Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Uithoorn

Archeologiebeleid voor de gemeente Uithoorn

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieUithoorn
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingArcheologiebeleid voor de gemeente Uithoorn
CiteertitelArcheologiebeleid voor de gemeente Uithoorn
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp
Externe bijlageFiguur 1. Vereenvoudigde geologische kaart van de gemeente Uithoorn

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Geen

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

15-12-2010nieuwe regeling

21-10-2010

Nieuwe Meerbode, 15-12-2010

Onbekend.

Tekst van de regeling

Intitulé

Archeologiebeleid voor de gemeente Uithoorn

 

 

1 Introductie

Tabel 1 Archeologische perioden

 

Periode

Tijd in jaren

Nieuwe Tijd

1500

na Chr.

-

heden

 

Late-Middeleeuwen

1050

na Chr.

-

1500

na Chr.

Vroege-Middeleeuwen

450

na Chr.

-

1050

na Chr.

Romeinse Tijd

19

voor Chr.

-

450

na Chr.

IJzertijd

800

voor Chr.

-

19

voor Chr.

Bronstijd

2000

voor Chr.

-

800

voor Chr.

Neolithicum (Nieuwe Steentijd)

5300

voor Chr.

-

2000

voor Chr.

Mesolithicum (MIdden Steentijd)

8800

voor Chr.

-

4900

voor Chr.

Paleolithicum (Oude Steentijd)

300000

voor Chr.

-

8800

voor Chr.

1.1 Inleiding

In opdracht van de gemeente Uithoorn heeft ADC Heritage samen met ADC ArcheoProjecten een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart vervaardigd voor de gemeente. Met de archeologische beleidsadvieskaart heeft gemeente Uithoorn een instrument in handen op basis waarvan zij op een verantwoorde manier met haar bodemarchief kan omgaan. De gemeente wil indien wenselijk gemotiveerd van de landelijke richtlijnen af kunnen wijken en een eigen visie op het archeologisch landschap ontwikkelen.

Op dit moment wordt in de provincie Noord-Holland bij het beoordelen van bestemmingsplannen en wijzigingen daarop (waaronder ook de projectprocedures vallen), aanlegvergunningen, bouwvergunningen, graafmeldingen en kabelleggingen vaak gebruik gemaakt van de cultuurhistorische waardenkaart (CHW). De archeologische gegevens op de kaart zijn gebaseerd op de geactualiseerde versie van de Archeologische Monumentenkaart (AMK).

Op de AMK staan terreinen van archeologische monumentale waarde aangeduid, waarbij een onderscheid is gemaakt in de hoogte van de monumentale waarde. [1] De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) verleent een monumentale waarde op basis van verricht onderzoek. Mocht hiertoe aanleiding zijn, bijvoorbeeld op basis van resultaten van aanvullend onderzoek, dan kan de RCE de waardering en/of de begrenzing van de terreinen op de AMK aanpassen.

Naast de AMK wordt voor de te verwachten archeologische waarden gebruik gemaakt van de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW). De IKAW bestaat uit zones die op het landoppervlak in verschillende kleuren de trefkans voor het aantreffen van archeologische resten weergeven, variërend van hoog, middelhoog tot laag. De kaart is richtinggevend voor bureauonderzoek en attenderend voor veldwerk. Veelal is de IKAW een argument in de aanbeveling voor een gedetailleerde verwachtingskaart waarmee nauwkeuriger uitspraken kunnen worden gedaan over de noodzaak van archeologisch onderzoek.

Waar het gaat om de archeologische verwachting heeft de kaart verschillende nadelen, namelijk:

  • Aangezien de IKAW op kaarten met een schaal van 1:50 000 is gebaseerd, kan de kaart niet op een grotere schaal (bijvoorbeeld schaal 1:10 000) worden gebruikt.

  • De kaart houdt geen rekening met bekende bodemverstoringen.

  • De kaart doet geen uitspraak over de kwaliteit van de aanwezige waarden. Zo is het mogelijk dat in gebieden met een hoge verwachting de kwaliteit van de aanwezige waarden (zeer) laag is, bijvoorbeeld vanwege een (sterke) aantasting van het bodemarchief. Omgekeerd kan in gebieden met een lage verwachting de kwaliteit juist hoog zijn.

  • Een lage verwachting betekent niet dat het gebied archeologisch leeg is. Bepaalde vormen van archeologische vindplaatsen, zoals tempels, kastelen, depotvondsten of infrastructurele zaken kunnen - en zullen mogelijk zelfs juist - in de gebieden met een lage verwachting liggen. Wanneer er plannen worden ontwikkeld waarbij het bodemarchief wordt verstoord, heeft het vanuit archeologisch oogpunt de voorkeur om deze verstoringen vooral in een gebied met lage waarde te laten plaatsvinden. Daardoor wordt het bodemarchief naar verwachting het minst beschadigd. Wel is een op maat gesneden advies over deze gebieden noodzakelijk.

  • Voor de Late Middeleeuwen is het voorspellende karakter van de kaart veel minder sterk. Dit is vooral het geval in gebieden die pas in die periode zijn ontgonnen en waar in holoceen of Laag Nederland dijken zijn aangelegd.

Het vervaardigen van een archeologische verwachtingskaart op gemeenteniveau levert een product op dat in belangrijke mate deze tekortkomingen ondervangt.

Een archeologische verwachtingskaart is .een voorspellingskaart waarop verwachtingen met betrekking tot de situering van (nog) onbekende archeologische vindplaatsen zijn vertaald in termen van vlakken en zones. [2] Op de kaart worden zones aangegeven met verschillende verwachtingen: hoge, middelhoge of lage verwachting en indien van toepassing geen verwachting. Deze verwachting heeft geen kwaliteitswaarde, het gaat om de kans op aanwezigheid van archeologische waarden. De zonering wordt aangebracht op grond van archeologische informatie uit het gebied zelf en op grond van archeologische informatie uit landschappelijk vergelijkbare gebieden. In dit geval wordt voornamelijk gebruik gemaakt van vestigingsfactoren en locatiekeuzen. Met andere woorden, er wordt gekeken naar de mogelijkheden van het landschap in het verleden: welke locaties waren geschikt voor bewoning (in het rivierengebied bijvoorbeeld hooggelegen oeverwallen, crevasses of rivierduinen) en welke in de nabijheid gelegen locaties waren geschikt voor landbouw en veeteelt.

Om een verwachtingskaart te completeren wordt gebruik gemaakt van historisch kaartmateriaal en de bekende verstoringen binnen een onderzoeksgebied. Bij deze verstoringen gaat het meestal om grootschalige verstoringen waarbij het gehele bodemarchief al is vernietigd. Voor het begrenzen van de verstoringen is het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) geraadpleegd. De archeologische verwachtingskaart is daardoor gedetailleerder en nauwkeuriger dan de IKAW voor het betreffende gebied, die hiermee overbodig wordt.

De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het opstellen van een beleidsadvieskaart, die vervolgens kan worden gebruikt door de gemeente voor toetsing van plannen op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op deze manier kan vroegtijdig rekening worden gehouden met de archeologie. In het verleden is dit lang niet altijd gebeurd, waardoor veel waardevolle archeologische resten verloren zijn gegaan. Om te voorkomen dat nog meer van het .bodemarchief. ongezien vernietigd zou worden door het toenemende aantal bodemingrepen, heeft de Raad van Europa in 1992 het Verdrag van Valletta (Malta) opgesteld. Ook Nederland heeft dit verdrag ondertekend. De uitgangspunten van het Verdrag van Malta zijn vertaald in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz); een wijzigingswet die onder andere de Monumentenwet uit 1988 wijzigt. De Wet is sinds september 2007 van kracht. De verantwoordelijkheid voor het behoud en beheer van het bodemarchief ligt sinds de nieuwe wetgeving bij de gemeenten. Het bestemmingsplan vormt daarbij het belangrijkste instrument voor de archeologische monumentenzorg. Voor gemeenten kunnen de door deskundigen opgestelde archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaarten als leidraad worden gebruikt voor zowel de planologische bescherming van archeologische waarden in het bestemmingsplan als voor het vaststellen van het benodigde archeologisch onderzoek dat bij voorbereiding van ruimtelijke plannen moet plaatsvinden.

Het onderzoek dat is uitgevoerd ten behoeve van het opstellen van de verwachtings- en beleidsadvieskaart voor de gemeente Uithoorn is verricht door het volgende projectteam: J. Huizer (fysisch geograaf/projectleider prospectieonderzoek ADC ArcheoProjecten) heeft de archeologische, historische en aardwetenschappelijke informatie geïnventariseerd, het verwachtingsmodel opgesteld en de archeologische verwachtingskaart vervaardigd. S.J.H. van der A (senior beleidsadviseur ADC Heritage) heeft de beleidsadviezen geformuleerd, die door J. Huizer op de beleidsadvieskaarten zijn weergegeven.

De autorisatie en inhoudelijke kwaliteitsborging berustte bij R.P.B. Torremans (senior archeoloog ADC ArcheoProjecten).

1.2 Verantwoording

Bij het opstellen van dit product is gebruik gemaakt van de volgende bronnen:

  • het Centraal Archeologisch Archief, het Centraal Monumenten Archief en de Archeologische Monumenten kaart, alle ontsloten via ARCHIS

  • Holland, de Archeologische Kroniek van de provincies Zuid- en Noord-Holland

  • rapporten van diverse archeologische onderzoeken, ter beschikking gesteld door de gemeente Uithoorn

  • de Cultuurhistorische Hoofdstructuur van de provincie Noord-Holland

  • historisch kaartmateriaal, waaronder:

    • -

      Minuutkaarten uit het begin van de 19e eeuw

    • -

      Topografische kaart uit 1849

    • -

      Bonnekaarten uit 1874-1898

  • het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN)

  • Aardwetenschappelijk kaartmateriaal:

    • -

      de bodemkaart van Nederland 1:50.000, blad 30 Oost en 31 West

    • -

      de geomorfologische kaart van Nederland 1:50.000, blad 30 Oost en 31 West - de geologische kaart van Nederland 1:50.000, blad 30 Oost

    • -

      de paleogeografische kaart van Nederland

  • overige aardwetenschappelijke en archeologische literatuur over het gebied

Uitgangspunt voor het reconstrueren van de opbouw van de ondergrond van de gemeente zijn de geologische kaart, de geomorfologische kaart en de bodemkaart op schaal 1:50.000. De begrenzing en interpretatie van de verschillende afzettingen is, waar nodig, verder verfijnd met behulp van hoogtegegevens van het AHN.

Op grond van de geïnventariseerde gegevens is, in combinatie met algemene kennis over bodemopbouw, bewoningsgeschiedenis van en locatiekeuzes in en rondom de gemeente Uithoorn, een archeologisch verwachtingsmodel opgesteld. Dit model geeft op basis van de meest recente wetenschappelijke inzichten en feitelijke waarnemingen binnen de gemeente een voorspelling over het voorkomen, de aard en de verspreiding van archeologische resten. De als bijlage in dit rapport opgenomen archeologische verwachtingskaart vormt een visualisatie van dit model.

De op de verwachtingskaart gebaseerde beleidsadvieskaart bevat zones waar wel of geen voorwaarden zijn verbonden aan toestemming om de bodem te mogen verstoren. De auteurs merken op dat de grenzen van deze zones met de grootst mogelijke nauwkeurigheid zijn bepaald op zoveel mogelijk en zo nauwkeurig mogelijke gegevens.

1.3 Leeswijzer

Het rapport is als volgt ingedeeld. Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 de ontwikkeling en bewoningsgeschiedenis van de gemeente beschreven. In hoofdstuk 3 wordt op basis van het voorgaande het archeologische verwachtingsmodel beschreven, dat ten grondslag ligt aan de archeologische verwachtingskaart. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 het Rijks- en provinciaal beleid samengevat en wordt in hoofdstuk 5 het advies voor het archeologisch selectiebeleid geformuleerd. Tevens wordt beschreven hoe de archeologische beleidsadvieskaart op basis van de verwachtingskaart en de beleidsmatige randvoorwaarden tot stand is gekomen en wordt per onderscheiden zone een toelichting gegeven op het beleidsadvies.

Bij het rapport bevinden zich twee losse kaartbijlagen, een tekstbijlage en een CD bijlage. De kaartbijlagen geven een grafische weergave van de bereikte resultaten. Kaartbijlage 1 vormt de archeologische verwachtingskaart. Kaartbijlage 2 is de archeologische beleidsadvieskaart.

