Organisatie | Terneuzen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene Plaatselijke Verordening Terneuzen 2009 |
Citeertitel | APV Terneuzen 2009 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Het overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen is mogelijk niet compleet. Er kunnen wijzigingen ontbreken tussen het ontstaan van de regeling en de eerste opgenomen wijziging daarvan.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2012 | 01-12-2013 | art. 1:9, 1:10, 2:25, 2:28, 2:40b, 3:4, 4:18, 5:18, 5:23 | 15-12-2011 Zeeuws Vlaams Advertentieblad, 28 december 2011 | 32724 |
HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN
In deze verordening wordt verstaan onder:
a openbare plaats: een voor het publiek toegankelijke plaats, waaronder begrepen de weg als bedoeld onder b;
b weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;
c openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;
d bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid van de Wegenwet;
e rechthebbende; degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;
f bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de Bouwverordening Terneuzen;
g gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet;
h handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.
i bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 1:3 Indiening aanvraag
1 Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken voor het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.
2 Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste twaalf weken.
Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen
1 Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.
2 Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.
Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.
Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:
a indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;
b indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;
c indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;
d indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;
AFDELING 1 BESTRIJDING VAN ONGEREGELDHEDEN
Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden
Een ieder, die op de weg aanwezig is bij enig voorval, waardoor er ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis, waardoor er ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.
Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
a naam en adres van degene die de betoging houdt;
c de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;
d de plaats en, voorzover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;
e voorzover van toepassing, de wijze van samenstelling;
f maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.
3 Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.
4 Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving door terugrekening valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.
5De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.
AFDELING 5 BRUIKBAARHEID EN AANZIEN VAN DE WEG
Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
Het verbod geldt voorts niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur, de Wegenverordening Zeeland 1994, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening gemeente Terneuzen
AFDELING 6 VEILIGHEID OP DE WEG
De rechthebbende op een bedrijf die winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht ze te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op een openbare plaats achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.
Het is verboden zich met een winkelwagentje op de weg te bevinden buiten de onmiddellijke omgeving van het bedrijf als bedoeld in het eerste lid of, indien het bedrijf gelegen is in een winkelcentrum, buiten de onmiddellijke omgeving van dat winkelcentrum. Als onmiddellijke omgeving van het bedrijf of winkelcentrum wordt aangemerkt de weg of het weggedeelte, grenzende aan dat bedrijf of dat winkelcomplex en tevens een aan die weg of dat weggedeelte aansluitende parkeerplaats.
Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting, die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.
Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen
1 Het is verboden te roken in bossen, of binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende de door het college aangewezen periode.
2 Het is verboden in bossen, of binnen een afstand van honderd meter daarvan, voorzover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.
3 Het in het eerste en in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.
4 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voorzover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.
Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
1 De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
2 Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet of de Belemmeringenwet Privaatrecht.
Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn
1 Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.
2 Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.
3 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.
Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs
a voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;
b bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten, te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.
c zich zonder noodzaak op onbetrouwbaar of drijvend ijs te begeven of te bevinden.
2 Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de provinciale vaarwegenverordening.
Artikel 2:23A Nachtverblijf op de weg en in voertuigen
Het is verboden op de weg, al dan niet in een voertuig - niet zijnde een kampeermiddel als vermeld in artikel 4:17 - te overnachten dan wel een dergelijk voertuig op de weg te plaatsen met het kennelijke doel dit als slaapplaats te gebruiken, daarin te overnachten dan wel gelegenheid daartoe te bieden.
1 In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke
verrichting van vermaak, met uitzondering van:
b markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h van de Gemeentewet en
artikel 5:22 van deze verordening;
c kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;
d betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare
e activiteiten als bedoeld in artikel 2:39 van deze verordening.
2 Onder evenement wordt mede verstaan:
a een herdenkingsplechtigheid;
c een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3, op de weg;
Artikel 2:24A Categorieën evenementen
1In dit artikel wordt verstaan onder:
a klein evenement: een evenement als bedoeld in artikel 2:24 dat maximaal één dag duurt èn geen versterkte muziek heeft na 21.00 uur èn een lokale uitstra- ling heeft en waarbij geen wegen worden afgesloten èn dat uit milieu- of natuurbeschermingsoogpunt geen bezwaar zal vormen;
b een middelgroot evenement: een evenement als bedoeld in artikel 2:24 dat een bovenlokale uitstraling heeft òf versterkte muziek in de avond- en nachtperiode òf nadere verkeersmaatregelen vergt òf (naar het oordeel van de burgemees- ter) enige hinder of overlast voor de omgeving veroorzaakt of nadere aandacht vergt van politie of brandweer;
c een groot evenement: een evenement als bedoeld in artikel 2:24 dat een (bo- ven-) regionale uitstraling heeft òf (naar het oordeel van de burgemeester) extra hinder of overlast zal opleveren voor de omgeving òf risico inhoudt op aan- tasting van de openbare orde en waarbij inzetbaarheid van politie, brandweer of GHOR noodzakelijk is.
