Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Coevorden

Re-integratieverordening Wet werk en bijstand

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieCoevorden
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingRe-integratieverordening Wet werk en bijstand
CiteertitelRe-integratieverordening Wet werk en bijstand
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpsociale voorzieningen en werkgelegenheid

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet werk en bijstand, art. 7, 8, 10, 10a
  2. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikt gewezen zelfstandigen, art. 35, lid 1

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

1.Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

22-02-201201-01-201201-01-2013nieuwe regeling

07-02-2012

www.coevorden.nl 21-02-2012

collegevoorstel 27 januari 2012 nr. 899

Tekst van de regeling

Intitulé

Re-integratieverordening Wet werk en bijstand

 

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

No. 2012/899

De raad van de gemeente Coevorden;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 27 januari 2012, bijlagenr. 899;

gelet op de artikelen 7, 8, 10 en 10a van de Wet werk en bijstand, de artikelen 35 lid 1 onderdeel a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikt gewezen zelfstandigen;

overwegende, dat bij verordening regels moeten worden gesteld met betrekking tothet ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling;

 

b e s l u i t :

 

vast te stellen: de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand

Artikel 1. Begripsbepalingen

Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en de artikelen (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers (IOAZ), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

HOOFDSTUK 2 BELEID EN FINANCIËN

Artikel 2. Beleidsplan

  • 1.

    De gemeenteraad stelt ter nadere uitvoering van deze verordening eenmaal per vier jaar een beleidsplan vast, waarin beleidsprioriteiten worden aangegeven.

  • 2.

    Dit plan omvat in elk geval:

    • a.

      een omschrijving van het beleid ten aanzien van de verschillende doelgroepen en de prioritering binnen en tussen die groepen, waarbij een evenwichtige aanpak als uitgangspunt wordt genomen;

    • c.

      het flankerend beleid ten aanzien van zorg en hulpverlening.

  • 3.

    Het college zendt eenmaal per jaar aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid.

  • 4.

    Het beleidsplan zoals bedoeld in het eerste lid, alsmede het verslag zoals bedoeld in het derde lid, bevat het oordeel van de cliëntenraad.

  • 5.

    Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening eenmaal per jaar een uitvoeringplan vast en brengt deze ter kennis aan de gemeenteraad.

  • 6.

    Het uitvoeringsplan omvat in elk geval:

    • a.

      een omschrijving van de uitvoering ten aanzien van de verschillende doelgroepen;

    • b.

      een omschrijving van de verschillende voorzieningen;

    • c.

      de een verdeling van de beschikbare middelen over de verschillende voorzieningen;

    • d.

      welke vergoedingen, en de hoogte van de vergoedingen, verleend kunnen worden als bedoeld in artikel 4 van deze verordening.

Artikel 3. Loonkostensubsidies

  • 1.

    Het college kan een loonkostensubsidie verstrekken aan werkgevers die met een kwetsbare, uiterst kwetsbare of gehandicapte werknemer een arbeidsovereenkomst sluiten.

  • 2.

    De loonkostensubsidie bedraagt ten hoogste 50% van de loonkosten gedurende maximaal 12 respectievelijk 24 maanden ten behoeve van de kwetsbare en de uiterst kwetsbare werknemer. Voor de gehandicapte werknemer bedraagt deze ten hoogste 75% van de loonkosten gedurende de gehele arbeidsperiode.

  • 3.

    Onder kwetsbare werknemer wordt verstaan de persoon die:

    • a.

      voorafgaand aan de indienstneming gedurende zes maanden geen reguliere betaalde betrekking heeft gevonden;

    • b.

      geen startkwalificatie bezit;

    • c.

      ouder is dan 50 jaar; of

    • d.

      alleenstaande ouder is.

  • 4.

    Onder uiterst kwetsbare werknemer wordt verstaan de persoon die onmiddellijk voorafgaand aan de indiensttreding 24 maanden of langer werkloos is geweest.

  • 5.

    De subsidie wordt alleen verstrekt indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt.

  • 6.

    De loonkostensubsidie wordt niet verstrekt indien de werkgever op grond van een andere regeling aanspraak maakt op financiële tegemoetkomingen in verband met de indiensttreding van de werknemer.

  • 7.

    De loonkostensubsidie wordt niet verstrekt indien de werknemer op grond een maatregel, regeling of voorziening aanspraak kan maken op financiële tegemoetkomingen in verband met de indiensttreding bij een werkgever.

Artikel 4. Overige vergoedingen

  • 1.

