Organisatie | Nieuwkoop |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Nieuwkoop 2012 |
Citeertitel | verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Nieuwkoop 2012 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Nieuwkoop 2012 |
geen
Wet maatschappelijke ondersteuning
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-04-2012 | Nieuwe regeling | 01-03-2012 | 2012-022a | ||
01-04-2012 | 01-03-2012 | Nieuwe regeling | 01-03-2012 | 2012-022a |
De gemeenteraad van de gemeente Nieuwkoop,
gelezen de voormalige Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Intergemeentelijke Sociale Dienst de Rijnstreek 2010;
gelezen het voorstel van het college van Burgemeester en Wethouders van Nieuwkoop
gelet op artikel 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Stb. 2006, 351);
vast te stellen de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning
In deze verordening wordt verstaan onder:
een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief psychische en psychosociale problemen, aantoonbare beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van een huishouden, bij het normale gebruik van de woning, bij het zich verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel of bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden;
Maatschappelijke participatie:
normale deelname aan het maatschappelijke leven, te weten: het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning, het zich in en om de woning verplaatsen, het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen, het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het maatschappelijke leven;
het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden in verband met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap of psychosociaal probleem dat leidt of dreigt te leiden tot het disfunctioneren van het verzorgen van het (gezins-)huishouden van een persoon met beperkingen;
een voorziening die verband houdt met een maatregel die gericht is op het opheffen of verminderen van belemmeringen die een persoon met beperkingen bij het normale gebruik van zijn woonruimte ondervindt. Bij ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard in of aan de woonruimte wordt slechts die voorziening als woonvoorziening aangemerkt, indien de voorziening:
de woonruimte bestemd voor permanente bewoning waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en op welk adres hij in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven, dan wel zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijk woonadres, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, indien de persoon met beperkingen met een briefadres staat ingeschreven. Indien de persoon met beperkingen permanent in een instelling verblijft, is die instelling het hoofdverblijf geworden;
het eerste contact na een aanmelding waarin met degene die maatschappelijke ondersteuning zoekt zijn gehele situatie wordt geïnventariseerd ten aanzien van de beperkingen en de gevolgen daarvan, de te bereiken resultaten, de te kiezen oplossingen via eigen mogelijkheden of via mogelijkheden van het netwerk dan wel via algemene, algemeen gebruikelijke collectieve, (wettelijk) voorliggende en individuele voorzieningen.
Paragraaf 2 Bereik van de verordening
Bij het bepalen van de voorzieningen houdt het college rekening met persoonskenmerken, behoeften van de persoon met beperkingen, de omstandigheden waarin de persoon met beperkingen verkeert, de ondersteuning die de sociale omgeving kan bieden, de gebruikelijke zorg die huisgenoten kunnen leveren en de capaciteit van de persoon met beperkingen om uit oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.
Artikel 4 Voorwaarden voor verstrekking
Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:
deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning, het zich verplaatsen in en om dewoning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan op te heffen of aanzienlijk te verminderen;
Artikel 5 Algemene afwijzingsgronden
Geen voorziening wordt toegekend:
7. indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft, reeds eerder krachtens deze, dan wel krachtens de aan deze verordening voorafgaande Verordening voorzieningen gehandicapten, is vergoed of verstrekt en de normale afschrijvingstermijn nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening geheel of gedeeltelijk verloren is gegaan dan wel dat er sprake is van een aanmerkelijke verandering van omstandigheden, als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen en de kosten/schade daarvan niet op andere wijze zijn of worden vergoed. De afschrijvingstermijnen zijn in beleidsregels vastgesteld door het college;
Het gestelde onder 7 is niet van toepassing op hulp bij het huishouden.
De aanvrager is verplicht om op verzoek of uit eigener beweging aan het college, of aan door hem aangewezen adviseurs, alle gegevens te (doen) verschaffen, die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
Om de verstrekking van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de persoon met beperkingen, laat het college onderzoek verrichten naar de situatie van de persoon met beperkingen.
Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken, indien aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:
Artikel 14 Vormen van verstrekkingen (nieuw artikel)
Het college kan een voorziening verstrekken in de volgende vormen:
Artikel 15 Persoonsgebonden budget
Op het persoonsgebonden budget zoals genoemd in artikel 5 en 6 van de Wet, zijn de
volgende voorwaarden van toepassing:
Artikel 19 Vormen van hulp bij het huishouden
Ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, kan het college een voorziening verstrekken die kan bestaan uit:
Artikel 20 Primaat algemene voorzieningen ondersteuning bij het voeren van een huishouden
Een persoon met beperkingen kan voor een algemene voorziening als bedoeld in
artikel 19 lid 1 in aanmerking komen, indien:
Artikel 21 Recht op individuele hulp bij het huishouden
Een persoon met beperkingen kan voor een individuele voorziening als bedoeld in
artikel 19, lid 2 onder a en b, in aanmerking komen als:
Artikel 24 Omvang van het persoonsgebonden budget
De bedragen die in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt, worden door het college vastgesteld en vastgelegd in het Besluit.
Het college kan de bedragen verhogen of verlagen conform de CAO van het schoonmaak- en glazenwassersbedrijf (categorie 1) en de CAO voor de Verpleeg-, en Verzorgingshuizen en Thuiszorg (categorie 2).
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
Artikel 25 Vormen van woonvoorzieningen
Het college kan een woonvoorziening verstrekken die kan bestaan uit:
Artikel 26 Primaat algemene woonvoorzieningen
Een persoon met beperkingen kan voor een algemene woonvoorziening in aanmerking komen, indien aantoonbare beperkingen een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken en de algemene woonvoorziening dit snel en adequaat kan oplossen.
Artikel 27 Recht op individuele woonvoorzieningen
Een persoon met beperkingen kan voor een individuele woonvoorziening in aanmerking komen, indien de in artikel 26 genoemde oplossing niet aanwezig is of niet tot een snelle en adequate oplossing leidt.
Artikel 28 Soorten individuele woonvoorzieningen
Het college kan een individuele woonvoorziening verstrekken voor de kosten van:
In voorkomende gevallen kan het college besluiten een woning in een ISDR-gemeente logeerbaar te maken indien de persoon met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft in een instelling en niet reeds een aangepaste woonruimte als logeeradres in de gemeente of elders beschikbaar is. Artikel 5 lid 1 sub c is hierop niet van toepassing. Het collge kan in het Besluit een maximumbedrag aan het logeerbaar maken stellen.
In afwijking van het bepaalde in het tweede lid kunnen de volgende voorzieningen aan gemeenschappelijke ruimten worden aangebracht: automatische deuropeners, hellingbanen, aangepaste toegangsdeuren, drempelhulpen en vlonders, een opstelplaats voor een elektrische rolstoel of buitenwagen en extra trapleuningen.
Paragraaf 2 Individuele woonvoorzieningen
Artikel 32 Primaat van de verhuizing
Een persoon met beperkingen komt voor een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten in aanmerking, wanneer aantoonbare beperkingen in het normale gebruik van de woning worden ondervonden en de mogelijkheden van aanpassing van de huidige woning onvoldoende zijn of de kosten van de aanpassingen hoger zijn dan het door het college in het Besluit vastgestelde bedrag.
Artikel 34 Primaat losse woonunit
Indien een woningaanpassing bestaat uit een aanbouw aan of een verbouwing van een woning die het eigendom is van een verhuurder die niet bereid is de aangepaste woning blijvend ter beschikking te stellen van personen die op basis van aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek behoefte hebben aan een dergelijke woning, kan het college een herplaatsbare losse woonunit verstrekken, zulks indien daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan.