d organisator: de natuurlijke of rechtspersoon die een grootschalig evenement in
de zin van dit artikel organiseert, dan wel als eerstverantwoordelijke aan de
Artikel 2:26A Gedrag bij evenementen
1 Het is verboden bij evenementen onnodig op te dringen, door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden of wanordelijkheden te veroorzaken.
2 Het is verboden bij evenementen knuppels, slagwapens of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt, op een zodanige wijze mee te voeren dat de openbare orde of veiligheid in gevaar komt of kan komen.
3 Een ieder is verplicht bij evenementen alle aanwijzingen van politie, toezichthouders en brandweer in het belang van de openbare orde of veiligheid terstond en stipt op te volgen.
AFDELING 8 TOEZICHT OP HORECABEDRIJVEN
1 In deze afdeling wordt verstaan onder:
a horecabedrijf: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf worden in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis.
Onder horecabedrijf wordt tevens verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden;
b terras: een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.
2Onder natte horeca wordt verstaan: alle horecabedrijven, waarvoor een vergunning is vereist op grond van de Drank- en Horecawet en waarin uitsluitend of in hoofdzaak bedrijfsmatig alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse wordt verstrekt.
4Onder droge horeca wordt verstaan: alle horecabedrijven, waarvoor een vergunning is vereist op grond van de Verordening op het verstrekken van alcoholvrije dranken en eetwaren en waarin uitsluitend of in hoofdzaak bedrijfsmatig alcoholvrije drank voor gebruik ter plaatse en/of eetwaren worden verstrekt.
Artikel 2:28 Exploitatievergunning horecabedrijf
Bij de toepassing van de in het derde lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.
a een horecabedrijf in zorginstellingen;
c paracommerciële horecabedrijven.
Artikel 2:29 Sluitingstijden natte horeca
a vanaf 23.00 uur of – indien het openingstijdstip later ligt – vanaf openingstijd tot een half uur na sluitingstijd dient er een portier aanwezig te zijn, die voldoet aan de eisen van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties (Wet Pbor);
b om 04.30 uur moeten de lichten aan, de muziek uit en worden er geen consumpties meer verstrekt.
5. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op de Wet Milieubeheer gebaseerde voorschriften.
Artikel 2:29B Sluitingstijden tijdens carnaval
In afwijking van het bepaalde in de artikelen 2:29 en 2:29A is het de houder van een horecabedrijf in de bebouwde kom van Sas van Gent en in overige door de burgemeester aan te wijzen gebieden verboden zijn bedrijf op de vrijdag t/m de woensdag van de dagen waarop carnaval wordt gevierd van 01.00 uur tot 07.00 uur voor het publiek geopend te hebben of daarin één of meer bezoekers toe te laten of te laten verblijven.
Onverminderd het bepaalde in lid 1 is het de houder van een horecabedrijf in door de burgemeester aan te wijzen gebieden en op door de burgemeester aan te wijzen dagen verboden zijn bedrijf van 01.00 tot 07.00 uur voor het publiek geopend te hebben of daarin één of meer bezoekers toe te laten of te laten verblijven.
Artikel 2:29C Sluitingstijden terrassen
In afwijking van het bepaalde in de artikelen 2:29 en 2:29A is het verboden terrassen, al of niet behorend tot een horecabedrijf, geopend te hebben:
1 a in de nacht van vrijdag op zaterdag en in de nacht van zaterdag op zondag van 01.00 uur tot 08.00 uur, waarbij er na 00.30 uur niet meer bediend mag wor- den;
b in de overige nachten van 00.00 tot 08.00 uur.
2 Tijdens een collectieve festiviteit is de sluitingstijd van een terras gelijk aan de eindtijd van de collectieve festiviteit (01.00 uur resp. 02.00 uur).
Artikel 2:31 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf
Het is bezoekers verboden zich in een horecabedrijf te bevinden gedurende de tijd dat het bedrijf krachtens artikel 2:29, 2:29A en 2.29B of ingevolge een op grond van artikel 2:30 genomen besluit gesloten dient te zijn.
Artikel 2:32 Handel in horecabedrijven
1 In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wet- boek van Strafrecht.
2De exploitant van een horecabedrijf laat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.
