, kunnen met hetzelfde artikel niet meer dan eenmaal per vier weken een plaats worden toegewezen.
Hoofdstuk 3 Bepalingen over het gebruik van de standplaats
Artikel 3.2 Aantal keren innemen standplaats
De vergunninghouder van een vaste plaats neemt ten minste eenmaal per twee weken en ten minste tienmaal per dertien weken zijn plaats op de markt in, dit met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 3.3 en 3.4.
Hoofdstuk 4 Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of hechtenis van ten hoogste twee maanden en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
Artikel 4.2 Intrekking vergunning en schorsing
Het college kan een vergunning voor een vaste plaats, al dan niet voorwaardelijk, intrekken dan wel telkens voor ten hoogste vier achtereenvolgende marktdagen schorsen, indien de vergunninghouder of degene die hem bijstaat:
Artikel 4.3 Uitsluiting dagplaatshouder of standwerker
Het college kan een vergunninghouder van een dagplaats of een standwerkersplaats van de toewijzing van een dagplaats of een standwerkersplaats uitsluiten voor ten hoogste vier marktdagen, gelegen binnen een periode van twee jaar na de bekendmaking van het besluit tot uitsluiting, indien deze:
Artikel 4.4 Onmiddellijke verwijdering
Onverminderd het bepaalde in artikel 125 van de Gemeentewet kan het college, indien het dit noodzakelijk acht, een vergunninghouder gelasten zich onmiddellijk van de markt te verwijderen, indien hij:
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de marktmeester en de bij besluit van het college aangewezen personen.
Toelichting op de Marktverordening gemeente Wageningen 2003
Totstandkoming van de marktverordening
De modelmarktverordening van de VNG heeft als basis gediend voor de Marktverordening gemeente Wageningen 2003. In overleg met de marktmeester is het model aangepast aan de Wageningse marktsituatie.
De VNG heeft de modelverordening opgesteld in samenwerking met de Nederlandse Vereniging van Ambulante Kooplieden (NEVAK) en het Centraal Overleg Marktaangelegenheden (COM). In het COM werken drie partijen samen: de Nederlandse Vereniging van Marktbeheerders (NVM), de Afdeling Markt-, Straat- en Rivierhandel (MSR) van het Hoofdbedrijfschap Detailhandel (HBD) en de Centrale Vereniging voor de Ambulante Handel (CVAH).
Artikel 160 lid 1, aanhef en onder h Gemeentewet attribueert de bevoegdheid om jaarmarkten of gewone marktdagen in te stellen, af te schaffen of te veranderen aan het college (bijlage 1). Deze bevoegdheid van het college laat de verordenende bevoegdheid van de raad onverlet. De marktverordening legt alle bevoegdheden terzake van de markt neer bij het college.
De raad zal de marktverordening in moeten trekken als het college besluit tot het afschaffen van de markt.
Overal waar in deze verordening het college staat, bestaat de mogelijkheid te mandateren, overeenkomstig afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het college kan zijn bevoegdheden aan de marktmeester (sub)mandateren, maar niet delegeren in verband met het verbod tot delegatie aan ondergeschikten, artikel 10:14 Awb.
In de marktverordening is op verschillende plaatsen een mogelijkheid tot ontheffing gegeven. Het gebruik van de term ontheffing geeft aan dat het in bijzondere omstandigheden mogelijk is om in individuele gevallen een uitzondering op de algemene regel te maken.
Hoofdstuk 1 van de marktverordening bevat een aantal algemene bepalingen die betrekking hebben op de markt in zijn geheel. Hoofdstuk 2 bevat de regelingen die van belang zijn voor de vergunningaanvraag en de vergunningverlening bezien vanuit de gemeente. De procedure voor het verkrijgen van een vaste plaats, dagplaats en standwerkersplaats wordt beschreven. In hoofdstuk 3 worden de algemene verplichtingen voor de vergunninghouder genoemd die hij met betrekking tot zijn standplaats in acht moet nemen. Hoofdstuk 4 bevat de straf-, overgangs- en slotbepalingen.