De tekstbijlage bestaat uit een catalogus, waarin alle bekende vindplaatsen worden weergegeven.

In het rapport wordt regelmatig verwezen naar archeologische perioden. De opeenvolging van de verschillende perioden is weergegeven in tabel 1.

1.4 Onderzoeksgebied

Het onderzoeksgebied is circa 20 km2 groot en beslaat het grondgebied van de gemeente Uithoorn, die bestaat uit de kernen Uithoorn en De Kwakel.

Op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) heeft de gemeente een grotendeels (zeer) lage waarde. Slechts langs de Amstel is deze waarde hoog.

Op dit moment (peildatum 5 november 2009) staan er in de database van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) voor de gemeente drie AMK-terreinen en twee archeologische waarnemingen geregistreerd. Daarnaast staan er in de database van de RCE veertien archeologische onderzoeken geregistreerd.

2 Ontwikkeling en bewoningsgeschiedenis van de gemeente Uithoorn

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt globaal de ontwikkeling en bewoningsgeschiedenis van de gemeente behandeld.

Allereerst worden de vorming van het natuurlijke landschap en de bodem beschreven. Het is belangrijk om een beeld te schetsen van de ontwikkeling van het landschap, omdat het landschap in de prehistorie een belangrijke factor is geweest bij de keuze van locaties voor onder andere nederzettingen, grafvelden en akker- en weidegronden. Daarnaast heeft de mens op zijn beurt het landschap beïnvloed en omgevormd tot een cultuurlandschap.

Voor het beschrijven van de bewoningsgeschiedenis is onder meer gebruik gemaakt van de archeologische waarnemingen die in de gemeente zijn gedaan en die in ARCHIS zijn geregistreerd.

Eveneens worden de resultaten van diverse in de gemeente uitgevoerde archeologische onderzoeken gebruikt.

2.2 Geologie en geomorfologie

Pleistoceen

Tijdens de laatste ijstijd van het Pleistoceen, het Weichselien, die duurde van ongeveer 115.000 tot 10.000 jaar geleden, breidde het landijs zich vanuit Scandinavië sterk uit tot in het huidige Noord-Duitsland.

Hierdoor daalde de zeespiegel tot ongeveer 110 m beneden de huidige zeespiegelstand. De lage zeespiegelstand zorgde ervoor dat het klimaat in Nederland een uitgesproken continentaal karakter kreeg. Dit werd gekenmerkt door koude en droge omstandigheden en een open vegetatie met struiken en kruiden, de zogenaamde toendravegetaties. De open vegetatie zorgde ervoor dat op grote schaal zandverstuivingen konden plaatsvinden als gevolg van de overheersende westelijke wind, die vrij spel kreeg door de kale en droge omstandigheden. De afzettingen die hierbij werden gevormd, worden ook wel dekzanden genoemd en behoren tot de Formatie van Boxtel, Laagpakket van Wierden. Dekzanden bestaan uit zeer fijne tot matig grove zanden, zijn overwegend kalkloos, lichtbruin tot geelbruin van kleur en goed tot matig gesorteerd. [3] In de gemeente ligt het dekzand op een diepte van ongeveer 10 m beneden NA. [4]

Holoceen

Ongeveer 10.000 jaar geleden ging de laatste ijstijd over in de relatief warme periode waarin we ons nu bevinden, het Holoceen. Deze belangrijke temperatuurstijging had tot gevolg dat de in het Weichselien uitgebreide ijskappen begonnen af te smelten en daardoor de zeespiegel begon te stijgen. Ook de vegetatie veranderde van een open, koudeminnende vegetatie naar een gesloten berkenbos. [5] Als gevolg van de snel stijgende zeespiegel aan het begin van het Holoceen en de slechte ontwatering van het dekzandlandschap steeg de grondwaterspiegel en ontstonden grote moerassen en zoetwatermeren. Hier trad op grote schaal veenvorming op.

Het eerste veen dat op de dekzandgronden ontstond wordt gerekend tot de Basisveen Laag (onderdeel van de Formatie van Nieuwkoop). Op veel plaatsen is de laag weggeërodeerd door insnijding van getijdekreken. De oudste datering van de onderkant van de Basisveen laag is bepaald op circa 9935 jaar B. [6] Doordat de Basisveen Laag wordt bedekt door dikke pakketten jongere afzettingen, is het veen sterk samengedrukt tot een dikte van slechts circa 0,5 m. De top ervan bevindt zich in de gemeente Uithoorn op circa 9,5 m. NAP.

In de loop van het Holoceen neemt de snelheid van de zeespiegelstijging af. Hierdoor begint de huidige kustlijn gestalte te krijgen onder invloed van golfwerking en zeestromingen. De grote moerassen en zoetwatermeren verplaatsen zich verder landinwaarts en het onderzoeksgebied raakt steeds vaker overspoeld door de zee. Hierdoor worden in het onderzoeksgebied grote vlakten van getijdeafzettingen gevormd, die worden gerekend tot het Laagpakket van Wormer (onderdeel van de Formatie van Naaldwijk) en bestaan uit zeer fijn tot matig fijn zand en klei. De zandige afzettingen zijn overwegend in getijdegeulen, kreken en op daartussen liggende zandplaten afgezet. [7] Op het AHN is een klein gebied in het uiterste westen waarneembaar, dat relatief hoog gelegen blijkt te zijn. Dit gebied is te interpreteren als een voormalige kreek in het stelsel van getijdeafzettingen (zie afbeelding 1). Het Laagpakket van Wormer ligt direct op de Basisveen Laag of, in indien deze door erosieve processen is verdwenen, op het pleistocene dekzandpakket.

Door de verdere vorming van strandwallen breidde de kust zich verder westwaarts uit. Ook kon zich achter deze natuurlijke kustbarrière een betrekkelijk rustig lagunair milieu vormen. De beschermende werking van de strandwallen zorgde ervoor dat de grondwaterspiegel steeg, de lagune kon verzoeten en opnieuw veenvorming op kon treden. Het veen dat in deze periode werd gevormd wordt gerekend tot het Hollandveen Laagpakket van de Formatie van Nieuwkoop. Dit veen bestaat uit verschillende soorten zoals broek-, riet-, zegge- en veenmosveen.

Figuur 1. Vereenvoudigde geologische kaart van de gemeente Uithoorn.

De veenontginning

Vanaf de Vroege Middeleeuwen begon de mens steeds meer invloed uit te oefenen op het landschap. In die tijd, rond 800 na Chr., bestond het grondgebied van de gemeente Uithoorn grotendeels uit grote veenmoerassen doorsneden door kleinere en grotere veenriviertjes, waarvan de ten zuiden van de gemeente gelegen Amstel de voornaamste factor voor de ontwatering vormde.

Later werd begonnen met de ontginning van het veenlandschap vanuit deze natuurlijke wateren. Daar waar de natuurlijke veenwateren ontbraken werden, vaak bevaarbare, afwateringen (kanalen) gegraven.

Langs de veenwateren of de kanalen werden boerderijen gebouwd. Haaks op de zo ontstane ontginningsassen werden veel sloten gegraven in het veen, teneinde de ontwatering van het gebied te bevorderen en het beter geschikt te maken voor landbouw. Dit resulteerde door de vele parallelle sloten in een verkaveling bestaande uit smalle stroken land (strokenverkaveling). De regelmatige vorm van de strokenverkaveling werd veroorzaakt door een meer centrale leiding over het ontginningsproces door de Archeologiebeleid voor de gemeente Uithoorn

graven van Holland en de bisschoppen van Utrecht, die aanspraak maakten op onontgonnen veengebieden en die aan groepen kolonisten ter ontginning uitgaven. [8] Op een zeker ogenblik ontstond er veel vraag naar brandstof in de vorm van turf, vooral vanuit de grote steden. Voor veel boeren werd het financieel interessant om hun land niet langer als landbouwgrond in gebruik te houden, maar dit aan te wenden ten behoeve van turfwinning. Hierdoor ontstonden in een groot deel van Holland plassen. Deze waren van elkaar gescheiden door de langgerekte ontginningsassen, bestaande uit (rest)veen, of, zoals het geval is in de gemeente Uithoorn, bleef er een strook zogeheten "bovenland" achter langs de Amstel. Omdat hierop de boerderijen gelegen waren, bleven deze assen gespaard voor de vervening. Op figuur 1 is de strook bovenland goed zichtbaar. Op sommige plekken waren reeds voor de ontginning meren aanwezig als gevolg van erosie van de oevers van de veenriviertjes. Voorbeelden hiervan zijn het Braassemermeer en het Haarlemmermeer (dat oorspronkelijk bestond uit het Spieringermeer, het Haarlemmermeer en het Leidse Meer). De meren, die door natuurlijke erosie zijn ontstaan, kunnen dus worden onderscheiden van de door de veenontginning afgegraven plassen zoals de nu nog aanwezige Westeinderplassen en de Langeraarsche Plassen. Op het grondgebied van de gemeente Uithoorn bevond zich tot halverwege de 19e eeuw ook een aantal van deze zogeheten verveningsplassen, waaronder het Legmeer [9] en De Poel. De meeste verveningsplassen werden voornamelijk in de 17e en 18e eeuw drooggemalen; in Uithoorn was dit pas in de tweede helft van de 19e eeuw het geval. Het droogmalen gebeurde door eerst een ringdijk om de plas te leggen en de plas vervolgens door middel van windmolens droog te malen. Omdat het maaiveld in droogmakerijen beneden zeeniveau is gelegen, was na de drooglegging ook continue bemaling nodig. [10]

De droogmakerijen zijn in figuur 1 te herkennen aan de blauwe kleur; doordat het bovenliggende Hollandveen Laagpakket was verwijderd, is hier het Laagpakket van Wormer aan de oppervlakte komen te liggen. De dorpskernen die reeds voor de vervening bestonden, zijn nu op verhogingen in het landschap aanwezig. In de ondergrond van deze dorpskernen is het oorspronkelijke veen namelijk niet afgegraven.

Als gevolg van afslag aan de oevers van de meren kon meermolm ontstaan. Dit is verslagen veen; een mengsel van de afslag van de oevers en het organisch slik uit het meer. In diverse droogmakerijen was vlak na de drooglegging een 50 tot 70 cm dik pakket zwarte bagger aanwezig, die later door oxidatie veranderde in een humushoudende, rulle, zwarte bovengrond. Het resulterende bodemtype wordt gerekend tot de moerige eerdgronden en de tochteerdgronden. [11]

Sterk vereenvoudigd kan de opbouw van de holocene ondergrond van de gemeente Uithoorn als volgt worden weergegeven (zie tabel 2):

Geologische eenheid

Gemiddelde diepte in m -NAP

Hollandveen Laagpakket (veen)

4 - 1

Laagpakket van Wormer

(klei en zand) 9,50 - 4

Basisveen Laag (veen)

10 - 9,50

Laagpakket van Wierden (zand)

tot 10

Tabel 2: Vereenvoudigde geologische opbouw van de gemeente Uithoorn.

2.3 Bekende archeologische gegevens

In bijlage 1 is een catalogus opgenomen met daarin de vindplaatsen zoals deze in ARCHIS, de digitale archeologische database van de RCE, in de vorm van waarnemingen, AMK-terreinen et cetera zijn geregistreerd. Aan de hand van deze gegevens wordt in hoofdlijnen de bewoningsgeschiedenis van de gemeente Uithoorn geschetst.

2.3.1 De gemeente Uithoorn tijdens het Paleolithicum en Mesolithicum

Tijdens het Laat-Paleolithicum en Mesolithicum was er in het gebied geen sprake van open water en zullen de omstandigheden geschikt zijn geweest voor bewoning, zodat er op het Laagpakket van Wierden (dekzand) en op de Basisveen Laag archeologische resten uit die perioden aanwezig kunnen zijn. Gezien de grote diepte waarop deze niveaus voorkomen (circa 10 m beneden NAP) is hierover echter tot op heden niets bekend.

2.3.2 De gemeente Uithoorn tijdens het Neolithicum tot en met de Romeinse tijd

Vanaf het Neolithicum tot en met de Romeinse Tijd waren de omstandigheden voor bewoning in het grootste deel van het gebied ongunstig, aanvankelijk omdat het gebied in een waddenmilieu was gelegen (hierdoor werd het Laagpakket van Wormer gevormd) en later omdat er sprake was van een uitgestrekt veengebied, dat naar aangenomen wordt tot aan de middeleeuwse ontginning slecht toegankelijk zal zijn geweest. Dit verklaart waarom er in de gemeente geen archeologische resten bekend zijn die ouder zijn dan laatmiddeleeuws.

