Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Utrecht

Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2004

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieUtrecht
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2004
CiteertitelVerordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2004
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Een herdruk van deze verordening is gepubliceerd in gemeenteblad 2012, nr. 82

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet werk en bijstand; artikel 35, eerste lid, onderdeel b Wet IOAW en artikel 35, eerste lid, onderdeel b Wet IOAZ

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

29-12-201101-01-2015Wijziging artikelen 1, eerste lid, onderdeel b; 2, onderdeel c; 2, onderdeel f vervalt; 3; 4; 5 vervalt; 6 wordt vernummerd naar 5; nieuw artikel 6 wordt toegevoegd; gehele toelichting

22-12-2011

Gemeenteblad van Utrecht 2011, nr. 81

Raadsvoorstel jaargang 2011, nr. 168

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2004

waarin opgenomen

de eerste tot en met derde wijziging(raadsbesluiten van 18 december 2003, 4 oktober 2007, 29 april 2010 en 22 december 2011)

De raad van de gemeente Utrecht gelet op het voorstel van b. en w. d.d. 10 december 2003;

BESLUIT

vast te stellen de volgende:

VERORDENING toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2004

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand

    • b.

      de gezinsnorm: de norm als bedoeld in artikel 21 van de wet;

    • c.

      dakloze: persoon zonder vaste woon- of verblijfplaats die de nacht doorgaans buiten doorbrengt of in een instelling bedoeld voor de opvang van daklozen;

    • d.

      woonkosten: onder woonkosten worden verstaan de aan de woning verbonden kosten, zijnde de kale huur, de aan de woning en het gebruik daarvan verbonden belastingen (OZB, zuiveringsheffing etc.) en de kosten voor het gebruik van nutsvoorzieningen (gas, water en licht).

  • 2.

    De begripsbepalingen van de Wet zijn op deze verordening van toepassing tenzij daarvan uitdrukkelijk wordt afgeweken.

Artikel 2 Bereik

Deze verordening is niet van toepassing op:

  • a.

    de alleenstaande van 65 jaar of ouder;

  • b.

    de alleenstaande ouder van 65 jaar of ouder;

  • c.

    een gezin waarvan een of meer gezinsleden 65 jaar of ouder zijn is;

  • d.

    de alleenstaande jonger dan 21 jaar;

  • e.

    de alleenstaande ouder jonger dan 21 jaar of gehuwden waarvan in ieder geval één van beide echtgenoten jonger is dan 21 jaar.

Artikel 3 De toeslag voor alleenstaanden van 21 jaar of ouder of alleenstaande ouders van 21 jaar of ouder

  • 1.

    De toeslag als bedoeld in artikel 25 van de wet bedraagt:

  • a.

    20% van de gezinsnorm voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft en die de aan deze woning verbonden kosten niet kan delen;

  • b.

    20% van de gezinsnorm voor de alleenstaande of alleenstaande ouder die als kamerhuurder of kostganger een woning bewoont;

  • c.

    10% van de gezinsnorm voor de alleenstaande of alleenstaande ouder die met een of meer anderen, niet zijnde diens ouders of meerderjarige kinderen of stiefkinderen, al dan niet als kostgever of (onder)verhuurder dezelfde woning bewoont en met hen de woonkosten kan delen;

  • d.

    5% van de gezinsnorm voor de dakloze die aangewezen is op de binnen de gemeente aanwezige voorzieningen voor nachtopvang.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, onderdelen a. en b., stelt het college, met toepassing van artikel 27 van de wet, de toeslag voor een alleenstaande van 23 jaar of ouder of een alleenstaande ouder van 21 jaar of ouder, vast op 10% van de gezinsnorm als deze een woning bewoont waarvan de woonkosten minder bedragen dan 10% van de gezinsnorm, en op 5% als aan de woning geen woonkosten zijn verbonden, dan wel de aan de woning verbonden woonkosten niet aantoonbaar zijn.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid, onderdelen a., b. en c., stelt het college, met toepassing van artikel 29 van de wet, de toeslag voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar vast op 5% van de gezinsnorm als hij een woning bewoont waaraan woonkosten zijn verbonden die hij niet kan delen en op 0% als hij een woning bewoont waaraan geen woonkosten zijn verbonden, dan wel waarvan hij de woonkosten kan delen of niet kan aantonen.

