Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Woudenberg

Tijdelijke uitvoeringsregeling Wet werk en bijstand

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWoudenberg
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingTijdelijke uitvoeringsregeling Wet werk en bijstand
CiteertitelTijdelijke uitvoeringsregeling Wet werk en bijstand gemeente Woudenberg
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop de ‘Wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden’ in werking treedt en vervalt per datum inwerkingtreding van de gewijzigde Verordening werk en bijstand 2010, doch uiterlijk per 1 juli 2012. 

Artikel 9 bevat een hardheidsclausule.

Artikel 10 bevat een overgangsbepaling.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 147
  2. Wet werk en bijstand, art. 8
  3. Wet werk en bijstand, art. 8a

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-07-201201-07-2012intrekking

28-06-2012

De Woudenberger, 03-07-2012

Onbekend.
01-01-201201-07-2012nieuwe regeling

22-12-2011

De Woudenberger, 27-12-2011

RAADSBESLUIT 2011-51

Tekst van de regeling

Intitulé

Tijdelijke uitvoeringsregeling Wet werk en bijstand

De raad van de Gemeente Woudenberg,

gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders van 8 november 2011;

gelet op artikel 147 van de Gemeentewet en op artikel 8 en 8a van de Wet Werk en bijstand;

besluit:

vast te stellen de Tijdelijke uitvoeringsregeling Wet werk en bijstand.

PARAGRAAF 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze regeling gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekening als in de Verordening werk en bijstand 2010.

  • 2.

    In deze regeling wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woudenberg.

PARAGRAAF 2 TOEPASSELIJKHEID VERORDENING WERK EN BIJSTAND 2010

Artikel 2. Arbeidsinschakeling

De regels met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de wet, luiden als volgt:

  • 1.

    De voorzieningen die op grond van hoofdstuk 2van de Verordening werk en bijstand 2010 aan personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid onderdeel a van de wet, kunnen worden aangeboden, kunnen door het college worden ingezet voor de ondersteuning bij arbeidsinschakeling, met dien verstande dat:

    • a.

      Artikel 3 als volgt wordt gewijzigd: Het eerste lid komt als volgt te luiden:

      Tot de doelgroep van dit hoofdstuk behoren uitkeringsgerechtigden, personen met een uitkering verstrekt door het UWV die binnen 2 maanden de volledige uitkeringsduur bereiken en aansluitend aanspraak hebben op bijstand, personen die op de wachtlijst staan als bedoeld in artikel 12 van de WSW, Anw-ers, nuggers, alsmede personen bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, in de leeftijd van 18 tot 65 jaar die woonachtig zijn in de gemeente Woudenberg volgens artikel 40, eerste lid van de wet.

    • b.

      Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

      Het eerste lid onderdeel f komt als volgt te luiden: het niet meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de wet. Het bestaande eerste lid onderdeel f wordt vernummerd naar onderdeel g.

    • c.

      Na artikel 12 wordt een nieuw artikel toegevoegd dat als volgt komt te luiden:

      Artikel 12a Tegenprestatie naar vermogen

      Het college kan in verband met de invulling en uitvoering van de tegenprestatie naar vermogen afspraken maken met derden, waaronder werkgevers en vrijwilligersorganisaties. 

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, worden de volgende voorzieningen niet ingezet voor de belanghebbende die jonger is dan 27 jaar:

    • 1.

      onbeloonde additionele arbeid;

    • 2.

      premies voor werkaanvaarding of scholing;

    • 3.

      vrijlating van inkomsten, en

    • 4.

      onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk.

Artikel 3. Het verlagen van de bijstand

De regels met betrekking tot het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 8, eerste lid onderdeel b van de wet, luiden als volgt:

  • 1.

    Ter uitvoering van artikel 18, tweede en derde lid van de wet zijn de in hoofdstuk 3vande Verordening werk en bijstand 2010 gestelde regels, van toepassing, met dien verstande dat:

    • a.

      Artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:

      In het derde lid wordt onderdeel c toegevoegd dat als volgt komt te luiden: het niet meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de wet.

    • b.

      Na artikel 38 wordt een nieuw artikel toegevoegd dat als volgt komt te luiden:

      Artikel 38a Plicht tot tegenprestatie naar vermogen

      Indien een belanghebbende niet of onvoldoende bereid is de door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijke nuttige werkzaamheden te verrichten wordt een verlaging toegepast van 10% van de bijstandsuitkering voor de duur van een maand.

  • 2.

    Artikel 18, vierde tot en met dertiende lid van de Wet werk en bijstand worden door het college ingezet voor verlaging van de norm, ingeval de belanghebbende niet of niet in voldoende mate de Nederlandse taal beheerst.

  • 3.

    Indien de ontheffing, bedoeld in artikel 9a, eerste lid van de wet, op grond van artikel 9a, vijfde lid, onderdeel d van de wet is ingetrokken, wordt een verlaging toegepast van 10% van de bijstandsuitkering voor de duur van een maand.

Artikel 4. Het verhogen en verlagen van de norm

De regels met betrekking tot het verhogen en verlagen van de norm, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de wet, luiden als volgt:

De in hoofdstuk 4 va nde Verordening werk en bijstand 2010 gestelde regels zijn van toepassing, met dien verstande dat:

  • a.

    Artikel 41 wordt als volgt gewijzigd:

    Het onderdeel e komt als volgt te luiden:

    gezinsnorm: de bijstandsnorm voor een gezin zoals bedoeld in artikel 21 van de wet;

  • b.

    Artikel 42 wordt als volgt gewijzigd:

    Het derde lid komt als volgt te luiden:

    De bepalingen in dit hoofdstuk hebben uitsluitend betrekking op belanghebbenden van 21 tot 65 jaar en op alle leden die behoren tot een gezin.

  • c.

    Artikel 43 wordt als volgt gewijzigd

    Het tweede lid komt als volgt te luiden:

    De norm voor de alleenstaande of alleenstaande ouder wordt eveneens verhoogd met een toeslag van 20% van de gezinsnorm indien:

    • a.

      Als gevolg van de medebewoning beroepsmatige verzorging volledig of in belangrijke mate achterwege blijft;

    • b.

      Uitsluitend één of meer kinderen van 18 jaar of ouder, die gelet op artikel 4, tweede lid van de wet niet tot het gezin behoren, hun hoofdverblijf hebben in de dezelfde woning.

  • d.

    Artikel 45 wordt als volgt gewijzigd:

    Het eerste lid komt als volgt te luiden:

    De norm voor een gezin wordt indien sprake is van medebewoning verlaagd met 10% van de gezinsnorm, tenzij:

    • a.

      Als gevolg van de medebewoning beroepsmatige verzorging volledig of in belangrijke mate achterwege blijft;

    • b.

      Uitsluitend één of meer kinderen van 18 jaar of ouder, die gelet op artikel 4, tweede lid van de wet niet tot het gezin behoren, hun hoofdverblijf hebben in de dezelfde woning.

    • c.

      In artikel 42, tweede lid onderdeel c wordt het woord “gehuwden” gewijzigd in: gezin.

    • d.

      In de artikelen 43, 45, 46, 47 wordt het woord “gehuwdennorm” gewijzigd in: gezinsnorm.

    • e.

      In artikel 46, wordt het woord “gehuwden” gewijzigd in: gezinsleden.

    • f.

      In artikel 47, wordt het woord “gehuwden” gewijzigd in: een gezin.

PARAGRAAF 3 TOEPASSELIJKHEID OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 5. Verlenen van bijzondere bijstand

De regels met betrekking tot het verlenen van bijzondere bijstand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel g, van de wet, luiden als volgt:

De artikelen 1 tot en met 5, artikel 9 en de artikelen 13 tot en met 15 van de Beleidsregels bijzondere bijstand en minimaregelingen zijn van overeenkomstige toepassing.