Een uitzondering wordt gevormd door een relatief hoog gelegen gebied in het uiterste westen van de gemeente (in de droogmakerij), dat is geïnterpreteerd als een voormalige kreek in het stelsel van getijdeafzettingen.

2.3.3 De gemeente Uithoorn tijdens de Middeleeuwen en Nieuwe Tijd

Vanaf de Karolingische tijd, de periode 725 - 900 na Chr., trok men langs kleinere riviertjes en veenstroompjes het binnenland in, waarna het veenoppervlak geleidelijk aan in cultuur gebracht werd.

Ten noorden van de huidige kern Uithoorn bevond zich tijdens de Middeleeuwen het dorp Thamen. Deze nederzetting kreeg in 1249 een kerk, die als dochterkerk werd afgescheiden van de parochie van de kerk van Mijdrecht. Blijkens een kaart uit 1745 moet dat hebben bestaan uit lintbebouwing op een ontginningsas (de Thamerdijk). Een restant hiervan is nog aanwezig in de gemeente.

3 Het archeologische verwachtingsmodel voor de gemeente Uithoorn

3.1 Inleiding

In een verwachtingsmodel wordt beargumenteerd op basis van welke gegevens er aan een bepaald gebied een bepaalde archeologische verwachting wordt toegekend. De verwachtingskaart vormt een directe grafische weergave van het verwachtingsmodel en is op kaartbijlage 1 weergegeven.

3.2 Het archeologisch verwachtingsmodel

Zoals in paragraaf 2.2 reeds is uiteengezet is de gemeente Uithoorn gelegen in een gebied waar zich tijdens het Holoceen (de laatste circa 10.000 jaar) lange tijd open water heeft bevonden. Daarvoor kan op het pleistocene dekzand (Laagpakket van Wierden) en de Basisveen Laag, langs getijdekreken, tijdens het Paleolithicum en Mesolithicum bewoning mogelijk zijn geweest. Het is echter zeer goed mogelijk dat deze niveaus later, al dan niet gedeeltelijk, zijn geërodeerd. Bovendien bevinden deze niveaus zich op een aanzienlijke diepte (circa 10 meter beneden het maaiveld). Om deze redenen worden deze hier buiten beschouwing gelaten.

In de periode (ongeveer vanaf het Neolithicum) dat het Laagpakket van Wormer werd afgezet was het gebied niet of nauwelijks geschikt voor bewoning. Vanaf enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling begon zich vrijwel overal in de gemeente een uitgestrekt veenmoeras (Hollandveen Laagpakket) te vormen, dat tot aan de middeleeuwse ontginning enige, zij het beperkte (langs de Amstel), bewoningsmogelijkheden bood.

Resumerend kan worden gesteld, dat het archeologisch verwachtingsmodel voor de gemeente Uithoorn uitsluitend betrekking heeft op de perioden na het Neolithicum.

3.2.1 Laagpakket van Wormer

Laagpakket van Wormer (slechts in de droogmakerijen aan het oppervlak) In het gebied waar het veen is afgegraven en waar zich thans droogmakerijen bevinden, ligt het Laagpakket van Wormer aan de oppervlakte. Deze geologische eenheid is in open water ontstaan, waardoor de kans zeer klein is dat zich op dit niveau in de prehistorie mensen hebben gevestigd. Op AHN-beelden is wel enig reliëf zichtbaar (het onderscheid is ook op figuur 1 aangegeven), maar de verwachting is dat, mochten de relatief hoge gedeelten al mogelijkheden hebben geboden voor bewoning, de kans groot is dat de archeologische resten door de vervening en de daaropvolgende situering op de bodem van de veenplassen, zijn aangetast. Om deze reden geldt voor de droogmakerijen een lage archeologische verwachting. De basis van het Laagpakket van Wormer ligt op een diepte van circa 9,5 meter .NAP; de archeologische verwachting is middelhoog, maar vanwege de grote diepteligging niet op de verwachtingskaart weergegeven. Bij zeer diepe bodemingrepen moet wel rekening worden gehouden met archeologische resten uit de prehistorie.

3.2.2 Hollandveen Laagpakket

De verwachtingswaarde van het Hollandveen Laagpakket is middelhoog. Vanaf het einde van de Bronstijd werd naar huidige inzichten periodiek op het veen zelf gewoond. Door het in cultuur nemen van het veenoppervlak tijdens de Late Middeleeuwen, nam de geschiktheid voor bewoning bovendien toe.

3.2.3 Ontginningassen

Zoals eerder gezegd, concentreerde de bewoning in de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd zich in het veengebied op de ontginningsassen. De ontginningsassen (weergegeven als een 100 m brede zone) kennen voor deze periode een hoge archeologische verwachtingswaarde.

3.2.4 Historische kernen

Uit diverse schriftelijke bronnen is bebouwing uit de Late Middeleeuwen (vanaf de 11e eeuw) of Nieuwe tijd bekend. Het betreft op basis van topografische kaarten uit de eerste helft van de 19e eeuw gelokaliseerde en begrensde dorpskernen. [12] Deze dorpskernen bestaan nog steeds, zij het dat ze in de tweede helft van de 20e eeuw veelal zijn uitgebreid. De verwachting voor bewoningsresten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd concentreert zich grotendeels in de (oude) kernen van de huidige dorpen.

De historische kernen zijn op de verwachtingskaart aangegeven met een hoge archeologische verwachting voor resten vanaf de Middeleeuwen.

3.2.5 Het maritieme cultuurlandschap

Naast het cultuurlandschap op land (waarvan de archeologie gezien kan worden als de wetenschap die de cultuurlandschappen uit het verleden onderzoekt), bestaat ook het begrip maritiem cultuurlandschap, wat in de NOaA (Nationale Onderzoeksagenda Archeologie) enerzijds wordt gedefinieerd als de archeologische resten boven en onder water, en anderzijds als de verzameling van aspecten die te maken hebben met de maritieme infrastructuur. Hierbij gaat het om bijvoorbeeld scheepsresten, scheepshellingen, sluizen, bruggen en dammen, maar ook om constructies en overblijfselen van de met de scheepvaart samenhangende industrieën en ambachten. In dit kader wordt onderscheid gemaakt tussen het economische landschap (visserij, zoutproductie), het hulpbronnenlandschap (bossen, scheepswerven, smederijen), het transportlandschap (boeien, vuurtorens, vuren, kanalen, overslagpunten, havens), het machtslandschap (fortificaties, versperringen), het cognitieve landschap (plaatsnamen, gedocumenteerde ervaringen van mensen), het recreatieve landschap (vrije tijd) en het rituele landschap. [13]

Met name de Amstel is in dit verband vermeldenswaardig, aangezien aangenomen mag worden dat deze werd gebruikt als vaarroute naar Amsterdam.

Naast resten van wrakken van schuiten en scheepjes kunnen mogelijk ook aan de scheepvaartnavigatie gerelateerde elementen (zoals boeien en bakens) verwacht worden. De exacte locatie hiervan is echter onvoorspelbaar; hierdoor geldt deze verwachting overal in het huidige en in het inmiddels gedempte open water.

De periode vanaf wanneer maritieme vondsten verwacht kunnen worden is, voor zover het natuurlijke waterlopen betreft, de Romeinse Tijd. Daarnaast en vooral worden in de gegraven weteringen en vaarten maritieme resten verwacht uit de Middeleeuwen en Nieuwe Tijd.

4 Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid

4.1 Inleiding

De in de hoofdstukken hiervoor beschreven archeologische verwachtingskaart vormt samen met het geldende rijks- en provinciale beleid en de gemeentelijke beleidsambitie de basis voor het opstellen van een archeologische beleidsadvieskaart. De volgende hoofdstukken vormen de inleiding en toelichting op de archeologische beleidsadvieskaart voor de gemeente Uithoorn. Op de beleidsadvieskaart en in de begeleidende tekst staat verwoord hoe in het planproces moet worden omgegaan met de verschillende bekende archeologische terreinen en verwachtingszones, in het bijzonder in relatie met ruimtelijke ontwikkelingen.

Waar archeologische waarden zijn vastgesteld of worden verwacht, wordt aangegeven welke beperkende maatregelen van toepassing zijn en welke vervolgstappen bij bodemingrepen noodzakelijk zijn. Indien bestuurlijk vastgesteld, fungeert de archeologische beleidsadvieskaart als een grafische weergave van het gemeentelijk archeologiebeleid. De kaart is dan formeel richtinggevend bij de ontwikkeling van nieuwe, of het aanpassen van bestaande, ruimtelijke plannen, maar ook in procedures voor het uitvoeren van civiele werken en bodemsaneringen. Als een consequentie hiervan zal het archeologiebeleid ook in de gemeentelijke uitvoeringsprotocollen en procedures moeten worden ingebed.

Het overnemen van de archeologische terreinen en verwachtingszones van de beleidsadvieskaart in de bestemmingsplannen met de bijbehorende regels is de volgende stap om het archeologiebeleid een plaats te geven in de ruimtelijke ordening en het hanteerbaar en handhaafbaar te maken voor de betrokken ambtenaren, particulieren en ontwikkelaars.

Het opnemen van een archeologische paragraaf in bestemmingsplannen is soms niet eenvoudig of snel te realiseren. Een verordening voorziet in een overgangssituatie door het college van Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid te geven nadere regels te stellen voor verstorende activiteiten in een archeologisch monument of verwachtingsgebied. Deze nadere regels kunnen dezelfde regels zijn die gaan gelden indien een aanlegvergunning zou worden aangevraagd op grond van een aangepast bestemmingsplan, waarin wel een archeologische paragraaf is opgenomen. De gemeente Uithoorn kiest ervoor een archeologieverordening op te stellen vooruitlopend op het vaststellen van nieuwe, .archeologievriendelijke., bestemmingsplannen.

Het met het opstellen van de verwachtingskaart verkregen inzicht in de archeologische waarden van de gemeente biedt daarnaast een kader en inspiratiebron waaruit geput kan worden bij ruimtelijke plannen op het gebied van ontwerp, maar ook op andere beleidsterreinen als welzijn, recreatie en toerisme, educatie en economie.

Alvorens op het beleidsadvies en de te nemen maatregelen in te gaan volgt eerst een algemeen deel over de wettelijke kaders en het huidige archeologiebeleid van het Rijk, de provincie Noord-Holland en de gemeente. Daarna wordt het beleidsadvies geformuleerd per in de verwachtingskaart aangegeven en onderscheiden gebied.

4.2 Rijk

4.2.1 Rijkstaken en -bevoegdheden

De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) beheert namens de Minister van OCW de lijst van wettelijk beschermde archeologische monumenten. De RCE is verantwoordelijk voor het beheer van het landelijke archeologische informatiesysteem ARCHIS en verricht onder andere onderzoek naar degradatie van het bodemarchief en vormen van beheer. In haar hoedanigheid van kenniscentrum verricht de RCE geen uitvoerende (opgravings-)taken. Wel is de RCE verantwoordelijk voor het toekennen van opgravingsbevoegdheid aan uitvoerende partijen (overheden en bedrijven).

Het Rijk, in casu de RCE, treedt voor elke wijziging van archeologische rijksmonumenten (zoals bepaald in de Monumentenwet 1988 artikel 11), bij grote infrastructurele projecten die vallen onder de Tracéwet, de Wet Milieubeheer, en bij grote provincie-overschrijdende projecten op als bevoegd gezag.

Omdat de Minister van OCW verantwoordelijk is voor het functioneren van het archeologisch bestel, heeft het Ministerie van OCW samen met de archeologische branche een kwaliteitssysteem opgezet dat bestaat uit drie onderdelen:

  • de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), waarin de werkprocessen beschreven staan;

  • de Erkenningsregeling voor bedrijven die archeologische werkzaamheden uitvoeren, en

  • het Beroepsregister, waarin alle professionele archeologen die in Nederland werkzaam zijn worden opgenomen, met hun bijbehorende kwalificaties en specialisaties.

Om toezicht te houden op de kwaliteit van de uitvoering van archeologisch onderzoek is de Erfgoedinspectie ingesteld.