Het is verboden in een horecabedrijf of op een terras, al dan niet behorend tot een horecabedrijf, de orde te verstoren.
Artikel 2:33A Verboden toegang
Het is de houder van een inrichting als bedoeld in artikel 2:27, eerste lid, verboden in die inrichting toe te laten of te laten verblijven niet tot zijn gezin behorende personen, die naar het oordeel van de burgemeester misbruik van alcoholhoudende drank plegen te maken en wier namen als zodanig schriftelijk door de burgemeester aan die houder zijn opgegeven.
Het is aan de persoon, wiens naam ingevolge het bepaalde in lid 1 door de burgemeester aan de houders van de inrichtingen als bedoeld in artikel 2:27, eerste lid, is opgegeven, verboden zich in een dergelijke inrichting te bevinden nadat hij schriftelijk door de burgemeester van dit verbod in kennis is gesteld.
AFDELING 9 TOEZICHT OP INRICHTINGEN TOT HET VERSCHAFFEN VAN NACHTVERBLIJF
In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.
AFDELING 10A TOEZICHT OP SMART-, HEAD- OF GROWSHOPS
1In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a inrichting: een voor het publiek toegankelijke ruimte waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is of anders dan om niet, handelingen en werkzaamheden worden verricht die verband houden met dan wel inherent zijn aan het exploiteren van hetgeen in het maatschappelijk verkeer wordt aange- duid als een smart-, head- of growshop;
b exploitant: degene die een inrichting exploiteert
c leidinggevende: degene die algemene en/of onmiddellijke leiding geeft aan de exploitatie van de inrichting.
2In deze paragraaf wordt onder bezoeker niet verstaan:
a de gezinsleden van de exploitant alsmede diens elders wonende bloed- en aan verwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;
b de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is;
Artikel 2:40C Vergunningaanvraag
1Voor het verkrijgen van een vergunning dient een schriftelijke aanvraag te worden ingediend bij de burgemeester.
2 De aanvraag moet in ieder geval de volgende gegevens bevatten:
a de personalia en het adres van de exploitant en de andere leidinggevenden;
b een kopie van een geldig identiteitsbewijs van de exploitant en de andere lei- dinggevenden;
c een ten behoeve van de exploitant en andere leidinggevenden afgegeven ver- klaring omtrent het gedrag, welke niet meer dan drie maanden oud mag zijn;
e adres en aard van de inrichting;
f een nauwkeurig omschrijving van de inrichting, waarbij ook de oppervlakte is vermeld;
Artikel 2:40E Eisen aan exploitant en andere leidinggevenden
1 De exploitant en eventuele andere leidinggevenden van een inrichting moeten voldoen aan de bij of krachtens artikel 8, tweede en derde lid van de Drank- en Horecawet aan leidinggevenden gestelde eisen.
2 Het is verboden een inrichting te exploiteren indien door de exploitant en/of andere leidinggevenden niet langer wordt voldaan aan de bij of krachtens artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a en b, en derde lid van de Drank- en Horecawet gestelde eisen.
Artikel 2:40F Aanwezigheid exploitant en/of leidinggevenden
Het is verboden een inrichting voor het publiek geopend te hebben indien noch de exploitant noch een andere leidinggevende die op de vergunning staat vermeld in de inrichting aanwezig is.
1 De burgemeester kan aan een vergunning voorschriften verbinden.
2 De in het eerste lid bedoelde voorschriften kunnen onder meer betrekking hebben op:
Artikel 2:40H Weigeringsgronden
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 wordt de vergunning geweigerd indien:
Artikel 2:40J Intrekkingsgronden
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6 wordt de vergunning ingetrokken indien:
Artikel 2:40K Vervallen vergunning
De vergunning vervalt indien de exploitatie van de inrichting, anders dan op grond van een verplichte sluiting, voor een periode van langer dan drie maanden wordt onderbroken.
Het is de exploitant en/of een andere leidinggevende van een inrichting verboden deze voor bezoekers geopend te hebben of daarin of aldaar één of meer bezoekers toe te laten of te laten verblijven gedurende de tijden dat de inrichting op grond van de in het eerste lid bedoelde regelgeving voor het publiek gesloten dient te zijn.
Artikel 2:40M Afwijking sluitingsuur; tijdelijke sluiting
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid en volksgezondheid of ingeval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor één of meer inrichtingen, tijdelijk andere dan de in artikel 2:40L, eerste lid, bedoelde re-gelgeving geldende sluitingsuren vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.
