Artikel 4 lid 1 | Renterisicobeheer omvat het beperken van de invloed van (externe-) rentewijzigingen op de financiële resultaten van de gemeente. Een belangrijk uitgangspunt van de Wet fido is het vermijden van grote fluctuaties in de rentelasten van openbare lichamen. Teneinde een grens te stellen aan korte financiering (met een rentetypische looptijd tot één jaar) is in de Wet fido (evenals in de Wet filo) de kasgeldlimiet opgenomen. Juist voor korte financiering geldt dat het renterisico aanzienlijk kan zijn, aangezien fluctuaties in de rente bij korte financiering direct een relatief grote invloed hebben op de rentelasten. De kasgeldlimiet wordt berekend als een percentage (8,5%) van het totaal van de jaarbegroting van de gemeente bij aanvang van het jaar. Dit percentage is vastgelegd in de UFDO. Indien de gemeente voor het derde achtereenvolgende kwartaal de kasgeldlimiet overschrijdt, wordt de toezichthouder hiervan op de hoogte gesteld, tezamen met de kwartaalrapportage en een plan om binnen de kasgeldlimiet te blijven ter goedkeuring voor aan de toezichthouder. Zolang dit plan niet is goedgekeurd door de toezichthouder, kan deze bepalen dat voor het aangaan van nieuwe geldleningen met een rentetypische looptijd van minder dan één jaar vooraf toestemming van de toezichthouder vereist is. De toezichthouder kan daarbij een maximum vaststellen door de schuld in rekening-courant van de gemeente met inachtneming van de op dat moment bestaande betalingsverplichtingen van de gemeente. |
Artikel 4 lid 2 | Het doel van de renterisiconorm is het beheersen van de renterisico’s op de vaste schuld (schuld met een rentetypische looptijd van één jaar of langer) door het aanbrengen van spreiding in de looptijden in de leningenportefeuille. De renterisiconorm kan worden berekend door een vastgesteld percentage (20%) te vermenigvuldigen met het begrotingstotaal. Hiervoor geldt een minimum bedrag van € 300.000. Indien niet voldaan wordt aan de renterisiconorm, geeft de toezichthouder aanwijzingen om maatregelen te nemen. |
Artikel 4 lid 3 | Afstemming op de liquiditeitenplanning beoogt bedragen slechts te lenen c.q. uit te zetten gedurende de periode dat zij daadwerkelijk nodig respectievelijk beschikbaar zijn. |
Artikel 4 lid 4 en 5 | Een rentevisie is een toekomstverwachting over de rente-ontwikkeling, op basis waarvan een financierings- en beleggingsbeleid wordt gevoerd. Afhankelijk van de (interne- of externe) ontwikkelingen zal de gemeente haar rentevisie actualiseren. De rentevisie kan daarbij gebaseerd worden op de rentevisie van enkele gezaghebbende financiële ondernemingen, zoals de huisbankier. Afstemming van het beleid op de rentevisie betekent bijvoorbeeld het uitstellen van uitzettingen met een lange looptijd op het moment dat men een rentestijging verwacht. |
Artikel 4 lid 6 | Door spreiding aan te brengen in de rentetypische looptijd (de periode dat de rente van een uitzetting vast is) van uitzettingen, wordt de invloed van een rentedaling op de renteresultaten gespreid over meerdere jaren. Deze spreiding is slechts mogelijk indien uit de liquiditeitenplanning blijkt dat middelen gedurende een langere periode beschikbaar zijn. |
Artikel 5 lid 1 | Ten aanzien van de financiële instrumenten die kunnen worden gehanteerd voor uitzettingen in het kader van treasury, geldt in de Wet fido als belangrijkste uitgangspunt dat de hoofdsom van de betreffende uitzetting in tact blijft. Bij het uitzetten van gelden op rekening courant, spaarrekening, daggeld of deposito’s worden géén koersrisico’s gelopen. Het kan bij dergelijke producten echter voorkomen dat de opnamemogelijkheden beperkt zijn (in het bijzonder bij deposito’s en soms bij een spaarrekening). Certificates of deposit, commercial papers, obligaties en medium term notes zijn vastrentende waarden die (tussentijds) verhandelbaar