Organisatie | Zaanstad |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel Restauratierichtlijnen versie 2011 |
Citeertitel | Beleidsregel Restauratierichtlijnen versie 2011 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | volkshuisvesting en woningbouw |
Eigen onderwerp | Monumenten |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2012 | Onbekend | 27-09-2011 Gemeenteblad 2012, nr. 8 | 2011/222390 |
Dit document bevat restauratieve richtlijnen voor het behoud van de technische en monumentale kwaliteiten van beschermde monumenten en beeldbepalende panden. De richtlijnen zijn bedoeld als leidraadvoor planontwikkeling, planbeoordeling en de uitvoering van de verbouwing- of restauratiewerkzaamheden. Dit document is geen complete restauratieve handleiding maar een beknopte leidraad voor veel voorkomende praktijkgevallen. De restauratieve richtlijnen zijn opgesteld vanuit een behoudtechnische optiek. Uitspraken over nieuwe toevoegingen of aanpassingen worden alleen gedaan zolang er geen historische onderdelen in het geding zijn en de wijzigingen technisch, fysisch en chemisch verenigbaar zijn met het monument.
Uitgangspunt is dat alle rijks-, provinciale- en gemeentelijke monumenten behouden moeten blijven. A!le wijzigingen aan een monument zijn vergunningsplichtig (omgevingsvergunning). Een pand is in zijn geheel als monument aangewezen, zowel het inferieur als het exterieur valt onder de bescherming. Ook wijzigingen aan het interieur zijn daarom vergunningsplichtig.
'behoud gaat voor vernieuwen' 'de bouwgeschiedenis eerbiedigen'
RESTAURATIE BEGINT MET ONDERZOEK
Het is feitelijk onmogelijk en onverantwoord om over de restauratie van een monument beslissingen te nemen zonder dat er eerst een uitgebreid vooronderzoek is gedaan naar de bouwkundige, historische, kunsthistorische, sociologische en technische aspecten van het monument
De historische bouwmaterialen, structuren en constructiewijzen vertegenwoordigen een belangrijke monumentale en historische waarde. Deze waarde dient zoveel mogelijk te worden gerespecteerd, zodat de geschiedenis, de bouwhistorie en het dagelijks gebruik van een monument afleesbaar zijn. Door vervanging gaat deze afleesbaarheid voorgoed verloren. De kern is dat restauratie vooral consolidatie betreft en alles te doen wat nodig is voor instandhouding en voor het toekomstig gebruik. Het behoud van historische elementen en structuren gaat altijd voor de vernieuwing of reconstructie ervan.
Het transformatieproces, door verandering van het gebruik of functie, dat een gebouw door de tijd heen ondergaat, heeft een grote historische waarde. Een monument ontleent veelal zijn waarde aan de bouwgeschiedenis. Latere wijzigingen of toevoegingen kunnen van groot belang zijn omdat de bouwhistorie van een gebouw daaraan afleesbaar is. Door reconstructie wordt deze afleesbaarheid verstoord. In een reconstructie wordt weliswaar getracht een historisch beeld op te roepen, maar daarvoor moeten vaak historisch waardevolle onderdelen wijken. Voor reconstructie dient de historische aanwezigheid aangetoond te worden met bouwhistorisch onderzoek.
De bestaande situatie is dwingend ten opzichte van een eventuele wijziging of aanpassing. Indien de bestaande situatie niet de oorspronkelijke situatie is, kan in overleg de oorspronkelijke situatie worden hersteld mits er geen historisch relevante onderdelen ten behoeve van dit herstel worden verwijderd.
Onderdelen of elementen mogen niet worden vervangen als herstel mogelijk is. Indien een onderdeel of element, ondanks kwaliteitsverlies, zijn functie nog vervult is vervanging geen optie. Indien een toevoeging nodig is om een onderdeel of element naar behoren te laten functioneren is dit te prevaleren boven een volledig nieuw onderdeel of element.
Vernieuwen met oude materialen blijft vernieuwen. Hergebruik van historische bouwmaterialen verdient echter wel de voorkeur. Alle noodzakelijk te vervangen onderdelen of constructies dienen in overeenstemming met bestaande en/of historisch juiste maatvoering en detaillering te worden uitgevoerd.
Nieuwe toevoegingen en veranderingen aan monumenten moeten reversibel zijn. De verandering moet in beginsel een toevoeging zijn die weer ongedaan kan worden gemaakt, zonder de monumentale waarden aan te tasten. Toe te voegen elementen ten behoeve van uiterlijke- of functieverbetering dienen op een zodanige wijze te worden ingepast dat dit geen consequenties heeft voor de historische vormgeving of detaillering (bijv. isolatie t.b.v. warmte en geluid, beschermende beglazing, ventilatie).
Nieuw toe te passen materialen moeten passend zijn. Historische materiaaltoepassingen en/of constructiewijzen zijn niet altijd verenigbaar met de hedendaagse bouwmaterialen of constructiewijzen. Zij kunnen fysische en/of chemische reacties veroorzaken die schade toebrengen aan het monument. De toe te passen technieken mogen geen mechanische, fysische of chemische schade toebrengen aan een monument.
Noviteiten mogen niet zonder meer toegepast worden in of bij een monument. Materialen of technieken moeten hun toepasbaarheid door attest of ervaring aantonen, In geval van twijfel kan een materiaal of techniek geweigerd worden. Noodzakelijke aanvullingen en reconstructies dienen zo uitgevoerd te worden dat zichtbaar is dat het later werk betreft.
Indien tijdens de uitvoering van vergunde werkzaamheden historische onderdelen tevoorschijn komen waarvan het bestaan voordien niet bekend was, is de vergunninghouder verplicht dit te melden bij het team monumenten van de gemeente Zaanstad.