Artikel 2:40N Sluiting van inrichtingen
Onverminderd het bepaalde in artikel 2:40M kan de burgemeester een inrichting, al dan niet voor een bepaalde duur, gesloten verklaren indien:
Artikel 2:40O Aanwezigheid in gesloten inrichting
Het is de exploitant en/of een andere leidinggevende van een inrichting verboden gedurende de tijd dat een inrichting op grond van artikel 2:40M dan wel artikel 2:40N genomen besluit voor bezoekers gesloten dient te zijn, deze inrichting voor bezoekers geopend te hebben of daarin of aldaar een of meer bezoekers toe te laten of te laten verblijven.
Artikel 2:40P Toegang opsporingsambtenaren
De exploitant en/of een andere leidinggevende van een inrichting is verplicht ervoor te zorgen dat opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, alsmede de ambtenaren die door de burgemeester of door burgemeester en wethouders met de zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast, vanaf de weg onmiddellijk en onbelemmerd toegang hebben tot zijn bedrijf:
a gedurende de tijd dat de inrichting voor bezoekers geopend is, dan wel;
b gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn en indien die opsporingsambtenaren hun vermoeden uiten dat daarin of aldaar bezoekers aanwezig zijn.
AFDELING 11 MAATREGELEN TEGEN OVERLAST EN BALDADIGHEID
Artikel 2:42 Plakken en kladden
1 Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak alsmede glasbakken, afval-, bouw- en kledingcontainers, die vanaf die openbare plaats zichtbaar zijn te bekrassen of te bekladden.
2 Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak of op glasbakken, afval-, bouw- en kledingcontainers, die vanaf die openbare plaats zichtbaar zijn:
a een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;
b met kalk, krijt, teer of een kleur- of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.
3 Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift;
4 Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.
5 Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.
6 Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.
7De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.
Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen
1Het is verboden tussen 22.00 uur en 06.00 uur op de weg of op een andere voor het publiek toegankelijke plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.
2 Het verbod is niet van toepassing indien de gereedschappen, voorwerpen of middelen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor de in het eerste lid bedoelde handelingen.
Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen
a op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;
b zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan weggebruikers of aan bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder veroorzaakt wordt.
2 Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426 bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 2:48 Verboden drankgebruik
1 Het is verboden op een openbare plaats, die deel uit maakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.
2 Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:
a een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;
b de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.
Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen
a zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;
b zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.
2 Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartements-gebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo’n gebouw.
Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.
Artikel 2:50A Messen en andere voorwerpen als steekwapen te gebruiken.
a wapens behorende tot de categorieën I, II, III, IV van de Wet wapens en munitie;
b voorwerpen die zodanig zijn ingepakt dat deze niet voor direct gebruik kunnen worden aangewend.
Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.
Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek, indien:
a dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;
Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt- en kermisterrein e.d.
Het is verboden een fiets of bromfiets te berijden op een terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt welke publiek trekt gedurende de uren, waarop die markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid wordt gehouden, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.
Artikel 2:53 Bespieden van personen
Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden.
Artikel 2:57 Loslopende honden
1 Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:
a binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is;
b op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats.
2 Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid onder a niet geldt.
3 De verboden genoemd in het eerste lid onder a en b gelden niet voorzover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of indien een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.
Artikel 2:58 Verontreiniging door honden
1De eigenaar of houder van een hond is verplicht er voor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet:
a binnen de bebouwde kom: op de weg en op alle andere voor het publiek toe gankelijke plaatsen;
b buiten de bebouwde kom: op een gedeelte van de weg dat is bestemd of mede is bestemd voor het verkeer van voetgangers.
2De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven, indien de eigenaar of houder van de hond er voor zorgdraagt, dat:
a de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd;
b de hond gebruik maakt van door het college aangewezen plaatsen.
3Onverminderd het bepaalde in het eerste en het tweede lid is eenieder die een hond bij zich heeft binnen de bebouwde kom verplicht een deugdelijk hulpmiddel ter onmiddellijke verwijdering van hondenuitwerpselen op wegen en/of andere voor het publiek toegankelijke plaatsen bij zich te hebben en dit hulpmiddel op eerste aanvraag van een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar te tonen.
Artikel 2:59 Gevaarlijke honden
1 Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander:
a anders dan kort aangelijnd, nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;
b anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf, nadat het college de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.
4 Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Regeling agressieve dieren.
Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
1 Het is, ter voorkoming of opheffing van overlast of van schade aan de openbare gezondheid, verboden in de bebouwde kom en op andere door het college aan te wijzen plaatsen pluimvee, hoefdieren en eventueel andere door het college aan te wijzen dieren:
b aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid gestelde regels, dan wel
c aanwezig te hebben tot een groter aantal dan waarvoor ingevolge lid 3 ontheffing is verleend.
