Organisatie | Stichtse Vecht |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Re-integratieverordening 2012 |
Citeertitel | Re-integratieverordening 2012 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Re-integratieverordening WWB 2011, zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 3 januari 2011.
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
09-03-2012 | 01-01-2012 | 01-07-2015 | Nieuwe regeling | 28-02-2012 Nieuwsblad voor Vecht-, Amstel- en Rijnstreek, 08-03-2012 | SV60 |
De raad van de gemeente Stichtse Vecht,
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 17 januari 2012;
gehoord de werksessie van 7 februari 2012;
gelet op de artikelen 7, 8, 9 en 10 van de Wet werk en bijstand, en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
Het college biedt aan belanghebbenden, die additionele werkzaamheden verricht als bedoeld in het vorige artikel, telkens na zes maanden een wettelijk vastgelegde premie als bedoeld in artikel 31, lid 2 onder j van de wet als hij naar het oordeel van het college voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kansen op de arbeidsmarkt.
De Wet werk en bijstand (WWB) stelt in artikel 8 dat de gemeenteraad in een verordening regels stelt met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, het verstrekken van een premie en het volgen van scholing of opleiding. Dit is de re-integratieverordening. Hierin worden de kaders aangereikt waarbinnen het college uitvoering moet geven aan zijn opdracht om uitkeringsgerechtigden, niet-uitkeringsgerechtigden en personen met een uitkering uit hoofde van de Algemene Nabestaandenwet (ANW) te ondersteunen bij het verwerven van een zelfstandige bestaansvoorziening of sociale activering te bevorderen.
De WWB stelt de eigen verantwoordelijkheid van de burger centraal om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan door middel van arbeid. Pas als mensen niet in staat blijken te zijn in het eigen bestaan te voorzien, hebben zij aanspraak op ondersteuning door de gemeente. De gemeente krijgt met de WWB de volledige verantwoordelijkheid, de middelen en ruimte voor het voeren van een actief re-integratiebeleid.
Met ingang van 1 januari 2012 is de Wet investeren in jongeren (WIJ), die in oktober 2009 in werking is getreden, ingetrokken. Een aantal belangrijke bepalingen ten aanzien van jongeren tot 27 jaar, zoals een wachttijd van vier weken na de melding, waarin de jongere geacht wordt zelf actief naar werk of scholing om te zien, het meewerken aan een plan van aanpak en het ontbreken van recht op een participatieplaats, is in de WWB opgenomen. Ook op andere onderdelen, zoals bijvoorbeeld de introductie van het huishoudinkomen is de WWB aangepast vooruitlopend op de komst van de Wet Werken naar Vermogen op 1 januari 2013.
In dit artikel worden de begrippen, die in de tekst van de verordening worden gebezigd, nader toegelicht.
In het eerste lid van dit artikel wordt de doelgroep omschreven, die in artikel 7 van de wet wordt aangeduid. Daarbij wordt ook artikel 40 van de wet genoemd, waarin wordt ingegaan op belanghebbenden zonder vast woon- of verblijfplaats.
In het tweede lid komt het principe van maatwerk naar voren. Het college dient rekening te houden met de mogelijkheden en capaciteiten van de belanghebbende en de voorziening daarop af te stemmen.
Het derde lid gaat op dit thema door, maar dan gericht op de aanbieders van de voorzieningen.
De wijze waarop het college de uitvoering van de re-integratieverordening vorm geeft, moet worden vastgelegd in beleidsregels, waarover achteraf verantwoording aan de raad wordt afgelegd. Dit sluit aan bij de verdeling van verantwoordelijkheden tussen gemeenteraad en college.
In het tweede lid wordt in grote lijnen bepaald, wat in de beleidsregels terug te vinden moet zijn. Daarbij kan bijvoorbeeld ook worden gedacht aan de vorm waarin voorzieningen worden aangeboden, zoals een persoonlijk re-integratiebudget.
Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning
In dit artikel wordt aangegeven welke groepen aanspraak op ondersteuning hebben. Deze zijn omschreven in artikel 7 van de wet. Tegelijk wordt in het tweede lid opgemerkt, dat de ondersteuning beperkt wordt tot het ontbreken van voorliggende voorzieningen. Zijn die aanwezig, waarbij bijvoorbeeld gedacht kan worden aan voorzieningen, die bij het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen dienen te worden aangevraagd, dan kan geen ondersteuning geleverd worden. Dit sluit overigens niet uit, dat er met het UWV afspraken kunnen worden gemaakt over doorloop van trajecten bij wisseling van uitkeringsregeling, bijvoorbeeld ten aanzien van WW gerechtigden.
