Organisatie | Assen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen Gemeente Assen 2012 |
Citeertitel | Verordening wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen Gemeente Assen 2012 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen.
Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
NVT
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
10-02-2012 | Nieuw regeling | 26-01-2012 | BB- 01463 |
Het bij en krachtens deze verordening bepaalde verstaat onder:
Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen zoals laatstelijk gepubliceerd in het Staatsblad; |
||
Een aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat voor zover
gegevens waaruit blijkt dat de aanvrager een ouder is als bedoeld in artikel 1.22 van de wet;
Het college weigert de tegemoetkoming indien de ouder niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 1.22 van de wet.
Het college betaalt de tegemoetkoming in de vorm van maandelijkse voorschotten op het bankrekeningnummer dat door de aanvrager verstrekt is.
Een aanvraag tot vaststelling van de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie bevat voor zover van toepassing ten minste:
Het college weigert de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie vast te stellen indien:
de ouder of de partner niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 1.6, eerste lid, onderdeel k of l van de wet.
De peuterspeelzaal beschikt over aangrenzende buitenspeelruimte die
De groepsspeelruimte en de buitenspeelruimte zijn ingericht conform het pedagogisch beleidsplan van de peuterspeelzaal.
Bij een onderzoek als bedoeld in artikel 2.20 van de wet onderzoekt de toezichthouder eveneens of de peuterspeelzaal voldoet aan het bepaalde in de artikelen 9, 10 en 11 van deze verordening.
De toezichthouder rapporteert over de bevindingen van dit onderzoek op de wijze als bedoeld in artikel 2.21, eerste tot en met vijfde lid, van de wet.
De Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen en de Verordening wet kinderopvang gemeente Assen worden ingetrokken.
Artikel 12, derde lid, treedt in werking gelijk met de inwerkingtreding van artikel 2.20 van de wet.
Artikel 8, onder b, treedt in werking gelijk met de inwerkingtreding van artikel 1.6, eerste lid, onder k en l van de wet.
Tot het tijdstip van inwerkingtreding als bedoeld in het derde lid, wordt artikel 8, onder b, gelezen als:
de ouder of de partner niet behoort tot de personen met een lichamelijke, zintuiglijke, verstandelijke of psychische beperking voor wie is vast te stellen dat een of meer van deze beperkingen kinderopvang noodzakelijk maken, of voor wie geldt dat kinderopvang in het belang van een goede en gezonde ontwikkeling van dat kind noodzakelijk is
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 26 januari 2012.
De raad voornoemd,
K.S. Heldoorn , voorzitter
P.Lambeck , griffier
TOELICHTING OP DE VERORDENING WET KINDEROPVANG EN KWALITEITSEISEN PEUTERSPEELZALEN GEMEENTE ASSEN 2012
Op 1 augustus 2010 is de Wet kinderopvang gewijzigd en omgedoopt tot de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. Het doel van deze wetswijziging is het bieden van een veilige en stimulerende omgeving aan jonge kinderen in peuterspeelzalen en kindercentra. In de Wet kinderopvang waren al de kwaliteitseisen voor kindercentra geregeld en de financiële tegemoetkoming voor kinderopvang.
De nieuwe wet biedt zo één kader voor de kwaliteitseisen voor peuterspeelzalen en kindercentra. De wet regelt ook het toezicht op deze kwaliteitseisen.
De wet stelt geen regels over ruimte en inrichting van peuterspeelzalen. Dit wordt aan de gemeente overgelaten. Voor een verantwoorde opvang van kinderen in peuterspeelzalen is het belangrijk is dat ook de ruimte en inrichting over bepaalde kwaliteiten bezitten. Dit is de reden om hieraan eisen te stellen in een gemeentelijke verordening.
De huidige Verordening wet kinderopvang is onder de oude Wet kinderopvang opgesteld. Deze verordening was met de komst van de nieuwe wet ook aan herziening toe. De onderwerpen uit deze verordening (tegemoetkoming kosten kinderopvang) worden samen met de ruimte- en inrichtingseisen voor peuterspeelzalen in één nieuwe verordening opgenomen, zodat alle gemeentelijke regels onder de reikwijdte van de nieuwe Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen voortaan in één nieuwe verordening staan en aansluiten op de nieuwe wet. Er is van de gelegenheid gebruik gemaakt om de administratieve lasten rondom de financiële tegemoetkoming voor kinderopvang te verminderen.