Artikel 4 Verlaging van de gezinsnorm

  • 1.

    De verlaging van de gezinsnorm, als bedoeld in artikel 26 van de wet, bedraagt 10% als het gezin met een of meer anderen, waaronder begrepen de ouder of ouders van de partner van een inwonend meerderjarig kind of stiefkind, dezelfde woning bewoont en de woonkosten kan delen.

  • 2.

    De verlaging van de gezinsnorm, als bedoeld in artikel 27 van de wet, bedraagt 10% voor het gezin dat een woning bewoont waaraan geen woonkosten zijn verbonden of waarvan de woonkosten minder bedragen dan 10% van de gezinsnorm dan wel niet aantoonbaar zijn.

Artikel 5 Hulpbehoevendheid

  • 1.

    Anders dan in artikel 3 van deze verordening, bedraagt de toeslag 20% van de gehuwdennorm indien de inwoning tijdelijk, maximaal twaalf maanden en noodzakelijk is vanwege hulpbehoevendheid van de inwonende of de hoofdbewoner. Voorwaarde is dat de inwonende zijn of haar huisvesting aanhoudt.

  • 2.

    Anders dan in artikel 4 van deze verordening, wordt de bijstandsnorm niet verlaagd wanneer de inwoning tijdelijk, maximaal twaalf maanden en noodzakelijk is vanwege hulpbehoevendheid van de inwonende of de hoofdbewoner. Voorwaarde is dat de inwonende zijn of haar huisvesting aanhoudt.

Artikel 6 Overgangsrecht

  • 1.

    Met inachtneming van het bepaalde in artikel 78s van de wet blijven op de persoon die op de dag voorafgaande aan de dag van inwerkingtreding van deze verordening recht heeft op algemene bijstand of op een inkomensvoorziening op grond van de Wet investeren in jongeren, de bepalingen van de Verordening toeslagen en verlagingen WWB 2004 en de Verordening Wet investeren in jongeren 2010 van toepassing zoals deze luidden op de dag voor inwerkingtreding van de wet en deze verordening.

  • 2.

    Deze bepaling vervalt op 1 juli 2012.

Artikel 7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2004.

Artikel 8 Slotbepalingen

  • 1.

    De verordening Toeslagen en Verlagingen Algemene Bijstandswet 1999 (Gemeenteblad van Utrecht 1999, nr. 14) wordt ingetrokken.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2004.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 18 december 2003.

De griffier, De burgemeester,

Drs. A.A.H. Smits Mr. A.H. Brouwer-Korf

Bekendmaking is geschied op 24 december 2003.

Deze verordening is in werking getreden op 1 januari 2004.

BIJLAGE BEHOREND BIJ GEMEENTEBLAD VAN UTRECHT 2011, NR. 82

Toelichting

Toelichting algemeen

De Wet werk en bijstand (WWB) kent een normsystematiek die bestaat uit een basisnorm en een toeslag of verlaging op deze basisnorm. Voor personen van 21 jaar en ouder zijn er drie bijstandsnormen voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze normen zijn gebaseerd op de leefvorm van de cliënt en uitgedrukt in percentages van het netto minimumloon:

• voor gezinnen 100%;

• voor alleenstaande ouders 70%;

• voor alleenstaanden 50%.

De bijstandsnorm voor alleenstaanden en alleenstaande ouders kan worden verhoogd met een toeslag, waarbij de hoogte afhankelijk is van de woonsituatie. De toeslag bedraagt maximaal 20% van de gezinsnorm. Er bestaat recht op dit maximum, als niemand anders zijn hoofdverblijf heeft in de woning van de alleenstaande of alleenstaande ouder.