- De uitvoerder moet medewerkers van het team monumenten van de gemeente Zaanstad de mogelijkheid bieden tijdens de werkzaamheden onderzoek uit te voeren.
- Historisch waardevolle elementen moeten tijdens restauratie- en verbouwingswerkzaamheden afdoende beschermd worden tegen beschadigingen.
- Een monument moet tijdens de uitvoering van de werkzaamheden te allen tijde afdoende tegen weersinvloeden beschermd zijn,
- Alle planwijzigingen die plaatsvinden tijdens de uitvoering van bouwen restauratiewerkzaamheden dienen te worden vastgelegd op een revisietekening welke aan het team monumenten van de Gemeente Zaanstad wordt voorgelegd,
- Onderdelen die hergebruikt zullen worden, maar voor de uitvoering van de werkzaamheden tijdelijk worden gedemonteerd, moeten droog, geventileerd en beschermd tegen mogelijke beschadigingen worden opgeslagen.
- Indien graafwerkzaamheden plaatsvinden in een archeologisch waardevol gebied dat dient er contact opgenomen te worden met de gemeentelijk archeoloog P Kleij via p.kleij@zaanstad.nl.
- Stut- en stempelconstructies moeten zodanig worden aangebracht dat zij geen schade kunnen veroorzaken aan histohsch waardevolle elementen.
- Steigers moeten zodanig geplaatst en bevestigd worden, dat de schade aan de gevel tot een minimum beperkt blijft. Verankeringelementen moetenbij demontage worden verwijderd en de ontstane gaten moeten gevuld worden met daartoe geëigende, bij het monument passende materialen. Steigers mogen niet aan geveltoppen worden "gehangen".
- Veiligheidsvoorzieningen voor inspectie zijn in beginsel toegestaan mits de aan te brengen voorzieningen geen monumentale onderdelen aantasten en zij niet prominent aanwezig zijn.
- Veiligheidsvoorzieningen voor onderhoud zijn alleen toegestaan indien de bereikbaarheid met bijvoorbeeld hoogwerkers niet redelijkerwijs mogelijk is en de noodzaak van regulier onderhoud aanwezig is. Op de website van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed kunt u informatieve brochures nalezen over restauratietechniek, cultuurhistorie en wet- en regelgeving.
Deze website vindt u onder http://www.cultureelerfgoed.nl/monumenten/publicaties/brochures.
In bepaalde gevallen waarbij de aardof het kwaliteitsniveau van demonumentale waarden niet in deze richtlijnen algemeen geregeld worden, kunnen nadere eisen gesteld worden. Zowel het afwijken als het uitvoeren van deze richtlijnen gaat altijd in overleg met het team monumenten van de gemeente Zaanstad. Een aantal werkzaamheden aan rijksmonumenten is vanaf 1 juli 2011 niet meer vergunningsplichtig. De gemeente Zaanstad zal uniform aan de Monumentenwet 1988 voor de volgende werkzaamheden aan alle gemeentelijke monumenten geen omgevingsvergunning activiteit monumenten meer verlangen: - Werkzaamheden aan niet-monumentale onderdelen van het object. Dit kunnen uitsluitend onderdelen betreffen die op grond van de redengevende omschrijving als niet-monumentaal zijn gekwalificeerd of onderdelen zijn waarbij uit bouwhistorisch onderzoek blijkt dat er geen monumentale waarden in het geding zijn. Voorbeelden van niet-monumentale onderdelen zijn aanbouwen of winkelinterieurs die afgelopen decennia zijn gerealiseerd.
- Het uitvoeren van onderhoud of ondergeschikte restauratiewerkzaamheden (vervanging van maximaal 10% van het materiaal) waarbij materiaal, detaillering en afwerking niet veranderen.
- Werkzaamheden die dienen te worden uitgevoerd naar aanleiding van een aanschrijving van burgemeester en wethouders.
VRIJSTELLINGSREGEL BOUWBESLUIT
Van de vrijstellingsregel, art. 1.12 van het Bouwbesluit 2003, kan gebruik worden gemaakt als er monumentale waarden in het geding zijn of als de aanpassing zou leiden tot gevolgschade door fysische of chemische reacties. Indien Bouw- en Woningtoezicht expliciet eist dat aan een veiligheidseis voldaan moet worden, terwijl er monumentale waarden in het geding zijn, moet er gezocht worden naar een alternatieve oplossing waarbij aan de eis tot een aanvaardbaar niveau tegemoet wordt gekomen en de aantasting van het monument tot een minimum beperkt blijft.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
Aanpassingen in een monument mogen in geen geval een wijziging of aantasting van de hoofddraagconstructie tot gevolg hebben. Herstel van de bestaande constructie is het uitgangspunt. Indien de bestaande constructie niet toereikend is, dienen noodzakelijke versterkingen of stabiliteitsvoorzieningen in beginsel reversibel te zijn. Overbodig geraakte constructieve onderdelen moeten gehandhaafd blijven.
Rekentechnisch moet worden aangetoond dat een constructie niet toereikend is. Indien herstellen geen optie is kan het constructieve element of onderdeel vervangen worden door een bij de constructie van het object passend element of onderdeel.
Bij demontage van een constructie moet de stabiliteit van het geheel gewaarborgd zijn.