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
In dit artikel wordt een aantal begrippen dat in de verordening wordt gehanteerd, gedefinieerd.
Door gebruik van het woord ‘persoon’ in plaats van het begrip ‘ambtenaar’ bij de begripsomschrijving van marktmeester onder j kan een niet-ambtenaar ook tot marktmeester worden benoemd.
Artikel 1.2 Dag, tijd en plaats van de markt
De Gemeentewet bepaalt dat het college beslist over de dag, het tijdstip en de plaats waar de markt plaatsvindt (bijlage 1).
Artikel 1.3 Inrichting van de markt en branche-indeling
Op grond van het eerste lid, onder a, stelt het college het aantal standplaatsen op de markt vast met onder meer als doel het aantrekkelijk maken van de markt voor de consumenten. Het aantal branches is in principe onbeperkt (bijlage 2). 1
De onder b genoemde afmetingen van de standplaatsen kunnen een beperking geven voor bepaalde materialen.
Bij de opstelling en indeling van de markt als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt rekening gehouden met de verschillende branches. Voor de orde op de markt is het van belang te bepalen welke materialen (standaardmarktkramen of ook eigen materiaal) worden toegelaten en waar deze kunnen worden opgesteld (bijlage 3).2
Door een branche-indeling vast te stellen wordt de mogelijkheid gecreëerd een beperkt aantal kooplieden per branche toe te laten. Hierdoor wordt bereikt dat op de markt een zo groot mogelijke verscheidenheid aan branches aanwezig is. De markt wordt aantrekkelijker voor de consument (bijlage 4 en 5).
De regels ten behoeve van een brancheverdeling lenen zich voor herhaalde toepassing. De brancheverdeling is daarmee aan te merken als een algemeen verbindend voorschrift. Op grond van de Awb is bezwaar en beroep hiertegen uitgesloten. 3
Het college bepaalt welke kramenexploitant de marktkramen plaatst op de warenmarkt. Jaarlijks wordt hiervoor een overeenkomst gesloten. Lopende het contractjaar worden de prestaties van de gecontracteerde kramenexploitant geëvalueerd en op basis daarvan besloten al dan niet het contract met een jaar te verlengen (bijlage 6).
Deze bepaling is facultatief bedoeld. Het college heeft besloten een marktcommissie in te stellen. Zij geeft gevraagd en ongevraagd advies aan het college. Voor de bevoegdheden van deze commissie wordt verwezen naar “Reglement op de Marktcommissie 2003”.
In deze marktverordening is gekozen voor een tamelijk uitgebreide regeling van de markt. Het college is op grond van dit artikel bevoegd nadere regels te stellen4. Jaarlijks bekijkt het college of het vastgestelde aantal standplaatshouders, de vastgestelde indeling van de warenmarkt en de vastgestelde branche-indeling conform de actuele situatie is.
Artikel 1.6 Voorschriften en beperkingen
Door aan een vergunning of ontheffing voorschriften en beperkingen te verbinden, kan een verfijning in de gewenste rechtstoestand worden aangebracht. De in het eerste lid genoemde belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist, zijn de gemeentelijke belangen van openbare orde, zedelijkheid en gezondheid, beperking van overlast, regulering van het woon- en leefklimaat en de veiligheid binnen de gemeente.
Niet-nakoming van voorschriften die aan een vergunning/ontheffing verbonden zijn, kan grond opleveren voor intrekking van de vergunning/ontheffing of voor toepassing van andere bestuursrechtelijke sancties. De strafbepaling van artikel 4.1 is eveneens van toepassing.
Artikel 2.1 Vergunning voor innemen standplaats
De vergunning geeft het recht om een standplaats op de markt in te nemen. De vergunninghouder moet voldoen aan de voorschriften en beperkingen die aan de vergunning zijn verbonden (artikel 1.6). De vergunning is persoonlijk en niet overdraagbaar.