4.2.2 Wet op de archeologische monumentenzorg

Tot in de jaren negentig van de vorige eeuw was archeologie vooral een rijksaangelegenheid. Sinds de ondertekening van het Europese .Verdrag van Malta. in 1992 zijn de opvattingen over hoe om te gaan met het archeologisch erfgoed ingrijpend veranderd. De belangrijkste punten in dit verdrag zijn:

  • Behoud in de bodem: waardevolle archeologische resten moeten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven.

  • Geïntegreerd behoud van het archeologisch erfgoed: het archeologisch belang moet worden meegewogen in de ruimtelijke ordeningsprocessen.

  • Financiering van archeologisch onderzoek en behoud: initiatiefnemers van bodemverstorende activiteiten zijn financieel verantwoordelijk voor het noodzakelijk archeologisch onderzoek.

  • Bewustmaking van het publiek: door de onderzoeksresultaten beschikbaar en beleefbaar te maken wordt het publiek bewust gemaakt van de waarde van het archeologisch erfgoed.

Met de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) op 1 september 2007 is het Verdrag van Malta vertaald in Nederlandse wetgeving, door aanpassing van onder andere de Monumentenwet 1988. De belangrijkste punten, zoals hierboven genoemd, zijn in de Wamz opgenomen:

Behoud in de bodem:

Het Verdrag van Malta vraagt allereerst om zo goed en zo vroeg mogelijk rekening te houden met de (mogelijke) aanwezigheid van archeologische waarden in de bodem. Behoud in de bodem (in situ) is daarbij het streven.

Wanneer een archeologische vindplaats uit het oogpunt van (inter)nationale geschiedenis bijzonder belangrijk of representatief is, wordt het terrein waar deze vindplaats zich bevindt aangewezen als rijksmonument. Behoud in de bodem is bij beschermde monumenten het uitgangspunt. Wanneer zich toch omstandigheden voordoen waardoor behoud in de bodem niet mogelijk is, dient een Monumentenvergunning te worden aangevraagd.

Naast archeologische rijksmonumenten zijn er ook terreinen die niet als rijksmonument zijn aangemerkt, maar die wel belangrijke archeologische waarden herbergen en dus bescherming verdienen. Dit zijn de terreinen die voorkomen op de Archeologische Monumentenkaart. Voor de bescherming van deze terreinen kan gekozen worden voor plaatsing op de gemeentelijke monumentenlijst via een gemeentelijke monumenten- of archeologieverordening. De andere mogelijkheid is bescherming via het bestemmingsplan.

Tenslotte zijn er de zones met een bepaalde archeologische verwachting. Ook deze kunnen worden beschermd via het bestemmingsplan: bestemmingen kunnen zodanig worden vastgesteld dat mogelijk aanwezige archeologische waarden in de bodem worden beschermd.

Geïntegreerd behoud van het archeologisch erfgoed:

Door aan te sluiten bij het bestemmingsplan en de Milieueffectrapportage-procedure is inhoud gegeven aan de door het Verdrag van Malta beoogde afstemming en overeenstemming tussen de onderscheidende behoeften van de archeologie en de ruimtelijke ordening. Hierdoor is het ook mogelijk dat overleg plaatsvindt tussen archeologen, stedenbouwkundigen en planologen, en dat ontwikkelingsplannen zo nodig ten gunste van het behoud van het bodemarchief worden opgesteld.

De financiering van archeologisch erfgoed en behoud:

Initiatiefnemers in het kader van de Milieueffectrapportages, de verantwoordelijken voor bestemmingsplannen en de aanvragers van bouw-, aanleg- en ontgrondingenvergunningen, kunnen worden verplicht de kosten voor hun rekening te nemen van het noodzakelijk archeologisch (voor)onderzoek.

Bewustmaking van het publiek:

Deze verdragsbepaling is vooral op de praktijk gericht en kan leiden tot activiteiten waarvoor geen wettelijke bepaling nodig is. Wel zijn de provincies verantwoordelijk gemaakt voor de instandhouding van depots voor bodemvondsten. Uiteindelijk moeten de vondsten die zijn gedaan bij archeologisch onderzoek op verantwoorde wijze worden opgeslagen en eventueel toegankelijk worden gemaakt voor het publiek. De invulling van de publieksfunctie van deze depots is een verantwoordelijkheid van de depothouder.

4.2.3 De Nota Belvedere

Belvedere is de naam van het rijksbeleid van de ministeries OCW, VROM, LNV en V&W dat loopt van 1999 t/m eind 2009 en beoogt om de cultuurhistorie meer richtinggevend te laten zijn in de ruimtelijke inrichting van Nederland. Belvedere heeft vorm gekregen door projecten in de praktijk. In de Nota Belvedere [14] werden 70 Belvedere-gebieden aangewezen met een hoge cultuurhistorische waardering. Een gedeelte van de Stelling van Amsterdam bevindt zich in de gemeente Uithoorn. Deze stelling is een Belvedere-gebied dat door UNESCO op de Lijst Werelderfgoed is geplaatst. Het Rijk heeft de Stelling in 2004 aangewezen als Nationaal Landschap.

Het Fort aan de Drecht en het Fort De Kwakel zijn onderdelen van de Stelling van Amsterdam. In het Provinciaal Beeldkwaliteitsplan en het Ruimtelijk Beleidskader Stelling van Amsterdam heeft de provincie Noord-Holland de landschappelijke kwaliteiten beschreven die zij in de stellingzone, kernzone en monumentenzone van het Nationaal Landschap wil realiseren. Het Provinciaal Beeldkwaliteitsplan is een grofmazig plan. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de detailinvulling en de integratie met andere gemeentelijke beleidsterreinen.

Belvedere-gebieden zijn indicatief voor de gebieden in Nederland waar cultuurhistorie nadrukkelijk aandacht behoort te krijgen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor deze gebieden is nieuw beleid gewenst. De Stelling van Amsterdam heeft geen archeologische betekenis en slechts zeer ten dele betekenis op grond van de agrarische functie, maar is van zeer grote historisch-(steden)bouwkundige betekenis.

4.3 Provincie

4.3.1 Wettelijke taken en bevoegdheden

De wettelijke taken en bevoegdheden van provincies kunnen als volgt worden samengevat:

Wanneer naar het oordeel van de provincie oude bestemmingsplannen onvoldoende bescherming bieden aan waardevolle archeologische vindplaatsen, kan zij archeologische attentiegebieden aanwijzen.

Hiermee kan zij een gemeente verplichten het betreffende bestemmingsplan versneld aan te passen ten behoeve van de bescherming van de archeologische waarden.

Het provinciale gebiedsgerichte beleid vormt het kader waartegen gemeentelijke bestemmingsplannen, bestemmingsplanwijzigingen en ruimtelijke inrichtingsplannen door de provincie worden getoetst. Naar verwachting zal de provincie de komende jaren steeds meer sturing geven op het gebied van cultuurhistorische waarden.

De provincie fungeert als bevoegd gezag als het gaat om het afgeven van ontgrondingvergunningen en bij veel Milieueffectrapportages. De provincie kan in deze gevallen aan initiatiefnemers eisen stellen of regels verbinden aan de te verlenen vergunning of het te nemen besluit.

De provincie heeft tot taak een provinciaal depot voor bodemvondsten in stand te houden. Daarnaast heeft de provincie de bevoegdheid gemeentelijke depots aan te wijzen.

In de meeste provincies zijn de laatste jaren, ter ondersteuning van gemeenten, erfgoedhuizen en steunpunten opgericht. Deze instellingen vervullen een adviesrol op het gebied van archeologie, monumenten en historische geografie. In Noord-Holland is dit de organisatie Cultureel Erfgoed Noord- Holland, gevestigd in Haarlem.

4.3.2 De provincie en de Wet ruimtelijke ordening (Wro)

Met de introductie van de (nieuwe) Wro zal de provinciale goedkeuring van bestemmingsplannen komen te vervallen. In plaats daarvan krijgt de provincie drie instrumenten om haar beleid juridisch door te laten werken richting gemeenten:

  • de aanwijzing,

  • de algemene regels (provinciale verordening), en

  • het inpassingsplan (met het projectbesluit).

Daarnaast kunnen provincies zienswijzen indienen tijdens de bestemmingsplanprocedure.

4.3.3 Eigenstandig provinciaal beleid

Het archeologiebeleid van de provincie Noord-Holland richt zich op het leesbaar houden van de ontstaansgeschiedenis van de provincie. De provincie is voorstander van het bewaren van het erfgoed in de bodem (in situ). Om het behoud in de bodem van zoveel mogelijk archeologische waarden te waarborgen, zal de provincie in zowel haar eigen ruimtelijke plannen als in de plannen die zijn toetst het behoud als afwegingscriterium mee laten wegen.

Archeologiebeleid voor de gemeente Uithoorn

De meeste archeologische vindplaatsen zijn onbekend, omdat ze onder het maaiveld verborgen liggen. Om te voorkomen dat de waardevolle informatie verloren gaat, moeten deze overblijfselen zo vroeg mogelijk in de planontwikkeling door een archeologisch vooronderzoek worden gelokaliseerd en gewaardeerd. Bij toetsing wordt nagegaan of bij de planvorming voldoende archeologisch vooronderzoek is verricht op basis waarvan een afgewogen besluit kan worden genomen.

Wanneer behoud niet mogelijk is, wordt allereerst vastgesteld of de aantasting onvermijdelijk wordt geacht. Er moet een zwaarwegend maatschappelijk belang in het geding zijn, wil de aantasting als onvermijdelijk worden aangemerkt. Ook moet worden vastgesteld dat er redelijkerwijs geen alternatieve oplossingen voorhanden zijn. Indien de aantasting onvermijdelijk is dient de informatie van het bodemarchief te worden veiliggesteld door middel van een wetenschappelijk verantwoord onderzoek, uitgevoerd volgens algemeen geldende normen/richtlijnen KNA.

Streekplan Noord Holland Zuid

Het ruimtelijke beleid voor de provincie is vastgelegd in de streekplannen Noord-Holland-Noord en Noord-Holland-Zuid. In het kader van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening ontwikkelt de provincie een structuurvisie voor haar gehele grondgebied. Een belangrijk onderwerp voor de beleidsuitgangspunten in het streekplan Noord-Holland-Zuid voor Uithoorn is:

Behoud en ontwikkeling van cultuurhistorische waarden: Cultuurhistorische (archeologische, bouwkundige, stedenbouwkundige en historisch geografische) waarden moeten in het ruimtelijk beleid worden gerespecteerd (aanlegvergunningstelsel) en zo mogelijk nog beter tot hun recht worden gebracht. Kansen liggen wellicht in functiecombinatie en meervoudig ruimtegebruik. Van gemeenten wordt gevraagd om, daar waar aan de orde, de ruimtelijke ontwikkeling in een beeldkwaliteitplan uit te werken.

Beleidskader Landschap en Cultuurhistorie

In het provinciale beleidskader Landschap en Cultuurhistorie staat in teksten en op kaarten aangegeven waarmee op het gebied van landschap en cultuurhistorie rekening gehouden moet worden bij nieuwe ontwikkelingen en wat de aangrijpingspunten kunnen zijn voor meer kwaliteit bij de planvorming. De provincie staat een ontwikkelingsgerichte benadering voor (behoud door ontwikkeling), met behoud van kwaliteit en het ontwikkelen van nieuwe kwaliteit. De ontwikkelingen moeten zodanig worden uitgewerkt dat de geschiedenis van het landschap leesbaar blijft. Het beleidskader is enerzijds een vertrekpunt voor partijen die betrokken zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen, zoals gemeenten, ontwikkelaars en ontwerpers.

Anderzijds is het ook voor de provincie het kader waaraan wij plannen toetsen. De nota biedt handvatten voor het opstellen van beeldkwaliteitsplannen, bestemmingsplannen en projectbesluiten en vormt daarnaast met het streekplan het toetsingskader voor beeldkwaliteitsplannen en bestemmingsplannen.

Uithoorn ligt in de regio Veenstromenland, tussen Vecht en Amstel. Het landschapsbeeld ten zuiden van Amsterdam wordt in beginsel bepaald door uitgestrekte veenkussens, waartussen veenrivieren zich een weg naar het voormalige IJsselmeer zoeken. De hoogveenkussens zijn in de middeleeuwen ontgonnen vanaf de omringende rivieren. Aan de oevers van de rivieren werden de boerderijen gebouwd, waardoor het centrale gebied volledig open en onbebouwd bleef. Min of meer loodrecht op de rivieren werden sloten gegraven om het veenkussen te ontwateren. Doordat men vanaf alle kanten naar het midden toewerkte ontstond de kenmerkende radiale percelering.