2 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor pluimvee indien dit tussen zonsondergang en 07.00 uur wordt opgehokt.
3 Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.
a voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door of krachtens de Wet Milieubeheer;
b voor dierenweiden, kinderboerderijen en dergelijke openbare plaatsen binnen woonwijken of delen daarvan waar met het oog op de woon- en leefkwaliteit dieren worden gehouden;
c op locaties waarvoor door het college een vergunning is verleend voor het houden van een circusvoorstelling, een week voor en een week na die voorstelling;
De rechthebbende op vee, dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.
1 Het is verboden bijen te houden:
a binnen een afstand van 30 meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;
b binnen een afstand van 30 meter van de weg.
2 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.
3 Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voorzover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.
4 Het in het eerste lid, aanhef en onder b, gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement.
5 Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.
AFDELING 12 BEPALINGEN TER BESTRIJDING VAN HELING VAN GOEDEREN
In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
1 De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:
a het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;
b de datum van verkoop of overdracht van het goed;
c een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voor zover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;
d de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;
e de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.
2 De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.
Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht
De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:
a de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:
1 dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;
2 van een verandering van de onder a, sub 1e, bedoelde adressen:
3 als hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;
4 dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;
b de burgemeester of de aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 6:2 onder c op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;
c aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;
d een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.
In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.
Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
1 Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.
2 Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats of op een voor publiek toegankelijke plaats te bezigen als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.
3 De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.
4 Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.
Artikel 2:74 Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Artikel 2:74B Openlijk drugsgebruik
Het is verboden op of aan de weg, op een voor publiek toegankelijke plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw, middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.
AFDELING 15 BESTUURLIJKE OPHOUDING, VEILIGHEIDSRISICOGEBIEDEN EN CAMERATOEZICHT OP OPENBARE PLAATSEN
Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding
De burgemeester kan, overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet, besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats, indien deze personen het bepaalde in de artikelen 2:1, 2:10, 2:11, 2:16, 2:26A, 2:47, 2:47A, 2:48, 2:49, 2:50, 2:50A, 2:73 en 5:34 van deze verordening groepsgewijze niet naleven.
Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.
HOOFDSTUK 3 SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE E.D.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
AFDELING 2 SEKSINRICHTINGEN, STRAATPROSTITUTIE, SEKSWINKELS EN DERGELIJKE
Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder
Naast de gestelde eisen in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:
binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;
binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:
De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbureau die voor ten minste één maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste en vierde lid is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.
Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting
1Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk, kan het bevoegd bestuursorgaan:
a tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;
b van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.
2Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder
a geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en
b geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.
Artikel 3:9 Straatprostitutie en raamprostitutie
De burgemeester kan met oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het tweede lid bij besluit verbieden zich gedurende bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan door de burgemeester vast te stellen wegen en op door de burgemeester te bepalen tijden.
Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.
Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
1Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:
a indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;
b anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.
2Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet.
Artikel 3:13 Weigeringsgronden
1De vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:
a de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3;5 gestelde eisen;
b de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbureau in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;
c er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbureau personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht, of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.
2 In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, worden geweigerd:
a in het belang van de openbare orde;
b in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;
c in het belang van het woon- en leefklimaat;
d in het belang van de veiligheid van personen of goederen;
e in het belang van de verkeersvrijheid of –veiligheid;
f in het belang van de gezondheid of zedelijkheid;
g in het belang van de arbeidsomstandigheden van de prostituee.
AFDELING 4 BEËINDIGING EXPLOITATIE; WIJZIGING BEHEER
Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie
1 De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.
2Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.
Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.
HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE
AFDELING 1 GELUIDHINDER EN VERLICHTING
In deze afdeling wordt verstaan onder:
a Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Stb. 2007 nr. 415, ook wel “Activiteitenbesluit” genoemd);
b inrichting: een inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;
c houder van een inrichting:degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;
d collectieve festiviteit: een door burgemeester en wethouders aangewezen festiviteit die niet specifiek aan één inrichting is verbonden;
e incidentele festiviteit: een specifiek aan één inrichting gebonden festiviteit die plaats vindt binnen de inrichting;
f geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder en artikel 1.1 van het Besluit, met inbegrip van begraafplaatsen, worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;
g geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder en artikel 1.1 van het Besluit, met inbegrip van begraafplaatsen, worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;
h onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.
Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
1 De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten in de daarbij aan te wijzen woonkernen of delen van woonkernen gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen tot de vermelde eindtijd.