Artikel 35 Bepalingen losse woonvoorzieningen
Indien een financiële tegemoetkoming voor de verhuis- en inrichtingskosten de goedkoopst compenserende oplossing is, maar de in artikel 28 onder b en c genoemde voorziening(en) tenminste even adequaat is/zijn, kan het college besluiten dat de financiële tegemoetkoming voor de verhuis- en inrichtingskosten ook mag worden aangewend ten behoeve van de noodzakelijke voorzieningen als bedoeld in artikel 28 onder b en c. Hiertoe kan worden besloten indien de persoon met beperkingen bereid is het verschil in kosten zelf bij te betalen en het complete programma van eisen, zoals door het college vastgesteld, zal worden uitgevoerd.
Een persoon met beperkingen kan voor een uitraasruimte in aanmerking komen wanneer sprake is van een op basis van aantoonbare beperkingen aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen.
Het college verstrekt slechts een financiële tegemoetkoming of een verstrekking in natura voor de aanpassing van een woonwagen indien:
Het college verstrekt slechts een financiële tegemoetkoming of een verstrekking in natura voor de aanpassingskosten van een woonschip indien:
Artikel 40 Kosten van keuring en van onderhoud/reparatie en verzekering
Voor woonvoorzieningen met elektrische en/of mechanische onderdelen die verstrekt zijn in eigendom of in de vorm van een PGB, kan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt voor de kosten van keuring, onderhoud, reparatie en verzekering. De hoogte van de tegemoetkoming is opgenomen in het Besluit.
Bij voorzieningen die door de gemeente of voorheen de ISDR in bruikleen zijn verstrekt komen de kosten als bedoeld onder artikel 28 onder e. voor rekening van de gemeente.
Artikel 41 Kosten van tijdelijke huisvesting
Het college kan een financiële tegemoetkoming verstrekken om de kosten van tijdelijke huisvesting die door de persoon met beperkingen moeten worden gemaakt in verband met het aanpassen van zijn huidige woonruimte of van de door hem nog te betrekken woonruimte. De financiële tegemoetkoming wordt verstrekt uitsluitend voor een periode van maximaal zes maanden dat de woonruimte ten gevolge van het verrichten van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de persoon met beperkingen voor dubbele woonlasten komt te staan.
Artikel 43 Verwijderen van woningaanpassingen
Het college kan een financiële tegemoetkoming verstrekken voor de kosten van verwijdering van een woningaanpassing waarvoor een overheidsbijdrage is verstrekt, als de woonruimte in de huidige staat niet opnieuw verhuurbaar is.
De werkzaamheden dienen uiterlijk binnen twee jaren na het toekennen van de financiële tegemoetkoming te zijn voltooid. Uiterlijk binnen acht weken na de voltooiing van de werkzaamheden verklaart degene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald schriftelijk aan het college, dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.
Artikel 46 Anti-speculatiebeding
De eigenaar-bewoner, die krachtens deze of een volgende verordening een financiële tegemoetkoming ontvangt in de kosten van het treffen van een woonvoorziening van bouwtechnische aard welke een waarde vermeerdering van de woning tot gevolg heeft, en die binnen een periode van zeven jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woning verkoopt, is gehouden om binnen één week na het passeren van de akte het college hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen. Het college stelt in het Besluit nadere regels omtrent de terugbetaling.
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
Artikel 47 Vormen van vervoersvoorzieningen
Het college kan een vervoersvoorziening verstrekken, bestaande uit:
Een begeleiderspas zoals bedoeld in artikel 47 lid 1 wordt slechts toegekend indien de persoon met beperkingen zonder begeleiding tijdens het vervoer geen gebruik kan maken van het collectief vervoer. De voorwaarden om in aanmerking te komen voor een begeleiderspas zijn door het college vastgelegd in beleidsregels.
Artikel 49 Kosten van keuring en van onderhoud/reparatie
Voor een voorziening als bedoeld in artikel 47, lid 2 onder a en b, verstrekt in eigendom of in de vorm van een persoonsgebonden budget, wordt door het college een financiële tegemoetkoming verstrekt voor de kosten van onderhoud en reparatie. De hoogte van de financiële tegemoetkoming is vastgesteld door het college en opgenomen in het Besluit.
Bij voorzieningen als bedoeld in artikel 47, lid 2 onder a en b welke door de gemeente en voorheen de ISDR in bruikleen zijn verstrekt komen de kosten voor onderhoud en reparatie en evt. verzekering voor rekening van de gemeente.
Artikel 50 Primaat van collectief vervoer
Bij de keuze van de meest adequate vervoersvoorziening wordt het primaat gegeven aan het collectief vervoer.
Artikel 51 Recht op een vervoersvoorziening
In uitzondering van lid 1 komt een persoon met beperkingen voor een vervoersvoorziening als bedoeld in het vorige lid in aanmerking wanneer aantoonbare beperkingen het onmogelijk maken om zelfstandig gebruik te maken van het openbaar vervoer maar wel zelfstandig gebruik gemaakt kan worden van het collectief vervoer.
Artikel 52 Omvang vervoersbehoefte
Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht (dus geen tegenbezoek mogelijk!) kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.
Artikel 53 Soorten rolstoelvoorzieningen
Het college kan een rolstoelvoorziening verstrekken, bestaande uit:
Artikel 55 Recht op een rolstoelvoorziening
Een persoon met beperkingen kan voor een algemene rolstoelvoorziening in aanmerking komen, wanneer aantoonbare beperkingen incidenteel zittend verplaatsen noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling een onvoldoende oplossing biedt.
Een persoon met beperkingen kan voor een rolstoelvoorziening, als bedoeld in artikel 53 lid 2, in aanmerking komen wanneer aantoonbare beperkingen dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling een onvoldoende oplossing bieden.
Artikel 56 Kosten van onderhoud/reparatie
Voor een voorziening als bedoeld in artikel 53 lid 2 onder a, verstrekt in eigendom of in de vorm van een persoonsgebonden budget, wordt door het college een financiële tegemoetkoming verstrekt voor de kosten van onderhoud en reparatie. De hoogte van de financiële tegemoetkoming is vastgesteld door het college en opgenomen in het Besluit.
Bij rolstoelvoorzieningen die door de gemeente of voorheen de ISDR in bruikleen zijn verstrekt komen de kosten voor onderhoud er reparatie voor rekening van de gemeente.
Artikel 57 Cliëntenparticipatie
In overeenstemming met artikel 11 van de Wet betrekt het college de WMO Adviesraad bestaande uit vertegenwoordigers van belangengroeperingen bij het opstellen en wijzigen van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning en het op deze Verordening gebaseerde Besluit en nadere regels alsmede bij het opstellen van nieuwe versies hiervan.
Het bevoegd gezag kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit geldende bedragen van de financiële tegemoetkomingen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de persoon met beperkingen of de woningeigenaar afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien strikte toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Artikel 61 Gevallen waarin de verordening niet voorziet
In gevallen, die de uitvoering van deze verordening betreffen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.
Onder d - Persoon met beperkingen
Bij deze definitie is aansluiting gezocht bij de verschillende terreinen waarvoor op grond van de Wet voorzieningen kunnen worden toegekend. Daarbij is vanuit de Wet voorzieningen gehandicapten het onderdeel “ziekte of gebrek” toegevoegd. Mede in verband met de begrenzing van de doelgroep zal immers een objectief criterium nodig zijn. Hierdoor blijft jurisprudentie op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten ten aanzien van dit onderdeel op dit begrip van toepassing.
Aan deze formulering is de nieuwe doelgroep “personen met een chronisch psychisch of psychosociaal probleem” toegevoegd. Deze doelgroep is afkomstig uit de AWBZ (Besluit zorgaanspraken AWBZ).
Volgens het amendement Miltenburg (TK 2005-2006, 30 131, nr. 65) biedt het ICF voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.
Onder f - Maatschappelijke participatie
Deze begripsomschrijving komt uit het amendement Miltenburg c.s. (TK 2005-2006, 30 131, nr. 65), dat het compensatiebeginsel aan de Wet heeft toegevoegd.