zijn. Bij tussentijdse verkoop kunnen koersrisico’s worden gelopen. Wanneer deze waarden tot het einde van hun looptijd worden aangehouden zal minimaal de nominale waarde worden uitgekeerd. Garantieproducten zijn beleggingsproducten waarbij de uitgevende (financiële) instelling garandeert dat op de afloopdatum (een bepaald percentage van) de hoofdsom wordt uitgekeerd. Garantieproducten keren vaak minder of geen rente uit en bieden in plaats daarvan bijvoorbeeld een rendement dat gebaseerd is op een aandelen-index (zoals de AEX-index). Garantieproducten waarbij minder dan 100% van de hoofdsom wordt gegarandeerd zijn expliciet niet toegestaan onder de Wet fido. Bij garantieproducten is vaak enkel de hoofdsom gegarandeerd. Aangezien de reële waarde (de koopkracht) van de hoofdsom door inflatie kan verminderen, verdient het de aanbeveling om bij een langere looptijd naast een hoofdsomgarantie een minimaal rendement (bijv. ter hoogte van het inflatieniveau) te eisen. Voor uitzettingen uit hoofde van de publieke taak van de gemeente worden in dit treasurystatuut geen richtlijnen met betrekking tot producten opgenomen. Van belang is dat de Raad bepaalt dat de betreffende uitzetting tot de “publieke taak” van de gemeente behoort. In dit kader is het bijvoorbeeld mogelijk dat uitzettingen in de vorm van aandelen tot de publieke taak behoren. |
Artikel 5 lid 2 | Koersrisico’s kunnen nooit volledig worden uitgesloten. Als de organisatie in een vastrentend product heeft belegd maar – wegens wijziging in de liquiditeitenplanning - voor de afloopdatum deze uitzetting moet verkopen, dan wordt niet 100% van de hoofdsom terugbetaald, maar de huidige waarde van de uitzetting afhankelijk van de rente en resterende looptijd. Om deze koersrisico’s zoveel mogelijk te beperken stemt de gemeente de looptijd van de uitzetting af met de liquiditeitenplanning. |
Artikel 6 lid 1 | Ter beperking van kredietrisico’s zijn in dit artikel richtlijnen opgenomen voor de minimale kredietwaardigheid van de partijen waar de gemeente middelen uitzet / belegt. Het uitzetten voor decentrale overheden is beperkt tot financiële ondernemingen onder toezicht in de EER (Europese Economische Ruimte), waarbij de lidstaat ten minste beschikt over een AA-rating afgegeven door ten minste twee ratingbureaus. De EER bestaat uit de 27 lidstaten van de Europese Unie en drie lidstaten van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA), te weten Noorwegen, IJsland en Liechtenstein. De invoering van een minimale landenrating is een voorstel van de Werkgroep uitzetten van middelen door decentrale overheden. De bedoeling hiervan is om minder kredietwaardige landen uit te sluiten. Dat is mogelijk door een geografische beperking van het aantal landen, zoals tot de eurozone, of door een economische beperking, zoals door ratingvereisten. De Nederlandse staat zelf hanteert ook een minimale landenrating bij zijn tijdelijke uitzettingen. |
Artikel 6 lid 2 | De ratingeis voor uitzettingen tot en met drie maanden blijft hiermee hetzelfde als in de oude situatie. Zoals hiervoor reeds opgemerkt is nieuw dat de vereiste minimale rating voortaan door twee ratingbureaus dient te zijn afgegeven. Decentrale overheden kunnen in hun financiële verordening besluiten om de looptijddifferentiatie los te laten. Hierdoor dient de financiële onderneming, of het waardepapier, ook bij uitzettingen van ten hoogste drie maanden, minimaal een AA-minusrating, afgegeven door ten minste twee ratingbureaus, te bezitten. |
Artikel 6 lid 3 | Een solvabiliteitsratio van 0% (ofwel een “solvabiliteitsvrije status”) is een status die door een bancaire toezichthouder in een EER-lidstaat (bijv. De Nederlandsche Bank) wordt toegekend aan het schuldpapier van een instelling. Deze status houdt in dat een bank voor desbetreffend papier geen reserves (0%) hoeft aan te houden en wordt onder meer toegekend aan papier uitgegeven of gegarandeerd door (centrale) overheden. Het is de gemeente dus toegestaan om bij andere overheden geld uit te zetten, of om te beleggen in papier waaraan een overheidsgarantie is verbonden (zoals door het WSW geborgde leningen van woningcorporaties). |