PARAGRAAF 4 TOEPASSELIJKHEID VERORDENING op het Bbz 2004

Artikel 6. Begripsbepalingen

In artikel 1, tweede lid van de Verordening werk en bijstand wordt onderdeel i ingevoegd: 

i.Bbz: het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004.

Artikel 7. Algemene bepalingen over afstemming

  • a.

    Aan artikel 27 van de Verordening wordt een vierde lid toegevoegd:

    • 4.

      In afwijking van het eerste lid kan de verlaging ook worden toegepast op de bijzondere bijstand voor woonkosten en premie arbeidsongeschiktheidsverzekering die zelfstandigen voor het levensonderhoud krachtens het Bbz ontvangen, of hebben ontvangen.

  • b.

    Artikel 31 derde lid komt als volgt te luiden:

    • 3.

      In afwijking van het eerste lid kan de verlaging, voor zover het zelfstandigen betreft die een uitkering voor het levensonderhoud in de vorm van een geldlening op grond van het Bbz hebben ontvangen, met terugwerkende kracht worden toegepast bij de definitieve vaststelling van die bijstand.

De leden 3 en 4 worden vernummerd naar respectievelijk 4 en 5.

Artikel 8. Niet nakomen van de inlichtingenplicht/overige gedragingen die leiden tot een verlaging

  • 1.

    In artikel 36, eerste lid wordt na de zinsnede ‘artikel 17 van de wet’ de volgende zinsnede toegevoegd: ‘of artikel 38, tweede lid van het Bbz.

  • 2.

    In artikel 37, eerste en tweede lid wordt na de zinsnede ‘artikel 17 van de wet’ de volgende zinsnede toegevoegd: ‘of artikel 38, tweede lid van het Bbz’.

  • 3.

    In de artikelen 36, 37, 38 en 40 wordt het woord ‘bijstandsnorm’ gewijzigd in ‘bijstandsuitkering’.

PARAGRAAF 5 SLOTBEPALINGEN

Artikel 9. Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

  • 1.

    In alle gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze regeling, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 10. Overgangsrecht

Op de persoon die op de dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van deze regeling recht heeft op algemene bijstand, zijn de in hoofdstuk 4 gestelde regels van de Verordening werk en bijstand 2010 van toepassing zoals die op dat moment luidden.

Artikel 11. Inwerkingtreding en geldigheidsduur

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop de ‘Wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden’ in werking treedt en vervalt per datum inwerkingtreding van de gewijzigde Verordening werk en bijstand 2010, doch uiterlijk per 1 juli 2012.

Artikel 12. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke uitvoeringsregeling Wet werk en bijstand gemeente Woudenberg.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 22 december 2011.

De griffier, De voorzitter,

Toelichting  

ALGEMENE TOELICHTING

 

De regering acht het wenselijk om de eigen verantwoordelijkheid ten behoeve van deelname aan het arbeidsproces en maatschappelijke activiteiten aan te scherpen, om het belang van scholing als essentieel element voor een goede uitgangspositie op de arbeidsmarkt te benadrukken en bij te dragen aan een versterking van de balans tussen rechten en plichten.

Dit heeft geleid tot een wetsvoorstel tot wijziging van de Wet werk en bijstand (WWB) en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren (WIJ) gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden.

 

Het voorstel strekt ertoe de WWB aan te passen. Het pakket aan maatregelen heeft tot doel het versterken van het activerende karakter van de WWB. Dit gebeurt enerzijds door het aanscherpen van de verplichtingen waaraan uitkeringsgerechtigden moeten voldoen, anderzijds door een aantal maatregelen te treffen waardoor de vangnetfunctie van de WWB wordt versterkt.

 

In de gewijzigde Wet werk en bijstand is de verordeningsplicht van de gemeenteraad uitgebreid met de volgende onderdelen:

  • 1.

    het verlenen van de bijzondere bijstand, bedoeld in artikel 35, vijfde lid;

  • 2.

    het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 9a, twaalfde lid.