Ook deze begripsomschrijving is ontleend aan het amendement Miltenburg c.s. (TK 2005-2006, 30 131, nr. 65), dat het compensatiebeginsel aan de Wet heeft toegevoegd.
Hier wordt het begrip voorziening beperkt tot de onderdelen die onder de Wet vallen.
Onder i - Algemene voorziening
Het gaat hier om direct of uit voorraad beschikbare voorzieningen, die met een minimum aan bureaucratie kunnen worden verstrekt. Daarbij valt te denken aan een scala van reeds bestaande of nog te ontwikkelen voorzieningen: collectief vervoer, scootermobielpools, algemene woonvoorzieningen als klussendiensten en voorzieningendepots, rolstoelpools en vrijwilligersdiensten. De verstrekkingsprocedure is eenvoudiger dan bij individuele voorzieningen: een beperkte toegangsbeoordeling. In de regel gaat het om eenvoudige en veel voorkomende voorzieningen die bedoeld zijn voor incidenteel of kortdurend gebruik. Kenmerk van algemene voorzieningen is tenslotte dat zij altijd in natura verstrekt worden en nooit als financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget.
onder j - Individuele voorziening
Algemene voorzieningen hebben in het kader van deze verordening voorrang op individuele voorzieningen. Waar mogelijk zal eerst een algemene voorziening worden aangeboden, waar nodig zal een individuele voorziening worden verstrekt. Hoe de keuze zal worden gemaakt tussen beide categorieën voorzieningen hangt uiteraard helemaal af van de individuele situatie van de aanvrager. Door het college vast te stellen beleidsregels zullen afwegingscriteria geven, verder zal een op de individuele situatie afgestemd medisch advies vaak van groot belang zijn.
Onder k - Hulp bij het huishouden
Deze begripsomschrijving sluit enerzijds aan bij de definitie van het begrip “huishoudelijke voorziening” in artikel 1 lid 1 onder h van de Wet. Anderzijds sluit de omschrijving aan bij hetgeen de regering verstaat onder “mensen met een beperking”, zoals staat verwoord in de memorie van toelichting bij artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 5° en 6° van de Wet.
Deze begripsomschrijving is afgeleid van de definitie van het begrip “woonvoorziening”, zoals stond opgenomen in artikel 1 lid 1 onderdeel c van de Wet voorzieningen gehandicapten.
Deze begripsomschrijving is overeenkomstig de definitie van dit begrip, zoals in artikel 1 lid 1 onderdeel e van de Wet voorzieningen gehandicapten was opgenomen.
Deze begripsomschrijving komt nagenoeg overeen met de definitie van dit begrip, zoals in artikel 1 lid 1 onderdeel b van de Wet voorzieningen gehandicapten was opgenomen. Onder 2 en 3 is aangegeven wat in het kader van deze verordening wordt verstaan onder woonwagen en woonschip.
De omschrijving van het begrip hoofdverblijf moet worden opgenomen om te voorkomen dat er aanvragen binnenkomen bij de gemeente waarbij de aanvrager niet in de gemeente woonachtig is.
In die gevallen waarin de aanvrager naar een andere gemeente wil verhuizen en in die gemeente een woning wil laten aanpassen, is er wel de mogelijkheid voordat de woning daadwerkelijk is betrokken, een aanvraag in te dienen bij de gemeente van vestiging.
Onder q - Gemeenschappelijke ruimte
Het begrip gemeenschappelijke ruimte is beperkt tot ruimten die niet tot de onderscheiden woning behoren, maar toegang daartoe verschaffen, zoals een gang, een portaal etc.
In deze begripsomschrijving wordt aangegeven wat in het kader van de verordening onder een rolstoelvoorziening wordt verstaan. Het college kan een rolstoel verstrekken voor verplaatsing binnen en/of buiten. Onder het begrip “rolstoel” valt alleen een handbewogen of elektrische rolstoel en geen andere voorzieningen voor het verplaatsen binnenshuis, zoals een trippelstoel. Onder handbewogen rolstoelen wordt ook verstaan een duwwandelwagen of een zelfbeweger. Ook individuele aanpassingen aan rolstoelen vallen onder de rolstoelverstrekking. Een voorbeeld hiervan is een anti-decubitus kussen. Vaak zullen aanpassingen tegelijkertijd met de rolstoel worden gerealiseerd. Het kan echter ook voorkomen dat de aanpassingen aan rolstoelen afzonderlijk van de rolstoel worden aangevraagd en verleend.
Ook sportrolstoelen en een speel-leervoorziening voor kinderen van 0 t/m 12 jaar vallen onder de rolstoelvoorzieningen.
Onder u - Voorziening in natura
Voorzieningen in natura zijn voorzieningen die niet in de vorm van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget worden verstrekt.
Onder v - Financiële tegemoetkoming
Een financiële tegemoetkoming is een vast geldbedrag dat is bedoeld om een bepaalde voorziening te verwerven. Het is niet persé een kostendekkende vergoeding, maar een bedrag, bedoeld als tegemoetkoming in de kosten.
Onder w - Persoonsgebonden budget
Het persoonsgebonden budget is een geldbedrag dat de aanvrager onder door het college bepaalde voorwaarden mag besteden aan een compenserende voorziening naar zijn keuze. De nadere uitwerking van de relatie tussen de diverse compenserende voorzieningen en de daarbij behorende persoonsgebonden budgetten vindt plaats in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.
De invoering van het persoonsgebonden budget maakt het opnemen van het begrip “budgethouder” noodzakelijk. De budgethouder is de persoon die de beschikking krijgt over het budget en over de besteding daarvan ook verantwoording af dient te leggen.
Uit artikel 15 lid 1 van de Wet vloeit de bevoegdheid voort voor het vragen van een eigen bijdrage. Deze kan op het inkomen worden afgestemd, zij het dat op grond van artikel 15 lid 3 van de Wet bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere regels worden gesteld. In de AMvB wordt bepaald wat de ruimte is die gemeenten hebben voor het vaststellen van eigen bijdragen, als ze daartoe willen overgaan. Het belangrijkste onderscheidende kenmerk van de eigen bijdrage ten opzichte van het eigen aandeel is dat een eigen bijdrage alleen mogelijk is bij een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget, en dus niet bij een financiële tegemoetkoming.
Artikel 19 lid 1 van de Wet bepaalt dat de hoogte van de financiële tegemoetkoming afhankelijk kan worden gesteld van het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend en van zijn echtgenoot. Hierbij wordt in de toelichting op artikel 19 van de Wet gesproken over een “eigen aandeel in de kosten van een voorziening” (TK 2004-2005, 30 131, nr. 3).
Op grond van artikel 19 lid 2 van de Wet worden bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere regels gesteld met betrekking tot de financiële tegemoetkomingen. In de AMvB wordt bepaald wat de ruimte is die gemeenten hebben voor het vaststellen van eigen aandeel, als ze daartoe willen overgaan.
Het begrip “meerkosten” hangt nauw samen met het begrip “algemeen gebruikelijk”; deze twee begrippen zijn elkaars tegenhangers. De meerkosten zijn de kosten, die in een direct oorzakelijk verband staan met het compenseren van de ondervonden beperking of het psychosociaal probleem, zoals die zijn genoemd in artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 8° van de Wet. Een met de persoon als de aanvrager vergelijkbaar persoon zonder die beperking of dat psychosociale probleem heeft deze meerkosten per definitie niet, omdat daarvoor in diens situatie geen noodzaak is.
