Organisatie | Utrecht |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2004 |
Citeertitel | Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2004 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Een herdruk van deze verordening is gepubliceerd in gemeenteblad 2012, nr. 82
Wet werk en bijstand; artikel 35, eerste lid, onderdeel b Wet IOAW en artikel 35, eerste lid, onderdeel b Wet IOAZ
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
29-12-2011 | 01-01-2015 | Wijziging artikelen 1, eerste lid, onderdeel b; 2, onderdeel c; 2, onderdeel f vervalt; 3; 4; 5 vervalt; 6 wordt vernummerd naar 5; nieuw artikel 6 wordt toegevoegd; gehele toelichting | 22-12-2011 Gemeenteblad van Utrecht 2011, nr. 81 | Raadsvoorstel jaargang 2011, nr. 168 |
Artikel 3 De toeslag voor alleenstaanden van 21 jaar of ouder of alleenstaande ouders van 21 jaar of ouder
In afwijking van het eerste lid, onderdelen a. en b., stelt het college, met toepassing van artikel 27 van de wet, de toeslag voor een alleenstaande van 23 jaar of ouder of een alleenstaande ouder van 21 jaar of ouder, vast op 10% van de gezinsnorm als deze een woning bewoont waarvan de woonkosten minder bedragen dan 10% van de gezinsnorm, en op 5% als aan de woning geen woonkosten zijn verbonden, dan wel de aan de woning verbonden woonkosten niet aantoonbaar zijn.
In afwijking van het eerste lid, onderdelen a., b. en c., stelt het college, met toepassing van artikel 29 van de wet, de toeslag voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar vast op 5% van de gezinsnorm als hij een woning bewoont waaraan woonkosten zijn verbonden die hij niet kan delen en op 0% als hij een woning bewoont waaraan geen woonkosten zijn verbonden, dan wel waarvan hij de woonkosten kan delen of niet kan aantonen.
Met inachtneming van het bepaalde in artikel 78s van de wet blijven op de persoon die op de dag voorafgaande aan de dag van inwerkingtreding van deze verordening recht heeft op algemene bijstand of op een inkomensvoorziening op grond van de Wet investeren in jongeren, de bepalingen van de Verordening toeslagen en verlagingen WWB 2004 en de Verordening Wet investeren in jongeren 2010 van toepassing zoals deze luidden op de dag voor inwerkingtreding van de wet en deze verordening.
Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2004.
BIJLAGE BEHOREND BIJ GEMEENTEBLAD VAN UTRECHT 2011, NR. 82
De Wet werk en bijstand (WWB) kent een normsystematiek die bestaat uit een basisnorm en een toeslag of verlaging op deze basisnorm. Voor personen van 21 jaar en ouder zijn er drie bijstandsnormen voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze normen zijn gebaseerd op de leefvorm van de cliënt en uitgedrukt in percentages van het netto minimumloon:
• voor alleenstaande ouders 70%;
De bijstandsnorm voor alleenstaanden en alleenstaande ouders kan worden verhoogd met een toeslag, waarbij de hoogte afhankelijk is van de woonsituatie. De toeslag bedraagt maximaal 20% van de gezinsnorm. Er bestaat recht op dit maximum, als niemand anders zijn hoofdverblijf heeft in de woning van de alleenstaande of alleenstaande ouder.
De bijstandsnorm en de toeslag kunnen in een aantal situaties worden verlaagd:
▪ Het college kan de toeslag lager vaststellen op grond van de artikelen 25 en 27 van de wet als de alleenstaande, de alleenstaande ouder geen woonlasten heeft of deze kan delen, bijvoorbeeld omdat men een kamer huurt of verhuurt, als anderszins sprake is van inwoning bij of door anderen die geen deel uitmaken van het gezin of als men een woning bewoont waaraan slechts geringe, geen of geen aantoonbare woonkosten zijn verbonden.
▪ Het college kan de gezinsnorm verlagen op grond van artikel 26 van de wet, als men woonkosten kan delen met een of meer anderen die dezelfde woning behoren en niet tot het gezin behoren, en op grond van artikel 27 van de wet bij ontbreken van aantoonbare of zeer geringe woonkosten.
▪ Het college kan op grond van artikel 29 van de wet de toeslag voor een 21- of 22 jarige alleenstaande lager vast stellen. De hoogte kan namelijk een belemmering vormen bij de inschakeling in de arbeid, gelet op de hoogte van het minimumjeugdloon.
Dit artikel regelt het toepassingsbereik van deze verordening. het toeslagenbeleid geldt voor alle bijstandsgerechtigden behalve voor personen van 65 jaar en ouder met hun gezinsleden, alsmede voor personen jonger dan 21 jaar met hun gezinsleden.
De bijstandsnormen voor jongeren van 18 tot 21 jaar zijn wettelijk vastgelegd in de WWB. Het college heeft niet de bevoegdheid deze normen te verhogen met een gemeentelijke toeslag. Wanneer de jongere noodzakelijk zelfstandig wonend is, is de norm ontoereikend voor de kosten van levensonderhoud. In dit geval verstrekt de gemeente aanvullende bijzondere bijstand. Dit is vastgelegd in de Richtlijnen Bijzondere Bijstand Utrecht (RBBU).
Artikel 3 De toeslag voor alleenstaanden van 21 jaar of ouder of alleenstaande ouders van 21 jaar of ouder
De hoogte van de toeslag hangt direct samen met de woonsituatie van de bijstandsgerechtigde.