 

Voor de uitvoering van de WWB bestaan al een aantal verordeningen. In de Verordening werk en bijstand 2010 is uitvoering gegeven aan de verordeningsplicht met betrekking tot:

  • 1.

    het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de wet;

  • 2.

    het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet;

  • 3.

    c. het verhogen en verlagen van de norm, bedoeld in artikel 30 van de wet;

  • 4.

    de scholing of opleiding, bedoeld in artikel 10a, vijfde lid van de wet;

  • 5.

    de premie, bedoeld in artikel 10a, zesde lid van de wet.

 

Door de wijziging van de bestaande Wet werk en bijstand moet de bestaande Verordening werk en bijstand 2010 worden gewijzigd. In dit tijdelijk raadsbesluit worden die wijzigingen verwerkt.

Uitgangspunt van deze tijdelijke regeling is dat daarmee wordt voldaan aan alle onderdelen van de verordeningsplicht van de gewijzigde WWB. 

 

Aan de verordeningsplicht met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de wet is voldaan door de Verordening langdurigheidstoeslag vast te stellen. De regels over de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid worden betrokken, bedoeld in artikel 47 van de wet,  zijn vastgesteld in de Verordening cliëntenparticipatie. De regels met betrekking tot scholing of opleiding, als bedoeld in artikel 10a vijfde lid van de wet en de regels met betrekking tot de premie, als bedoeld in artikel 10a, zesde lid van de wet staan in hoofdstuk 2 van de Verordening werk en bijstand 2010. Deze regels hoeven niet te worden aangepast.

 

Ten slotte wordt de Verordening gewijzigd op een aantal onderdelen, zodat deze eveneens van toepassing wordt verklaard op het Bbz 2004. Het is nodig om een aantal wijzigingen aan te brengen, zodat het mogelijk wordt om op grond van de Verordening een uitkering op grond van het Bbz 2004 af te stemmen.

Artikel 8, eerste lid onder b van WWB bevat de opdracht aan gemeenten om bij verordening regels vast te stellen met betrekking tot verlagen van de bijstand bedoeld in artikel 18 van WWB. In het tweede lid van artikel 18 van de WWB wordt een directe koppeling gelegd tussen de rechten en verplichtingen van uitkeringsgerechtigden: het recht op een uitkering is altijd verbonden aan de plicht zich in te zetten om weer onafhankelijk van de uitkering te worden. Dit betekent dat de vaststelling van de hoogte van de uitkering niet alleen afhangt van de toepasselijke uitkeringsnorm en de beschikbare middelen van de belanghebbende, maar ook van de mate waarin de opgelegde verplichtingen worden nagekomen. Wanneer het college tot het oordeel komt dat een bijstandsgerechtigde zijn verplichtingen niet of in onvoldoende mate nakomt, wordt de uitkering verlaagd. Er is dus geen sprake van een bevoegdheid, maar van een verplichting. Alleen wanneer iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, ziet het college af van zo’n verlaging.

De gedragingen die in hoofdstuk 3 van de Verordening worden beschreven en welke leiden tot een verlaging van de uitkering (tekort schietend besef van verantwoordelijkheid en zeer ernstige misdragingen) zijn ook voor het Bbz gedragingen die leiden tot een verlaging. Artikel 18 lid 2 van de wet is onverkort van toepassing op het Bbz.

 

Specifieke toelichting artikel 34 Verordening (opgenomen bij algemene toelichting omdat de tekst van het artikel zelf niet gewijzigd wordt):

In de toelichting wordt bij artikel 34 de volgende (laatste) zin verwijderd: ‘De vijfde categorie betreft het niet nakomen van de overige verplichtingen die verband houden met re-integratie.’