2 De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht, zoals bedoeld in artikel 4.113 eerste lid van het Besluit, gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
3 In een aanwijzing zoals bedoeld in het eerste lid en tweede lid, kan het college bepalen, dat de aanwijzing slechts geldt in één of meer van de volgende woonkernen of delen van woonkernen: Axel, Koewacht, Nieuwe Molen (bij Koewacht), Zuiddorpe, Overslag, Magrette, Spui, Schapenbout, Sas van Gent, Philippine, Westdorpe, Zandstraat, Binnenstad Terneuzen (het gebied binnen de ring Scheldeboulevard inclusief restaurant Westkant, Binnenvaartweg, Kennedylaan, Herengracht en De Blokken), Terneuzen, Biervliet, Driewegen (bij Biervliet), Hoek, Sluiskil en Zaamslag.
Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten
1 Het is een inrichting toegestaan maximaal twaalf incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting tenminste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
2 Het is een inrichting toegestaan maximaal twaalf incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden, waarbij de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 4.113 van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting tenminste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
Artikel 4:5 Onversterkte muziek
1 Het ten gehore brengen van onversterkte muziek binnen inrichtingen als bedoeld in artikel 2.18 lid 1 onder f van het Besluit is uitsluitend toegestaan tussen 10:00 uur en 22:00 uur.
2 Het eerste lid geldt niet indien artikel 4:2 of 4:3 van deze verordening van toepassing zijn.
Artikel 4.5A Geluidhinder door knalapparaten
1 Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit een knalapparaat in werking te hebben, te gebruiken of te doen gebruiken.
2 Het verbod is niet van toepassing op knalapparaten voor het verjagen van vogels van ingezaaide of ingeplante akkers en knalapparaten voor het verjagen van vogels uit boomgaarden ter bescherming van rijpend fruit of noten, indien:
a een knalapparaat niet in werking is vóór 7.00 uur en ná 21.00 uur;
b de kortste afstand tussen een knalapparaat en een geluidsgevoelig gebouw of terrein 300 meter of meer bedraagt;
c de kortste afstand tussen een knalapparaat en de openbare weg tenminste 50 meter bedraagt;
d de loop van een knalapparaat van geluidsgevoelige gebouwen en terreinen af- gericht staat;
e binnen 250 meter van een knalapparaat geen ander knalapparaat staat opgesteld.
3.In andere dan de onder lid 2 vermelde gevallen kan door het college ontheffing worden verleend. Een verzoek om ontheffing dient vergezeld te gaan van een akoestisch onderzoek, waaruit de geluidsbelasting op de dichtstbijzijnde geluidsgevoelige gebouwen en terreinen blijkt.
Artikel 4:5B (Geluid)hinder door motorvoertuigen of bromfietsen
Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit zich met een motorvoertuig of met een bromfiets zodanig te gedragen, dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder ontstaat.
Artikel 4:5C (Geluid)hinder door vrachtauto’s
Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit een vrachtauto als bedoeld in artikel 1, onder a, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens te laden of te lossen tussen 19.00 uur en 07.00 uur indien daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder wordt veroorzaakt.
Artikel 4:6 Overige geluidhinder
1 Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.
2 Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.
3 Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale Milieuverordening Zeeland.
AFDELING 2 BODEM-, WEG- EN MILIEUVERONTREINIGING
Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.
Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen
Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde plaatsen.
Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen
Sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.
AFDELING 3 HET BEWAREN VAN HOUTOPSTANDEN
1 In deze afdeling wordt verstaan onder:
a houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen;
b hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen.
3In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan: rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.
AFDELING 4 MAATREGELEN TEGEN ONTSIERING EN STANKOVERLAST
Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
1 Het is verboden op een door het college aangewezen plaats buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht en buiten de weg gelegen in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:
a onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;
b bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;
c kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;
d mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmate-rialen en oude metalen;
2 Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een bepaald voorwerp of bepaalde stof op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben.
3 Het college kan bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid nadere regels stellen.
4 Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet op de Ruimtelijke Ordening of de Wegenverordening Zeeland 1994.
Artikel 4:14 (tijdelijke) Opslag van vaste mest en overige organische mest
Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet indien de opslag van vaste mest plaatsvindt op een perceel binnen de bebouwde kom, waarvoor krachtens een ontheffing als bedoeld in artikel 2:60 APV toestemming is verleend voor het houden van hoefdieren en de opslag van vaste mest daarmee verband houdt;
Het in het tweede lid gestelde verbod geldt tevens niet indien op een akkerbouw-perceel vaste mest en overige organische mest is opgeslagen die bestemd is voor bemesting van het betreffende perceel. Pluimvee- en nertsenmest dient binnen 24 uur na de eerste aanvoer te worden voorzien van een 15 cm dikke afdeklaag compost.