    Het college kan een vergoeding verstrekken voor noodzakelijke kosten die gemaakt zijn in het kader van de arbeidsinschakeling. Het gaat hierbij in ieder geval om reiskosten.

  • 2.

    Geen aanspraak op vergoedingen bestaat indien een beroep gedaan kan worden op een voorliggende voorziening die gezien haar aard en doel wordt geacht voor belanghebbende toereikend en passend te zijn.

Artikel 5. Aanspraak op ondersteuning

  • 1.

    De belanghebbende kan aanspraak maken op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling dan wel op een voorziening zoals is vastgesteld in deze verordening.

  • 2.

    Het college geeft bij besluit gemotiveerd aan voor welke voorzieningen de belanghebbende al dan niet in aanmerking komt.

Artikel 6. Verplichtingen van de cliënt

  • 1.

    De persoon aan wie het college een voorziening aanbiedt, is verplicht deze te accepteren tenzij er dringende redenen zijn waarom geen gebruik kan worden gemaakt van de aangeboden voorziening.

  • 2.

    De belanghebbende is verplicht mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden en beperkingen op de arbeidsmarkt. Dit onderzoek kan een medisch onderzoek inhouden die in opdracht van het college door een derde wordt uitgevoerd.

  • 3.

    Onverminderd de verplichtingen die gelden op grond van de wet, of van andere wetten, gelden voor de belanghebbende de volgende verplichtingen:

    • a.

      het op verzoek van het college dan wel het uit eigener beweging, verstrekken van inlichtingen die nodig zijn voor het uitvoeren van deze verordening;

    • b.

      het naar vermogen deelnemen aan de aangeboden voorziening;

    • c.

      na te laten wat deelname aan de aangeboden voorziening belemmert.

  • 4.

    Het gebruik van een voorziening ontslaat de belanghebbende niet van de verplichting om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden, tenzij hiervoor ontheffing is verleend.

  • 5.

    De verplichtingen worden aan de belanghebbende bij besluit meegedeeld.

HOOFDSTUK 3 VOORZIENINGEN

Artikel 7. Werkstages

  • 1.

    Het college kan een persoon met een WWB-, IOAW-, IOAZ- of Anw- uitkering, niet- uitkeringsgerechtigden dan wel personen zoals bedoeld in artikel 10 lid 2 WWB die gedurende vijf jaren geen inkomsten uit arbeid hebben verworven, een werkstage gericht op arbeidsinschakeling aanbieden.

  • 2.

    Het doel van de werkstage is het opdoen van werkervaring dan wel het leren functioneren in een arbeidsrelatie.

  • 3.

    Deze werkstage duurt maximaal 6 maanden.

  • 4.

    Het college plaatst de persoon alleen indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

  • 5.

    In een schriftelijke overeenkomst wordt tenminste vastgelegd het doel van de werkstage, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

Artikel 8. Detacheringsbanen

  • 1.

    Het college kan aan personen met een WWB-, IOAW-, IOAZ- of Anw- uitkering, niet- uitkeringsgerechtigden dan wel personen zoals bedoeld in artikel 10 lid 2 WWB een dienstverband aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    De werknemer wordt voor het verrichten van arbeid gedetacheerd bij een onderneming. De detachering wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen zowel werkgever en inlenende organisatie als tussen werknemer en inlenende organisatie.

  • 3.

    Een werknemer wordt alleen geplaatst indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

  • 4.

    Het college kan een organisatie aanwijzen die in opdracht van of namens de gemeente het werkgeverschap voor de banen, zoals bedoeld in het eerste lid, uitvoert.

  • 5.

    De arbeidsvoorwaardenregeling van de door het college aangewezen organisatie als bedoeld in lid 4 is van toepassing.

Artikel 9. Participatie

  • 1.

    Het college kan aan personen van 27 jaar of ouder met recht op algemene bijstand een participatieplaats aanbieden zoals bedoeld in artikel 10a WWB.

  • 2.

    Het doel van een participatieplaats is personen die vooralsnog niet bemiddelbaar zijn middels het aanbieden van additioneel werk een stap richting arbeidsinschakeling te laten zetten.

  • 3.

    Ter uitvoering van het bepaalde in het eerste lid dient een belanghebbende onder verantwoordelijkheid van de gemeente additionele werkzaamheden te verrichten.

  • 4.

    Het college draagt er zorg voor dat de participatieplaats wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst die zowel door het college, de werkgever als een belanghebbende wordt getekend.

  • 5.

    Er kan door het college na een periode van drie maanden een vergoeding in rekening worden gebracht.