 

Daaronder word toegevoegd:

 

Zelfstandigen

 

Ten aanzien van de in dit hoofdstuk opgenomen gedragingen en verlaging, met betrekking tot de verplichtingen, gericht op het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, geldt voor zelfstandigen en hun partners het volgende:

  • De in artikel 9 en 10 van de wet opgenomen verplichtingen gelden alleen voor de zelfstandige die geschikt is voor het verrichten van arbeid, maar die ten minste zes maanden zijn bedrijf of zelfstandig beroep niet kan uitoefenen (artikel 38, derde lid Bbz).

  • De verplichtingen, bedoeld in artikel 9 en 10 van de wet kunnen aan de partner van de zelfstandige worden opgelegd, voor zover die partner tevens rechthebbende is voor de WWB en niet zelf een zelfstandige in de zin van het Bbz is, of fulltime meewerkt in het bedrijf of zelfstandig beroep van de zelfstandige. Uiteraard kan ook bij minder uren rekening worden gehouden met de meewerkuren in het bedrijf of zelfstandig beroep van de zelfstandige.

 

 

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

Dit spreekt voor zich. Ter verbetering van de leesbaarheid wordt de Wet werk en bijstand in dit Raadsbesluit aangeduid met ‘de wet’.

 

Artikel 2. Arbeidsinschakeling

Voor het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling  bestaan al voorzieningen. Deze voorzieningen staan in hoofdstuk 2 van de Verordening werk en bijstand 2010. Deze voorzieningen kunnen ook naar aanleiding van de gewijzigde wet worden toegepast, mits de verordening enigszins wordt aangepast. 

Een van de belangrijkste wijzigingen in de WWB is de leeftijd van de belanghebbende. Door het samenvoegen van de WWB en de WIJ geldt de WWB voor de belanghebbende vanaf 18 jaar. In de doelgroepbepaling is de leeftijd van de personen die aanspraak maken op ondersteuning daarom gewijzigd van 27 naar 18.

 

Artikel 9, eerste lid onderdeel b van de WWB is uitgebreid met de verplichting voor de belanghebbende die jonger is dan 27 om mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak. De inhoud en de vorm van dit plan van aanpak wordt omschreven in het nieuwe artikel 44a. Omdat dit een wijziging is ten opzichte van de bestaande WWB, moet de bestaande verordening op dit punt te worden gewijzigd. Om die reden is artikel 7 van de bestaande verordening gewijzigd.  

 

Verder is artikel 9, eerste lid van de WWB uitgebreid met onderdeel c, waarin geregeld is dat de belanghebbende verplicht is naast of in aanvulling op reguliere arbeid naar vermogen een tegenprestatie te leveren, wanneer dit door het college wordt opgedragen. Hiermee krijgen gemeenten ruimere bevoegdheid om uitkeringsgerechtigden te laten participeren. Gemeenten kunnen gebruik maken van de mogelijkheid een tegenprestatie te vergen. Het is dus geen verplichting die uit de wet voortvloeit. Het college van Woudenberg zal, afhankelijk van de situatie, wel een tegenprestatie vergen van uitkeringsgerechtigden. Daarom is deze bevoegdheid onder artikel 12a opgenomen in de verordening.

 

Voor de belanghebbende die jonger is dan 27 jaar kunnen bepaalde voorzieningen niet worden toegepast.  Deze uitzonderingen vloeien voort uit de wet. Zo is in artikel 7, achtste lid bepaald dat ondersteuning bij arbeidschakeling door middel van artikel 10a (participatieplaatsen) niet van toepassing is op de persoon die jonger is dan 27 jaar. Verder is artikel 31, tweede lid onderdelen j (premie), k (onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk), n en r (vrijlating van inkomsten) niet van toepassing voor de persoon die jonger is dan 27 jaar. Dit is bepaald in artikel 31, vijfde lid van de wet. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de genoemde voorzieningen niet kunnen worden ingezet voor jongeren, omdat hun afstand tot de arbeidsmarkt nog niet zodanig groot is dat dergelijke voorzieningen beschikbaar zouden moeten worden gesteld.