Artikel 6 lid 4 | De Wet fido stelt geen eisen aan de kwaliteit van de debiteuren bij het verstrekken van leningen of garanties aan derden in het kader van de publieke taak. Omdat de Raad de publieke taak bepaalt, worden leningen of garanties uitsluitend verstrekt aan door de Raad goedgekeurde partijen. Teneinde de kredietrisico’s te verkleinen kunnen zekerheden of garanties worden verlangd van de debiteuren. |
Artikel 6 lid 5 | Het is decentrale overheden verboden om te lenen met het enkele doel de middelen tegen een hoger rendement uit te zetten en zo financieel voordeel te halen. Dit verbod is impliciet geregeld in artikel 2, tweede lid, van de Wet fido. Het bleek in de praktijk lastig om te zeggen of in bepaalde situaties wel of niet aan verkapt bankieren werd gedaan. Er bestond een grijs gebied tussen wat wel en niet toegestaan was. Daarom is in, artikel 2a, eerste lid, van de Ruddo deze meer expliciete formulering opgenomen. |
Artikel 6 lid 6 | Het komt voor dat decentrale overheden op basis van een “rentevisie” vervroegd gelden aantrekken voor (project-)financiering die zij pas later nodig hebben. Bij alle vormen van financiering, incl. projectfinanciering, moet het uitgangspunt zijn dat normaliter niet eerder wordt geleend dan dat de financiële middelen daadwerkelijk benodigd zijn. Daarom is in artikel 2a, tweede lid, van de Ruddo vastgelegd dat deze tijdelijk overtollige gelden van aangetrokken leningen voor projectfinanciering uitsluitend bij de financiële onderneming waar deze leningen zijn aangegaan, uitgezet mogen worden. Zonder “nettingovereenkomst” (zie hierna) van vaste schuld en uitzettingen dient deze financiële onderneming of het waardepapier te voldoen aan de vereisten wat betreft de rating (bij uitzetten langer dan drie maanden minimaal AA-minus, afgegeven door twee ratingbureaus) en het land waar zij gevestigd is (EER met minimaal AA-rating, afgegeven door twee ratingbureaus). |
Artikel 6 lid 7 | Netting is wettelijk al geregeld in artikel 6: 127 e.v. van het Burgerlijk Wetboek. Netting is eigenlijk de normale situatie waarbij schulden en vorderingen van twee partijen tegen elkaar worden weggestreept, “gesaldeerd”. Maar in de praktijk kunnen banken een clausule in de contracten opnemen dat zegt dat schulden en vorderingen niet worden gesaldeerd, de niet-netting clausule. Door nu de mogelijkheid van het afsluiten van een nettingovereenkomst op te nemen in de Ruddo, wordt de overzichtelijkheid en zekerheid van netting vergroot. Een nettingovereenkomst is een overeenkomst waarin is vastgelegd dat indien de financiële onderneming niet aan haar verplichtingen kan voldoen, de uitgezette en opgenomen gelden worden gesaldeerd, en dat de schuld in het faillissement dit saldo is. Indien voor de aangetrokken leningen voor projectfinanciering een nettingovereenkomst is gesloten, hoeft niet te worden voldaan aan de vereisten wat betreft de rating van de financiële onderneming of het waardepapier en het land waar zij gevestigd is. |