De bijstandsnorm en de toeslag kunnen in een aantal situaties worden verlaagd:

▪ Het college kan de toeslag lager vaststellen op grond van de artikelen 25 en 27 van de wet als de alleenstaande, de alleenstaande ouder geen woonlasten heeft of deze kan delen, bijvoorbeeld omdat men een kamer huurt of verhuurt, als anderszins sprake is van inwoning bij of door anderen die geen deel uitmaken van het gezin of als men een woning bewoont waaraan slechts geringe, geen of geen aantoonbare woonkosten zijn verbonden.

▪ Het college kan de gezinsnorm verlagen op grond van artikel 26 van de wet, als men woonkosten kan delen met een of meer anderen die dezelfde woning behoren en niet tot het gezin behoren, en op grond van artikel 27 van de wet bij ontbreken van aantoonbare of zeer geringe woonkosten.

▪ Het college kan op grond van artikel 29 van de wet de toeslag voor een 21- of 22 jarige alleenstaande lager vast stellen. De hoogte kan namelijk een belemmering vormen bij de inschakeling in de arbeid, gelet op de hoogte van het minimumjeugdloon.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2 Bereik

Dit artikel regelt het toepassingsbereik van deze verordening. het toeslagenbeleid geldt voor alle bijstandsgerechtigden behalve voor personen van 65 jaar en ouder met hun gezinsleden, alsmede voor personen jonger dan 21 jaar met hun gezinsleden.

De bijstandsnormen voor jongeren van 18 tot 21 jaar zijn wettelijk vastgelegd in de WWB. Het college heeft niet de bevoegdheid deze normen te verhogen met een gemeentelijke toeslag. Wanneer de jongere noodzakelijk zelfstandig wonend is, is de norm ontoereikend voor de kosten van levensonderhoud. In dit geval verstrekt de gemeente aanvullende bijzondere bijstand. Dit is vastgelegd in de Richtlijnen Bijzondere Bijstand Utrecht (RBBU).

Artikel 3 De toeslag voor alleenstaanden van 21 jaar of ouder of alleenstaande ouders van 21 jaar of ouder

De hoogte van de toeslag hangt direct samen met de woonsituatie van de bijstandsgerechtigde.

Het eerste lid regelt de toeslagen voor personen van 23 jaar en ouder.

Als de betrokkene woonkosten heeft en deze niet kan delen met andere personen die woonachtig zijn op hetzelfde adres, dan bestaat in beginsel recht op de maximale toeslag van 20%.

De betrokkene die kamerhuurder of kostganger is en aantoonbaar woonkosten heeft, die ten minste gelijk zijn aan 10% van de gezinsnorm, heeft eveneens recht op een toeslag van 20%.

De betrokkene die als hoofdbewoner zijn woonkosten kan delen met een inwonende derde met wie hij geen gezamenlijke huishouding voert en die derhalve niet tot zijn gezin behoort, geniet hierdoor een schaalvoordeel. Hij kan redelijkerwijs aan de inwonende derde een vergoeding voor kost en inwoning in rekening brengen. Het is daarbij niet relevant of de betrokkene dat ook daadwerkelijk doet. Evenmin is relevant of de inwonende derde daadwerkelijk in staat is tot het betalen van een vergoeding. Uitgangspunt is dat een ieder een zelfstandige aanspraak heeft op inkomen en de verantwoordelijkheid draagt voor de voorziening in de kosten van het levensonderhoud, waaronder begrepen de woonkosten. Voor deze categorie bedraagt de toeslag 10%. Slechts in het uitzonderlijke geval waarin sprake is van een inwonende derde die geen of een laag inkomen ontvangt, en daartoe redelijkerwijs ook niet in staat kan worden geacht, (bijvoorbeeld een niet-rechthebbende partner) of in geval van niet duurzaam gescheiden levende partners waarbij de niet-rechthebbende partner redelijkerwijs niet over een inkomen kan beschikken dat hoger is dan de kosten van de door hemzelf gevoerde huishouding te boven gaat, geldt deze verlaging van de toeslag niet. De lagere toeslag vindt immers een grondslag in artikel 27 WWB, waarbij sprake is van lagere bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie, namelijk het kunnen delen van de aan de woning verbonden kosten met een derde. Daarvan is geen sprake als gezien de feiten geen beroep kan worden gedaan op de partner.