De in lid 4 aangegeven vrijstelling van het in lid 2 omschreven verbod geldt slechts indien de opslag plaatsvindt op ten minste een afstand van 100 meter van een geur-gevoelig object dat is gelegen binnen de bebouwde en op ten minste 50 meter van een geurgevoelig object dat is gelegen buiten de bebouwde kom.
AFDELING 5 KAMPEREN BUITEN KAMPEERTERREINEN
In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen bouwvergunning in de zin van artikel 40 van de Woningwet is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten een kampeerterrein
1Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmings- plan is bestemd of mede bestemd.
3 Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.
4 Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op dit artikel
Artikel 4:19 Uitzonderingsbepaling
Het verbod, als vermeld in artikel 4:18, geldt niet:
voor het plaatsen van kampeermiddelen ten behoeve van het kamperen door groepen, uitgaande van een vereniging of andere organisatie met een doelstelling van sociale, culturele, sportieve, educatieve of wetenschappelijke aard, gedurende een periode van maximaal twee weken indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
a er toestemming is van de rechthebbende op het terrein;
b er voldoende verlichting is op het terrein;
c er voldoende begeleiding aanwezig is;
d geen geluidsoverlast wordt veroorzaakt;
e geen schade wordt toegebracht aan de flora en fauna op het terrein;
f in verband met brandpreventie tussen de kampeermiddelen of een groepje van kampeermiddelen een ruimte wordt vrij gehouden van minstens 5 meter;
g er verspreid over het terrein zichtbaar voldoende handbrandblusapparaten aanwezig zijn met een minimale inhoud van 7 kg, die voor direct gebruik be- schikbaar zijn;
h de brandweer en politie tijdig van de activiteiten in kennis worden gesteld en eventuele aanwijzingen hunnerzijds onmiddellijk worden opgevolgd, evenals de aanwijzingen van gemeentelijke toezichthouders;
i er voldoende sanitaire voorzieningen aanwezig zijn;
j na afloop het terrein in de oorspronkelijke staat wordt teruggebracht en schoongemaakt;
k al de redelijkerwijs mogelijke maatregelen zijn genomen om te voorkomen dat de gemeente dan wel derden schade lijden als gevolg van het gebruik van het terrein;
a er geen schade wordt toegebracht aan de flora en fauna;
b er geen geluidsoverlast wordt veroorzaak of van drankmisbruik sprake is;
c geen kampvuren worden aangelegd;
d afval in de tent wordt bewaard en na afloop niet wordt achtergelaten.
HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE.
In deze afdeling wordt verstaan onder:
a voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en tekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;
b parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).
Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.
1 Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:
a het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;
b het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.
2 Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:
a voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;
b voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon:
c voertuigen waarvoor een standplaats op een automarkt is aangewezen, op deze standplaats gedurende de tijd dat deze markt wordt gehouden.
3 Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:
a drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 100 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;
Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen
1 Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te plaatsen of te hebben met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.
Artikel 5:4 Defecte voertuigen
Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te plaatsen of te hebben.
1 Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te plaatsen of te hebben.
2 Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.
1 Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt (waaronder in ieder geval kampeerwagens, caravans, campers, magazijnwagens, aanhangwagens, keetwagens of andere dergelijke voertuigen):
a langer dan drie achtereenvolgende dagen zonder wezenlijke tijdsonderbreking op de weg te plaatsen of te hebben;
b op een door het college aangewezen plaats te plaatsen of te hebben, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
2 Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.
3 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wegenverordening Zeeland 1994 of de Landschapsverordening Zeeland 2001.
Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen
1 Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.
Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen
1 Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
2 Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.
3 Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.
4 Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.
Artikel 5:9 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen
1 Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
2 Dit verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.
Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
1 Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.
2Dit verbod is niet van toepassing:
b op voertuigen worden gebruikt ter uitvoering van werkzaamheden door of vanwege de overheid;
c op voertuigen, waarmede standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.
Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets
Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast,of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.
Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen
1 Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.
2 Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt, dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:
een inzameling die in besloten kring gehouden wordt;
een inzameling voor een instelling, organisatie of vereniging van ideële, liefdadige, recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard en de collectanten beschikken over een bewijs van lidmaatschap of een legitimatiebewijs van de instelling, organisatie of vereniging waarvoor wordt gecollecteerd;
4 Het college kan onder door hem te stellen voorschriften vrijstelling verlenen voor andere dan de in het derde lid vermelde inzamelingen.