De verkoop van waren op een markt dient uitsluitend te geschieden door degenen aan wie door het college vergunning daarvoor is verleend. Iedere andere wijze van verkopen op markten is verboden. Een uitzondering op deze regel kan worden gemaakt voor degenen, die de kooplieden van koffie, soepen en dergelijke voorzien.5
Artikel 2.2 Toewijzing standplaatsen
Een standplaats wordt toegewezen als vaste plaats, dagplaats of standwerkersplaats. In de paragrafen 2, 3 en 4 wordt aangegeven op welke manier de toewijzing van de verschillende standplaatsen geschiedt.
Artikel 2.3 De vergunningaanvraag
De genoemde publiekrechtelijke verplichtingen zijn de Vestigingsvergunning (indien van toepassing), de inschrijving in het handelsregister en de registratiekaart van het Centraal Registratiekantoor (CRK). Indien de aanvrager niet voldoet aan de genoemde eisen, kan dit reden zijn de vergunning te weigeren, of in te trekken op grond van artikel 2.4.6
Alleen natuurlijke personen worden tot de markt toegelaten. Hiermee wordt voorkomen dat rechtspersonen een overheersende positie op de markt kunnen innemen. Door de koppeling van de vergunning aan een natuurlijk persoon wordt een zo eerlijk mogelijke verdeling van alle marktstandplaatsen in Nederland bereikt. Uiteraard kan het wel zo zijn dat de natuurlijke persoon een onderneming drijft in de vorm van een rechtspersoon. Ook dan wordt de natuurlijke persoon (de bedrijfsleider) aangemerkt als vergunninghouder. Het is echter niet mogelijk de vergunning op naam van de rechtspersoon te stellen. 7
In de verordening is geen plicht tot verzekering opgenomen, aangezien dit niet tot de belangen van de gemeente behoort.
Artikel 2.4 Intrekking vergunning
Tot intrekking van de vergunning wordt altijd op de in het eerste lid genoemde gronden overgegaan. Het eerste lid betreft alleen de vaste plaatsen. In het tweede lid worden intrekkingsbevoegdheden genoemd ten aanzien van de vergunning in het algemeen. Intrekking ligt uiteraard minder voor de hand bij niet-vaste plaatsen, maar het kan onder omstandigheden toch gewenst zijn een dag- of standwerkersplaats in te trekken. In de regel zal echter eerder worden overgegaan tot bestuursdwang of onmiddellijke verwijdering op grond van artikel 4.4.
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Artikel 2.6 Inschrijving op de anciënniteitslijst
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Artikel 2.7 Volgorde toewijzing vaste plaatsen
In dit artikel is de volgorde van toewijzing van vaste plaatsen op de markt geregeld. Aangezien niet alle standplaatsen dezelfde mogelijkheden bieden, is het redelijk dat in eerste aanleg aan vergunninghouders van een vaste plaats de gelegenheid wordt geboden een naar hun oordeel betere standplaats te verkrijgen. Na hen wordt de standplaats toegewezen aan een dagplaatshouder die artikelen wil verkopen die volgens de branche-indeling niet of ondervertegenwoordigd op de markt worden aangeboden. De volgorde van inschrijving op de dagplaatshouderslijst van deze personen is hierbij bepalend. Vervolgens komt de standplaats toe aan degene die na een sollicitatieprocedure de meest geschikte koopman blijkt te zijn om de standplaats in te nemen. Dit ter beoordeling van de marktmeester. Voor de werving wordt een advertentie geplaatst in het vakblad ‘De koopman’.