Aanvankelijk lag het veenkussen zo hoog, dat het overtollige water vrij naar de rivieren kon stromen. Door de ontwatering en het landbouwkundig gebruik daalde het oppervlak echter snel. De bodemdaling bracht met zich mee dat de gebieden niet langer geschikt waren voor akkerbouw en dat de rivieren van kaden moesten worden voorzien. Daardoor konden de sloten hun water niet meer rechtstreeks lozen op de rivieren. Er werden weteringen gegraven waarin het water uit de polder werd verzameld, op een paar punten werd het water met behulp van molens geloosd op de rivieren.

Ooit waren de veenrivieren de belangrijke structuurlijnen van deze regio. Aan deze rivieren, met name langs Amstel en Vecht, stonden tal van landgoederen en buitenplaatsen. Het waren met name de Amstel en de Vecht die zich tot lustwarandes ontwikkelden. Dankzij hun goede bereikbaarheid over het water en via het jaagpad langs de rivieren bouwden welgestelde Amsterdammers aan de oevers van Amstel en Vecht hun buitenplaatsen en landgoederen. Vroeger lag aan de Amstel een reeks van buitenplaatsen.

Hier zijn er nog drie van over: Oostermeer (1728), Westeramstel (hiervan resteert alleen nog de tuinaanleg met het rococo inrijhek) en Amstelrust (1740).

Nu wordt dit landschap veelvuldig doorsneden door grote infrastructurele werken. Dit leidt tot een verlies aan historische, ruimtelijke en ecologische samenhang. De Amstel en de aangrenzende weilanden en bospercelen steken als een groene scheg diep het stedelijk gebied in. Van groot belang is het behoud van het veenstromenland tussen Amsterdam en het Gooi. Daarnaast gaat het voor deze regio om behoud van de afwisseling van de verdichte oevers aan weerszijden van de Vecht en de Amstel en de openheid en het graslandkarakter van de aangrenzende polders.

Het provinciaal beleid is gericht op een zodanige ontwikkeling van het gebied dat het landschap .zijn verhaal kan blijven vertellen., dat de ontwikkelingsgeschiedenis aan het landschap afleesbaar blijft. Dat betekent voor de veenrivieren zelf dat het accent ligt op versterken en ontwikkelen. Daarbij richt het beleid zich in deze regio in het bijzonder op het tegengaan van fragmentatie, op herstel van de ruimtelijke en historische samenhangen en op herstel van de samenhang stad.land. Daarnaast behoeven de Stelling van Amsterdam en de inpassing van de infrastructuur afzonderlijke aandacht.

Stelling van Amsterdam

In 1996 is de Stelling van Amsterdam toegevoegd aan de Werelderfgoedlijst van de UNESCO. Op het grondgebied van Uithoorn bevinden zich de Forten De Kwakel en Aan de Drecht. De forten, batterijen en defensiedijken met de daarbij behorende vuurlinie hebben een zeer hoge historische geografische waarde. De vuurlinie volgt als wal het beloop van de polderdijken. Deze bedijkingen bestonden reeds voor de aanleg van de stelling en werden slechts ten behoeve van de militaire bestemming aangepast door ze op te hogen, van steunberm en traversen te voorzien en door een gedekte weg aan keelzijde te leggen (de huidige Vuurlijn). Tussen de voormalige aarden batterijen I en II in deze linie werd ter hoogte aan de Poelweg in de jaren 1891-1893 de damsluis aangelegd, met het doel de 'Hoofdtocht van de Legmeerpolder af te sluiten' Het landschap rondom de Stelling van Amsterdam wordt beschermd. De provincie heeft zich in het beeldkwaliteitplan (vastgesteld op 23 september 2008) uitgesproken voor het beperken van bebouwing in het gebied. Over dit plan is overleg gepleegd met betrokken partijen zoals gemeenten, forteigenaren en fortbeheerders. Het beeldkwaliteitplan wordt onderdeel van de structuurvisie van de provincie Noord-Holland. In het beeldkwaliteitplan zijn criteria voor ontwikkelingen bij/in de stelling geformuleerd. Voor het zuidwestelijk deel (waarin Uithoorn valt) zijn dit:

  • Doorgaande lijn van de verdedigingsdijken herkenbaar maken.

  • Aan weerszijden van de verdedigingslijn een strook van minimaal 100 meter vrijhouden, rond de forten in een cirkel van 1000 meter een groen kader openhouden.

  • Bij doorsnijdingen van de hoofdverdedigingslijn door infrastructuur moet de dijk in massa dominant zijn ten opzichte van het doorsnijdende element.

  • Verbindingen tussen forten en hoofdverdedigingslijn behouden en versterken.

De provincie zal in haar structuurvisie aangeven in hoeverre er ten aanzien van bebouwingsmogelijkheden ruimte is voor maatwerk.

Cultuurhistorische waardenkaart

De provincie heeft de historische objecten en structuren van Noord-Holland in kaart gebracht op de cultuurhistorische waardenkaart (CHW). De archeologische gegevens op de kaart zijn gebaseerd op de geactualiseerde versie van de AMK.

Op de Cultuurhistorische waardenkaart staan in de gemeente Uithoorn drie gebieden aangegeven als van grote archeologische waarde, te weten de Ringvaart/De Banken (bewoningssporen) en de historische kernen van Uithoorn en De Kwakel.

4.4 Gemeente

4.4.1 Wettelijke taken en bevoegdheden

Met de inwerkingtreding van de Wamz is de zorg van gemeenten voor hun archeologisch erfgoed niet langer vrijblijvend. Gemeenten moeten verantwoordelijkheid nemen voor de archeologische monumentenzorg. Dat betekent overigens niet dat gemeenten verplicht zijn om in ruimtelijke plannen altijd voorrang te geven aan de archeologie, maar wel dat ze het behoud van archeologische waarden zullen moeten afwegen tegen andere belangen.

De Wamz heeft de volgende consequenties voor de gemeente:

  • Archeologie is primair een gemeentelijke verantwoordelijkheid geworden.

  • De gemeente moet archeologiegevoelige gebieden opnemen in de bestemmingsplannen.

  • De gemeente mag zelf voorwaarden stellen of ontheffing verlenen bij vergunningverlening.

  • De gemeente is verantwoordelijk voor, en aanspreekbaar op, haar beslissingen en keuzes met betrekking tot het archeologisch erfgoed.

De gemeente Uithoorn heeft nog geen eigen archeologiebeleid. Hieronder worden enkele gemeentelijke beleidsdocumenten besproken die raken aan cultuurhistorie en archeologie.

4.4.2 Monumentenverordening Uithoorn 1997

Op 26 juni 1997 is de Monumentenverordening Uithoorn in werking getreden. Deze verordening is vooral gericht op de ´gebouwde´ monumenten en niet zozeer op de archeologische monumenten. Artikel 8 van de verordening regelt dat een vergunning nodig is om een beschermd gemeentelijk monument te verstoren. Dit geldt ook voor archeologische monumenten. Over opgravingen en vondsten is niets in de verordening geregeld. Reden hiervoor is volgens de toelichting op de verordening dat deze aspecten uitputtend in de Monumentenwet 1988 zijn geregeld.

4.4.3 Structuurvisie

In september 2009 heeft gemeente de Structuurvisie vastgesteld, om richting te kunnen geven aan toekomstige ontwikkelingen. Uithoorn kent een duidelijk tuinstedelijk/economisch en een landelijk gezicht. Daartussen ligt een overgangszone waar een tuinstedelijke of landelijk karakter niet duidelijk zichtbaar is. Daarentegen komen in het dorpscentrum en in Thamerdal de twee gezichten van de gemeente juist samen. In deze gebieden liggen kansen om zowel het landelijke, dorpse als het tuinstedelijke, economische karakter van de gemeente Uithoorn te versterken:

  • Het dorpshart aan de Amstel met ruimte voor winkels en voorzieningen.

  • Het overgangsgebied langs de Vuurlinie met kansen om de aanwezige groene, cultuurhistorische en ecologische waarden te versterken en mogelijkheden voor recreatieve functies.

In de structuurvisie komt niet alleen deze ambitie aan de orde maar ook het beleidskader, de analyses, randvoorwaarden, stappen en keuzes op basis waarvan de visie is geformuleerd en een uitwerking Archeologiebeleid voor de gemeente Uithoorn daarvan in de verschillende gezichten. Daarbij zijn per gezicht opgaven opgenomen. Deze kunnen dienen als toetsingskader bij nieuwe ontwikkelingen en zijn ook de basis voor de uitvoeringsagenda. Daarin staan de projecten waarmee actief uitvoering aan de visie kan worden gegeven.

De structuurvisie vormt een strategisch en integraal visiedocument voor Uithoorn. De visie legt de ontwikkelingsrichtingen vast in een consistent geheel en geeft antwoord op de samenhang tussen ruimtelijke maatschappelijke en sociale vraagstukken die nu actueel zijn en in de nabije toekomst denkbaar zijn. De structuurvisie vormt daarmee het kader, het raamwerk op basis waarvan plannen getoetst, ontwikkeld en uitgewerkt kunnen worden.

De opgaven die de gemeente zich stelt op cultuurhistorisch gebied zijn de volgende:

  • De Stelling van Amsterdam met haar forten versterken, vrijhouden en de zichtbaarheid en herkenbaarheid vergroten.

  • De samenhang en het historische karakter van het dorpscentrum versterken met nieuwe karakteristieke bebouwing.

  • Versterken van de beleefbaarheid van het Amstelfront en vaarrecreatie, versterken functie van passantenhaven.

4.4.4 Bestemmingsplan Landelijk Gebied (2005)

In het bestemmingsplan Landelijk Gebied is het buurtschap De Banken opgenomen als archeologisch waardevol terrein (dit is tevens een terrein van hoge archeologische waarde). Hier zijn vrijwel direct onder het maaiveld bewoningssporen uit de Late Middeleeuwen te verwachten. Het bestemmingsplan stelt dat archeologische waarden bedreigd kunnen worden door grondwerkzaamheden samenhangend met bijvoorbeeld de aanleg van nieuwe wegen, bebouwing en watergangen. De hoge archeologische waarde van het terrein bij De Banken dient te worden behouden. In de regels behorende bij dit bestemmingsplan is deze bescherming geregeld onder artikel 20: Archeologisch waardevol terrein. Volgens dit artikel zijn bouwwerken slechts toegestaan wanneer aangetoond is dat de archeologische waarden niet onevenredig geschaad (kunnen) worden. Grondwerkzaamheden dieper dan 50 cm [15] en andere genoemde activiteiten die de archeologische belangen onevenredig (kunnen) schaden zijn aanlegvergunningplichtig. Aan de bouw- en aanlegvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld in het belang van de bescherming van de archeologische waarden.

4.4.5 Masterplan dorpscentrum (concept 2009)

Door de omlegging van de N201 zal de grote stroom doorgaand verkeer door Uithoorn binnen enkele jaren verleden tijd zijn. Dit heeft aanleiding gegeven een masterplan voor het dorpscentrum te maken, op basis waarvan daarna uitgewerkte plannen voor delen van het centrum gemaakt kunnen worden. Het masterplan biedt een integraal afwegingskader voor deze ontwikkelingen, zodat deze in samenhang kunnen worden ontwikkeld.

In het concept masterplan wordt een aantal plannen aangestipt die raken aan de cultuurhistorie van Uithoorn:

  • Het Thamerlint, van oudsher een belangrijke route richting het centrum. moet een herkenbare landschappelijke lijn blijven.

  • De onzichtbare Stelling van Amsterdam maakt deel uit van de structuur van het centrum; bij de inrichting van de buitenruimte vormt dit een inspiratiebron.

  • De Schanslijn: de lijn tussen het Zijdelmeer en de Amstel wordt door middel van de Schoolstraat opengelaten. De voormalige verbinding door water kan bij de inrichting van de openbare ruimte een inspiratie zijn.

  • De Vinckebuurt kan door bebouwing op bepaalde locaties te versterken een bijzonder historisch element vormen.

5 Naar een beleidsadvieskaart

5.1 Vrijstellingsgrenzen

De Monumentenwet 1988 stelt in artikel 41a dat de onderzoeksplicht bij aanleg- en bouwvergunning, een ontheffing en een projectbesluit niet geldt voor projecten met een oppervlakte kleiner dan 100 m2. De gemeenteraad mag hiervan afwijken.