In het eerste hoofdstuk staan enkele algemene bepalingen. Het tweede hoofdstuk regelt de aanvraagprocedure voor de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang. Het derde hoofdstuk gaat over het vaststellen van de noodzaak tot kinderopvang op grond van sociaal-medische gronden. In hoofdstuk vier staan de inrichtingseisen aan peuterspeelzalen centraal. Het slothoofdstuk regelt de inwerkingtreding en de intrekking van de huidige regelgeving.
De Wet kinderopvang beoogt het ouders of verzorgers gemakkelijker te maken werk en zorg te combineren. Niet alleen werkenden kunnen een beroep doen op de Wet kinderopvang. Een aantal in de wet benoemde doelgroepen kan een beroep doen op de gemeente voor
het betalen van een deel van de kosten die zij maken voor kinderopvang. De vergoeding door de gemeente van een deel van de kosten voor kinderopvang wordt aangeduid met de term ‘tegemoetkoming kosten kinderopvang (gemeente)’. De tegemoetkoming is een subsidie in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De ISD is verantwoordelijk voor de uitvoering van de regels over de tegemoetkoming kinderopvang. In de nieuwe verordening staan geen inhoudelijke wijzigingen ten opzichte van de huidige verordening. Enkele administratieve verplichtingen zijn wel aangepast, om zo de administratieve lasten van de burger te verlichten en de uitvoering door de ISD te vergemakkelijken.
Ruimte en inrichting peuterspeelzalen
In de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen is een kwaliteitskader opgenomen voor peuterspeelzalen en kinderdagopvang. In de wet zijn geen eisen opgenomen voor de ruimte en inrichting van peuterspeelzalen, om zo aan de gemeente de vrijheid te laten zelf (maatwerk)eisen te stellen. De eisen in deze verordening zijn in overleg met de GGD opgesteld en sluiten aan bij de andere regelgeving voor peuterspeelzalen. Daarbij is de modelverordening van de VNG als uitgangspunt genomen. Omwille van de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid is op sommige punten gekozen voor een meer concrete invulling van de eisen aan ruimte en inrichting dan die uit de modelverordening.
Om aan te sluiten bij het systeem van toezicht uit de wet, wordt ook voor de eisen aan ruimte en inrichting van peuterspeelzalen de GGD aangewezen als toezichthouder. De bevoegdheid om te handhaven berust bij het college.
Naast de regels uit deze verordening zijn natuurlijk ook algemene regels voor veiligheid en gezondheid van toepassing op peuterspeelzalen. Dit zijn bijvoorbeeld de regels uit het Bouwbesluit over bouwtechnische voorschriften, veiligheid, gezondheid en energiezuinigheid.
De verstrekking van de tegemoetkoming vindt plaats in twee stappen. Dit zijn de stappen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor het verstrekken van subsidies. De eerste stap is de beschikking tot het verlenen van de tegemoetkoming. Deze beschikking geeft de ontvanger van de tegemoetkoming een voorwaardelijke aanspraak op de tegemoetkoming tot een bepaald bedrag. De tweede stap is de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming. In deze beschikking wordt vastgesteld in hoeverre de ontvanger aan de gestelde voorwaarden heeft voldaan en hoeveel het uiteindelijke bedrag van de tegemoetkoming is.
Dit artikel geeft aan welke gegevens in ieder geval nodig zijn om een aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang in te dienen.
In artikel 3 wordt geregeld hoe het college een aanvraag moet behandelen. De beslistermijn is vier weken, deze termijn kan eenmaal met vier weken verdaagd worden. De tegemoetkoming wordt niet met terugwerkende kracht verleend, maar met ingang van de datum waarop de aanvraag ontvangen is of met ingang van de datum waarop de kinderopvang plaats zal vinden.
In principe wordt de tegemoetkoming voor een jaar toegekend, maar als direct duidelijk is dat de tegemoetkoming voor een langere periode aan de orde is, kan de tegemoetkoming ook voor een langere periode worden toegekend. Ouders hoeven dan niet elk jaar opnieuw een aanvraag te doen.
De hoogte van de tegemoetkoming vloeit voort uit de wet. Daarnaast kunnen gemeenten ervoor kiezen om naast de doelgroepen die in de wet zijn benoemd eigen doelgroepen aan te wijzen die aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang. In de gemeente Assen zijn dat ouders die in de situatie verkeren dat sociaal-medische redenen kinderopvang noodzakelijk maken. Kinderopvang is dan in het belang van een goede en gezonde ontwikkeling van het kind. In het zesde lid van artikel 3 is de hoogte van de tegemoetkoming voor deze bijzondere doelgroep vastgesteld.
Het college betaalt de tegemoetkoming in de vorm van maandelijkse voorschotten. Ook dit sluit aan bij de subsidiesystematiek uit hoofdstuk vier van de Awb.