De sluitende aanpak wordt onder meer gerealiseerd in het begrip Work First. Een nieuwe aanvrager om een (bijstands)uitkering ontvangt aansluitend een aanbod van een voorziening, gericht op inschakeling op de arbeidsmarkt of indien dit van toepassing is, scholing. In het tweede lid is geregeld, dat in het algemeen een aanvraag om ondersteuning binnen een gelimiteerde periode in behandeling wordt genomen om te voorkomen, dat iemand onnodig lang in een uitkeringssituatie blijft verkeren. Het derde en vierde lid biedt de mogelijkheid om de re-integratie af te stemmen op de individuele mogelijkheden en beperkingen.
In dit artikel is het uitgangspunt vastgelegd dat aan het bezitten van een startkwalificatie door het college groot belang wordt gehecht. Dit geldt met name voor jongeren tot 27 jaar. In het vierde lid is een beperking opgenomen voor jongeren tot 23 jaar. Het Regionaal Meld- en Coördinatiepunt (RMC) in de regio Utrecht heeft zich een taakstelling opgelegd om voortijdig schoolverlaters, inclusief de groep tot 23 jaar, weer terug te voeren naar startkwalificerend onderwijs. Bij een melding –en eventueel vervolgens aanvraag- van iemand uit die categorie dient dus overleg plaats te vinden met de leerplichtambtenaar.
Ook in dit artikel wordt rekening gehouden met de capaciteiten en het leervermogen van belanghebbende. Dit laat ruimte open voor de inzet van andere re-integratievoorzieningen wanneer belanghebbende meer gebaat zou zijn bij een traject richting betaald werk.
Volgens de WWB dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter een te hoog gegrepen doel. Voor deze personen staat dan ook niet re-integratie op de arbeidsmarkt, maar participatie voorop.
Het tweede lid geeft een omschrijving van het begrip ‘sociale activering’. Het derde lid geeft het college de mogelijkheid om de duur van een dergelijke voorziening nader te bepalen.
De WWB biedt de mogelijkheid personen een dienstverband aan te bieden om op detacheringsbasis werkervaring op te doen. In de verordening kunnen de randvoorwaarden worden vastgelegd waarbinnen de banen vormgegeven worden.
Het eerste lid van dit artikel biedt de mogelijkheid tot het aangaan van het dienstverband. In lid 2 wordt bepaald dat het gaat om detachering. Daarbij worden op twee vlakken afspraken gemaakt. Ten eerste tussen het inlenende bedrijf en de werkgever. Hierin worden zaken geregeld als de verhouding tot de werkgever, de hoogte van de inleenvergoeding en de wijze waarop de begeleiding wordt vormgegeven. In de overeenkomst tussen werknemer en inlener worden afspraken gemaakt over werktijden, verlof en de inhoud van het werk.
Het derde lid geeft het college de mogelijkheid het materieel werkgeverschap te mandateren aan een uitvoeringsorganisatie of re-integratiebedrijf. Voor de uitbesteding dient een mandaatbesluit te worden genomen. Ook moet in zo’n geval een uitvoeringscontract worden opgesteld.
Artikel 9 Verplichtingen van de belanghebbende
In artikel 9 van de wet is vastgelegd aan welke verplichtingen een belanghebbende onderworpen is tijdens de uitkering en de ondersteuning. Deze behoeven in dit artikel niet te worden herhaald. Wel worden in het derde lid nadere uitwerkingen gegeven van de verplichtingen ten aanzien van het gebruik maken van re-integratievoorzieningen. Verder wordt in lid 4 de relatie met de Maatregelverordening gelegd en omschrijft het vijfde lid de handelwijze ten aanzien van niet-uitkeringsgerechtigden.
Artikel 10 Budget- en subsidieplafond
Omdat de gemeente met het Participatiebudget de volledige verantwoordelijkheid heeft gekregen voor de besteding van de gelden voor re-integratie ontvangt het college met dit artikel de bevoegdheid om in afwijking van de wens van een belanghebbende een passende voorziening vast te stellen als een budgettair plafond bereikt is. Hiermee wordt een werkbare verdeling van de middelen over de aan te bieden voorzieningen gerealiseerd.
Artikel 11 Algemene bepalingen over voorzieningen
In dit artikel wordt ingegaan op het doelperspectief van een voorziening: namelijk gericht op arbeidsinschakeling, activering, zorg of een combinatie ervan. In het tweede artikel wordt een niet limitatieve opsomming gegeven van de soorten van voorzieningen. In de volgende artikelen wordt omschreven op welke gronden voorzieningen kunnen worden beëindigd en welke voorwaarden er verder kunnen worden verbonden.
In het vierde lid wordt de mogelijkheid geboden om een eigen bijdrage te vragen aan een niet-uitkeringsgerechtigde, die over voldoende (gezins)inkomen kan beschikken en dus financieel draagkrachtig is.