De dakloze ontvangt in beginsel een toeslag van 5%. Het gaat hierbij om adreslozen die aangewezen zijn op de nachtopvang.

Het tweede lid voorziet in de mogelijkheid de toeslag te verlagen in die gevallen waarin sprake is van ontbrekende, zeer geringe (minder dan 10% van de gezinsnorm) of niet-aantoonbare woonkosten.

Het derde lid regelt de toeslagen voor 21- en 22-jarigen alleenstaanden. Het college stelt deze op grond van artikel 29 van de wet lager vast. De achtergrond is dat hiermee rekening is gehouden met de hoogte van het minimumjeugdloon, zodat een reële afstand in inkomen blijft bestaan tussen werkende en niet-werkende jongeren.

Artikel 4 Verlaging van de gezinsnorm

Deze bepaling voorziet in een verlaging van de gezinsnorm als het gezin de woonkosten kan delen met een of meer inwonende derden (artikel 26) of als sprake is van bewoning van een woning waaraan geen of zeer geringe woonkosten zijn verbonden of als de woonkosten niet aantoonbaar zijn (artikel 27).

Artikel 5 Hulpbehoevendheid

De gemeente Utrecht onderkent het belang van mantelzorg. Mantelzorg is de hulp- of zorgverlening aan zelfstandig wonende ouderen, zieken of gehandicapten door ‘naasten’ (familieleden of kennissen). De gemeente heeft aangegeven in de notitie ‘Anders actief, Sociale activering in Utrecht mantelzorg actief te willen ondersteunen. Wanneer inwoning noodzakelijk (dringende of onvermijdbare omstandigheid en waarbij de professionele hulpverlening op dat moment geen oplossing kan bieden) is vanwege hulpbehoevendheid van de inwonende of de hoofdbewoner, dan kan bij wijze van uitzondering toch een toeslag van 20% worden verstrekt (of: vindt er geen verlaging op de gehuwdennorm plaats). In veel gevallen gaat het om kinderen die zelfstandig wonen en (tijdelijk) bij een ouder intrekken om deze te verzorgen. De verzorging heeft meestal een tijdelijk karakter. Als de verzorging langer duurt dan is voorzien en er is eigenlijk van tijdelijkheid geen sprake meer, dan is adequate beroepsmatige hulpverlening aan te bevelen. Het begrip ‘tijdelijk karakter’ is moeilijk te definiëren. Er wordt in deze situatie vanuit gegaan dat het ‘tijdelijke karakter’ niet langer dan twaalf maanden duurt omdat binnen deze periode het mogelijk moet zijn om professionele hulp te realiseren. De normale toeslag of de geen verlaging geldt voor beiden. Dit betekent dat zowel voor de verzorger als voor de degene die hulpbehoevend is de toeslag (of: de gehuwdennorm) niet wordt gewijzigd.

Artikel 6 Overgangsrecht

Met deze bepaling wordt voorzien in een overgangsregeling voor personen die op 31 december 2011 recht op algemene bijstand of een inkomensvoorziening op grond van de WIJ hebben. Dat recht eindigt of wijzigt niet als gevolg van de doorgevoerde wijzigingen in de wet- en regelgeving. De wijzigingen blijven voor hen tot 1 juli 2012 buiten toepassing. Dit overgangsrecht laat overigens de mogelijkheid onverlet, dat een bestaand recht wel op andere gronden (als gevolg van een verandering in de omstandigheden of van nieuw gebleken dan wel verzwegen feiten) kan worden ingetrokken, herzien of beëindigd.