Op de beleidsadvieskaart worden verschillende zones en terreinen aangegeven waarvoor de navolgende adviezen gelden:

5.1.1 Zones met een hoge verwachting

In gebieden met een hoge archeologische verwachting is de kans op het aantreffen van archeologische resten groot. Het betreft enerzijds gebieden waar op basis van het aan de verwachtingskaart ten grondslag liggende onderzoek een hoge verwachting aan is gegeven, anderzijds gaat het om gebieden waar de aanwezigheid van archeologische resten al is aangetoond, door opgravingen, booronderzoeken of oppervlakte vondsten. Het handelt hier om:

  • historische kernen

  • ontginningsassen

Bodemingrepen beneden 0,30 m onder maaiveld moeten worden voorkomen. Indien de voorgeschreven beperkingen voor bodemingrepen niet kunnen worden gehandhaafd moet in deze gebieden nader archeologisch onderzoek worden gedaan.

Voor projecten waarvan de bodemverstoring een oppervlak van minder dan 50 m2 beslaat in de historische kernen, of minder dan 100 m2 langs de ontginningsassen, hoeft geen onderzoek te worden uitgevoerd.

5.1.2 Zones met een middelhoge verwachting

In zones met een middelhoge verwachting (het veenweidegebied) is een redelijke kans om intacte waardevolle archeologische resten aan te treffen. Het betreft gebieden die slechts gedurende bepaalde periodes in gebruik zijn geweest of waar slechts specifieke archeologische resten te verwachten zijn.

Bodemingrepen beneden of 0,30 m onder maaiveld moeten worden voorkomen. Indien de voorgeschreven beperkingen voor bodemingrepen niet kunnen worden gehandhaafd moet in deze gebieden nader archeologisch onderzoek worden gedaan. Voor projecten waarvan de bodemverstoring een kleiner oppervlak beslaat dan 500 m2 hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

5.1.3 Zones met een lage verwachting

Op de kaart heeft het Laagpakket van Wormer (in de droogmakerijen) een lage archeologische verwachting gekregen. Voorafgaand aan planontwikkeling in deze gebieden dient voor projecten met een planomvang van meer dan 5 hectare en dieper dan 0,30 m een verkennend booronderzoek uitgevoerd te worden om de verwachtingskaart te toetsen en zo nodig bij te stellen.

5.1.4 Toevalsvondsten

Het is altijd mogelijk dat bij projecten die onder de hierboven genoemde vrijstellingsgrenzen vallen archeologische resten gevonden worden. De wet verplicht vondsten van oudheidkundige betekenis te melden, de zogenaamde .meldingsplicht. (artikel 53 Monumentenwet1988): .Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt, waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is, meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij Onze minister..

5.2 Verantwoording vrijstellingsgrenzen

Oppervlakte

Gemeenten hebben als enige richtlijn de 100 m2 uit de Wet op de archeologische monumentenzorg en zijn vrij om daar beredeneerd van af te wijken. Wij hebben de verschillende hierboven genoemde ondergrenzen gekozen om de informatiewaarde van het bodemarchief beter veilig te stellen. Voor de historische kernen en de ontginningsassen hebben we een ondergrens van 50 m2 respectievelijk 100 m2 gekozen. Voor de dorpskernen geldt dat deze eigenlijk als vindplaats beschouwd moeten worden. In en rond oude dorpskernen is de kans op de aanwezigheid van nederzettingsresten uit de Middeleeuwen groot. De oude kernen kennen over het algemeen een grote dichtheid aan archeologische resten.

Projecten in de oude kernen zijn zelden groter dan 100 m2. Om niet teveel archeologische informatie te missen is het gebruikelijk de wettelijke ondergrens op deze locaties naar beneden bij te stellen. De oppervlaktegrens van 50 m2 wordt in dit geval regelmatig aangehouden.

In de zones met een middelhoge verwachting hebben wij in overleg met de gemeente Uithoorn gekozen voor een vrijstellingsgrens van 500 m2 om zodoende ruimte te scheppen voor kleinschalige ontwikkelingen door bijvoorbeeld particulieren, maar tevens het veiligstellen of onderzoeken en documenteren van archeologische waarden en informatie wanneer grotere oppervlakten aan de orde zijn te waarborgen. Deze zone wordt al beschermd vanuit de beleidsvelden landschap, natuur en cultuurhistorie, waardoor weinig grootschalige projecten plaatsvinden. De projecten die plaatsvinden beperken zich over het algemeen tot kleine woninguitbreidingen en relatief kleinschalige glastuinbouw.

In de lage verwachtingszone adviseren wij bij grootschalige ontwikkelingen ( > 5 ha) door middel van booronderzoek onderzoek te doen om de verwachtingskaart te kunnen toetsen en te preciseren.

Projecten waarbij dit aan de orde is, bestaan uit uitbreidingswijken en verplaatsing van glastuinbouw.

Diepte

De gemiddelde dikte van de bouwvoor is 30 cm. Dit betekent dat indien werkzaamheden niet dieper dan 30 cm worden uitgevoerd er geen archeologisch onderzoek is vereist.

Projecten onder de vrijstellingsgrens

Bij ingrepen onder de vrijstellingsgrens moet het overigens ook mogelijk zijn op initiatief van de gemeente archeologische waarnemingen te doen en interessante vondsten te documenteren. Hiertoe zou gebruik kunnen worden gemaakt van de inzet van amateur- of lokale archeologen, door afspraken met de lokale historische verenigingen en de betreffende afdeling van de AWN.

6 Gemeentelijk archeologisch beleid op hoofdlijnen

De taken en bevoegdheden van de gemeente zijn sinds de wijziging van de Monumtenwet 1988 de volgende:

Taken:

  • De gemeente houdt bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening met bekende en te verwachten archeologische waarden.

  • In het bestemmingsplan wordt vastgelegd welke gevolgen de gemeente verbindt aan de aanwezigheid van archeologische waarden of verwachtingen bij geplande bodemverstorende activiteiten.

  • Via een stelsel van regels geeft de gemeente aan welke voorwaarden zij verbindt aan ruimtelijke ingrepen.

Bevoegdheden:

  • Initiatiefnemers van bodemverstorende activiteiten kunnen door de gemeente worden verplicht archeologisch (voor)onderzoek te laten verrichten. Als er sprake is van behoudenswaardige resten die door de geplande ingreep worden bedreigd, en behoud van die resten niet mogelijk is, kan de initiatiefnemer tevens verantwoordelijk worden gesteld voor de kosten van een definitieve opgraving inclusief de (wetenschappelijk) uitwerking van de verkregen gegevens in een rapportage.

  • De gemeente kan via richtlijnen of in een Programma van Eisen aangeven hoe het archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Bij de uitvoering van archeologisch onderzoek ziet de gemeente er dan op toe dat alle archeologische werkzaamheden en producten voldoen aan de eisen zoals gesteld in de KNA.

  • In de Monumentenwet is bepaald dat archeologisch onderzoek in het kader van ruimtelijke ingrepen kleiner dan 100 m2 niet verplicht is (dat geldt niet voor van Rijkswege beschermde archeologische monumenten). De gemeenteraad kan besluiten van deze oppervlakte af te wijken.

  • De gemeente mag zelf voorwaarden stellen of ontheffing verlenen bij vergunningverlening.

  • De gemeente is verantwoordelijk voor, en aanspreekbaar op, haar beslissingen en keuzes met betrekking tot het archeologisch erfgoed.

De Monumentenwet geeft gemeenten de nodige beleidsruimte bij de inhoudelijke en praktische invulling van de nieuwe taken. Een gemeentelijk archeologisch beleidsplan, een beleidskaart en een verordening zijn geen verplichting, maar vormen wel een vrijwel onmisbaar instrument om de gemeentelijke keuzes voor alle betrokkenen helder te maken en inhoudelijk te onderbouwen. De gemeente creëert daarmee duidelijkheid over de omgang met de archeologische waarden op het gemeentelijk grondgebied, inclusief de eventuele financiële en organisatorische consequenties daarvan, zowel voor de gemeentelijke organisatie als voor derden.

6.1.1 Bestemmingsplan

Met de wijziging van de Monumentenwet zijn gemeenten verplicht om in nieuwe of te wijzigen bestemmingsplannen rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Met de invoering van de nieuwe Wro is bovendien het bestemmingsplan ge(her)positioneerd als het centrale instrument binnen de ruimtelijke ordening voor de gemeente. Voor de integratie van de AMZ in de ruimtelijke ordening is de opname van archeologische waarden en verwachtingen in het bestemmingsplan dus een essentiële eerste stap.

Wanneer een bestemmingsplan volgens de herziene Monumentenwet tot stand is gekomen kan de gemeente van de aanvrager van een bouw-, sloop- of aanlegvergunning verlangen dat archeologisch (voor)onderzoek wordt uitgevoerd. De gemeente kan richtlijnen geven voor de wijze waarop dat onderzoek wordt uitgevoerd. De kosten voor het onderzoek komen voor rekening van de initiatiefnemer van het betreffende plan (dat kan ook de gemeente zelf zijn).

De archeologisch waardevolle gebieden en bijbehorende regimes die op de archeologische beleidsadvieskaart zijn weergegeven kunnen direct vertaald worden naar de kaarten en regels van nieuwe bestemmingsplannen [16]. Bij het opstellen of wijzigen van consoliderende bestemmingsplannen zal dit doorgaans voldoende zijn.

Voor elk bestemmingsplan [17] dat is gericht op ruimtelijke ontwikkelingen is aanpak van de archeologische waarden door middel van archeologisch (voor)onderzoek in een zo vroeg mogelijk stadium vereist [18]. De noodzaak en aard van archeologisch onderzoek zijn afhankelijk van de beschikbare gegevens (zoals de gemeentelijke verwachtings- en beleidsadvieskaart). Zo kunnen gedetailleerde gegevens over de ontwikkelingslocatie worden verzameld op basis waarvan archeologische belangen door de gemeente zorgvuldig kunnen worden afgewogen.

Systematiek in bestemmingsplannen

In de toelichting van het betreffende bestemmingsplan zal worden ingegaan op het gemeentelijk archeologiebeleid. Hiermee wordt de onderbouwing van de gebiedsaanduiding .archeologische waarde.

gegeven. Op de plankaart worden met een aanduiding de vlakken aangegeven die archeologisch waardevol zijn. In de regels van het bestemmingsplan worden de relevante begrippen gedefinieerd en de archeologiegebieden daadwerkelijk beschermd door archeologische voorwaarden te stellen bij ruimtelijke ingrepen. Zodoende wordt in het bestemmingsplan bepaald dat bij de afgifte van reguliere bouwvergunningen en aanlegvergunningen archeologische voorwaarden kunnen worden gesteld.

De aanvrager van een vergunning of ontheffing kan worden verplicht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het plangebied in voldoende mate is vastgesteld. [19]

Op basis van een dergelijk rapport kan worden besloten tot het verlenen van de vergunning zonder verdere voorwaarden of tot het opleggen van verdere verplichtingen in het kader van behoud of onderzoek van archeologische waarden.

Aanvullend op het vastleggen van de archeologische bescherming in het bestemmingsplan kunnen op basis van de Monumentenwet 1988 (artikelen 37 en 41) aan een sloopvergunning (alleen binnen beschermd stadsgezicht) of aan een ontheffing op het bestemmingsplan archeologische regels worden verbonden.

De regels kunnen ertoe leiden dat de aanvrager van een vergunning of een ontheffing kan worden verplicht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders casu quo de gemeenteraad in voldoende mate is vastgesteld. Op basis van een dergelijk rapport kunnen besluiten worden genomen over verdere verplichtingen ten aanzien van behoud of onderzoek van archeologische waarden. Indien behoud niet te realiseren is kan de gemeente de vergunning verlenen, onder de voorwaarde dat de aanvrager de archeologische waarden laat opgraven en uitwerken.

Na iedere fase van archeologisch onderzoek kan de vergunning of ontheffing worden verleend, mits de archeologische waarde van het terrein in de betreffende fase voldoende is vastgesteld. Regels omtrent het gebruik van de gronden zullen door de gemeente in overeenstemming met de Wro worden vastgesteld.

Niet alleen bij bodemverstorende activiteiten, maar ook wijziging van het waterpeil kunnen archeologische belangen in het geding zijn. Indien peilwijzigingen worden voorgesteld, zal rekening moeten worden gehouden met de aanwezige of verwachte archeologische waarden.