1 Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.
2 Het is verboden te venten op zondagen en op maandag tot en met zaterdag tussen 21.00 uur en 09.00 uur.
3 Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.
In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen of het anderszins aanbieden van goederen en diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.
a een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h. van de Gemeentewet;
b een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.
Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden
1Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of hebben.
2 Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:
a indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
b indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van een vergunning voor het hebben van een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt;
c vanwege strijd met een geldend bestemmingsplan;
d in het belang van een zorgvuldig ingerichte weekmarkt of kermis.
3 Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is op dit artikel van toepassing
Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.
Artikel 5:20 Afbakeningsbepaling
1 Het verbod van artikel 5:18, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorziening door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de
Wegenverordening Zeeland 1994 (nagaan of deze nog zo heet en of deze later opnieuw is vastgesteld).
2 De weigeringsgrond van artikel 5:18, tweede lid, onder c, geldt niet voor bouwwerken.
Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt
1 Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.
2 Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.
3De burgemeester kan de vergunning, als bedoeld in het eerste lid, weigeren wegens strijd met het bestemmingsplan.
4 Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is op dit artikel van toepassing
Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water
Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, de Provinciale vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.
Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen
a nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;
b beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.
3Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale Vaarwegenverordening of de Landschapsverordening Zeeland.
Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats
Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5:25 bepaalde kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.
Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats
Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens de artikelen 5:25, tweede lid en 5:26 bepaalde.
Artikel 5:27A Varen op de Otheense kreek
3 Het varen is verboden met vaartuigen, welke voorzien zijn van een motor met een vermogen van meer dan 5 PK; het is tevens verboden te varen met een snelheid van meer dan 12 km per uur.
4 Het is eenieder die op de Otheense kreek vaart verboden zich zodanig te gedragen dat de veiligheid van anderen in gevaar wordt gebracht.
Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken
1 Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.
2 Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Binnenvaartpolitiereglement of de Provinciale Vaarwegenverordening.
Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel, dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.
Artikel 5:30A Verbod gebruik waterscooters
Het is verboden op een ander openbaar water dan de Westerschelde gebruik te maken van een waterscooter.
Artikel 5:31A Sportvisserij e.d.
1 Het is de eigenaar van een vaartuig, dat geschikt is voor maximaal 12 personen, ver- boden dit vaartuig te verhuren of anderszins tegen betaling ter beschikking te stellen ten behoeve van de sportvisserij of pleziervaart, dan wel in de uitoefening van een be- drijf of nevenbedrijf of tegen betaling de gelegenheid open te stellen om met dat vaar- tuig mee te varen op de Westerschelde.
2 Het verbod in het eerste lid geldt niet indien de eigenaar beschikt over het Binnen- vaart klasse certificaat van Register Holland voor dat vaartuig.
3 Het verbod in het eerste lid geldt niet indien in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Binnenschepenwet.
AFDELING 7 CROSSTERREINEN EN GEMOTORISEERD EN RUITERVER- KEER IN NATUURGEBIEDEN
1 Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.
2 Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:
a in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;
b in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;
c in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.
3 Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.
4 Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.
Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden
Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.
3 Het verbod in het eerste lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:
a ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;
b die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;
c die worden gebruikt in verband met werken welke krachtens wettelijk voor-schrift moeten worden uitgevoerd;
d van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;
e voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.
4 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:
a op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;
bbinnen de bij of krachtens de provinciale verordening ‘Stiltegebieden’ aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als ‘toestel’.
5 Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.
AFDELING 8 VERBOD VUUR TE STOKEN
Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
a verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;
b sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;
c vuur voor koken, bakken en braden, voorzover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.
HOOFDSTUK 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Overtreding van enige bepaling van deze verordening en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
1 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast:
a personen die bij bijzondere wetten met de opsporing van de daarin bedoelde strafbare feiten worden belast;
b personen die bij verordening zijn belast met het toezicht op de naleving van die verordening, een en ander voorzover het die feiten betreft en die personen zijn beëdigd;
c ambtenaren van politie en de daartoe aangewezen gemeentelijke controleurs.
2 Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de door het college dan wel de burgemeester aangewezen personen.
Artikel 6:3 Binnentreden woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
1. Deze verordening treedt in werking op 16 februari 2009.
2. Op de datum van inwerkingtreding vervalt de APV Terneuzen 2006, vastgesteld door de raad op 7 september 2006 en de daarbij behorende 1e, 2e en 3e wijziging, vastgesteld door de raad op respectievelijk 10 mei 2007, 6 september 2007 en 11 oktober 2007.