  • 6.

    Het college verstrekt aan personen die additionele werkzaamheden verrichten als bedoeld in dit artikel een premie van telkens maximaal 15% van het bedrag genoemd in artikel 31 lid 2 sub j, per 6 maanden, mits in die zes maanden voldoende is meegewerkt aan het vergroten van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

Artikel 10. Sociale activering

  • 1.

    Het college kan aan personen met een WWB-, IOAW-, IOAZ- of Anw- uitkering, niet- uitkeringsgerechtigden dan wel personen zoals bedoeld in artikel 10 lid 2 WWB activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering.

  • 2.

    Onder sociale activering wordt verstaan het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten of vrijwilligerswerk ter voorbereiding op een traject gericht op arbeidsinschakeling of gericht op het voorkomen van sociaal isolement.

  • 3.

    Het college stemt de duur van de in het eerste lid bedoelde activiteiten af op de mogelijkheden en capaciteiten van belanghebbende.

Artikel 11. Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1.

    In het uitvoeringsplan zoals bedoeld in artikel 2 wordt vastgelegd welke voorzieningen het college in ieder geval kan aanbieden alsmede de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.

  • 2.

    Het college kan een voorziening beëindigen:

    • a.

      indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 en 17 WWB, 13 en 37 IOAW, 13 en 37 IOAZ niet nakomt;

    • b.

      indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de WWB;

    • c.

      indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

    • d.

      indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling;

    • e.

      indien de persoon niet naar behoren gebruik maakt van de aangeboden voorziening.

Artikel 12. Nazorg

  • 1.

    Het college kan aan ondernemingen waarbij personen met een WWB-, IOAW-, IOAZ- of Anw- uitkering, niet-uitkeringsgerechtigden dan wel personen zoals bedoeld in artikel 10 lid 2 WWB algemeen geaccepteerde arbeid hebben aanvaard, welke geen voorziening inhoudt, gedurende maximaal 12 maanden nazorg bieden.

  • 2.

    De nazorg is gericht op het bestendig maken van de arbeidsrelatie van belanghebbende en betrokken onderneming.

Artikel 13. Startkwalificatie

  • 1.

    Voor zover de belanghebbende niet beschikt over een startkwalificatie wordt door het college bekeken in hoeverre scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

  • 2.

    Indien scholing wordt aangevraagd door een niet startgekwalificeerde belanghebbende die de leeftijd van 23 jaar nog niet heeft bereikt, wordt de belanghebbende gemeld bij de leerplichtambtenaar.

hoofdstuk 4 slotbepalingen

Artikel 14. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 15. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Re-integratieverordening Wet werk en bijstand”.

Artikel 16. Inwerkingtreding en overgangsrecht

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2012

  • 2.

    Op deze datum vervalt de “Re-integratieverordening Wet werk en bijstand van de gemeente Coevorden”.

  • 3.

    Rechten welke zijn verkregen op grond van de “Re-integratieverordening Wet werk en bijstand van de gemeente Coevorden”.zoals vastgesteld op 15 juni 2004, gewijzigd bij raadsbesluit van 12 december 2006 nr. 6c, blijven van kracht voor de duur dat er aanspraak is op deze rechten.

     

Vastgesteld in de openbare vergadering van 7 februari 2012. 

 

De raad voornoemd,

, voorzitter.

, griffier.    

 

ALGEMENE TOELICHTING

De WWB geeft het college de opdracht te zorgen voor de re-integratie van bijstandsgerechtigden, niet-uitkeringsgerechtigden en personen met een Anw-uitkering. Het college bepaalt welke voorzieningen in de gemeente worden aangeboden en stelt tevens vast wie voor welke voorziening in aanmerking komt. De WWB draagt aan de gemeenteraad op om een verordening vast te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar re-integratietaak wordt neergelegd. In de WWB is vastgelegd dat in de verordening regels moeten worden opgenomen waaruit onder andere aandacht blijkt voor de in de WWB onderscheiden doelgroepen en de daarbinnen te onderscheiden subgroepen. Het is helemaal afhankelijk van iemands mogelijkheden en beperkingen wat in het concrete geval een passend re-integratietraject is. Daarom wordt aan het college de bevoegdheid gegeven om op een aantal punten eigen afwegingen te maken. Artikel 10 WWB bepaalt dat personen uit de doelgroep aanspraak hebben op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en de door het college noodzakelijk geachte voorziening binnen de kaders van de re-integratieverordening. Daarom is ervoor gekozen in de verordening de voorzieningen vast te leggen die het college in ieder geval kan aanbieden.