Dit artikel regelt de wijze waarop de ouder de genoten tegemoetkomingen moet verantwoorden, voordat deze definitief wordt vastgesteld. De ouder verstrekt in de maand januari een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang in het voorafgaande kalenderjaar. Het college stelt de tegemoetkoming voor het voorafgaande kalenderjaar binnen acht weken na ontvangst van de verantwoording vast.
Om administratieve lasten terug te dringen regelt het derde lid dat de tegemoetkoming van rechtswege is vastgesteld conform de verlening als het college niet binnen acht weken na ontvangst van de verantwoording een besluit als bedoeld in het tweede lid van dit artikel genomen heeft.
In de toelichting op artikel 3 werd al verwezen naar de bijzondere doelgroep van ouders die in de situatie verkeren dat sociaal-medische redenen kinderopvang noodzakelijk maken. Kinderopvang is dan in het belang van een goede en gezonde ontwikkeling van het kind.
In hoofdstuk 3 wordt geregeld hoe deze ouders hiervoor in aanmerking kunnen komen. Voordat een tegemoetkoming aangevraagd kan worden, stelt de gemeente eerst de noodzaak van kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie vast. Hiervoor wordt altijd advies gevraagd aan een arts. Nadat de noodzaak tot kinderopvang is vastgesteld en de omvang van de noodzakelijke kinderopvang, kan de ouder de reguliere aanvraagprocedure uit hoofdstuk 2 volgen om daadwerkelijk een tegemoetkoming te krijgen.
Dit artikel geeft aan welke gegevens in ieder geval nodig zijn om een aanvraag in te dienen voor het vaststellen van de noodzaak tot kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie.
In artikel 7 wordt geregeld hoe het college een aanvraag moet behandelen. De beslistermijn is acht weken, in verband met het advies van een arts dat altijd wordt ingewonnen bij een dergelijke aanvraag. Deze termijn kan met kan met ten hoogste vier weken verdaagd worden. Het uiteindelijke besluit bevat behalve de omvang van de kinderopvang die noodzakelijk wordt geacht ook de geldigheidsduur van de indicatie.
Als de ouder en de partner op een andere wijze een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang ontvangt weigert het college de noodzaak vast te stellen. Dat geldt ook voor ouders die niet tot deze doelgroep behoren.
In dit artikel worden concrete eisen gesteld waaraan de groepsspeelruimte in een peuterspeelzaal moet voldoen. Het gaat om het aantal vierkante meters dat beschikbaar is (lengte maal breedte) in de ruimtes waarin de kinderen spelen, om het meubilair en om herkenbare activiteitenplekken (zoals de poppenhoek) en de aanwezigheid van spelmateriaal.
Dit artikel bevat de eisen waaraan een buitenspeelruimte moet voldoen. Het gaat in feite om drie eisen: de buitenspeelruimte moet aangrenzend aan de peuterspeelzaal zijn, voldoende toegankelijk en bereikbaar zijn en in minimaal 3 m² bruto-oppervlakte speelruimte per kind voorzien. Het gaat daarbij niet om het aantal kinderen dat op een bepaald moment buiten
speelt, maar om het totale aantal kinderen dat de peuterspeelzaal opvangt.
Op grond van de wet is de houder van een peuterspeelzaal verplicht om pedagogisch beleid te voeren dat leidt tot verantwoord peuterspeelzaalwerk. Dit is veelal neergelegd in een pedagogisch beleidsplan. Indien zo’n plan ook betrekking heeft op de ruimte en inrichting van groepsspeelruimte en buitenspeelruimte, moet de praktijk daarmee in overeenstemming zijn.
Om het toezicht op ruimte en inrichting van peuterspeelzalen te harmoniseren met het toezicht zoals dat in de wet geregeld is op de andere kwaliteitseisen, wijst het college dedirecteur van de GGD als toezichthouder aan. Ook de wijze waarop de GGD onderzoekt en rapporteert is gelijk aan de wijze van onderzoek en rapportage die de wet voorschrijft. Zo wordt eenduidig toezicht bevorderd en heeft een peuterspeelzaal niet met een veelheid aantoezichthouders te maken.
De handhaving van de regels voor de peuterspeelzalen blijft bij het college berusten. Het gaat dan om de gebruikelijke bevoegdheden die het college op grond van de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht heeft. Dit zijn de last onder bestuursdwang en de last onder dwangsom. In het geval inzet van deze instrumenten te zwaar zou zijn gelet op de ernst van een overtreding, kan in eerste instantie een waarschuwing worden afgegeven.