Een bouwwerk mag slechts worden voorzien van een nieuwe fundering als de oorspronkelijke fundering aantoonbaar slecht en/of overbelast is. De oude monumentale fundering wordt niet verwijderd,
Een funderingsrapport moet uitsluitsel bieden over de technische staat en de mate van aantasting van de fundering. De kwaliteitsniveaus van het casco funderingsonderzoek zijn hierbij het uitgangspunt. Bij een kwaliteitsniveau "beperkte bruikbaarheidduur, de betrouwbaarheid van de constructie moet gegarandeerd zijn voor een periode van 15 jaar" is een nieuwe fundering mogelijk indien er geen monumentale waarden in het geding zijn. Bij splitsingsniveau "de betrouwbaarheid van de constructie moet gegarandeerd zijn voor een periode van 25 jaar" en bij nieuwbouwniveau is een nieuwe fundering niet toegestaan.
Ontoereikend draagvermogen van een fundering moet rekentechnisch worden aangetoond. Denuttige diameter van een paal bepaalt het draagvermogen, niet de mate van aantasting. Indien een aangetaste paal nog voldoende draagvermogen heeft en de fundering aan minimaal kwaliteitsniveau beperkte bruikbaarheidduur voldoet is een nieuwe fundering niet nodig. Indien een nieuwe fundering wordt aangebracht, mag de oude fundering niet worden verwijderd.
Indien meer dan 40% van een onderdeel is aangetast is volledig vervangen toegestaan. Het gebruik van epoxyharsen ter vervanging van balkkoppen en dergelijke is toegestaan tot maximaal 1 /5e van de overspanning tot een maximum van 1,20 meter Rekentechnisch moet worden aangetoond of de gerepareerde balk voldoende draagvermogen heeft.
Staalconstructies of stalen hulpconstructies mogen in beginsel niet worden toegepast. Staal heft een andere uitzettingscoëfficiënt dan hout waardoor spanningen kunnen ontstaan, Daarnaast is de toepassing daarvan een aantasting van de oorspronkelijke constructiemethode. Indien nodig, zijn verstijvingen in overleg met team monumenten Zaanstad en een constructeur toegestaan.
De houtaantastingbestrijding dient uitgevoerd te worden met een middel op basis van permethroiden en conform de norm NEN 3252. Alvorens tot bestrijding overgegaan wordt, moeten eerst de ruimten en constructies goed stofvrij gemaakt worden. Bij toepassing van injectoren ter bestrijding van houtaantasters dient vooraf op het kapplan of op de spanttekeningen het aantal en de plaats van de injectoren te worden aangegeven. Dit kapplan of eventuele tekeningen dienen vooraf ter goedkeuring te worden overgelegd aan het team monumenten van de Gemeente Zaanstad. Het uitvoerende bedrijf moet na de invoering van de bestrijding een garantie van ten minste 5 jaar geven, dit in verband met de cyclustijd van de larven. Het verdient aanbeveling van het uitvoerende bedrijf te verlangen dat deze bij de toegang tot de behandelde ruimten of kappen een plaatje bevestigt met daarop de datum van de bespuiting, het toegepaste middel, de garantietermijn en de naam van het bedrijf dat de bestrijding heeft uitgevoerd.
Scheuren mogen niet dichtgesmeerd worden maar moeten worden ingeboet zodat de muur één constructief geheel blijft vormen. De te gebruiken stenen en mortel moeten zijn aangepast aan de fysische en chemische eigenschappen (hardheid, samenstelling) van de bestaande wand. Indien het inboetwerk niet is aangepast aan het bestaande metselwerk kunnen reacties optreden die schade veroorzaken. Voorts bestaat het risico dat het inboetwerk onvoldoende aan het bestaande werk hecht.
Voordat een herstel- en conserveringsadvies voor een bestaande betonconstructie kan worden opgesteld, moet een goed en volledig beeld bestaan van de kwaliteit en de huidige toestand van het beton. Het in kaart brengen van de toestand begint altijd met een visuele inspectie. In veel gevallen echter is dat niet voldoende. Voor het stellen van een goede diagnose is meestal aanvullend technisch onderzoek vereist. De meest gebruikelijke onderzoeken vinden in situ plaats. Mogelijk is aanvullend onderzoek nodig en moeten er monsters worden genomen, die vervolgens in een laboratorium worden onderzocht. Daarnaast kan een bouwhistorisch onderzoek nodig zijn, waarin gegevens worden verzameld over het bouwproces, zoals bouwbestek en onderhoudsmaatregelen.
Wanneer het noodzakelijk is een schone betonconstructie te beschermen tegen vochtindringing en reguliere bouwkundige maatregelen geen oplossing bieden, kan de beton behandeld worden met een kleurloze minerale verf. De oppervlakte behandeling moet in overleg met en ten genoegen van het team monumenten van de gemeente Zaanstad plaats vinden.
Door het toepassen van bijvoorbeeld geprefabriceerde koolstofwapening of kunststof lagen met weefselmatten kunnen historische betonconstructies die volgens de huidige normen een te gering draagvermogen hebben worden versterkt. In een vroeg stadium wanneer de wapening en beton nog niet te zeer zijn aangetast kan het kathodisch beschermen van het wapeningsstaal een verder verval voorkomen.
Aan een historische ijzer- of staalconstructie mag niet getast worden. Lassen is niet geheel reversibel en historische ijzer- of staalconstructies bevatten overwegend een te hoog koolstofgehalte. Lassen is alleen mogelijk, indien door onderzoek blijkt dat er geen monumentale waarden in het geding zijn en de ijzer- of staalconstructie een koolstofgehalte bevat lager dan 5%.
De uiterlijke kwaliteiten en technische staat van een gevel zijn van groot belang voor de historische waarde en de beleving van de een monument. Een zorgvuldige en terughoudende omgang met de gevel is derhalve een voorwaarde. Onzorgvuldig omgaan met de gevel leidt tot onherstelbare beschadiging. Materiaaltoepassing, metselverband, patina, textuur, vorm en uiterlijk van het voegwerk, vormen een wezenlijk bestanddeel van de historische waarde van een gevel. Conservering van de bestaande gevel dient derhalve het uitgangspunt te zijn. In geval van schade of calamiteiten bij gevels moet eerst de oorzaak van de schade worden vastgesteld en verholpen alvorens tot reparatie wordt overgegaan. Vaak wordt te snel een oorzaak aangewezen die achteraf niet juist blijkt te zijn, waardoor onnodige wijzigingen aan de gevel zijn aangebracht.