Artikel2.8 Overschrijving vergunning
Komt een vergunninghouder te overlijden of wordt hij 8blijvend arbeidsongeschikt, dan moet het op sociale overwegingen gerechtvaardigd worden geacht, dat zijn vergunning voor een vaste plaats op de achterblijvende echtgenoot, de geregistreerde partner (als bedoeld in artikel 1:80a van het Burgerlijk Wetboek) of de levenspartner kan worden overgeschreven. In het eerste lid is vastgelegd dat de echtgenoot en de daarmee gelijkgestelde partners recht hebben op de vaste plaats van de vergunninghouder. Een kind van de vergunninghouder dat voldoet aan de in het tweede lid gestelde eisen heeft recht op een vaste plaats op de markt. Het kind is immers, in vergelijking met de echtgenoot of de daarmee gelijkgestelde partner, minder direct in zijn inkomensvoorziening geschaad door het overlijden van de vergunninghouder. Als bewijs van arbeidsongeschiktheid dient een verklaring van een arts te worden overgelegd. Het gaat hier uiteraard om arbeidsongeschiktheid voor de markthandel.
Artikel 2.9 Toewijzing dagplaats
De in het eerste lid vereiste vergunning wordt in een (sub)mandaat door de marktmeester gegeven, waarop hij het nummer van de standplaats invult. Uiteraard dient, indien voor de markt een branche-indeling is vastgesteld, daarmee bij het toewijzen van dagplaatsen rekening te worden gehouden.
Het in het tweede lid vermelde uiterste tijdstip van melding bij de marktmeester dient te worden gekoppeld aan het in artikel 3.6, derde lid, genoemde uiterste tijdstip voor het innemen van een vaste plaats.
Artikel 2.10 Toewijzing standwerkersplaats
Deze groep kooplieden heeft een eigen wijze van werken. Bij de benadering van het publiek treden zij geheel anders op dan de zogenaamde stille kramers. Zij verhogen de levendigheid van de markt en maken deze daardoor aantrekkelijker voor het publiek.9
Wanneer standwerkersplaatsen worden toegewezen, is het gewenst dat dit zo objectief mogelijk gebeurt om de bekende en de minder bekende standwerkers een gelijke kans te geven. Daarom is in het eerste lid bepaald dat de toewijzing geschiedt door loting.
Teneinde verstarring tegen te gaan en om te voorkomen dat de standwerker, die jaar in jaar uit dezelfde plaats bezet, langzamerhand een stille kramer zou worden, wordt het in het algemeen ongewenst geacht aan deze categorie kooplieden vaste plaatsen toe te wijzen. Dit standpunt wordt door de officiële landelijke organisatie van standwerkers (Stibesta) steeds met klem naar voren gebracht.
Belangrijk is bovendien de in het derde lid opgenomen mogelijkheid om als koppel of duo een standwerkersplaats te kunnen betrekken. Uitdrukkelijk is hierbij echter de voorwaarde gesteld dat een duo zich tevoren als zodanig bij de marktmeester moet melden en dat een duo als één loteling wordt aangemerkt.
Artikel 3.1 Persoonlijk innemen standplaats
In artikel 3.1 is bepaald dat de vergunninghouder in principe verplicht is zelf op zijn standplaats aanwezig te zijn. Aangezien in artikel 2.3 is bepaald dat de vergunninghouder een natuurlijk persoon moet zijn, betekent dit dat de standplaats niet door bijvoorbeeld een medevennoot van de vergunninghouder kan worden ingenomen. 10
De vergunninghouder kan zich doen bijstaan op grond van het tweede of derde lid. De artikelen 3.3 en 3.6 geven aan de vergunninghouder de mogelijkheid om zaken te regelen, bijvoorbeeld om naar de veiling te gaan.
Artikel 3.2 Aantal keren innemen standplaats
De plicht om de standplaats het minimumaantal vastgestelde keren in te nemen, geldt uiteraard alleen voor de vaste standplaatshouder en niet voor de dagplaatshouder of standwerker. Deze regeling is noodzakelijk om de continuïteit in de bezetting te waarborgen.
Artikel 3.3 Afwezigheid wegens ziekte, vakantie of bijzondere omstandigheden
In dit artikel worden de uitzonderingen gegeven op het uitgangspunt dat de vergunninghouder zelf op de standplaats aanwezig dient te zijn.