Het eerste lid regelt de toeslagen voor personen van 23 jaar en ouder.
Als de betrokkene woonkosten heeft en deze niet kan delen met andere personen die woonachtig zijn op hetzelfde adres, dan bestaat in beginsel recht op de maximale toeslag van 20%.
De betrokkene die kamerhuurder of kostganger is en aantoonbaar woonkosten heeft, die ten minste gelijk zijn aan 10% van de gezinsnorm, heeft eveneens recht op een toeslag van 20%.
De betrokkene die als hoofdbewoner zijn woonkosten kan delen met een inwonende derde met wie hij geen gezamenlijke huishouding voert en die derhalve niet tot zijn gezin behoort, geniet hierdoor een schaalvoordeel. Hij kan redelijkerwijs aan de inwonende derde een vergoeding voor kost en inwoning in rekening brengen. Het is daarbij niet relevant of de betrokkene dat ook daadwerkelijk doet. Evenmin is relevant of de inwonende derde daadwerkelijk in staat is tot het betalen van een vergoeding. Uitgangspunt is dat een ieder een zelfstandige aanspraak heeft op inkomen en de verantwoordelijkheid draagt voor de voorziening in de kosten van het levensonderhoud, waaronder begrepen de woonkosten. Voor deze categorie bedraagt de toeslag 10%. Slechts in het uitzonderlijke geval waarin sprake is van een inwonende derde die geen of een laag inkomen ontvangt, en daartoe redelijkerwijs ook niet in staat kan worden geacht, (bijvoorbeeld een niet-rechthebbende partner) of in geval van niet duurzaam gescheiden levende partners waarbij de niet-rechthebbende partner redelijkerwijs niet over een inkomen kan beschikken dat hoger is dan de kosten van de door hemzelf gevoerde huishouding te boven gaat, geldt deze verlaging van de toeslag niet. De lagere toeslag vindt immers een grondslag in artikel 27 WWB, waarbij sprake is van lagere bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie, namelijk het kunnen delen van de aan de woning verbonden kosten met een derde. Daarvan is geen sprake als gezien de feiten geen beroep kan worden gedaan op de partner.
De dakloze ontvangt in beginsel een toeslag van 5%. Het gaat hierbij om adreslozen die aangewezen zijn op de nachtopvang.
Het tweede lid voorziet in de mogelijkheid de toeslag te verlagen in die gevallen waarin sprake is van ontbrekende, zeer geringe (minder dan 10% van de gezinsnorm) of niet-aantoonbare woonkosten.
Het derde lid regelt de toeslagen voor 21- en 22-jarigen alleenstaanden. Het college stelt deze op grond van artikel 29 van de wet lager vast. De achtergrond is dat hiermee rekening is gehouden met de hoogte van het minimumjeugdloon, zodat een reële afstand in inkomen blijft bestaan tussen werkende en niet-werkende jongeren.
Artikel 4 Verlaging van de gezinsnorm
Deze bepaling voorziet in een verlaging van de gezinsnorm als het gezin de woonkosten kan delen met een of meer inwonende derden (artikel 26) of als sprake is van bewoning van een woning waaraan geen of zeer geringe woonkosten zijn verbonden of als de woonkosten niet aantoonbaar zijn (artikel 27).
De gemeente Utrecht onderkent het belang van mantelzorg. Mantelzorg is de hulp- of zorgverlening aan zelfstandig wonende ouderen, zieken of gehandicapten door ‘naasten’ (familieleden of kennissen). De gemeente heeft aangegeven in de notitie ‘Anders actief, Sociale activering in Utrecht mantelzorg actief te willen ondersteunen. Wanneer inwoning noodzakelijk (dringende of onvermijdbare omstandigheid en waarbij de professionele hulpverlening op dat moment geen oplossing kan bieden) is vanwege hulpbehoevendheid van de inwonende of de hoofdbewoner, dan kan bij wijze van uitzondering toch een toeslag van 20% worden verstrekt (of: vindt er geen verlaging op de gehuwdennorm plaats). In veel gevallen gaat het om kinderen die zelfstandig wonen en (tijdelijk) bij een ouder intrekken om deze te verzorgen. De verzorging heeft meestal een tijdelijk karakter. Als de verzorging langer duurt dan is voorzien en er is eigenlijk van tijdelijkheid geen sprake meer, dan is adequate beroepsmatige hulpverlening aan te bevelen. Het begrip ‘tijdelijk karakter’ is moeilijk te definiëren. Er wordt in deze situatie vanuit gegaan dat het ‘tijdelijke karakter’ niet langer dan twaalf maanden duurt omdat binnen deze periode het mogelijk moet zijn om professionele hulp te realiseren. De normale toeslag of de geen verlaging geldt voor beiden. Dit betekent dat zowel voor de verzorger als voor de degene die hulpbehoevend is de toeslag (of: de gehuwdennorm) niet wordt gewijzigd.
Met deze bepaling wordt voorzien in een overgangsregeling voor personen die op 31 december 2011 recht op algemene bijstand of een inkomensvoorziening op grond van de WIJ hebben. Dat recht eindigt of wijzigt niet als gevolg van de doorgevoerde wijzigingen in de wet- en regelgeving. De wijzigingen blijven voor hen tot 1 juli 2012 buiten toepassing. Dit overgangsrecht laat overigens de mogelijkheid onverlet, dat een bestaand recht wel op andere gronden (als gevolg van een verandering in de omstandigheden of van nieuw gebleken dan wel verzwegen feiten) kan worden ingetrokken, herzien of beëindigd.