Onder bb - Algemeen gebruikelijk
Evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten het geval was, is het ook onder de Wet niet de bedoeling dat het college voorzieningen verstrekt, waarover de aanvrager, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn beperking of probleem zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag. Het begrip “algemeen gebruikelijk” is geconcretiseerd in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Zoals blijkt uit deze jurisprudentie gaat het bij algemeen gebruikelijke voorzieningen om voorzieningen
Het uitgangspunt van deze begripsomschrijving ligt in het Protocol Gebruikelijke zorg, zoals tot aan de invoering van de Wet door het Centrum Indicatiestelling Zorg werd toegepast als verzameling beleidsregels voor de AWBZ-indicatiestelling voor huishoudelijke zorg.
Deze begripsomschrijving is conform het Protocol gebruikelijke zorg.
Paragraaf 2 Bereik van de verordening
Het compensatiebeginsel is via het amendement Miltenburg c.s. (TK 2004-2005, 30 131, nr. 65) in de Wet gekomen. In het amendement is geen begripsomschrijving van het begrip “compensatiebeginsel” opgenomen. Gevolg hiervan is dat er in de Wet een begripsomschrijving van het cruciale begrip compensatiebeginsel ontbreekt. Daarom is dit begrip in artikel 2 van deze verordening nader uitgewerkt. Hierbij is aangesloten bij artikel 4 van de Wet en de toelichting bij het hiervoor genoemde amendement Miltenburg c.s.
Artikel 3 Beoordelen beperkingen
Dit artikel bepaalt dat - waar mogelijk - bij het beoordelen van de beperkingen gebruik wordt gemaakt van het ICF (zie over het ICF de toelichting bij artikel 1 onder e). Deze bepaling is in de verordening opgenomen naar aanleiding van de toelichting op het amendement Miltenburg c.s. (TK 2004-2005, 30 131, nr. 65) waarin staat: “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF-classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.”
Artikel 4 Voorwaarden voor verstrekking
Lid 1 onder a - individueel gericht
Een voorziening dient in overwegende mate op het individu gericht te zijn. In dit artikellid wordt het aanvragen van gemeenschappelijke voorzieningen uitgesloten, hoewel voorzieningen die naast een individueel ook een gezamenlijk karakter kunnen hebben, wel passen in het kader van deze verordening. Een voorbeeld van een voorziening met een individueel karakter waar daarnaast ook anderen gebruik van kunnen maken is bij voorbeeld een auto, waarin ook anderen mee kunnen rijden.
Lid 1 onder b - langdurig noodzakelijk
Ingevolge lid 1 aanhef en onder b dienen de voorzieningen langdurig noodzakelijk te zijn. Langdurig noodzakelijk wil zeggen dat betrokkene voor langere tijd aangewezen moet zijn op de desbetreffende aanpassing of de desbetreffende rolstoel. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat de persoon die tijdelijk beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de beperkingen van voorbijgaande aard zijn, niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt. De betrokkene kan een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de Thuiszorgorganisaties. Uit deze depots kan men drie maanden een hulpmiddel lenen, welke periode éénmaal met nog eens drie maanden kan worden verlengd.
Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig zal van situatie tot situatie verschillen. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De adviseur speelt bij de bepaling of er al dan niet sprake is van het al dan niet langdurig noodzakelijk zijn van betreffende voorziening een belangrijke rol.
Lid 1 onder c - goedkoopst compenserend
Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Hoewel datgene wat de aanvrager als adequaat beschouwt mee zal moeten wegen in de beoordeling van het adequaat zijn van de voorziening, zal ook het criterium van het goedkoop zijn, de kosten van de voorziening, een rol spelen bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet adequaat zijn van een voorziening. Indien meer voorzieningen als adequaat kunnen worden aangemerkt, wordt gekozen voor de goedkoopste.
Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Tevens is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden, moge het duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau dient te worden aangesloten. Het is uiteraard wel mogelijk een adequate voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst compenserende voorziening, mits de aanvrager bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen. Het begrip goedkoopst compenserend geeft het college mogelijkheden tot sturen binnen het beleid.
Lid 1 onder d – Redelijke verhouding kosten tot technische levensduur
Onder d wordt bepaald dat een voorziening alleen wordt toegekend indien de kosten hiervan in redelijke verhouding staan tot de staat van de woonruimte dan wel de resterende technische levensduur van het vervoermiddel of rolstoel. Hierdoor wordt bijvoorbeeld voorkomen dat het college een dure aanpassing van een auto moet vergoeden, terwijl de auto zelf nog maar een beperkte levensduur heeft.
Een uitzondering op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, wordt gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is. Dit is bijvoorbeeld het geval bij revalidatie na een ziekenhuisopname.
Onder a geeft aan dat in geval een voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is, geen voorziening wordt toegekend. Een door de aanvrager gevraagde voorziening is algemeen gebruikelijk voor een persoon als de aanvrager indien een persoon zonder beperking of probleem, die in vergelijkbare persoonlijke omstandigheden als de aanvrager verkeert, naar maatschappelijke maatstaf en redelijkerwijs de beschikking zou (kunnen) hebben over een dergelijke voorziening. Waar de grens tussen wat algemeen gebruikelijk is en wat dat niet is precies getrokken moet worden zal afgemeten moeten worden aan algemeen maatschappelijke normen. In het algemeen kan gesteld worden dat iets algemeen gebruikelijk is indien het niet speciaal bestemd is voor personen met beperkingen, gewoon te koop is en niet duurder is dan soortgelijke producten. Zo is bijvoorbeeld een normale fiets algemeen gebruikelijk, omdat in Nederland een ieder geacht kan worden te beschikken over een fiets. Om die reden komt de persoon met beperking of probleem niet voor algemeen gebruikelijke fiets in aanmerking.
Het college kan ter uitvoering van deze verordening in beleidsregels nadere invulling geven aan het begrip algemeen gebruikelijk.
In lid 1 onder b wordt aangegeven dat voorzieningen niet worden verstrekt indien er een andere Wettelijke regeling bestaat, op grond waarvan men aanspraak kan maken op de aangevraagde voorziening.
In de Wet is, in tegenstelling tot de situatie bij de Wet voorzieningen gehandicapten, geen specifieke bepaling opgenomen waaruit blijkt dat de compensatieplicht zich beperkt tot in de gemeente woonachtige personen, hoewel artikel 11 van de Wet spreekt over ingezetenen. Onder c moet opgenomen worden om te voorkomen dat er aanvragen binnenkomen bij de gemeente van aanvragers die niet in de gemeente woonachtig zijn.
In sommige gevallen gebruikt iemand al geruime tijd een voorziening en vraagt deze na het optreden van een beperking een vergoeding voor deze voorzieningen aan. Aangezien de voorziening valt onder het normale bestedingspatroon van de persoon met beperkingen, zijn er in dit geval geen directe meerkosten voor deze persoon.
Onder f doelt op de situatie dat de aanvrager een voorziening realiseert dan wel zich een voorziening verschaft voordat deze door het college of voorheen het dagelijks bestuur van de ISDR is toegekend. Afwijzing op deze grond volgt indien niet meer achterhaald kan worden of de aangebrachte voorziening noodzakelijk, adequaat en passend is. In beginsel mag dus niet eerder dan nadat het bevoegd gezag een beslissing over de aanvraag voor een voorziening heeft genomen een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden dan wel tot aanschaf worden overgegaan. Pas op dat moment heeft het bevoegd gezag alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening. Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het bevoegd gezag als goedkoopste compenserende voorziening beschouwen.
In onder g wordt aangegeven dat de aanvraag geweigerd wordt als het gaat om een vergoeding of verstrekking die al eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de aanvrager te verwijten is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid. Het moge duidelijk zijn dat deze regeling niet geldt indien de aanvrager geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de aanvrager hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen. Indien in een woning een traplift, een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.
In artikel 4:1 van de Algemene Wet bestuursrecht is bepaald dat een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk wordt ingediend, tenzij bij Wettelijk voorschrift anders is bepaald.