 

Artikel 3. Het verlagen van de bijstand

Het wettelijk kader voor het verlagen van de inkomensvoorziening, wijkt in de Wet investeren in jongeren enigszins af van het kader dat geldt voor het verlagen van de bijstand in het kader van de WWB. Door het samenvoegen van beide wetten, is het wettelijke kader voor het verlagen min of meer gelijk getrokken. Daarom kan hoofdstuk 3 van de Verordening werk en bijstand 2010 van toepassing worden verklaard voor alle uitkeringsgerechtigden. Voor de belanghebbende die jonger is dan 27 jaar geldt een extra verplichting, namelijk dat hij meewerkt aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak, als bedoeld in artikel 44a van de WWB. Zowel het college als de belanghebbende is gehouden de in het plan van aanpak vastgelegde afspraken (lees verplichtingen) na te komen. De belanghebbende kan het college aanspreken of een procedure bij de burgerlijke rechter aanspannen, als het college bepaalde afspraken uit het plan van aanpak niet nakomt. Wanneer de belanghebbende zich niet houdt aan de afspraken, kan het college de bijstandsuitkering verlagen.  Om dit mogelijk te maken is artikel 34 van de verordening gewijzigd.

 

Door artikel 38a op te nemen in de verordening, wordt mogelijk gemaakt de bijstandsuitkering van de belanghebbende te verlagen, wanneer hij niet bereid is naast of in aanvulling op reguliere arbeid naar vermogen een door het college opgedragen tegenprestatie te leveren. Gelet op de aard van de verplichting, is aansluiting gezocht bij het tweede categorie van de re-integratieverplichtingen, bedoeld in artikel 34 van de verordening. Dit betekent dat de bijstandsuitkering wordt verlaagd met 10% gedurende 1 maand, wanneer de belanghebbende niet bereid is een opgedragen tegenprestatie te leveren.

 

Verder is in artikel 18 vierde lid e.v. bepaald dat het college de bijstand verlaagt wanneer een redelijk vermoeden bestaat dat de belanghebbende niet of niet in voldoende mate de Nederlands taal beheerst. De wijze waarop dat gebeurt is al in de wet (artikel 18, vijfde tot en met dertiende lid) geregeld. Volledigheidshalve is in deze regeling bepaald dat genoemde bepalingen uit de wet worden toegepast, wanneer genoemde situatie zich voordoet.

 

De alleenstaande ouder met kinderen tot 5 jaar kan op grond van artikel 9a, eerste lid van de wet ontheffing van de sollicitatieplicht, bedoeld in artikel 9, eerste lid onderdeel a van de wet, krijgen. De belanghebbende heeft in dat geval nog wel de re-integratieplicht, bedoeld in artikel 9, eerste lid onderdeel b van de wet. Wanneer uit houding en gedragingen van de belanghebbende blijkt dat hij deze verplichtingen niet na wil komen, trekt het college de verleende ontheffing in (artikel 9, vijfde lid van de wet). Op grond van artikel 9a, twaalfde lid moet het college de bijstandsuitkering in een dergelijke situatie verlagen. Met deze wijziging van de verordening wordt percentage en de duur van de verlaging bepaald. Er is aansluiting gezocht bij het tweede categorie van de re-integratieverplichtingen. Dit betekent dat de bijstandsuitkering wordt verlaagd met 10% gedurende 1 maand, wanneer de belanghebbende niet bereid is een opgedragen tegenprestatie te leveren.

 

Artikel 4. Het verhogen en verlagen van de norm

De gewijzigde WWB geldt voor de belanghebbende vanaf 18 jaar. Het wettelijk kader voor het verhogen of verlagen van de norm of de toeslag is onveranderd. Wel is de afwijkende toeslag voor de alleenstaande van 21- en 22-jarigen uit de WIJ opgenomen in de WWB (art. 29 WWB). Bij de vaststelling van de Verordening investeren in jongeren is ervoor gekozen geen afwijkende toeslag vast te stellen voor de alleenstaande van 21 en 22 jaar. Daarom wordt nu ook geen afwijkende toeslag voor de alleenstaande van 21 en 22 jarigen vastgesteld.