Slecht en/of ingerot houtwerk mag alleen dan worden vervangen wanneer de noodzaak daartoe in overleg met het team monumenten is aangetoond.
De te vervangen houten onderdelen dienen op historisch verantwoorde wijze te worden uitgevoerd, waarbij de bestaande houtsoort, maatvoering en detaillering, als uitgangspunt dient. Van het bestaande hout dienen delen ter controle bewaard te worden. De te verwijderen delen dienen te worden gedocumenteerd in verband met bouwsporen zoals tel merken.
Bestaand metselwerk dient zoveel mogelijk behouden te blijven (geconserveerd te worden). Metselwerk mag pas vervangen worden als de onderlinge samenhang en scheurvorming herstel verhinderen.
In het geval dat bestaande beschadigde stenen verdere schade tot gevolg kunnen hebben is een reparatiemortel toegestaan mits uitgevoerd volgens de richtlijnen in de brochure Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed info restauratie en beheer nr. 5,1996.
IJzeren elementen in de gevel dient men te ontroesten en ijzeren restanten zonder functie (of decoratieve waarde) te verwijderen.
Alleen die delen van het voegwerk die slecht zijn dienen te worden vervangen. Een licht beschadigde voeg die zijn functie nog vervuld is te prevaleren boven een nieuw te plaatsen voeg. Een voeg Is slecht als hij zijn waterwerende functie niet meer vervult. Hardheid is geen criterium voor het vervangen van een voeg. Indien meer dan 70 % van het voegwerk slecht is, mag het voegwerk integraal worden vervangen. Indien het metselwerk een oppervlakte van minder dan 35 vierkante meter beslaat, mag het voegwerk integraal worden vervangen als 50% van het voegwerk in een slechte staat verkeerd. In het geval dat de aantasting onder het bovengenoemde percentage blijft maar zeer over de gevel is verspreid, kan het voegwerk in overleg met het team monumenten van de gemeente Zaanstad integraal vervangen worden.
De voeg moet worden verwijderd met gereedschap dat geen schade toebrengt aan het historisch metselwerk. Een lintvoeg dient, alvorens hij met een naaldbeitel wordt uitgehakt, eerst langs een rei met een op lage toeren draaiende diamantzaag tot de gewenste uithakdiepte te worden ingezaagd. Vervolgens kan de stootvoeg handmatig worden verwijderd. Bij metselwerk met een lintvoeg die smaller is dan 7 mm is alleen inzagen van de lintvoeg toegestaan. Een stootvoeg smaller dan 1,5 mm mag niet worden verwijderd.
Het gebruik van een slijptol voor het verwijderen van voegwerk is niet toegestaan. Het uithakken van voegen dient uitsluitend met de hand, of indien pneumatisch, met een fijne beitel uitgevoerd te worden. Een drietal monsters dient, voorafgaand aan het uithakken van de voegen, ter goedkeuring voorgelegd te worden. Bij uithakken van bestaand voegwerk mogen smalle stootvoegen niet verbreed worden; het zogenaamde ophakken van stootvoegen is niet toegestaan.
Indien er sprake is van een kalkmortel moet de toe te passen schelpkalk voldoen aan NEN 9031. Hulpstoffen zijn niet toegestaan. De mengverhoudingen moeten, afhankelijk van de milieuklasse en de samenstelling van het bestaande metsel- of voegwerk, volgens NEN 3835 zijn. Het gebruik van steenkalk is niet toegestaan.
Wanneer met het uithakken van de voegen begonnen gaat worden dient dit bij het team monumenten van de Gemeente Zaanstad gemeld te worden, zodat in overleg een proefvlak opgezet kan worden. De voegen dienen in verband met een goede hechting van de voegspecie zodanig te worden uitgehakt dat de voeg voldoende massa heeft. Als richtlijn kan een verhoudingvan voegdikte staat tot voegdiepte is als 1 staat tot 2 worden aangehouden. Ter hoogte van het maaiveld dienen het metselwerk en het voegwerk alsmede het eventuele stucwerk tot ten minste 30 cm beneden het maaiveld te worden nagezien en zonodig hersteld of vernieuwd.
Agressieve gevelreiniging is niet toegestaan. Gevelreiniging is alleen toegestaan met water onder lage druk en borstelen, borstel zonder metalen delen. Tenzij de verontreiniging (organisch of chemisch) schade kan veroorzaken aan de gevel (metselwerk) of een gevel dermate vuil is dat de architectonische expressie volledig verloren is gegaan. Het hydrofoberen en/ of impregneren van gevels is in beginsel niet toegestaan. Permanente antigraffitisystemen zijn niet toegestaan omdat hiermee een kleurverschil in de gevel ontstaat op termijn. Semipermanente antigraffitilagen zijn toe gestaan bij een spouwmuurconstructie indien zij kleurloos (niet glanzend), dampdoorlatend en zelfopofferend zijn. Indien er geen sprake is van een spouwmuur mag een semipermanente antigraffitilaag alleen toegepast worden indien het gebouw geen aantoonbare fysische schade van de beschermlaag ondervindt.
De minste beschadiging ondervindt een monument als van een gevel, welke niet van een beschermlaag is voorzien, de graffiti binnen 24 uur wordt verwijderd met de voor de verfsoort en ondergrond juiste reinigingsmethode.