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1. Begripsbepalingen

Hier worden alleen de begrippen uitgelegd die specifiek voor deze verordening gelden. De begripsbepalingen uit de WWB, IOAZ en de IOAW worden hier niet apart geregeld maar daarvoor wordt verwezen naar de van toepassing zijnde wet.

Artikel 2. Beleidsplan

Het strategisch beleid wordt eens per vier jaar vastgesteld (in principe parallel lopend aan de raadsperiode). Op strategisch niveau wordt aansluiting gezocht bij de Corop gemeenten Emmen en Borger-Odoorn, waarbij de eigen identiteit gewaarborgd is. Het uitvoeringsbeleid wordt op gemeentelijk niveau vastgesteld. Daar waar mogelijk wordt samengewerkt.

Artikel 3. Loonkostensubsidies

Gesubsidieerde arbeid kan als één van de voorzieningen worden ingezet om de arbeidsinschakeling te bevorderen. In de WWB zijn geen specifieke eisen opgenomen voor gesubsidieerde arbeid. Er geldt alleen de algemene bepaling dat alle voorzieningen moeten dienen om de belanghebbende uiteindelijk aan regulier werk te helpen. Het doel van de loonkostensubsidie is het bieden van compensatie voor het feit dat voor de belanghebbende tenminste het wettelijk minimumloon moet worden betaald, terwijl de werkgever de belanghebbende (nog) niet ten volle kan inzetten. Zo kan het college een loonkostensubsidie aan de werkgever verstrekken om tijdelijk het verschil in arbeidsproductiviteit te compenseren en zo de re-integratie van de bijstandsgerechtigde te bewerkstelligen (zie TK 2004-2005, 28 870, nr. 125). In artikel 3 lid 1 van deze verordening is de doelgroep opgenomen en in lid 2 de maximaal toe te kennen loonkostensubsidie opgenomen. Een nadere uitwerking van de doelgroep volgt in lid 3 en 4. Lid 5 van artikel 3 bepaalt dat de loonkostensubsidie alleen wordt verstrekt als er geen verdringing van de arbeidsmarkt plaatsvindt. Het opvullen van een vacature met een persoon voor wie loonsubsidie wordt verstrekt is alleen toegestaan als de vacature niet is ontstaan door afvloeiing, maar door ontslag op grond van een van de volgende redenen:

• eigen initiatief van de werknemer;

• handicap;

• ouderdomspensioen;

• vermindering van werktijd op initiatief van de werknemer; of

• gewettigd ontslag om dringende redenen.

Artikel 4. Overige vergoedingen

Het college stelt nadere regels vast omtrent overige vergoedingen die kunnen worden verstrekt voor noodzakelijke kosten die zijn gemaakt in het kader van arbeidsinschakeling. Reiskosten kunnen onder bepaalde voorwaarden worden vergoed omdat het college een verplichting oplegt aan belanghebbende om deel te nemen aan een bepaald traject of project. De hoogte van de reiskostenvergoeding en de voorwaarden om voor vergoedingen in aanmerking te komen worden in uitvoeringregels vastgelegd.

Artikel 5. Aanspraak op ondersteuning

De belanghebbende kan aanspraak maken op voorzieningen. Het college bepaalt echter of, en zo ja welke voorziening wordt aangeboden. Dit wordt aan de belanghebbende bij besluit meegedeeld en er wordt een gemotiveerde afweging gemaakt of de voorziening al dan niet wordt aangeboden. Het college betrekt bij zijn oordeel onder meer de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling van de belanghebbende, de beschikbaarheid van de voorziening en de financiële middelen hiervoor en de mogelijke alternatieven.

Artikel 6. Verplichtingen van de cliënt

In de WWB is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. In dit artikel zijn de verplichtingen geformuleerd die niet specifiek in de wet en in de Afstemmingsverordening zijn opgenomen. De voorzieningen in deze verordening zijn er op gericht om zo snel mogelijk reguliere, niet gesubsidieerde arbeid te verkrijgen. Bij de cliënt ligt de verantwoordelijkheid om de uitkeringsperiode zo kort mogelijk te laten duren. Het aantal voorzieningen die hiervoor beschikbaar zijn, zijn beperkt. Voorkomen moet worden dat er een doorstroom ontstaat in de voorzieningen. Als er niet aan de verplichtingen zoals beschreven in dit artikel wordt voldaan dan kan het college overgaan tot het opleggen van een maatregel op grond van de Afstemmingsverordening.