Het is wel noodzakelijk dat de marktmeester van elke verhindering tot marktbezoek zo tijdig mogelijk op de hoogte wordt gesteld.
De ontheffing van het vierde lid kan aan een maximum van twee jaar worden gebonden voor wat betreft ziekte. Het bestuur van de NVM beveelt dit ook sterk aan. Indien de ziekte langer dan twee jaar duurt, is veelal sprake van blijvende arbeidsongeschiktheid.
Het derde lid schrijft voor dat de vergunninghouder bij langdurige ziekte in beginsel iedere drie maanden een geneeskundige verklaring dient te overleggen. Er is geen wettelijke basis op grond waarvan het college de vergunninghouder zou kunnen verplichten een geneeskundige keuring te ondergaan. Het college kan de vergunninghouder uiteraard wel aanbieden zich bijvoorbeeld door de GGD te laten onderzoeken om zijn ziekte aan te tonen.
Artikel 3.4 Ontheffing en vervanging
In geval van ziekte, vakantie of bijzondere omstandigheden kan het college de vergunninghouder van een vaste plaats toestaan zich op zijn plaats te laten vervangen. Een maximumtermijn van zes weken is voor vakantie gebruikelijk. Het college kan (bij langdurige vervanging) als voorwaarde stellen dat de vervanger aan de vereisten van artikel 2.3 voldoet. 11
Artikel 3.5 Legitimatie en identiteit vergunninghouder
Bij herhaling is gebleken dat de kopers op de markt er behoefte aan hebben te weten bij wie zij hun inkopen hebben gedaan. Het vormen van een vaste klantenkring kan hierdoor tevens worden bevorderd. Vermelding van adres en woonplaats wordt in verband met gevaar van inbraak bij de koopman, die tijdens de markt immers van huis is, niet wenselijk geacht.
Artikel 3.6 Tijdstip innemen standplaats en aan- en afvoer goederen
Het marktterrein behoort tot de openbare weg. Teneinde het marktterrein tijdens de markt vrij te maken van alle verkeer dient het college een verkeersbesluit te nemen. Ten onrechte geparkeerde auto’s kunnen met toepassing van bestuursdwang, op kosten van de eigenaars, van het marktterrein worden verwijderd nog vóór de eigenlijke opbouw van de markt. Voorwaarde is wel dat de tijden waarop het terrein beschikbaar moet zijn ten behoeve van de markt, duidelijk worden medegedeeld.12 Het is van belang de in het eerste lid gegeven tijdspanne zo ruim te nemen dat hieraan in de regel kan worden voldaan.
Het tweede lid maakt duidelijk dat het in het algemeen, in het belang van de orde op de markt, de vergunninghouder niet kan worden toegestaan de markt op willekeurige, vóór de sluitingstijd gelegen, momenten te verlaten.
Op grond van het derde lid is het mogelijk dat over een vaste plaats beschikt kan worden ten gunste van een andere koopman, indien de vergunninghouder de markt op een bepaalde dag niet bezoekt. Daartoe is bepaald dat de vaste plaats vóór een bepaald uur ingenomen moet zijn.
Indien bekend is dat de rechthebbende later op de markt verschijnt, zal de plaats uiteraard open moeten blijven. Het vierde lid bevat hiervoor een regeling.
Tegen overtredingen van de in deze verordening opgenomen bepalingen, alsmede tegen handelingen die de orde op de markt op enigerlei wijze kunnen verstoren, verdient voor wat de marktkooplieden betreft een administratieve afhandeling de voorkeur. Verwacht mag worden dat van de bepalingen, opgenomen in de artikelen 4.2 tot en met 4.4, een sterk preventieve werking zal uitgaan.