Gevelreiniging brengt in alle gevallen een zeker schaderisico met zich mee. Reiniging kan de gevel mechanisch of chemisch beschadigen wat kan leiden tot afzanden, verpoederen, schilferen en afbrokkelen. Metselwerk en vele soorten natuursteen zijn na reiniging door het verwijderen of aantasten van de bakhuid veelal meer poreus wat leidt tot grotere wateropname van de gevel, meer kans op vorstschade en een snellere en diepere vervuiling van de gevel. Wat voor de ene gevel en/of materiaal een geschikte reinigingsmethode is, kan bij een andere gevel en/of materiaal ernstige schade opleveren. Het is derhalve onmogelijk om een uniforme reinigingsmethode aan te geven. De methode van reinigen wordt bepaald in overleg met het team monumenten van de gemeente Zaanstad. De technische noodzaak van reinigen is meestal niet aanwezig. Een reiniging enkel om esthetische redenen is niet toegestaan.
Indien schade aan natuursteen verdere schade aan het monument tot gevolg kan hebben, dient de steen met een daartoe geëigende reparatiemortel gerepareerd te worden. Hierbij mag de reparatieplek niet grotere omvang hebben dan 10cm^ In geval van ernstige schade dan wel verwering (meer dan 10 cm^) is inboeten van een nieuw stuk natuursteen van dezelfde soort, kleur en afwerking toegestaan. Natuursteen mag pas vervangen worden als herstel niet mogelijk is. Ernstig aangetaste natuurstenen elementen waarvan het materiaalverlies door verwering meer dan 10% is ten opzichte van het oorspronkelijke element, mogen vervangen worden door een kopie van dezelfde steensoort. Voor ornamenten kan, indien de expressie volledig verloren is gegaan, in overleg met het team monumenten Zaanstad, het element vervangen worden door een kopie in dezelfde steensoort. Indien een natuursteensoort niet meer voorradig is kan in overleg met het team monumenten Zaanstad een alternatieve steensoort of reparatiemethode worden gezocht.
Het toepassen van steenverstevigers is niet toegestaan. De laag is niet te verwijderen zonder schade en dient in verband met verwering na circa acht jaar opnieuw aangebracht te worden waardoor de textuur van het natuursteen volledig verloren gaat. Indien de laag gaat verweren en er vocht achter de versteviginglaag komt, kan door vorst of afschilfering ernstige schade ontstaan.
Consolidatie van natuurstenen onderdelen met een acrylhars is alleen toegestaan als reguliere reparatiemethoden geen oplossing bieden en de dampdichtheid van de behandelde onderdelen geen schade bij het monument kunnen veroorzaken. De methode is alleen toe te passen met toestemming van het team monumenten Zaanstad.
Het polychromeren van gevelstenen en reliëfs is alleen toegestaan, indien ze dateren uit een tijd dat polychromeren gebruikelijk was. Bij polychromering dient men zich te laten leiden door de voorstelling of het onderschrift. Het aanbrengen van extra ornamenten of kleur, zonder dat daar -bijvoorbeeld m het reliëf af het onderschrift- aanwijzing voor is, fs niet toegestaan, tenzij historisch onderzoek kan aantonen dat daarvan wel sprake was. Waar geen reliëf aanwezig is, moet gekozen worden voor een natuursteenkleur.
Het schilderen van gevelstenen met olie-of sillconenemulsieverf is aan te raden, omdat verf de stenen beschermt. Het verfsysteem moet damp open zijn en moet zonder schade aan de steen te verwijderen zijn. Het gebruik van mineralogische verven op gevelstenen is niet toegestaan, omdat deze verven een reactie aangaan met de ondergrond.
Het hydrofoberen van een gevel is alleen toegestaan met de toestemming en volgens de voorwaarden van het team monumenten Zaanstad. Het is van groot belang dat historische constructies damp-open worden gehouden. Vocht uit het gebouw migreert in dampvorm door de niet geventileerde constructie. Aangezien de gebouwen dampdiffusietechnisch en thermisch, overwegend onoplosbaar, lek zijn heeft het afsluiten van een constructie ernstige gevolgen. Het vochtgehalte in de constructie zal door de remming toenemen waardoor houten elementen zoals balken of kozijnen veelal een te hoge vochtconcentratie krijgen waardoor rot kan ontstaan. Met name als bijvoorbeeld de kozijnen zelf met een dampdichte verf geschilderd zijn. IJzeren ankers in de gevel gaan ook sneller corroderen wat weer tot scheurvorming in het metselwerk zal leiden. Water dat bijvoorbeeld door inwendige condensatie in de constructie komt kan er door de waterwerende laag niet uit wat het verval versnelt. Een tweede probleem is dat bijvoorbeeld hydrofobeermiddelen verweren. Na een aantal jaren moet opnieuw gehydrofobeerd worden anders kan de gevel plaatselijk inwateren. Verder moet een gevel homogeen van aard zijn en niet te veel zouten bevatten anders is de hydrofobeerlaag op den duur niet waterdicht. Tot slot is het hydrofoberen niet reversibel.
Het aanbrengen van isolatiemateriaal mag geen fysische veranderingen tot gevolg hebben die schade aan het monument toebrengen. Isolatiesystemen geplaatst aan de buitenzijde van de gevel zijn in beginsel niet toegestaan.