Dit artikel spreekt voor zich. Het is duidelijk dat gegevens inzake de medische toestand, het inkomen, de woonsituatie en allerlei andere gegevens noodzakelijk kunnen zijn om eenaanvraag te kunnen beoordelen. Er is een duidelijke praktische samenhang met artikel 6 lid 2 van deze verordening, inzake het gebruik van een door het college te verstrekken formulier. Door middel van het gebruik van een formulier kunnen de procedures inzake de gegevensverstrekking worden gestroomlijnd. Uiteraard moet er niet meer worden opgevraagd dan noodzakelijk is voor het nemen van een besluit op de aanvraag, zie hierover artikel 4:3 Awb.
Ten aanzien van het omgaan met de – vaak privacygevoelige – gegevens moet de gemeente rekening houden met de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).
Lid 1 onder a en b van dit artikel bepalen dat het college bevoegd is de aanvrager op te roepen in persoon te verschijnen en te ondervragen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of ondervragen door een of meer daartoe aangewezen deskundigen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de aanvraag. Het college mag dus geen gegevens (doen) opvragen waarin zij uit anderen hoofde geïnteresseerd is.
Dit artikellid bepaalt dat het college afspraken maakt met externe partijen over de voorzieningen en/of situaties waarin advies wordt gevraagd.
De eisen, te stellen aan de adviseur zijn opgenomen in lid 3. Deze eisen zijn ontleend aan de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten. Daarbij kan het volgende worden aangetekend:
Onder medische kennis dient verstaan te worden het beoordelen/interpreteren van de medische situatie en de vertaling van ziekte/stoornis naar beperking. Onder sociale kennis wordt begrepen het inzicht in de gevolgen van de afwezigheid van functies (aanwezigheid van beperkingen). De ervaring van de beperking in de leef-, woon- en werksituatie wordt met handicap aangeduid. De adviseur moet het vermogen hebben om de beperkingen in de individuele situatie te vertalen naar handicaps. Door kennis te hebben van het individu, zijn omgeving en de rol van het individu hierin, is het mogelijk inzicht te krijgen in de aard en de mate van het probleem. Tevens is het dan reeds mogelijk om een globale vertaalslag te maken naar mogelijke oplossingen. Onder ergonomische kennis wordt het volgende verstaan. De adviseur dient inzicht te hebben in de aanpassingsmogelijkheden van hulpmiddelen aan de mens. Dit vereist kennis over menselijke eigenschappen (anatomie, fysiologie, psychologie) en technische eigenschappen van hulpmiddelen. De productkennis betekent dat een adviseur 'weet' moet hebben van onder andere bouwkundige (on)mogelijkheden. De opgesomde lijst van noodzakelijke kennisgebieden hoeft overigens niet geconcentreerd te zijn in één adviesfunctie.
Artikel 9 Gegevens in de beschikking
Dit artikel geeft een opsomming van de zaken die in de beschikking moeten worden vermeld.
In artikel 5 lid 2 onder b van de Wet is vastgelegd dat de gemeenteraad in de verordening moet bepalen op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend afgestemd wordt op de situatie van de aanvrager. Het gaat hierbij om uitvoering, hetgeen een zaak van het college is. Dit artikel wordt het collge een onderzoeksverplichting opgelegd.
Artikel 11 Wijzigingen in de situatie
Het spreekt voor zich dat wijzigingen in de situatie gemeld dienen te worden in al die gevallen dat zij van invloed zijn op de verstrekte of te verstrekken voorzieningen.
Onder de voorwaarden gesteld bij of krachtens de verordening (onder a) zijn op de eerste plaats begrepen de voorwaarden zoals neergelegd in de verordening zelf. Daarnaast vallen onder bedoelde voorwaarden ook de voorwaarden zoals neergelegd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.
Parallel aan artikel 4:48 lid 1 onder c Awb kan het college volgens hetgeen is bepaald onder d de voorziening geheel of gedeeltelijk intrekken indien zodanig onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt aan het bevoegd gezag, ook in het verleden aan (rechtsvoorganger) de ISDR, dat zo de juiste gegevens bekend waren geweest het bevoegd gezag niet tot toekenning zou zijn overgegaan.
Artikel 13 Terugvordering en verhaal van de schade
De Wet bevat geen bepalingen over terugvordering van voorzieningen, wat reden is om deze mogelijkheid op te nemen in de verordening, omdat er anders niet altijd een juridische basis is om voorzieningen terug te vorderen.Indien er, naar later blijkt, ten onrechte is uitbetaald of geleverd, zowel voor als na 1 april 2012 (voorziening in natura) is, kan het collegede voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen.
Artikel 13 geeft aan dat een op grond van deze verordening verstrekte voorziening van de persoon met beperkingen kan worden teruggevorderd indien het besluit, waarbij deze voorziening is toegekend, met toepassing van artikel 12 is ingetrokken. Het ligt voor de hand dat van de terugvorderingmogelijkheid in ieder geval gebruik wordt gemaakt indien er aan de zijde van de aanvragersprake is van verwijtbaarheid. Wanneer deze dus bewust verkeerde gegevens heeft verstrekt, bijvoorbeeld over zijn inkomen.
Het is raadzaam vooraf een inschatting te maken van de kosten en te verwachten baten, gezien de mogelijke kosten van een civielrechtelijke procedure. Daarbij moet niet alleen gekeken worden naar de kosten van inschakeling van een procureur, maar ook naar mogelijke invorderingskosten, zoals de kosten van inschakeling van een deurwaarder.
Artikel 14 Vormen van voorzieningen
In dit artikel worden de drie verschillende vormen waarin voorzieningen verstrekt kunnen worden benoemd.
Artikel 15 Persoonsgebonden budget
Het persoonsgebonden budget dient gezien te worden als een manier waarop een toegekende voorziening wordt verstrekt. De onder a van dit artikel genoemde bepaling spreekt dan ook voor zich en sluit aan op de bepaling in artikel 6 van de Wet. Hierin is vastgelegd dat alleen bij toekenning van individuele voorzieningen in beginsel de keuze vooreen persoonsgebonden budget moet worden geboden. Algemene voorzieningen vallen niet onder deze eis.
Onder b bepaalt dat de hoogte van het persoonsgebonden budget is gekoppeld aan de tegenwaarde van de te verstrekken goedkoopst compenserende voorziening in natura. Er moet immers een referentiebedrag zijn, waarop het persoonsgebonden budget kan worden gebaseerd. “Goedkoopst compenserend” is een objectief vaststelbaar referentiepunt. Voorts kan een aanvullend bedrag worden vastgesteld voor de instandhoudingskosten (kosten onderhoud en reparatie, evt. verzekering) van de voorziening. Voor de diverse soorten voorzieningen zal een nadere regeling moeten worden gegeven in het nieuwe Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Nieuwkoop.
Artikel 16 Financiële tegemoetkoming
In lid 1 wordt aangegeven voor welke vormen van voorzieningen gekozen kan worden wanneer het college een keuzemogelijkheid geeft, in navolging van artikel 5 van de Wet.
Het tweede lid bepaalt dat een persoonsgebonden budget niet wordt verstrekt indien er overwegende bezwaren zijn tegen de verstrekking hiervan. De in artikel 6 van de Wet genoemde verplichting om bij een aanspraak op een individuele voorziening de keuze te bieden tussen een persoonsgebonden budget en een voorziening in natura is namelijk niet absoluut. Wanneer een primaat van toepassing is, is er geen keuzevrijheid. Dit wordt hieronder in de betreffende artikelen nader toegelicht.
Artikel 18 Eigen bijdrage en eigen aandeel
Artikel 15 van de Wet biedt de mogelijkheid bij verstrekking van voorzieningen in natura of een persoonsgebonden budget een eigen bijdrage te vragen. Artikel 19 van de Wet biedt de mogelijkheid de hoogte van financiële tegemoetkomingen af te stemmen op het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning wordt verleend: het zogeheten eigen aandeel. In dit artikel stelt het bevoegd gezag vast dat van deze mogelijkheden gebruik wordt gemaakt.