 

De definitie van ‘gehuwdennorm’ in artikel 41 onderdeel e is gewijzigd in ‘gezinsnorm’.

 

Omdat (alleenstaande) ouders met meerderjarige kinderen tot het gezin behoren en daardoor een gezamenlijke gezinsuitkering ontvangen, zijn de artikelen 43, tweede lid onderdelen b en c en 45, onderdelen b en c uit de verordening overbodig. Daarom zijn genoemde onderdelen uit de verordening verwijderd. In beide artikelen is een nieuw onderdeel b toegevoegd. Met deze toevoeging wordt voorkomen dat het inwonen van het niet tot het gezin behorende meerderjarige kind gevolgen heeft voor de uitkeringsnorm van het gezin of de alleenstaande(ouder). Let op: het inkomen van dit kind heeft wel invloed op de bijstandsuitkering (artikel 32, derde lid WWB)!

 

Omdat de gewijzigde WWB geen gehuwdennorm meer kent zijn de termen gehuwden, en gehuwdennorm in de verordening gewijzigd in: gezin, gezinsnorm, gezinsleden en een gezin.

 

Artikel 5. Verlenen bijzondere bijstand

De regering acht maatschappelijke participatie van een kind van groot belang met het oog op zijn of haar kansen op een zelfredzame toekomst. Daarom is in de gewijzigde WWB een verordeningsplicht voor gemeenteraden ten aanzien van verlening van categoriale bijstand aan ouder(s) van schoolgaande kinderen opgenomen. Het college van Woudenberg heeft in de Beleidsregels bijzondere bijstand en minimaregelingen bepalingen opgenomen, die bijdragen aan maatschappelijke participatie van inwoners (dus ook kinderen) van Woudenberg. Zo kunnen ouders van schoolgaande kinderen eens in de 5 jaar in aanmerking komen voor een computer. Verder kunnen alle inwoners van Woudenberg in aanmerking komen voor een vergoeding met betrekking tot kosten van verenigings- en aanverwante activiteiten, kosten van culturele activiteiten en onderwijskosten.

Door de relevante artikelen uit de genoemde beleidsregels van toepassing te verklaren is voldaan aan de verordeningsplicht van de gemeenteraad, waarbij de maatschappelijke participatie van de schoolgaande kinderen blijft gewaarborgd.

 

Artikel 6. Begripsbepalingen

Dit artikel spreekt voor zich.

 

Artikel 7. Algemene bepalingen over afstemming

De toelichting van genoemde artikelen wordt niet gewijzigd.

 

Artikel 8. Niet nakomen van de inlichtingenplicht/overige gedragingen die leiden tot een verlaging

In de toelichting bij artikel 36, eerste lid wordt onderaan toegevoegd:

 

Voor zelfstandigen gelden daarnaast andere verplichtingen:

 

In artikel 38, tweede lid van het Bbz is bepaald dat de zelfstandige aan wie bijstand wordt verleend verplicht is naar behoren een administratie te voeren en deze op eigen initiatief binnen 6 maanden na afloop van het boekjaar waarin bijstand is verleend, aan het college te overleggen. Die plicht geldt ook als de gemeente om de administratie vraagt, bijvoorbeeld om de bedrijfsontwikkeling te beoordelen in het geval verlenging van de uitkeringstermijn aan de orde is.

Ten aanzien van het niet leveren van de administratie (jaarcijfers) voor de definitieve vaststelling van de verleende uitkering over het betreffende boekjaar, geldt op grond van artikel 45, eerste lid Bbz dat het college de bijstand van de zelfstandige terugvordert voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend als gevolg van het niet nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 38, tweede lid. In artikel 47 Bbz is opgenomen dat het college kosten van bijstand in de vorm van een geldlening terugvordert, indien de zelfstandige de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk nakomt. Het college is onder toepassing van beide artikelen gehouden de geldlening over het betreffende boekjaar geheel van de zelfstandige terug te vorderen, in het geval de hier bedoelde verplichting niet wordt nagekomen. Er is in dat geval in principe geen aanleiding om tevens een verlaging op grond van deze verordening toe te passen: de gehele jaaruitkering wordt immers al teruggevorderd.