Voorzetwanden en isolatiesystemen aan de binnenzijde mogen niet worden toegepast als monumentale interieuronderdelen worden aangetast of aan het zicht ontrokken, zoals lambriseringen, wandbespanningen, plinten, monumentale plafonds en plafondlijsten. Indien strijkbalken en strijkspanten dermate dicht op de gevel liggen (> 25 mm) dat er niet afdoende isolatiemateriaal tussen het constructieonderdeel en de buitenwand kan worden aangebracht, of monumentale plafonds verhinderen dat de isolatievoorziening kan worden doorgezet moet van de isolerende maatregel worden afgezien. Een strijkspant of strijkbalk mag in beginsel niet verplaatst worden, tenzij de gevolgen voor de monumentale waarden beperkt zijn. Indien er sprake is van een houtskelet, moer en kinderbint- constructie, of anderzijds bijzondere historische constructies is het verplaatsen van onderdelen uitgesloten.
Het isoleren van buitenmuren leidt vaak tot onvoorziene problemen. Aangezien monumentale gebouwen thermisch lek zijn zullen koudebruggen, bijvoorbeeld bij vloeren en stabiliteitswanden, onvermijdelijk zijn. Hierdoor kan inwendige condensatie optreden, vaak juist bij balkopleggingen en gevelankers wat tot ernstige en mogelijk onherstelbare schade kan leiden.
Bestaande gevelsparingen dienen te blijven. Voor het reconstrueren of het verplaatsen van openingen is het vereist dat een bouwhistorisch onderzoek deze situatie moet verantwoorden. Het creëren van nieuwe openingen kan alleen als het monumentenbelang zich daartegen niet verzet, er mogen geen monumentale waarden verloren gaan met het plaatsen van nieuwe gevelsparingen. Bestaande gevelsparingen in een afwijkende stijl zijn ook onderdeel van het beschermde monument. Het vervangen van een bestaande gevelsparing heeft niet altijd de voorkeur en mag alleen in overeenstemming met het team monumenten van de Gemeente Zaanstad plaatsvinden.
Bestaande houten vensters en deurpartijen dienen zo veel mogelijk te worden gehandhaafd. De te vervangen houten onderdelen dienen op historisch verantwoorde wijze te worden uitgevoerd, waarbij de bestaande houtsoort, maatvoering en detaillering als uitgangspunt dienen. Van het bestaande hout dienen delen ter controle bewaard te worden. Het volledig vervangen van vensters of deurpartijen die nog hersteld kunnen worden of nog in goede staat verkeren, is niet toegestaan. Zijn onderdelen van een historisch venster of deurpartij slecht, dan wordt niet het gehele element maar alleen de slechte onderdelen vervangen. Een onderdeel is slecht als meer dan 40% is aangetast. De detaillering en de afmetingen van de nieuwe onderdelen van historische vensters of deurpartijen moet worden aangepast aan de bestaande detaillering en afmetingen en uitgevoerd in dezelfde houtsoort. Daar waar de verwerking van de bestaande houtsoort niet mogelijk is kan worden afgeweken. De vervangende houtsoort wordt altijd in overleg met het team monumenten van de gemeente Zaanstad afgestemd. De vervangende houtsoort dient in karakteristiek hetzelfde te zijn als bestaand.
Voor schilderwerk moet men damp-open verfsystemen gebruiken, waarvan de Sd-waarde kleiner is dan 30 cm (een Sd-waarde van 15 cm voor het verfsysteem wordt als damp-open beschouwd). Omdat oudere houtconstructies vanwege de aard van omliggende constructie vaak meer vochtbelast zijn dan de tegenwoordige constructies is het beter een damp-open verfsysteem toe te passen. Het vervangen van hout dient in eenzelfde houtsoort uitgevoerd te worden. Bij grootschalige restauraties kan gekeken worden naar een passende oplossing. De karakteristiek van het hout dient behouden te blijven.
Het is niet toegestaan om openingen tussen kozijn en muur met kit af te dichten. De naden tussen kozijn en gevel moeten met een damp-open voeg van kalkspecie worden afgedicht. Door kit als materiaal te gebruiken op oude houten constructies kan de mogelijkheid tot uittreding van vocht worden geblokkeerd.
Historische venster- en deurpartijen horen tot de monumentale waarden van een pand. Het streven om deze onderdelen zoveel mogelijk aan de huidige normen te laten voldoen, mag nooit leiden tot aantasting van de monumentale waarden of integraal vervangen van de onderdelen. Indien de technische staat van het venster (kozijnen, ramen, deuren en luiken) zo slecht is dat het volledig vervangen moet worden, geldt als regel dat het nieuwe onderdeel overeenkomstig het oorspronkelijke wordt gemaakt. Aan het vernieuwen van vensters en deurpartijen in oude vorm kleven in sommige situaties bezwaren. Niet alle oude constructies voldoen zonder meer aan de eisen die onder meerde KeuringsVoorschrifen voorTimmerwerken (KVT '95) stelt. Er zijn gecertificeerde timmerfabrikanten die oude vensters kunnen kopiëren die tevens voldoen aan de kwaliteitseisen. Wanneer op een enkel detail na, niet aan die eisen kan worden voldaan, hoeft dat geen probleem te zijn. Indien wordt afgeweken van de huidige kwaliteitsnorm kan de fabrikant een verklaring ondertekenen op welke details is afgeweken. Bij vervanging in de oude vorm kan men via artikel 1,12 van het Bouwbesluit 2003 ontheffing krijgen van de eisen waaraan een nieuw aan te brengen
venster- of een deurpartij moet voldoen.
Indien een kozijn vanuit monumentaal oogpunt niet is aan te passen moet naar andere oplossingen gezocht worden. De normen van de KeuringsVoorschriften voor Timmerwerk (KVT '95) gelden niet voor historische vensters en deurpartijen.
Stalen vensters en deurpartijen mogen alleen worden vervangen indien herstel niet mogelijk is.