Artikel 7. Werkstages

Het is belangrijk in de gaten te houden onder welke voorwaarden de werkstage aangeboden wordt. Dit vanwege het gevaar dat de werkstage beschouwd kan worden als een gewone arbeidsover-eenkomst. Bij een beoordeling of er al dan niet sprake is van een arbeidsovereenkomst toetst de rechter aan de drie criteria voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst: persoonlijk verrichten van arbeid, loon en gezagsverhouding. Daarbij wordt gekeken naar een aantal aspecten zoals de bedoeling van de partijen en hetgeen al dan niet schriftelijk is overeengekomen. De rechter besteedt vooral aandacht aan de feitelijke invulling van de overeenkomst. De Hoge Raad heeft bepaald dat er bij werkstages weliswaar sprake is van het persoonlijk verrichten van arbeid, maar dat dit overwegend gericht is op het uitbreiden van de kennis en ervaring van de werknemer. Daarnaast is bij een werkstage in de regel geen sprake van beloning. Het is daarom verstandig terughoudend te zijn met het verstrekken van een gerichte stagevergoeding. Er kan wel een onkostenvergoeding worden gegeven, maar daarbij moet dan ook daadwerkelijk sprake zijn van een vergoeding van gemaakte kosten. Artikel 7 lid 1 van deze verordening geeft de algemene bepaling voor het aanbieden van een werkstage. Lid 2 geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van de werkstage, om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven. Dit is met name van belang om te voorkomen dat een belanghebbende claimt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst en bij de rechter loonbetaling afdwingt. De werkstage kan twee doelen hebben. Op de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van specifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenaamde ‘snuffelstage’, waarbij een belanghebbende de gelegenheid krijgt om te bezien of het soort werk als passend kan worden beschouwd. Op de tweede plaats kan het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. In de werkstage kan een belanghebbende wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s.

Artikel 7 lid 3 van deze verordening geeft de maximale duur van de werkstage aan. Hierbij kan gedacht worden aan een termijn van bijvoorbeeld drie tot zes maanden. In lid 4 is geregeld dat bij plaatsing geen verdringing plaats mag vinden en de concurrentieverhoudingen niet nadelig mogen worden beïnvloed. Het college kan dit doen door expliciet na te gaan dat het werk dat verricht gaat worden niet productief is, of dat er geen recent ontslag heeft plaatsgevonden.

In lid 5 is bepaald dat voor de werkstage een schriftelijke overeenkomst wordt opgesteld. Hierin kan expliciet het doel van de stage worden opgenomen, alsmede de wijze van begeleiding. Door deze schriftelijke overeenkomst kan nog eens gewaarborgd worden dat het bij een werkstage niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding.

Artikel 8. Detacheringsbanen

De WWB biedt de mogelijkheid personen een dienstverband aan te bieden om op detacheringsbasis werkervaring op te doen. In de verordening kunnen de randvoorwaarden worden vastgelegd waarbinnen de banen vormgegeven worden. Artikel 8 lid 1 van deze verordening biedt de mogelijkheid tot het aangaan van het dienstverband. In lid 2 wordt bepaald dat het gaat om detachering. Daarbij worden op twee vlakken afspraken gemaakt. Ten eerste tussen het inlenende bedrijf en de werkgever. Hierin worden zaken geregeld als de verhouding tot de werkgever, de hoogte van de inleenvergoeding en de wijze waarop de begeleiding wordt vormgegeven. In de overeenkomst tussen werknemer en inlener worden afspraken gemaakt over werktijden, verlof en de inhoud van het werk. Voor artikel 8 lid 3 van deze verordening wordt verwezen naar de toelichting bij het artikel over werkstages. Lid 4 geeft aan dat het college bevoegd is het werkgeverschap uit te laten voeren door derden. Het is de bedoeling gebruik te maken van Pay-Roll constructies. In lid 5 is bepaald dat de arbeidsvoorwaarden van toepassing zijn van de organisatie die het werkgeverschap namens het college uitvoert.