De hoogte van de eigen bijdrage en de omvang van het eigen aandeel worden door het college bepaald in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Nieuwkoop.
Artikel 19 Vormen van hulp bij het huishouden
In artikel 4 lid 1 van de Wet wordt het college opgedragen om voorzieningen aan te bieden ter ondersteuning van het voeren van een huishouden. In deze verordening wordt dit onderdeel uitgewerkt in hoofdstuk 3, waarin het gaat om de voorziening “hulp bij het huishouden”. Onder de AWBZ werd gesproken van de functie huishoudelijke verzorging. Om aan te geven dat onder de Wmo sprake is van een eigen begrip wordt in deze verordening het begrip ‘hulp bij het huishouden’ geïntroduceerd.
Hulp bij het huishouden kan in drie vormen als voorziening worden aangeboden. Onder a noemt de algemene voorziening; een snelle en eenvoudige dienstverleningsoplossing zonder veel administratieve rompslomp voor gemeente en aanvrager. Gedacht moet worden aan vormen van direct beschikbare hulp bij het huishouden vanuit bijvoorbeeld een wijksteunpunt, met name voor eenvoudige werkzaamheden, al dan niet op basis van een kortdurende hulpbehoefte. Het is aan een gemeente om te bezien of zij deze vorm van hulp bij het huishouden in het verstrekkingenpakket wil opnemen.
Onder b noemt de hulp bij het huishouden in natura. Ook hier gaat het om een vorm van persoonlijke dienstverlening, net als bij de in onder a genoemde vorm. Het verschil zit echter in de toekenningsprocedure, die meer op de persoon is afgestemd en in de regel meer geschikt zal zijn voor de wat grotere en langduriger behoefte aan hulp.
Onder c wordt het persoonsgebonden budget (pgb) voor hulp bij het huishouden genoemd. Met dit persoonsgebonden budget moet de aanvrager zelf hulp inhuren.
Artikel 20 Primaat algemene hulp bij het huishouden
In artikel 19 wordt geregeld onder welke basisvoorwaarden men gebruik kan maken van een algemene voorziening voor hulp bij het huishouden, indien deze in de gemeente voorhanden is. In aanmerking komen in eerste instantie personen met aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek. Verder komen in aanmerking mantelzorgers in het kader van dezogenaamde ‘respijtzorg’, dat wil zeggen dat de noodzaak aanwezig is om mantelzorgers te ontlasten. Nota bene: het is daarbij niet de bedoeling van de Wetgever dat het huishouden van de mantelzorger wordt overgenomen, maar overname van het huishouden van degene die de mantelzorg ontvangt, is wel degelijk mogelijk.
Algemeen aangeboden hulp bij het huishouden is in de vorm van een primaat in deze verordening neergelegd. Dat houdt in dat in eerste instantie wordt bezien of deze vorm van hulp bij het huishouden het probleem op adequate wijze kan oplossen.
Artikel 21 Recht op individuele hulp bij het huishouden
Als de in artikel 19 genoemde algemene voorziening onvoldoende adequaat is of niet aanwezig is, komt de individuele voorziening voor hulp bij het huishouden aan de orde. Artikel 20 moet dus in samenhang met artikel 19 worden gelezen. De individuele voorziening kan bestaan uit een voorziening in natura of uit een persoongebonden budget.
Bij het vaststellen van de aanspraak op hulp bij het huishouden wordt allereerst bezien of en in hoeverre eventueel huisgenoten van de persoon met beperkingen de problemen kunnen oplossen. Voorzover de ondervonden problemen door middel van dergelijke gebruikelijke zorg kunnen worden opgelost, is er geen aanspraak op hulp bij het huishouden.
Artikel 23 Omvang van de hulp bij het huishouden
Hulp bij het huishouden wordt geïndiceerd op halve uren. Het aantal geïndiceerde uren wordt opgenomen in de beschikking.
Artikel 24 Omvang van het persoonsgebonden budget
Deze bepaling spreekt voor zich en sluit nauw aan op artikel 23.
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
Artikel 25 Vormen van woonvoorzieningen
Bij de woonvoorzieningen wordt onderscheid gemaakt tussen algemene en individuele woonvoorzieningen. Voor de individuele woonvoorzieningen is bepaald dat deze in natura, in de vorm van een financiële tegemoetkoming en in de vorm van een persoonsgebonden budget kunnen worden verstrekt.
Artikel 26 Primaat algemene woonvoorzieningen
In eerste instantie zal worden bezien of een woonprobleem kan worden opgelost met een algemene voorziening. Deze voorziening heeft voorrang bij het zoeken naar een oplossing voor een voor de Wet relevant woonprobleem, dus een probleem bij het normale gebruik van de woning (zie de toelichting op het amendement Miltenburg c.s., TK 2005-2006, 30 131, nr. 65).
Artikel 27 Recht op individuele woonvoorzieningen
Als de in artikel 26 genoemde algemene voorziening niet volstaat als oplossing ofwel niet aanwezig is in de gemeente, dan zal een individuele voorziening worden aangeboden.
Artikel 28 Soorten individuele woonvoorzieningen
Dit artikel geeft een opsomming van de soorten individuele woonvoorzieningen die het college kan verstrekken.
Een woningaanpassing is een ingreep van bouwkundige of woontechnische aard. Hieronder valt ook de uitraasruimte.
Een voorziening van niet-bouwkundige en niet-woontechnische aard is bijvoorbeeld begrepen een tillift, rolstoeltapijt en een hulpmiddel voor baden, wassen en douchen. Het betreffen voorzieningen die (niet) aard en nagelvast aan de woning worden bevestigd.
In principe is de verlening van woonvoorzieningen alleen mogelijk indien de persoon met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft in de woning waaraan de voorzieningen worden getroffen. Een uitzondering kan gemaakt worden als de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-inrichting en regelmatig een bepaalde woning bezoekt. Het is dan mogelijk voorzieningen te verstrekken ten behoeve van het aanpassen van één woonruimte waar de aanvrager vaak verblijft, uiteraard met toestemming van de eigenaar van die woonruimte. De te verlenen woonvoorziening beperkt zich slechts tot het bezoekbaar maken van die woning omdat de aanvrager daar slechts geringe tijd verblijft. Uit doelmatigheidsoverwegingen is het daarom redelijk dat er geen volledige, maar een gedeeltelijke aanpassing van de woning plaatsvindt.
Onder het bezoekbaar maken van de woning wordt verstaan dat de aanvrager de woonkamer en één toilet kan bereiken en gebruiken.
Op grond van het vierde lid kan het college in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Nieuwkoop een maximumbedrag voor de financiële tegemoetkoming voor het bezoekbaar maken vaststellen. Het vaststellen van een maximum bedrag voorkomt dat bij bezoekbaar maken dure aanpassingen aangebracht moeten worden terwijl in andere omstandigheden het primaat van de verhuizing gebruikt zou zijn.
Op grond van lid 5 kan een woning in de gemeente onder bepaalde voorwaarden logeerbaar gemaakt worden voor een persoon met beperkingen die in een instelling (binnen of buiten de respectievelijke gemeenten) verblijft. Het gaat hier bijvoorbeeld om een kind dat tijdens de weekenden en/of vakanties bij zijn ouders logeert.
Een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming voor het treffen van voorzieningen wordt alleen verstrekt als het woonruimten betreft die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag ook als zodanig aangemerkt worden. Eenuitzondering zijn aanpassingen aan woonschepen en binnenschepen; deze komen weinig voor en worden apart geregeld in het verstrekkingenbeleid. Verder worden geen woonvoorzieningen verstrekt in gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen voor ouderen of gehandicapten of voorzieningen die in dergelijke gebouwen, ook in de wooneenheden, bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.