Aanlegvergunning

Ter bescherming van (verwachte) archeologische waarden in het gebied met de aanduiding “Archeologische waarde” moet in de regels van het bestemmingsplan een aanlegvergunningvereiste worden opgenomen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die schadelijk kunnen zijn voor de (verwachte) archeologische waarden.

Bouwvergunning

Een rapport inzake de archeologische waarde van de locatie wordt toegevoegd aan de indieningsvereisten bij de aanvraag voor een bouwvergunning. Hiervoor geldt de volgende procedure.

  • Als het bestemmingsplan een archeologisch onderzoeksrapport voorschrijft, dan dient de aanvrager van een bouwvergunning bij de aanvraag van een "reguliere vergunning" of en "reguliere vergunning eerste fase" een dergelijk rapport bij de aanvraag voor een bouwvergunning mee te leveren.

  • Als het rapport niet voldoet aan de inhoudelijke regels die hiervoor gelden kan de gemeente, conform de standaardprocedure bij de ontvankelijkheidstoets, binnen vier weken om aanvullende gegevens vragen. De aanvrager heeft vervolgens tot maximaal vier weken de tijd om de aanvullende gegevens aan te leveren. Doet de aanvrager dit niet, of is de aanvulling onvoldoende, dan kan de gemeente besluiten de aanvraag verder buiten behandeling te laten.

  • Burgemeester en wethouders kunnen het rapport beoordelen waarna een afweging ten aanzien van het bouwplan gemaakt kan worden.

Bovenstaande geldt slechts voor reguliere bouwvergunningplichtige werken. Verder kan in de regels een bouwverbod met binnenplanse ontheffingsbevoegdheid worden op genomen voor nieuwe ontwikkelingen.

Ontheffingen artikelen 3.6.1.c, 3.22 en 3.23 Wro of een projectbesluit artikel 3.10 Wro Als voor het verlenen van een bouwvergunning een ontheffing van het bestemmingsplan nodig is, geldt de aanvraag van een bouwvergunning tevens als aanvraag van ontheffing van de voorschriften van het bestemmingsplan. De Monumentenwet 1988 bepaalt dat bij een aanvraag om ontheffing van het bestemmingsplan een archeologisch onderzoeksrapport gevraagd kan worden. De noodzaak hiervoor zal per aanvraag bekeken moeten worden. De oppervlaktebepalingen behorend bij de archeologische beleidsadvieskaart zijn hierbij van toepassing. Aan de ontheffing zelf kunnen voorwaarden verbonden worden ter bescherming van archeologische waarden.

Voor bodemverstorende activiteiten in het kader van artikel 3.6.1.c Wro gelden dezelfde gebiedscriteria als bij de reguliere bouwaanvragen. Voor bodemverstorende activiteiten in het kader van artikel 3.6.1.c Wro die vergelijkbaar zijn in oppervlakte met licht-vergunningplichtige zaken zal geen rapport verplicht worden gesteld.

Voor bodemverstorende activiteiten in het kader van artikel 3.22 Wro is bepaald dat bij een aanvraag om ontheffing van het bestemmingsplan een archeologisch onderzoeksrapport gevraagd kan worden. De noodzaak hiervoor zal per aanvraag bekeken moeten worden. De oppervlaktebepalingen behorend bij de archeologische beleidsadvieskaart zijn hierbij van toepassing.

Voor bodemverstorende activiteiten in het kader van artikelen 3.10 en 3.23 Wro is bepaald dat bij een aanvraag om ontheffing van het bestemmingsplan een archeologische onderzoeksrapport gevraagd kan worden. De noodzaak hiervoor zal per aanvraag bekeken moeten worden. De oppervlaktebepalingen behorend bij de archeologische beleidsadvieskaart zijn hierbij van toepassing.

Sloopvergunning

Artikel 37 van de Monumentenwet 1988 bepaalt dat bij de aanvraag van een sloopvergunning binnen een beschermd stads- of dorpsgezicht een archeologisch onderzoeksrapport geëist kan worden. De oppervlaktebepaling van artikel 41a Monumentenwet 1988 is hier niet van toepassing. Logischerwijze zijn de oppervlaktebepalingen behorend bij de archeologische beleidsadvieskaart daardoor ook niet van toepassing voor sloopaanvragen binnen het beschermd stadsgezicht.

Dit betekent dat bij iedere sloopaanvraag binnen het beschermd stadsgezicht, ongeacht de grootte van het werk, een archeologisch onderzoeksrapport gevraagd kan worden. Aan de sloopvergunning kunnen vervolgens voorwaarden gesteld worden over de wijze van slopen. Om dit goed te regelen kan de bouwverordening worden aangepast.

Wijzigingsbevoegdheid

Met behulp van de wijzigingsbevoegdheid (artikel 3.6 Wro) kunnen burgemeester en wethouders een soepele aanpassing van bestemmingsplannen aan zich wijzigende omstandigheden mogelijk maken, zonder dat de waarborgen van belanghebbenden al te zeer in gevaar komen. Uit archeologisch onderzoek kan blijken dat aanpassing van de ondergrens voor de archeologische onderzoeksplicht en/of de begrenzing van een archeologiegebied wenselijk is. Met een wijzigingsbevoegdheid kan dat mogelijk worden gemaakt. Ook de bestemming .Archeologisch waardevol gebied. kan met deze bevoegdheid worden verwijderd.

6.1.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Op 23 maart 2010 is de Eerste Kamer akkoord gegaan met de invoering van de Wabo. De invoering van deze wet vindt mogelijk al plaats op 1 juli 2010. De Wabo stelt centraal dat het voor burgers en bedrijven mogelijk moet zijn via één overzichtelijke procedure en bij één bevoegd gezag toestemming te kunnen vragen voor hun activiteiten, als die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving. Met de nieuwe wet streeft het kabinet ernaar om de administratieve lasten van burgers en bedrijven te verminderen. De achterliggende bedoeling is om daarmee de economische productiviteit te stimuleren.

De Wabo vervangt circa 25 bestaande vergunning-, ontheffing- en andere toestemmingsregels door één omgevingsvergunning. De vernieuwing van het vergunningenstelsel leidt niet tot nieuwe of afwijkende toetsingscriteria; de Wabo brengt geen wijziging aan in het bestaande beschermingsniveau van de Archeologiebeleid voor de gemeente Uithoorn betrokken maatschappelijke belangen in de huidige wetgeving. Dit geldt ook in grote mate voor de mate van beleidsvrijheid voor het bevoegd gezag om voorschriften aan de vergunning te verbinden.

6.1.3 Verordening

Met de herziening van de Monumentenwet is bepaald dat gemeenten in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Het opnemen van een archeologische paragraaf is voor veel gemeenten niet eenvoudig of snel te realiseren. Een verordening voorziet in een overgangssituatie door het college van Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid te geven nadere regels te stellen voor verstorende activiteiten in een archeologisch monument of verwachtingsgebied. Deze nadere regels kunnen dezelfde regels zijn die gaan gelden indien een aanlegvergunning zou worden aangevraagd op grond van een aangepast bestemmingsplan, waarin wel een archeologische paragraaf is opgenomen.

In een archeologieverordening kunnen onder andere de volgende aspecten worden behandeld:

  • -

    criteria voor de selectie en aanwijzing van archeologische monumenten of planologisch beschermde archeologische gebieden;

  • -

    de rol van de monumentencommissie bij procedures en vergunningen voor planologisch beschermde archeologische gebieden, bijvoorbeeld in het kader van structuur- en bestemmingsplannen, en bij het afgeven van monumentenvergunningen;

  • -

    eventuele andere wijzen waarop deskundigheid wordt ingebracht bij de verdere ontwikkeling van het archeologiebeleid, inclusief toezicht en handhaving daarvan;

  • -

    de inbreng van archeologische waarden in stedenbouwkundige-, structuur- en beeldkwaliteitsplannen, bijvoorbeeld via cultuurhistorische effectrapportages (CHER.s);

  • -

    de status van de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart;

  • -

    stimulerings- en subsidiemaatregelen en eventuele noodfondsconstructies voor particulieren;

  • -

    de wijze waarop eventuele aanvullende maatregelen op het gebied van de archeologische monumentenzorg zijn geregeld, bijvoorbeeld de instelling van een metaaldetectorverbod in archeologische gebieden (via de APV);

  • -

    de wijze waarop de gemeente regie wenst te voeren over het archeologisch onderzoek dat op gemeentelijk grondgebied wordt uitgevoerd;

  • -

    een regeling voor schadevergoeding voor initiatiefnemers van bodemverstorende activiteiten.

Archeologie in de nieuwe Erfgoedverordening Uithoorn

De gemeente Uithoorn is voornemens in 2010 de monumentenverordening om te vormen tot een nieuwe Erfgoedverordening, waarvan archeologie deel uitmaakt. De gemeente Uithoorn zal allereerst een archeologieverordening vaststellen naast de al bestaande monumentenverordening uit 1997. De monumentenverordening zal het najaar van 2010 worden aangepast, waardoor de archeologieverordening wordt geïntegreerd in de monumentenverordening en zo dus de erfgoedverordening tot stand komt.

6.1.4 Financiën

Planschade

Beslissingen van de gemeente op het gebied van de archeologische monumentenzorg staan volgens de gebruikelijke procedures open voor bezwaar en beroep. In dat kader is het van belang te weten dat in de Monumentenwet rekening is gehouden met financiële aansprakelijkheidsrisico.s voor gemeenten.

Belanghebbenden die onredelijke schade leiden door weigering van een vergunning of regels verbonden aan een besluit, komen in aanmerking voor een billijke vergoeding. [20] Het bestuursorgaan dat de verplichting heeft opgelegd dient die vergoeding ook uit te keren.

Bestuurslasten

Het Rijk verstrekt via het Gemeentefonds een bestuurslastenvergoeding aan gemeenten voor de aanloopen uitvoeringskosten die gepaard gaan met de invoering van de herziening van de Monumentenwet.

Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de wijze waarop zij de archeologische monumentenzorg op het gemeentelijk budget laten drukken.

Bij de bekostiging van de archeologische monumentenzorg is het van belang een onderscheid te maken tussen de algemene uitvoeringskosten van het gemeentelijk beleid en projectgebonden uitvoeringskosten. De eerste kunnen worden gezien als apparaatskosten (eventueel op te vatten als bestuurslasten), noodzakelijk voor het nakomen van de generieke gemeentelijke taakstelling. Via een uitkering uit het Gemeentefonds komt het rijk gemeenten tegemoet in deze bestuurslasten.

De projectgebonden uitvoeringskosten zijn de kosten van het doorlopen van het archeologisch proces om het behoud van informatie te garanderen en/of te komen tot een verantwoorde afweging van belangen. In tegenstelling tot de generieke kosten zijn deze in de meeste gevallen direct te relateren aan individuele bouw- en inrichtingsprojecten. Binnen deze projecten kan vervolgens weer een onderscheid gemaakt worden tussen gemeentelijke projecten (bijvoorbeeld voor de inrichting van de openbare ruimte), projecten van andere overheden, private initiatieven en alle gradaties daartussenin. Binnen de bestaande wet- en regelgeving staan de gemeente verschillende mogelijkheden voor het doorberekenen van de archeologiekosten in niet-gemeentelijke projecten ter beschikking. Te denken valt aan het verrekenen van archeologiekosten via leges, de gronduitgifte, exploitatieovereenkomsten of een vorm van baatbelasting.

Via het veroorzakerprincipe kan de gemeente de benodigde archeologische werkzaamheden in private projecten aan de initiatiefnemer van de ruimtelijke ingreep opdragen. De gemeente stelt in dat soort gevallen overigens wel de randvoorwaarden op waarbinnen die werkzaamheden dienen plaats te vinden (via een Programma van Eisen, en eventuele aanvullende kwaliteitseisen). Met vergunningregels kan de gemeente in belangrijke mate invulling geven aan het veroorzakerprincipe. Van initiatiefnemers van ruimtelijke ingrepen kan op basis daarvan verlangd worden dat zij de kosten van benodigde archeologische maatregelen en werkzaamheden voor hun rekening nemen.

Ook de gemeente zelf is echter een belangrijke initiatiefnemer van ruimtelijke ingrepen en zal daar dus ook naar moeten handelen. Dit betekent dat in de gemeentelijke projectbegrotingen voor projecten de benodigde reserveringen voor archeologisch onderzoek zullen moeten worden gemaakt. De gemeente heeft hierbij ook een belangrijke voorbeeldfunctie.