Artikel 9. Participatieplaats

Een participatieplaats is bedoeld voor personen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Voor personen jonger dan 27 jaar is ondersteuning in de vorm van een participatieplaats niet mogelijk (artikel 7 lid 8 WWB). Dit volgt ook uit artikel 9 lid 1 van deze verordening. Op een participatieplaats worden additionele werkzaamheden verricht. Niet de te verrichten werkzaamheden staan centraal maar het leren werken dan wel het (opnieuw) wennen aan werken. Aspecten als omgaan met gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerking met collega’s zijn allemaal zaken waaraan in een participatieplaats gewerkt kan worden. Ook kan bezien worden of het werkterrein past bij de capaciteiten van de uitkeringsgerechtigde, zodat een belanghebbende bijvoorbeeld een opleiding op het betreffende terrein kan gaan volgen en daarmee voor zichzelf een duurzaam perspectief op arbeid kan realiseren. De duur van de participatieplaats is wettelijk beperkt tot maximaal vier jaar. Na negen maanden wordt beoordeeld door het college of de participatieplaats de kans op arbeidinschakeling heeft vergroot. Zo niet dan wordt de participatieplaats beëindigd. Uiterlijk 24 maanden na aanvang van de participatieplaats wordt opnieuw beoordeeld of de participatieplaats wordt voorgezet. Indien de gemeente concludeert dat voortzetting van de participatieplaats met het oog op in de persoon gelegen factoren aanmerkelijk bijdraagt tot de arbeidsinschakeling, dan kan de participatieplaats nog één jaar verlengd worden. Echter in dat geval dient een andere werkomgeving geboden te worden. Na 36 maanden vindt opnieuw een dergelijke beoordeling plaats.

De belanghebbende die werkzaamheden verricht op een participatieplaats heeft recht op een premie voor het eerst na 6 maanden en vervolgens iedere 6 maanden na aanvang van de additionele werkzaamheden (artikel 10a lid 6 WWB). Voorwaarde is dat de belanghebbende naar het oordeel van het college voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kansen op de arbeidsmarkt. De hoogte van de premie bedraagt maximaal 15 % van het bedrag genoemd in artikel 31 lid 2 onderdeel j WWB, bij een gemiddelde inzet van 24 uur per week. Bij minder uren kan de premie naar rato worden verlaagd.

In dit artikel is de hoogte van de premie opgenomen. Er is voor gekozen de premie maximaal 15 % vast te stellen van de premie bedoeld in artikel 31 lid 2 sub j per periode van zes maanden bedraagt. Uit onderzoek is gebleken dat dit een bedrag is dat niet veel gevolgen heeft met betrekking tot de armoedeval. Dit is geen substantiële verhoging van het maandelijks besteedbare inkomen waardoor bij aanvaarding van een baan een armoedeval zal optreden.

Artikel 10. Sociale activering

Volgens de WWB dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter een te hoog gegrepen doel. Voor deze personen staat dan ook niet re-integratie, maar participatie voorop Artikel 10 lid 2 van deze verordening geeft een omschrijving van het begrip ‘sociale activering’. Lid 3 geeft het college de mogelijkheid om de duur van een dergelijke voorziening nader te bepalen. Gezien de mogelijk sterk verschillende behoeften op dit gebied, is het niet raadzaam een al te rigide termijn te stellen.

Artikel 11. Algemene bepalingen over voorzieningen

De WWB schrijft niet dwingend voor welke voorzieningen het college aan moet bieden. Het enige criterium is dat de voorziening gericht moet zijn op de arbeidsinschakeling en moet bijdragen aan het (op termijn) mogelijk maken van reguliere arbeid door belanghebbende. Al naar gelang de afstand van belanghebbende tot de arbeidsmarkt kan een voorziening gericht zijn op bijvoorbeeld sociale activering en het voorkomen van een isolement (zoals het doen van vrijwilligerswerk met behoud van uitkering), het leren van vaardigheden of kennis, of het opdoen van werkervaring (bijvoorbeeld via gesubsidieerd werk). Ook is het mogelijk dat een gemeente in individuele gevallen een persoonsgebonden re-integratiebudget ter beschikking stelt. In de lijn van het systeem van deze verordening strekt dit artikel ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Artikel 11 lid 1 van deze verordening geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat. Artikel 11 lid 2 van deze verordening geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen het dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.

Artikel 12. Nazorg

Mede gezien de beperkte budgetten is het belangrijk ervoor te zorgen dat belanghebbenden na uitstroom niet na een korte periode terugvallen in de uitkering. De gemeente kan ertoe besluiten veel aandacht te besteden aan nazorg, met als doel een werkelijk duurzame plaatsing te realiseren. Bij dit artikel is ervan uitgegaan dat nazorg geboden kan worden na acceptatie van reguliere arbeid, dus niet bij gesubsidieerde arbeid. Bij gesubsidieerde arbeid maakt begeleiding en advisering normaal gesproken al onderdeel uit van het traject.