In geval van herstel of vervanging zijn bouwtechnische verbeteringen toegestaan mits het oorspronkelijke uiterlijk gehandhaafd blijft. Detaillering en uitvoering moeten in overleg met het team monumenten van de gemeente Zaanstad geschieden.
Historisch glas dient zoveel mogelijk gehandhaafd te blijven.
Het plaatsen van aluminium roosters en suskasten in glasvlakken Is niet toegestaan. Het gebruik van gleufroosters in raamhout en muurdempers in de gevel is wel toegestaan, mits de roosters geschilderd worden. Het afkitten van glas-in-loodramen dient uitgevoerd te worden met een voor beglazing geschikte kit (geen siliconenkit).
Historisch glas dient zoveel mogelijk gehandhaafd te blijven.
Met een achterzetraam wordt een extra raam aan de binnenzijde bedoeld. Isolerende voorzieningen aan de buitenzijde zijn niet toegestaan, tenzij ter bescherming van zeer kwestbare roedeverdeling of glas-in-lood. Indien een interieur belangrijke monumentale waarden vertegenwoordigt, is een achterzetraam in beginsel niet toegestaan. Een achterzetraam mag onderdeel uitmaken van een volledige achterzetwand.
Indien een raam wel monumentale waarden vertegenwoordigt maar onherstelbaar aangetast is, kan gelaagd glas worden toegepast, mits het uiterlijk en de detaillering van het bestaande raam verenigbaar zijn met isolerende beglazing. Hierbij moet het aanzicht, de dagmaten, negge, zwaarte, en detaillering vanaf de buitenzijde ongewijzigd blijven, tenzij het interieur belangrijke monumentale waarden vertegenwoordigt, dan zal ook aan de binnenzijde het uiterlijk ongewijzigd moeten blijven.
De bestaande historische dakbedekking en vorm dienen te worden gehandhaafd.
De oorspronkelijke dakbedekking is vaak in samenhang met de architectonische uitdrukkingsvorm gekozen. Bestaande historische dakbedekkingen dienen daarom gehandhaafd te worden. Daar waar de dakbedekking is aangepast kan een reconstructie van de originele dakbekleding worden uitgevoerd. Voor dit type reconstructie is een bouwhistorisch onderzoek vereist.
Bij het afnemen van de pannen dienen deze gesorteerd te worden en de bruikbare exemplaren, dat wil zeggen pannen waarvan levensverwachting 15 jaar of langer is, te worden hergebruikt. Mocht er een technische noodzaak zijn om tot gedeeltelijke of gehele vervanging over te gaan, dan wordt eenzelfde type pan, bij voorkeur gebruikt, toegepast.
Het historisch pannendak vormtéén wezenlijk onderdeel van het monument en is mede daardoor van belang voor het stadsbeeld. De tendens om holle pannen tijdens de restauratie te vervangen door opnieuw verbeterde Hollandse of door nieuwe'oude'pannen is een ongelukkige ontwikkeling. Het eenvormige strakke uiterlijk van die pannen is wezensvreemd aan het historische dak.
Schiet sterk afgeschilferde en gebarsten pannen, zogenoemde rammelaars, uit. De aanwezigheid van craquelé op verglaasde pannen vormt geen beletsel voor hergebruik, dat geldt ook voor slijtageplekken in verglaasde pannen of voor versleten nokken. Door het oplijmen van een nieuwe nok kan de pan weer jaren mee.
-De oorspronkelijke wijze van dekken dient te worden gehandhaafd. Kunstleien of andere producten ter vervanging van natuurleien zijn niet toegestaan.
Bij inboeten en vernieuwen van leibedekking dienen de nieuw aan te brengen leien in kleur, afmeting en vorm, alsmede ten aanzien van de wijze waarop het dak wordt gedekt, overeen te komen met de bestaande en/of historisch juiste leidekking. De leien mogen uitsluitend met koper worden vernageld of bevestigd met r.v.s.-leihaken (type 316), in zwarte uitvoering.
De toe te passen leisoort dient door de importeur te worden voorzien van een recent keuringsrapport, een her kom stee rtificaat en de te verlenen garanties. De toe te passen leien moeten vrij zijn van breuk, insluitingen, schadelijke verbindingen zoals kool, kalk, ijzer, pyriet zwavel en bitumineuze verbindingen.
Indien er twijfel bestaat omtrent de kwaliteit van bestaande leien, kan ook voor oude leien een keuring uitsluitsel bieden over de te verwachten levensduur.
De bestaande hoofdstructuur dient te worden gerespecteerd. De ruimtelijkheid van een monumentaal vertrek kan een wezenlijk onderdeel zijn van de monumentaliteit. De open structuur van een monumentale ruimte dient te worden gerespecteerd en ervaarbaar gehouden. De oorspronkelijke opzet van een pand is een wezenlijk onderdeel van de monumentale waarden. Uit de structuur valt het historische opzet en gebruik van een pand af te lezen.
De kelder of het souterrain moet een ondergeschikte verdieping blijven ten opzichte van de rest van het pand. Het uitdiepen van kelders of souterrains is uitsluitend toegestaan wanneer het uitdiepen geen gevolgen heeft voor de aanwezige monumentale waarden. Het aanbrengen of uitbreiden van een kelder is alleen mogelijk wanneer de kelder aansluit bij de typologie van het pand en de morfologie van de omgeving. De kelder moet een toevoeging zijn zonder aantasting van de aanwezige monumentale waarden.
Een nieuwe kelder kan enkel geplaatst worden als hiervoor geen monumentale onderdelen als vloeren,wanden, historische fundering of kelder verwijderd, aangetast of ontmanteld moet worden.
De structuur van het pand moet afleesbaar blijven waarbij structurerende elementen moeten worden gehandhaafd.