Artikel 4.2 Intrekking vergunning en schorsing
In artikel 4.2 worden de gronden genoemd waarop een vergunning voor een vaste plaats kan worden ingetrokken of geschorst. Het hangt van de omstandigheden af of tot intrekking of schorsing wordt overgegaan.13
Indien het bestuursorgaan overweegt om de vergunning in te trekken of te schorsen, dient het daarbij te letten op het bepaalde in artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht. 14
In onderdeel c wordt ervan uitgegaan dat het niet betalen van marktgeld een grond kan zijn voor intrekking of schorsing van een standplaatsvergunning voor de markt.15 Deze schorsingsgrond mag niet lichtvaardig gebruikt worden. Het kan wel een oplossing bieden voor (notoire) ‘wanbetalers’.
Artikel 4.3 Uitsluiting dagplaatshouder of standwerker
In artikel 4.2 is de intrekking of schorsing van een vergunning voor een vaste plaats geregeld. Intrekking of schorsing ligt uiteraard minder voor de hand bij niet-vaste plaatsen, maar in de praktijk is het van belang gebleken om naast de bevoegdheid tot onmiddellijke verwijdering, artikel 4.4, ook een vergunninghouder van een dagplaats of standwerkersplaats langduriger van de markt te kunnen verwijderen.
In dit artikel 4.3 is dan ook de mogelijkheid opgenomen om in de daarin genoemde gevallen de vergunninghouder voor maximaal vier marktdagen uit te sluiten van de toewijzing van een dagplaats of een standwerkersplaats. Deze vier dagen moeten zijn gelegen binnen een periode van twee jaar na de bekendmaking van het besluit tot uitsluiting. Deze termijn is gekoppeld aan de bekendmaking, aangezien in artikel 3:40 van de Awb is bepaald dat een besluit niet in werking treedt voordat het is bekendgemaakt. De maximale termijn van twee jaar is gekozen om te voorkomen dat de uitsluiting voor onbepaalde tijd voortduurt. Indien de dagplaatshouder of de standwerker (pas) na afloop van deze twee jaar weer op de markt komt, kan hij weer in aanmerking komen voor een plaats op de markt.
Het in onderdeel d genoemde kan worden opgenomen ter bestraffing van niet-betalende dagplaatshouders of standwerkers. Zie verder de toelichting onder artikel 4.2. onderdeel c.
Artikel 4.4 Onmiddellijke verwijdering
In artikel 125 van de Gemeentewet is bepaald dat ter uitvoering van gemeentelijke verordeningen het gemeentebestuur de bevoegdheid heeft om bestuursdwang toe te passen. Dit artikel bevat voor het college de bevoegdheidsgrondslag om bestuursdwang toe te passen bij overtreding van de marktverordening en de daarop gebaseerde voorschriften. De in artikel 4.4 geregelde onmiddellijke verwijdering is een vorm van bestuursdwang, waarbij de spoedeisendheid als bedoeld in artikel 5:24, zesde lid, van de Awb wordt verondersteld. Achteraf dient dan het besluit tot het toepassen van bestuursdwang op papier te worden gesteld. Van deze bevoegdheid dient uiteraard alleen in zeer spoedeisende gevallen gebruik te worden gemaakt. Overigens is in artikel 5:23 van de Awb geregeld dat de bepalingen over bestuursdwang niet van toepassing zijn indien wordt opgetreden ter onmiddellijke handhaving van de openbare orde.
In artikel 5:11 van de Awb wordt aangegeven dat onder toezichthouder wordt verstaan: een natuurlijk persoon, die bij of krachtens een wettelijk voorschrift is belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. Een persoon die aangewezen is als toezichthouder beschikt in beginsel over alle in afdeling 5.2 van de Awb opgenomen bevoegdheden. Op grond van artikel 5:14 van de Awb kunnen deze bevoegdheden bij verordening of bij besluit van het college worden beperkt.
Artikel 4.6 Intrekking oude regeling
De datum waarop de oude regeling vervalt, is de datum waarop de verordening in werking treedt.