Met ingang van 1 januari 2009 is de Wet STAP in werking getreden. De wet is vastgelegd in artikel 10a van de Wet werk en bijstand. Tegelijk is geregeld dat het gemeentelijk beleid ten aanzien van deze wet moet worden vastgelegd in een verordening.
Aangezien jongeren tot 27 jaar niet tot de doelgroep van de Wet STAP behoren wordt in het eerste lid expliciet de leeftijdscategorie aangegeven.
Met een participatiebaan wordt bedoeld een terugkeerbaan: door middel van het uitvoeren van additionele werkzaamheden gedurende een bepaalde periode verbetert de bijstandsgerechtigde zijn kansen om uit te stromen naar de arbeidsmarkt. De essentie ligt dus in het vergroten van de kansen. Er is een maximum termijn aan de betrekking verbonden en bij gebleken vorderingen kan aan de bijstandsgerechtigde een premie worden toegekend.
De doelgroep van de Wet Stimulering Arbeidsparticipatie wordt gevormd door (alleen) bijstandsgerechtigden die een kleine kans hebben om uit te stromen naar de arbeidsmarkt. Jongeren tot de leeftijd van 27 jaar behoren vanaf 1 januari 2012 niet tot de doelgroep. Voor deze groep geldt, dat zij zo kort mogelijk van bijstand afhankelijk dienen te blijven en zo snel mogelijk moeten worden begeleid naar opleiding of regulier werk. De wet STAP geeft mogelijkheden om de kans op regulier werk te vergroten door middel van terugkeerbanen, die gedurende een bepaalde periode mogen worden uitgevoerd.
Daarbij worden twee voorwaarden gesteld:
De additionele werkzaamheden kunnen voor een periode van maximaal twee jaren worden uitgevoerd. Daarin worden andere vormen van werken met behoud van uitkering, die in eerdere fasen zijn uitgevoerd, meegeteld. Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld een Work First-traject. Als echter aansluitend aan de terugkeerbaan een fase van werken met behoud van uitkering aan de orde zou zijn, bijvoorbeeld om het voor een werkgever aantrekkelijk te maken de bijstandsgerechtigde regulier werk aan te bieden, kan dit worden toegestaan voor een periode van maximaal een half jaar. Er moet dan wel reëel uitzicht bestaan op een arbeidscontract.
Als de participatiebaan een half jaar geduurd heeft en de betrokken persoon beschikt niet over een startkwalificatie moet de gemeente een opleiding of scholing aanbieden, tenzij evident is dat het niet haalbaar is voor de betrokkene, zoals het heet: de bekwaamheden of krachten van de betrokkene te boven gaat.
Bij het aanbieden van scholing moeten een paar zaken in de gaten worden gehouden.
De scholing of opleiding moeten de vergroting van de kansen op in schakeling op de arbeidsmarkt tot resultaat hebben. Als dit niet zo is, bijvoorbeeld door een complexe zorgsituatie in het gezin of door een verslavingsprobleem van de betrokkene, moet er geen aanbod worden gedaan. Eventueel kan dan wel een andere voorziening worden aangeboden. Het aanbod van scholing moet gedaan worden na de eerste zes maanden van de additionele arbeid. Dat houdt in dat het onderzoek twee maanden tevoren moet starten.
Na iedere periode van 6 maanden moet worden getoetst of de betrokken persoon voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn arbeidskansen. Als dat zo is, kan hem aan het eind van iedere periode van 6 maanden een premie worden toegekend. Het maximumbedrag van premies, zoals vastgelegd in de Wwb (art. 31, op dit moment € 2.196) mag niet overschreden worden. In de wet wordt expliciet aangegeven, dat de hoogte van de premie moet worden vastgesteld in relatie tot de armoedeval. Met andere woorden, de hoogte van de premie mag niet leiden tot een armoedeval. Bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel kwam naar voren dat het door de gemeentes gehanteerde premiebeleid tot nu toe niet heeft geleid tot een armoedeval. Niettemin werd wel benadrukt dat gemeentes met de premies rustig aan moesten doen. Het college legt de hoogte van het bedrag in beleidsregels vast. Het principe van de premie is vastgelegd in artikel 13 van de verordening.
Met het UWV kan worden overeengekomen om ook aan personen, die een WW, Wajong, WIA of WAO-uitkering ontvangen, de mogelijkheid tot het bezetten van een participatiebaan toe te kennen.
In dit artikel is de premie in het kader van de Wet STAP (participatieplaatsen) geregeld. In het tweede lid is opgenomen dat voor vrijwilligerswerk een vrijlating van de kostenvergoeding mogelijk is. De hoogte hiervan legt het college in beleidsregels vast.
Op grond van dit artikel kunnen belanghebbenden in aanmerking komen voor een vergoeding van flankerende kosten, zoals reiskosten, kosten van kleding e.d.