Excessieve opgravingskosten

Voor uitzonderlijk waardevolle vindplaatsen is in de Monumentenwet een financiële bijdrage van het Rijk voorzien: de regeling (per Amvb) van een rijksbijdrage in excessieve opgravingskosten, ingesteld voor die gevallen waarin de kosten voor archeologisch onderzoek redelijkerwijs niet (geheel) ten laste kunnen komen van de desbetreffende gemeente (of provincie). Deze regeling gaat op in het Gemeentefonds.

Jaarlijks wordt een vast stellen bedrag (in 2008 € 1,25 miljoen) in het Gemeentefonds gestort, die via de factor .woonruimten. wordt verdeeld onder de gemeenten. Dit betekent dat iedere gemeente via het Gemeentefonds structureel een (kleine) bijdrage ontvangt voor eventuele excessieve kosten voor de opgraving van vindplaatsen van nationaal belang. Het is belangrijk dat de gemeente Uithoorn dit bedrag veilig stelt door de bestemming ervan vast te leggen.

Nadere financiële regelingen

Gemeenten kunnen ervoor kiezen om aan de archeologische zorgplicht een gemeentelijke subsidieregeling te verbinden of beleidsregels in te stellen waarmee nadelige financiële gevolgen voor de initiatiefnemer in bepaalde gevallen kunnen worden gecompenseerd.

Verklarende woordenlijst

ABbv Archeologische Begeleiding bij beperkte verstoring.

AHN Actueel Hoogtebestand Nederland. Een landsdekkend digitaal gegevensbestand met zeer nauwkeurige hoogtegegevens.

Antropogene sporen Alle immobiele sporen van menselijke oorsprong, variërend van paalgaten of fosfaatvlekken tot muurresten.

AMK Archeologische Monumentenkaart geeft een overzicht van gewaardeerde archeologische terreinen in vier categorieën:

  • 1).

    Archeologische waarde,

  • 2).

    Hoge archeologische waarde,

  • 3).

    Zeer hoge archeologische waarde en

  • 4).

    Zeer hoge archeologische waarde beschermd. De AMK is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de RCE en de provincies en wordt beheerd door de RCE.

ASB Archeologische Standaard Boorbeschrijving.

Archeologische indicatoren Indicatief archeologisch materiaal dat bij (boor)onderzoek een aanwijzing kan zijn voor de aanwezigheid, ter plaatse of in de nabijheid, van een archeologische vindplaats.

Archis Archeologisch Informatie Systeem. Dit door de RCE beheerde systeem bevat informatie over o.a. onderzoeksmeldingen, vondstmeldingen, waarnemingen, complexen en monumenten.

Boorstaat Beschrijving van een boorkolom wat betreft de lithologie (bodemopbouw), de bodemvorming, de sedimentologische kenmerken (afzettingskenmerken) en de archeologische indicatoren.

CAA Centraal Archeologisch Archief.

C14 Koolstof (radioactieve isotoop), gebruikt voor datering.

CIS Het landelijke registratienummer ten behoeve van archeologisch onderzoek, uitgegeven door het Centraal Informatiesysteem.

CMA Centraal Monumenten Archief.

Ex situ niet ter plaatse. Aanduiding die wordt gebruikt om aan te geven of grondsporen en / of artefacten zich niet meer op de oorspronkelijke plaats in de bodem bevinden. Behoud ex situ is het bewaren van de archeologische informatie door definitief onderzoek (opgraven, documenteren en registreren).

GIS Geografische InformatieSystemen.

GPS Global Positioning System.

IKAW Indicatieve kaart van archeologische waarden, een door de RCE geproduceerde kaart op landelijk niveau met de verwachte relatieve of absolute dichtheid van (bepaalde) archeologische verschijnselen in de bodem.

IVO Inventariserend VeldOnderzoek. Het verwerven van (extra) informatie over bekende of verwachte archeologische waarden binnen een onderzoeksgebied, als aanvulling op en toetsing van de archeologische verwachting, gebaseerd op het bureauonderzoek middels waarnemingen in het veld.

IVO IVO-P Inventariserend VeldOnderzoek in de vorm van proefsleuven.

In situ Achtergebleven op exact de plaats waar de laatste gebruiker het heeft gedeponeerd, weggegooid of verloren. Behoud is situ is het behouden van archeologische waarden in de bodem.

KNA Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

-mv Onder maaiveld.

NAP Normaal Amsterdams Peil (=officieel peilmerk).

NEN Nederlandse Norm.

NITG NITG-TNO Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen.

PvA Plan van Aanpak. Een door de opdrachtnemer op te stellen plan voor de uit te voeren werken waarmee beoogd wordt aan de vereisten zoals geformuleerd in het Programma van Eisen en/of het ontwerp te voldoen. Ook wordt hierin een voorstel gedaan voor de werkwijze waarmee de in het Programma van Eisen en/ of ontwerp geformuleerde resultaatsverwachtingen bereikt kunnen worden.

PvE Programma van Eisen. Het PvE is een door een bevoegde overheid opgesteld of bekrachtigd document dat de probleem- en doelstelling van de te verrichten werkzaamheden van de vindplaats geeft en de daaruit af te leiden eisen formuleert met betrekking tot het uit te voeren werk.

RCE CE Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, voorheen ROB (Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek) en later RACM (Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurhistorie en Monumentenzorg).

SBB Standaard Boor Beschrijvingsmethode.

Selectieadvies Archeologisch inhoudelijk advies over de behoudenswaardigheid van een vindplaats. Dit wordt opgesteld aan de hand van de waarderingscriteria.

Literatuur

Berendsen, H.J.A., 1997: De vorming van het land. Inleiding in de geologie en geomorfologie. Assen.

Borger, G.J., 1997: Agrarisch veenlandschap, In: Barends, S. et al., 2005: Het Nederlandse landschap. Een historisch-geografische benadering. Utrecht.

Bult, E. , A. Carmiggelt, P. van Dam & M. Dijkstra, 2006: De Middeleeuwen en vroeg-moderne tijd in West- Nederland, NOaA hoofdstuk 16, (versie 1.0), (www.noaa.nl).

Eerden, M. en E. Rensink, 1996: Van verwachtingskaart tot beleidskaart: terminologie en toepasbaarheid van archeologische kaarten, Amersfoort/Amsterdam.

Gemeente Uithoorn, 2005, Bestemmingsplan Uithoorn landelijk gebied, RBOI-Rotterdam b.v.

Gemeente Uithoorn, 2009, Masterplan Dorpscentrum Uithoorn.

Gemeente Uithoorn, 1997, Monumentenverordening Uithoorn.

Gemeente Uithoorn, 2009, Structuurvisie Gemeente Uithoorn.

Jelgersma, S., 1979. Sea-level changes in the North Sea basin. In: Oele, E. et al., Hrsg. 1979: The Quaternary History of the North Sea. Acta Univ. Ups. Symp. Univ. Ups. Annum Quingentesimum Celebrantis, 2, Uppsala, pp. 233-248.

Mulder, E.F.J. de, M.C. Geluk, I. Ritsema, W.E. Westerhoff & T.E. Wong, 2003: De ondergrond van Nederland. Groningen/Houten.

Provincie Noord-Holland, 2006, Beleidskader Landschap en Cultuurhistorie Noord-Holland, Haarlem.

Westerdahl, C., 1989: Norrlandsleden I: The Norrland sailing route I: sources of the maritime cultural landscape: a handbook of maritime archaeological survey. Härnösand.

Wolters-Noordhoff Atlasprodukties, 1990: Grote Historische Atlas van Nederland, deel 1 West-Nederland 1839-1859, Groningen.

Websites

http://www.sikb.nl

http://www.cultureelerfgoed.nl

http://www.noaa.nl

http://www.noord-holland.nl

http://www.uithoorn.nl

Bijlage 1

Archeologische vindplaatsen in de gemeente Uithoor Uithoorn

ARCHIS-waarnemingsnummer: 23.997

Locatie: 117000 / 473800

Vinder en jaar: drs. H. Halbertsma, 1965

Vondsten: baksteen en bot

Datering: Late Middeleeuwen tot Nieuwe Tijd

Opmerkingen: vermoedelijke restanten van het voormalige dorp Tamen

ARCHIS-waarnemingsnummer: 228.096

Locatie: 114000 / 474500

Vinder en jaar: particulier, 1996

Vondsten: steen

Datering: onbekend

Opmerkingen: vermoedelijk natuurlijk

AMK-terrein 1960

Locatie: 111860 / 470587

Datering: Late Middeleeuwen

Opmerkingen: De Banken was oorspronkelijk het hoogste punt in het gebied, gelegen aan een waterloop en diende vermoedelijk als basis voor de ontginning in de middeleeuwen. Verwacht wordt dat zich hier sporen van bewoning uit genoemde periode zullen bevinden. De overblijfselen bevinden zich waarschijnlijk vrijwel direct onder de grasmat en bestaan onder meer uit oude funderingen, ophogingslagen en afgedankt huisraad.

AMK-terrein 14545

Locatie: 114485 / 472498

Datering: Late Middeleeuwen tot Nieuwe Tijd

Opmerkingen: Het betreft de historische kern van De Kwakel, waarvan de begrenzing is bepaald aan de hand van de historische kaart van midden 19e eeuw.

AMK-terrein 14546

Locatie: 117160 / 471861

Datering: Late Middeleeuwen tot Nieuwe Tijd

Opmerkingen: Het betreft de historische kern van Uithoorn, waarvan de begrenzing is bepaald aan de hand van de historische kaart van midden 19e eeuw.

 

 

Voetnoten

 

[1]

De kaart geeft de terreinen en archeologische waarden weer zoals die op het moment van verschijnen bekend waren. Door nieuw onderzoek en herwaardering komen er jaarlijks nieuwe terreinen bij of worden terreinen afgevoerd.

Soms worden begrenzingen van de terreinen aangepast. De AMK-terreinen zijn een beredeneerde selectie uit een veel groter archeologisch potentieel. De IKAW probeert een eerste beeld te schetsen van de omvang van het potentieel.

(Hallewas 2003, 4-5.)

 

[2]

Eerden en Rensink 1996, 5.

 

[3]

De Mulder et al. 2003.

 

[4]

Toelichting op bodemkaart blad 31 West, 1969.

 

[5]

Berendsen 1997.

 

[6]

Jelgersma 1979. BP staat voor .Before Present., waarbij, omdat het begrip .Present. of .heden. steeds een ander moment suggereert, als uitgangsmoment het jaar 1950 n. Chr. wordt genomen.

 

[7]

7 De Mulder et al. 2003, 315.

 

[8]

Borger 2005; Bult et al. 2006.

 

[9]

Het Legmeer is van oorsprong een natuurlijk meer, dat later door afslag is vergroot.

 

[10]

Toelichting op bodemkaart blad 31 West, 1969

 

[11]

Toelichting op bodemkaart blad 31 West, 1969

 

[12]

Wolters Noordhoff Atlasprodukties 1990

 

[13]

Westerdahl 1989

 

[14]

ministeries OCW, VROM, LNV en V&W 1999

 

[15]

De beleidsadvieskaart en de archeologieverordening gaan uit van een vrijstelling tot 30 cm diepte. In het geval er in een vigerend bestemmingsplan regels zijn opgenomen ter bescherming van het archeologisch erfgoed, gelden deze regels boven de verordening.

 

[16]

Hieronder vallen in voorkomende gevallen ook beheersverordeningen o.g.v. de Wro.

 

[17]

Hieronder zijn mede begrepen projectbesluiten als bedoeld in de Wro.

 

[18]

Bovendien is de gemeente op grond van het Bro (artikelen 3.1.6 en 5.1.3) verplicht om, in gevallen waarbij geen MER wordt opgesteld, in de toelichting bij het bestemmingsplan, een projectbesluit, of een besluit tot buiten toepassing verklaring van een beheersverordening (ex art. 3.40 Wro) een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden rekening is gehouden.

 

[19]

Dit naar het oordeel van burgemeester en wethouders c.q. de gemeenteraad.

 

[20]

“Artikel 42 MW.88: "Voor zover blijkt dat de aanvrager van een sloopvergunning ..., van een aanlegvergunning ..., een ontheffing ... of een projectbesluit ... of van een reguliere bouwvergunning . tengevolge van de weigering daarvan in het belang van de archeologische monumentenzorg of ten gevolge van regels die in het belang van de archeologische monumentenzorg aan het desbetreffende besluit zijn verbonden, schade lijdt die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijner laste behoort te blijven, kennen burgemeester en wethouders hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe”.