Het leveren van de jaarcijfers is ook nodig voor vaststelling van het bedrag om niet of de rentereductie, bedoeld in artikel 21 Bbz (bedrijfskapitaal aan gevestigde zelfstandigen). Als de zelfstandige hiervoor geen jaarcijfers overlegt, kent de gemeente geen bedrag om niet of rentereductie toe. Er is dan ook gen aanleiding voor een verlaging, nog daargelaten dat een verlaging niet op een reeds verstrekte geldlening kan worden geëffectueerd.

 

 

In te toelichting bij artikel 37 wordt onderaan het volgende toegevoegd:

 

Voor zelfstandigen gelden daarnaast andere verplichtingen:

 

In artikel 38, tweede lid van het Bbz is bepaald dat de zelfstandige aan wie bijstand wordt verleend verplicht is naar behoren een administratie te voeren en deze op eigen initiatief binnen 6 maanden na afloop van het boekjaar waarin bijstand is verleend, aan het college te overleggen. Die plicht geldt ook als de gemeente om de administratie vraagt, bijvoorbeeld om de bedrijfsontwikkeling te beoordelen in het geval verlenging van de uitkeringstermijn aan de orde is.

                                                                                            

Artikel 9. Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

Het is van belang om een regeling op te nemen die voorziet in de bevoegdheid van het college om eventuele leemtes op te vullen en besluiten te nemen in de geest van de WWB én deze regeling als onverhoopt blijkt dat daar toch niet expliciet in is voorzien. Bedacht moet daarbij wel worden dat deze bepaling geen grondslag vormt voor het nemen van een belastend besluit. Daarvoor moet een eenduidige en expliciet benoemde concrete grondslag in regelgeving zijn opgenomen.

 

In de bevoegdheid om afwijkende besluiten te nemen in geval van onbillijkheden van overwegende aard is voorzien in het tweede lid. Niet altijd valt volledig uit te sluiten dat een grofmazige ‘van overeenkomstige toepassing verklaring’ onder omstandigheden nadelig kan uitwerken voor een jongere. In dergelijke gevallen moet het mogelijk zijn om van deze regeling afwijkende besluiten te nemen die in het voordeel van de jongere zijn.

 

Artikel 10. Overgangsrecht

In artikel 78s van de wet is bepaald dat de persoon die op de dag voor inwerkingtreding van deze wet een zelfstandig recht op algemene bijstand heeft, het recht op algemene bijstand gedurende de zes maanden na inwerkingtreding van deze wet niet eindigt, als gevolg van de nieuwe definitie van het gezin. Dit geldt ook voor de jongeren die een inkomensvoorziening op grond van de WIJ ontvangen en deze als gevolg van het bereiken van de leeftijd van 27 jaar is omgezet in een algemene bijstand op grond van de WWB. Daarom is in dit artikel geregeld dat hoofdstuk 4 van de verordening zoals die voor inwerkingtreding van deze regeling luidde, van toepassing blijft op de belanghebbende die op dat moment recht op algemene bijstand heeft.

Wanneer de Verordening werk en bijstand 2010 vóór 1 juli 2012 wordt gewijzigd, moet de in dit artikel genoemde overgangsregeling worden overgenomen in de verordening. 

 

Artikel 11. Inwerkingtreding en geldingsduur

De inwerkingtreding van deze regeling valt uiteraard samen met de inwerkingtreding van de gewijzigde WWB. Mocht de vaststelling en inwerkingtreding van deze regeling niettemin later plaatsvinden, dan kan in terugwerkende kracht worden voorzien, hoewel dat geen grondslag kan verschaffen aan het nemen van belastende besluiten met betrekking tot feiten en omstandigheden die plaatsvinden tot de datum waarop de regeling in werking treedt.