Het derde lid bevat een uitzondering voor een aantal voorzieningen aan gemeenschappelijke ruimten. Deze voorzieningen kunnen, in afwijking van het tweede lid, wel worden verstrekt.
Om in aanmerking te komen voor woonvoorzieningen moet er een duidelijke samenhang zijn tussen de ondervonden woonproblemen en de beperking die men heeft. Aanvragen voor woonvoorzieningen die hun oorzaak vinden in andere factoren dan die beperking, kunnen worden geweigerd op grond van artikel 30.
In onderdeel a wordt de verhuizing naar een inadequate woning genoemd als afwijzingsgrond voor woonvoorzieningen. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woning is dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden, maar gewoon omdat men daar zin in heeft.
Als een persoon met beperkingen verhuist, zal deze, in relatie tot die beperkingen, moeten zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat men zo maar een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient. Met ‘verhuizen’ wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die normaal gesproken voorafgaan aan een verhuizing, zoals het tekenen van een koop-, huur- of erfpachtcontract. Zie ook artikel 28 lid 1 waarin wordt bepaald dat het gaat om een situatie waarin men in de betreffende woning ‘zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben’.
In onderdeel c wordt met name gedoeld op verhuiskostenvergoedingen; veel verhuizingen zijn als algemeen gebruikelijk te beschouwen, ook los van de beperking die men heeft. Te denken valt aan verhuizingen van het ouderlijk huis naar een zelfstandige woonruimte of verhuizing van senioren naar een kleinere woning, omdat de eengezinswoning te bewerkelijk is geworden en kinderen reeds zelfstandig wonen.
Het opheffen van allergene factoren of andere problemen die hun oorzaak vinden in de aard van de in of aan de woonruimte gebruikte materialen valt niet onder de werking van de verordening. Ook hoeft geen woonvoorziening te worden verstrekt indien de klachten die de persoon met beperkingen ervaart niet voortvloeien uit de aard van de gebruikte materialen in of aan de woning maar uit de door de ziekte of gebrek veroorzaakte overgevoeligheid voor deze materialen. Een uitzondering op het voorgaande is indien er sprake is van niet voorziene, onverwacht optredende meerkosten waarvoor de persoon met beperkingen niet heeft kunnen reserveren. Een voorbeeld hiervan is dat uit een medisch onderzoek plotseling blijkt dat de gehandicapte lijdt aan een ziekte of gebrek (bijvoorbeeld CARA) waardoor de persoon met beperkingen zijn woning dient te saneren. Dergelijke woonvoorzieningen worden in deze verordening als woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard aangemerkt (artikel 27 onderdeel c). Verder dient te worden vermeld dat indien de ondervonden belemmeringen het gevolg zijn van achterstallig onderhoud, vocht en tocht veroorzaakt door in de woning gelegen factoren de kosten van het opheffen van deze belemmeringen ook niet onder de werking van deze verordening vallen. De woningeigenaar is op grond van het Burgerlijk Wetboek verplicht tot het uitvoeren van (het grotere) onderhoud.
Verhuizingen naar AWBZ- en andere zorginstellingen leiden ertoe dat de aanvrager buiten de doelgroep van de Wet valt; deze mensen kunnen immers niet meer zelfstandig participeren en hebben dus geen aanspraak op woonvoorzieningen, ook al omdat ze die onder de Wet voorzieningen gehandicapten ook al niet hadden. Als er in de te verlaten woning geen problemen bij het normale gebruik van de woning werden ervaren, is de verhuizing naar de nieuwe woning kennelijk de oorzaak van de problemen en is men verhuisd naar een inadequate woning. In dergelijke situaties is er, evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten geen aanspraak op woonvoorzieningen, hetgeen al meermaals door de Centrale Raad van Beroep is bevestigd.
Het uitrustingsniveau in de sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit. Duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Dit kan wel op verzoek van de persoon met beperkingen, echter de meerkosten dienen dan door deze persoon te worden betaald. Een duidelijke begrenzing dus.
Paragraaf 2 Individuele woonvoorzieningen
Artikel 32 Primaat van de verhuizing
Dit artikel geeft een rangorde aan van de in artikel 28 genoemde individuele woonvoorzieningen. Deze rangorde geldt ongeacht de vorm waarin de woonvoorzieningen worden verstrekt.
Het primaat ligt bij de verhuizing. Eerst zal worden gekeken of verhuizing naar een andere woning een oplossing kan bieden. In feite gaat het om een uitwerking van de regel dat in beginsel wordt gekozen voor de goedkoopst compenserende voorziening.
Bij de afweging om het primaat van de verhuizing toe te passen, spelen wel diverse factoren een rol, zoals de financiële consequenties van verhuizen, de opgebouwde mantelzorg, de termijn waarbinnen de verhuizing kan worden gerealiseerd.
Het tweede lid geeft aan wanneer een persoon met beperkingen voor een andere woonvoorziening dan een financiële tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten in aanmerking kan komen.
Artikel 33 Voorwaarden voor verhuis- en inrichtingskosten
Het college kan een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten verstrekken aan een persoon met beperkingen die naar een geschikte (aangepaste) of een goedkoper dan de huidige woonruimte aan te passen woonruimte is verhuisd. Ook kan het college aan een persoon zonder beperkingen een dergelijke woonvoorziening verstrekken indien op deze wijze een aangepaste of geschikte woonruimte vrij komt voor een persoon met beperkingen. De tegemoetkoming of de vergoeding van een deel van de verhuis- en inrichtingskosten dient ter stimulering van het vrijmaken van de woning.
In het tweede lid wordt een aantal cumulatieve voorwaarden opgesomd voor het verstrekken van een financiële tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten.
Artikel 34 Primaat losse woonunit
Dit artikel bepaalt dat het college in bepaalde gevallen voorrang kan geven aan een herplaatsbare losse woonunit.
Artikel 35 Bepalingen losse woonvoorzieningen
Indien een woningaanpassing en/of een woonvoorziening van niet- bouwkundige of niet-woontechnische aard even adequaat is als een verhuizing naar een andere woning, dan kan het college besluiten dat de persoon met beperkingen de financiële tegemoetkoming voor de verhuis- en inrichtingskosten ook mag aanwenden ten behoeve van de woningaanpassing en/of een woonvoorziening van niet- bouwkundige of niet-woontechnische aard. Wel moet de persoon met beperkingen bereid zijn het verschil in kosten zelf bij te betalen en het door het college vastgestelde program van eisen uit te voeren.
De uitgangspunten en de gevallen waarin voorzieningen aan woonwagens kunnen worden aangebracht zijn in principe gelijk aan die bij woningen. Gezien de kenmerken van deze woonruimten is het echter nodig enkele nadere voorwaarden te stellen.
De uitgangspunten en de gevallen waarin voorzieningen aan woonschepen kunnen worden aangebracht zijn in principe gelijk aan die bij woningen. Gezien de kenmerken van deze woonruimten is het echter nodig enkele nadere voorwaarden te stellen.
Dit artikel bevat nadere voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om in aanmerking te komen voor een voorziening ter realisatie van een woningsanering.
Artikel 41 Kosten van tijdelijke huisvesting
In die gevallen waarin de persoon met beperkingen tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken en in die gevallen waarin de persoon met beperkingen tijdens het aanbrengen van de voorzieningen in de nieuwe woning nog in de te verlaten woning moet blijven wonen of tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan voor de periode dat hij noodzakelijkerwijs dubbele woonkosten heeft, een vergoeding in de dubbele woonlasten worden verstrekt. Alleen in die gevallen dat het redelijkerwijs buiten de mogelijkheden van de persoon met beperkingen ligt om te voorkomen dat er dubbele woonlasten opgebracht moeten worden, kan tot vergoeding van extra woonlasten in verband met tijdelijke huisvesting worden overgegaan.