Artikel 7 | Liquiditeitsrisico’s doen zich bijvoorbeeld voor wanneer de gemeente gelden voor een bepaalde periode heeft uitgezet en gedurende de looptijd van de uitzetting blijkt dat de gelden (onverwacht) nodig zijn voor het doen van een investering. Dit kan tot gevolg hebben dat de gemeente tijdelijk een lening moet aantrekken (wanneer de uitzettingen vast staan in bijvoorbeeld een deposito) ofwel tussentijds een uitzetting moet verkopen (bijvoorbeeld een obligatie). In beide gevallen kan dit negatieve gevolgen hebben voor de financiële resultaten. Ter beperking van dit risico baseert de gemeente haar financiële transacties op een liquiditeitenplanning waarin de toekomstige inkomsten en uitgaven van de gehele organisatie zijn gepland. Teneinde aansluiting te zoeken op de meerjarige investeringsplanning van de gemeente is gekozen een liquiditeitenplanning met een periode van 4 jaar op te stellen. In de praktijk is het opstellen van een betrouwbare en nauwkeurige liquiditeitenplanning niet eenvoudig. Dit heeft te maken met de inherente onzekerheden die verbonden zijn aan de activiteiten van de gemeente en de hieraan verbonden financiële gevolgen. Het is daarom van groot belang dat de sector Middelen juist, tijdig en volledig wordt geïnformeerd door de overige afdelingen over de financiële gevolgen van hun activiteiten. |
Artikel 8 | Dit betreft een ongewijzigde voortzetting van het beleid binnen de gemeente. |
Artikel 9 lid 1 | Het aantrekken van gelden met als doel deze met winstoogmerk te beleggen is door artikel 2 lid 2 van de Wet fido (zie ook memorie van toelichting op de Wet fido) nadrukkelijk niet toegestaan. |
Artikel 9 lid 2 | Teneinde de renteresultaten te optimaliseren wordt zoveel mogelijk intern gefinancierd. |
Artikel 9 lid 3 | Onderhandse geldleningen zijn leningen waarbij de voorwaarden van de lening in onderling overleg met de geldgevende partij kunnen worden vastgesteld. Voor derivaten wordt verwezen naar de toelichting op artikel 5 lid 1. |
Artikel 9 lid 4 | Deze richtlijn beoogt de marktconformiteit van financieringen te waarborgen, voor bijv. te betalen rentepercentages, provisies, (boete-) clausules bij vervroegde aflossing etc. Middels het opvragen van meerdere offertes wordt bereikt dat de gemeente een beter beeld heeft van de op dat moment gebruikelijke tarieven en voorwaarden op de financiële markten. Op basis daarvan kan een afgewogen keuze worden gemaakt. |
Artikel 10 lid 1 | Uitzetting betreft het uitzetten van middelen (uit hoofde van treasury) voor een periode langer dan één jaar. In het onderdeel Risicobeheer (artikel 3 tot en met 8) is gedefinieerd op welke wijze de gemeente het prudente karakter van haar uitzettingen waarborgt. In dit artikel worden aanvullende richtlijnen met betrekking tot uitzettingen geformuleerd. |
Artikel 10 lid 2 | Deze richtlijn beoogt de marktconformiteit van uitzettingen te waarborgen, voor bijv. Het ontvangen rentepercentage, de hoogte van transactiekosten etc. Middels het opvragen van meerdere offertes wordt bereikt dat de gemeente een beter beeld heeft van de alsdan gebruikelijke tarieven en voorwaarden op de financiële markten. Op basis daarvan kan een afgewogen keuze worden gemaakt. |
Artikel 11 lid 3 | Tussenpersonen hebben een intermediairfunctie bij het afsluiten van financiële transacties en vallen niet onder de ‘tegenpartijen’. De vereisten van lid 2 zijn voor tussenpersonen dan ook niet van toepassing. Teneinde dit te ondervangen stelt de gemeente als eis dat tussenpersonen geregistreerd staan bij de Autoriteit Financiële Markten. |
Artikel 12 lid 1 | Geldstromenbeheer omvat met name het zorgdragen voor een efficiënt betalingsverkeer. Geldstromen kunnen bijvoorbeeld op elkaar worden afgestemd door een betalingsdatum af te stemmen op bepaalde verwachte ontvangsten. Hiermee wordt voorkomen dat de gemeente tijdelijk middelen aan moet trekken (c.q. middelen aan haar uitzettingenportefeuille moet onttrekken) teneinde de betreffende betaling (tijdelijk) te financieren. |
Artikel 12 lid 2 | Het laten uitvoeren van het betalingsverkeer door één bank heeft als voordeel dat er geen kosten hoeven te worden gemaakt om gelden tussen verschillende banken over te boeken. |