Incidenteel zijn bescheiden doorbraken in wanden die een onderdeel zijn van de monumentale hoofdstructuur mogelijk. Afhankelijk van de aard en situering van de doorbraak moet hierbij gedacht worden aan een enkele deur tot maximaal de omvang van een dubbele deur.
-Trappen zijn zeer bepalende structuurelementen. De bestaande verkeersstructuur met trappen dient te worden gehandhaafd tenzij deze niet aansluiten bij de oorspronkelijke opzet of een monumentaal waardevol geachte verbouwing.
Afhankelijk van de monumentale waarden is incidenteel een raveling in een historische balklaag mogelijk, mits de ingreep onoverkomelijk is. Wanneer een trap bijvoorbeeld in een bestaande raveling of tussen de balken kan worden aangebracht zal van de ingreep moeten worden afgezien. Bij houtconstructies met een hoge monumentale en uniciteitswaarde zijn extra ravelingen niet mogelijk.
het plaatsen van een nieuwe lift is in beginsel niet toegestaan tenzij er geen monumentale waarden in het geding zijn.
-Een liftopbouw is niet toegestaan.
Een lift is per definitie een structuuraantasting. Er wordt naast de bestaande verkeersstructuur een nieuw stijgpunt aangebracht waarvoor veelal ingrepen moeten worden gedaan. Een lift is derhalve alleen mogelijk als er geen monumentale onderdelen direct of indirect als gevolg van de plaatsing van een lift worden doorsneden.
Historisch waardevolle interieurs dienen gehandhaafd te blijven en mogen niet worden aangepast ten behoeve van nieuwe gebruikseisen en/of huidige regelgeving. Alles wat nagelvast met het monument is verbonden is een onderdeel van het beschermde monument. Dit geldt voor rijks-, provinciale en gemeentelijke monumenten. Ook het volledige interieur valt onder deze bescherming. Per aanvraag zal bekeken worden wat de mogelijke aantasting is van de monumentale waarden en zal worden gewezen op de vergunningsplicht.
Kleurwijziging is vergunningsplichtig en alleen toegestaan als histonschkleuronderzoek en archiefonderzoek de wens tot kleurwijziging ondersteunen. De kleurkeuze moet aansluiten bij de stijlkenmerken van het interieur Voor een verantwoorde interieurrestauratie is professioneel kleuronderzoek onontbeerlijk.
Oude dikke muren in een historisch vertrek hebben vaak een bufferfunctie wat betreft het opnemen van vocht. Het verloren gaan van deze bufferfunctie kan een verhoogd risico opleveren voor de vensters. Ook zal bij dampopen afwerking de kans op schimmels sterk worden verminderd.
De aanwezige monumentale waarden zijn samen met de technische en fysische condities van het monument bepalend voor de mogelijk ^ nemen energiebesparende maatregelen. Indien een maatregel of -voorziening de monumentaliteit aantast of de technische conditie van het monument ondermijnt zal van de maatregel of voorziening moeten worden afgezien of met een minder niveau genoegen worden genomen.
Het is van belang is dat de te nemen maatregelen op elkaar zijn afgestemd. Er zijn maatregelen denkbaar waarvan het doorvoeren in wezen vanuit monumentaal oogpunt niet bezwaarlijk zou zijn, maar die in combinatie de thermische of fysische balans verstoren. De wens tot het isoleren van monumenten leidt vaak tot problemen. Aangezien monumentale gebouwen thermisch lek zijn zullen koudebruggen, bijvoorbeeld bij vloeren en stabiliteitswanden, onvermijdelijk zijn. Hierdoor kan inwendige condensatie optreden vaak juist bij balkopleggingen en gevelankers wat tot ernstige schade leidt. Indien een monument wordt nageïsoleerd, moet grote zorg besteedt worden aan de ventilatie. Zonder een deugdelijke ventilatie kan het nageïsoleerde monument grote schade ondervinden door te hoge vochtconcentraties in het pand. De voorzieningen mogen echter geen monumentale onderdelen aantasten of ontsierend werken.
Naast de reguliere isolerende beglazing en isolatiematerialen zijn er diverse producten in de handel met redelijke of goede isolerende eigenschappen die, bijvoorbeeld door een geringere dikte, een oplossing zouden kunnen bieden voor problemen die zich voordoen bij het na-isoleren van monumenten. De materiaal en systeemkeuze kan mede bepalend zijn voor de mogelijkheden en de energiebesparende resultaten.
Bij mechanische of balansventilatie moeten de installaries zodanig zijn aangebracht dat geen schade wordt toegebracht aan historisch waardevolle interieurs of constructieve elementen. De installaties moeten zodanig zijn gesitueerd dat de visuele gaafheid van het interieur niet wordt aangetast.
-Ventilatieroosters of suskasten zijn in beginsel niet toegestaan. Indien het vervangen van de ramen is toegestaan mag een verholen ventilatievoorziening worden aangebracht.
Indien er geen monumentale waarden in het geding zijn, kunnen ventilatievoorzieningen
in de achtergevel aangebracht worden.
-De venrilatie dient bij voorkeur via voorzieningen op het dak te worden geregeld, maar wel op een wijze dat de monumentale waarden van de interieurs niet worden aangetast.
Bij functiewijziging van een pand worden vaak de veiligheidseisen opnieuw getoetst. Om aan de veiligheidseisen te voldoen binnen een beschermd monument is speciale aandacht nodig. Er mag geen blijvende schade aangericht worden. Voor nieuwe toevoegingen met oog op de veiligheid is een omgevingsvergunning noodzakelijk.
Het plaatsen van een reclame uiting op of aan een monument is een wijziging van het voorkomen. De reclameuiting mag het monument niet beschadigen en de uitstraling van het monument niet aantasten,