De financiële tegemoetkoming heeft betrekking op kosten die gemaakt worden in verband met het tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte, het tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte of het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte. De financiële tegemoetkoming wordt voor een periode van maximaal zes maanden verstrekt.
Artikel 42 Kosten in verband met huurderving
Door de eigenaar van een aangepaste woonruimte een financiële tegemoetkoming in de gederfde huurinkomsten te verlenen kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor personen met beperkingen. Voorwaarde is wel dat de aangebrachte aanpassingen de verhuur in de weg staan. De financiële tegemoetkoming wordt voor een periode van maximaal zes maanden verstrekt.
Artikel 44 Aanvang werkzaamheden en bezichtiging in de woning
De onder a genoemde voorwaarde ligt in het verlengde van de algemene afwijzingsgrond die in artikel 5 lid 1 onder f is vastgelegd. In geval van bijzondere spoedeisende omstandigheden kan het college hiervan afwijken (lid 2).
Verder moeten door het college aangewezen personen toegang worden geboden tot de woonruimte waar de aanpassing wordt verricht en moeten deze personen inzage worden gegeven in de relevante bescheiden en tekeningen.
In dit artikel wordt onder meer geregeld dat de werkzaamheden uiterlijk binnen twee jaren na het toekennen van de financiële tegemoetkoming moeten zijn voltooid. Binnen acht weken na voltooiing van de werkzaamheden moeten deze bij het college gereed worden gemeld. De reden voor het opnemen van deze bepaling is om te voorkomen dat onnodig lang een verplichting tot uitbetaling van de financiële tegemoetkoming blijft openstaan.
De gereedmelding vindt plaats door degene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald en niet door de persoon met beperkingen. Hiervoor is gekozen omdat degene die de financiële tegemoetkoming ontvangt niet altijd de persoon met beperkingen is. Indien dat het geval is, heeft de persoon met beperkingen of zijn gemachtigde, geen belang bij de gereedmelding en zou de begunstigde de dupe kunnen worden.
Het college controleert of aan de voorwaarden bij het verlenen van de financiële tegemoetkoming is voldaan. Om te voorkomen dat iedere voorwaarde daadwerkelijk moet worden gecontroleerd is er voor gekozen om een verklaring te vragen. Indien later alsnog zou blijken dat niet aan alle voorwaarden is voldaan, kan de financiële tegemoetkoming alsnog worden ingetrokken en eventueel worden teruggevorderd.
Artikel 46 Anti-speculatiebeding
Met dit artikel wordt kapitaalvernietiging voorkomen. De woningeigenaar, die een financiële tegemoetkoming heeft ontvangen in de kosten van het treffen van een woonvoorziening van bouwtechnische aard welke een waarde vermeerdering van de woning tot gevolg heeft gehad, en die binnen zeven jaar na gereedmelding van de werkzaamheden de woning verkoopt, moet het college binnen één week na het passeren van de akte hiervan schriftelijk op de hoogte stellen.
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
Artikel 47 Vormen van vervoersvoorzieningen
Dit artikel geeft een opsomming van de vormen vervoersvoorzieningen die het college kan verstrekken.
Artikel 50 Primaat van collectief vervoer
Dit artikel bepaalt dat van alle vervoersvoorzieningen het primaat bij het collectief vervoer ligt. Wanneer er recht op collectief vervoer bestaat, is geregeld in artikel 51.
Artikel 51 Recht op een vervoersvoorziening
Dit artikel bepaalt wanneer een persoon met beperkingen in aanmerking kan komen voor collectief vervoer (lid 1 en 2 ) en wanneer voor andere vervoersvoorzieningen lid 3 en 4.
Artikel 52 Omvang vervoersbehoefte
Onder de Wet voorzieningen gehandicapten is de zorgplicht voor vervoer beperkt tot verplaatsingen in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving. De Wet spreekt nu in artikel 4 lid 1 onder c over “het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel”. Dit lijkt nog beperkter te zijn dan de zorgplicht onder de Wet voorzieningen gehandicapten, maar aangezien met de Wet niet is beoogd de reikwijdte van de Wet voorzieningen gehandicapten te beperken of uit te breiden, is er geen reden om aan te nemen dat de alleen de letterlijk lokale verplaatsingen onder de Wet zullen vallen. Vandaar dat in artikel 49, conform de onder de Wet voorzieningen gehandicapten gevormde jurisprudentie, wordt uitgegaan van de eigen woon- of leefomgeving, met als uitzondering de bovenregionale zorgplicht, zoals die ook in de WVG-jurisprudentie is omschreven.
Artikel 53 Soorten rolstoelvoorzieningen
Bij de rolstoelvoorzieningen wordt onderscheid gemaakt tussen algemene en individuele rolstoelvoorzieningen. Bij een algemene rolstoelvoorziening gaat het om situaties waarbij soms een rolstoel nodig is, terwijl het dagelijks verplaatsen in en om de woning zonder rolstoel plaatsvindt. Het recht op een dergelijke rolstoel kan in die situaties ingevuld worden via een rolstoelpool waarop de betrokkene een beroep op kan doen. Hierdoor wordt voorkomen dat een groot aantal rolstoelen weinig frequent wordt gebruikt. De rolstoelen uit de rolstoelpool worden daarentegen wel frequent gebruikt. Uiteraard moet het daadwerkelijk mogelijk zijn een rolstoel uit de pool te lenen. De pool moet dan ook voldoende geschikte rolstoelen op voorraad hebben.
Het tweede lid geeft aan welke individuele rolstoelvoorzieningen in natura, in de vorm van een financiële tegemoetkoming en in de vorm van een persoonsgebonden budget kunnen worden verstrekt. Het betreft hier onder meer de rolstoelen voor dagelijks zittend gebruik en de sportrolstoel.
De sportrolstoel is een voorziening die niet vanuit de Wmo verstrekt hoeft te worden. Echter, ten tijde van de Wvg is deze voorziening opgenomen om de participatie van mensen met een beperking te vergroten. Omdat slechts een bijdrage in de kosten voor een sportrolstoel verstrekt wordt, kan deze niet in artikel 53 worden meegenomen, maar moet als apart artikel worden opgenomen.
Artikel 55 Recht op een rolstoelvoorziening
In dit artikel is geregeld dat een aanvrager voor een algemene rolstoelvoorziening in aanmerking kan komen als het gaat om incidenteel gebruik van de rolstoel, terwijl een rolstoel in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt zal worden als de rolstoel voor het dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning langdurig medisch noodzakelijk is. Geen rolstoel wordt verstrekt als hulpmiddelen als krukken, een rollator, of andere hulpmiddelen een voldoende oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem.
Artikel 57 Cliëntenparticipatie
Dit artikel geeft globaal aan welke invulling het collge geeft aan artikel 11 van de Wet.
Deze bepaling maakt het mogelijk alle bedragen, genoemd in het op de verordening gebaseerde Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Nieuwkoop jaarlijks per 1 januari te indexeren.
Artikel 55 bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de persoon met beperkingen of woningeigenaar kan afwijken van de bepalingen van deze verordening en dus niet van de in de Wet zelf genoemde bepalingen. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste en nooit ten nadele van de betrokken persoon met beperkingen of de eigenaar van de woonruimte. Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.
Artikel 61 Gevallen waarin de verordening niet voorziet
Deze restclausule biedt het college de mogelijkheid in alle niet-voorziene situaties te handelen naar bevind van zaken. Omdat ook deze beslissingen onderworpen zijn aan de voorgeschreven bezwaar- en beroepsprocedures, dient ook in deze gevallen de beslissing gemotiveerd genomen te worden.