Artikel 13 lid 1 | Het saldo en liquiditeitenbeheer betreft het beheer van de dagelijkse saldi op de rekeningen (-courant) van de gemeente. Teneinde de noodzaak tot het doen van interne overboekingen te beperken, worden verschillende rekeningen die de gemeente bij één bank aanhoudt opgenomen in een rentecompensatiecircuit. Dit is een systeem waarbij de (valutaire) debet en creditsaldi van alle rekeningen van een organisatie worden samengevoegd tot één gecombineerd saldo, waarover de rente wordt berekend. |
Artikel 13 lid 3 | In dit lid worden limitatief de mogelijke korte termijn financieringsinstrumenten benoemd. De term daggeld (ook wel callgeld genoemd) staat voor een opgenomen of uitgezette lening voor onbepaalde tijd die dagelijks gewijzigd kan worden. Kasgeldleningen zijn niet verhandelbare leningen voor een vast bedrag en een vaste periode (maximaal 2 jaar) en tegen een vast rentepercentage. Kredietlimiet op de rekening courant betreft de mogelijkheid debet (“rood”) te staan op de rekening courant. |
Artikel 14 | Bij de treasuryfunctie zijn veel personen en organen betrokken. Het statuut legt expliciet het delegatie- en mandateringspatroon vast, in casu welke taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden de betrokken partijen hebben. Met het oog op de omvang van de transacties en de hiermee samenhangende risico’s, is in dit artikel een aantal specifieke uitgangspunten opgenomen teneinde een transparante functiescheiding aan te brengen tussen beleidsbepaling en de uitvoering en tussen de administratie en controle op financiële transacties. |
Artikel 15 | De verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de functionarissen die binnen de gemeente betrokken zijn bij de treasuryactiviteiten zijn in artikel 15 respectievelijk artikel 16 beschreven. De toekenning van de genoemde functies en bijbehorende bevoegdheden en verantwoordelijkheden aan functies en/of functionarissen vindt plaats via de hiertoe dienende documenten (mandaten, besluiten e.d.). Deze verantwoordelijkheden dienen te worden gecommuniceerd naar de betrokkenen. |
Artikel 16 | De eindverantwoordelijkheid voor het treasurybeleid ligt primair bij het bestuur van de gemeente. Teneinde niet onnodig te worden belast met het dagelijkse treasurybeheer draagt het bestuur een deel van haar bevoegdheden over aan de ambtelijke organisatie. De praktische uitvoering van het beleid heeft dus vooral op ambtelijk niveau plaats, wat als voordeel heeft dat er slagvaardiger kan worden geopereerd. Bij de toewijzing van bevoegdheden is zoveel mogelijk rekening gehouden met de vereiste functiescheiding tussen besluitvorming, uitvoering, administratie en controle. |
Artikel 17 | De tabel in dit artikel geeft weer op welke wijze de informatievoorziening wordt gewaarborgd voor: operationele informatie (punt 1 en 2), beleidsmatige informatie (punt 3) en verantwoordingsinformatie (punt 4, 5, 6, 7 en 8). Het verstrekken van juiste, tijdige, volledige en relevante verantwoordingsinformatie moet gerekend worden tot de belangrijkste voorwaarden voor het kunnen beheersen van de financiële en interne risico’s van de gemeente. |
Artikel 17 pt. 1 | Afdelingen dienen “incidenteel” informatie te verschaffen op de momenten waarop zich significante wijzigingen voordoen in hun verwachtingen omtrent tijdstip of omvang van toekomstige betalingen of ontvangsten (bijv. bij uitstel van een grote investering). |
Artikel 17 Pt. 7 | Als gevolg van de wijzigingen van de artikelen 3, 5 en 8 van de Wet fido i.z. het verminderde toezicht op de kasgeldlimiet is ook de uitvoeringsregeling Financiering decentrale overheden aangepast. De informatie over de kasgeldlimiet wordt nl. opgenomen in de financieringsparagraaf bij de begroting en het jaarverslag. Het regulier toezenden van de kwartaalrapportages over de kasgeldlimiet aan de toezichthouder is hiermee vervallen. In de Uitvoeringsregeling Financiering decentrale overheden is een modelstaat opgenomen voor de rapportage. Ook voor rapportage over de renterisiconorm is een modelstaat opgenomen. |