Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Wageningen

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand nieuw

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWageningen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingToeslagenverordening Wet werk en bijstand nieuw
CiteertitelToeslagenverordening WWB
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpSamenleving

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet artikel 147
  2. Wet werk en bijstand artikel 8,lid 1 juncto artikel 30
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

06-02-201201-01-201201-01-2013nieuwe regeling op basis wijziging WWB

06-02-2012

Stad Wageningen 22-02-2012

11.0201592

Tekst van de regeling

Intitulé

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand

Considerans

De raad van de gemeente Wageningen;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 20.12 2012 inzake de vastelling van verordeningen in het kader van de Wetwerk en bijstand.

Gelet op artikel 147,eerste lid, van de Gemeentewet en artikel 8,eerste lid, juncto artikel 30 van de Wet werk en bijstand;

Besluit

vast te stellen de volgende:

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012

Aldus besloten in de openbare vergadering van 6 februari 2012

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    a.

    wet:

    de Wet werk en bijstand;

    b.

    gezinsnorm

    de norm voor een gezin waarvan alle meerderjarige gezinsleden jonger dan 65 jaar zijn zoals bedoeld in artikel 21 lid 1 WWB

    c.

    uitkeringsgerechtigde:

    degene die een periodieke uitkering voor levensonderhoud ontvangt op grond van de wet;

    d.

    woning:

    zelfstandige woonruimte welke geschikt en bestemd is voor permanente huisvesting, waarbij de elementaire voorzieningen zich binnen de woonruimte bevinden, met inbegrip van een eigen toegang;

    f.

    wooneenheid:

    een gedeelte van een woongebouw, dat geschikt en bestemd is voor bewoning doch niet is een woning, tenzij de wooneenheid een gedeelte is van een woongebouw dat door burgemeester en wethouders als woning is aangewezen;

    g.

    verzorgingsbehoevende:

    degene die zonder verzorging zou zijn aangewezen op opname in een instelling ter verzorging of verpleging;

    h.

    verzorgende:

    degene die de verzorgingsbehoevende verzorgt;

    i.

    het college

    het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wageningen;

    j.

    de raad:

    de gemeenteraad van de gemeente Wageningen.

Artikel 2 De Doelgroep

  • Deze verordening is uitsluitend van toepassing op belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar. In geval van een gezin gelden deze bepalingen uitsluitend indien alle gezinselden jonger zijn dan 65 jaar zijn en tenminste twee gezinsleden 21 jaar of ouder

Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3 Alleenstaanden en alleenstaande ouders

  • 1.

    De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid van de wet bedraagt:

    a. 20% van de gezinsnorm voor een belanghebbende in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

    b. 10% van de gezinsnorm voor belanghebbende die met één of meer anderen zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.

     

  • 2.

    Voor toepassing van dit artikel kunnen de noodzakelijke kosten van het bestaan in ieder geval in het geheel niet worden gedeeld met een inwonend kind dat aanpraak maakt op studiefinanciering of een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en schoolkosten.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid bedraagt de toeslag voor een alleenstaande van 21 jaar: 5% van de gezinsnorm indien in zijn woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

     

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid bedraagt de toeslag voor een alleenstaande van 22 jaar: 10% van de gezinsnorm indien in zijn woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft

  • 5.

    Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende personen niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:

    a. verzorgingsbehoevenden die dor de uitkeringsgerechtigde worden verzorgd

    b. in geval de uitkeringsgerechtigde verzorgingsbehoeftig is:verzorgenden waardoor de uitkeringsgerechtigde wordt verzorgd.

  •  

Artikel 4 Verlagen norm gezin

1. De verlaging als bedoeld in artikel 26 WWB bedraagt 10% van de gezinsnorm voor een belanghebbende die met één of meer anderen zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.

2. Voor de toepassing van dit artikel kunnen de noodzakelijke kosten van het bestaan in ieder geval in zijn geheel niet worden gedeeld met een inwonend studerend kind dat aanspraak maakt op studiefinanciering

 

 

Artikel 5 Verlaging in verband met woonsituatie

1. De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt 10% van de gezinsnorm, indien een woning wordt bewoond waaraan voor de uitkeringsgerechtigde geen kosten van huur of hypotheeklasten verbonden zijn.

2. De verlaging als bedoeld in het eerste lid wordt met voorrang toegepast op de toeslag.

Artikel 6 Verlagen algemene bijstand schoolverlaters

1. De verlaging voor schoolverlaters zoals bedoeld in artikel 28 WWB bedraagt 10% van de gezinsnorm gedurende 3 maanden, gerekend vanaf het tijstip van de beëindiging van de aanspraak op studiefinanciering of tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten.

2. Dit artikel is niet van toepassing ten aanzien van een belanghebbende op wie artikel 3 lid 3 of 4 van toepassing is.

 

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 7 Uitvoering

  • 1.

    De uitvoering van deze verordening berust bij het college.

  • 2.

    Het college kan ten behoeve van de uitvoering van deze verordening beleidsregels vaststellen.

Artikel 8 Hardheidsclausule

Het college kan ten gunste van de belanghebbende in bijzondere situaties afwijken van het bepaalde in deze verordening, indien toepassing hiervan kennelijk onredelijk zou zijn.

Artikel 9 Overgangsbepaling

De belanghebbende, die op het moment van inwerkingtreding van deze verordening een uitkering krachtens de wet ontvangt en aan wie op grond van deze verordening een lagere toeslag zou moeten worden verstrekt dan op grond van de Verordening algemene bijstandsnormen zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 28 juni 2004, behoudt gedurende een aanééngesloten periode van zes maanden ná inwerkingtreding van deze verordening het recht op toeslag op grond van de Verordening algemene bijstandsnormen, tenzij zijn omstandigheden zodanig wijzigen dat hij onder een ander criterium voor het bepalen van de toeslag komt te vallen of de bijstandsverlening gedurende tenminste 30 dagen wordt onderbroken.

Artikel 10 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Toeslagenverordening WWB.

Artikel 11 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 6 februari 2012 en werkt terug tot 1 januari 2012.

  • 2.

     

Vastgesteld in de raadsvergadering van 6 februari 2012, nummer 11.0201592 afdeling beleid Sector Samenleving.

Toelichting op de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand

Algemene toelichting

De WWB kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een  systeem van basisnormen, toeslagen en verlagingen. De normen zijn geregeld in paragraaf 2 WWB. Paragraaf 3 WWB voorziet in toeslagen en verlagingen. De som van deze drie onderdelen (normen, toeslagen en verlagingen) levert de bijstandsnorm op. Het gaat dan om de bijstandsnorm voor personen van 21 tot en met 64 jaar die niet in een inrichting verblijven. De WWB kent verschillende normen voor alleenstaanden, alleenstaande ouders en gezinnen.  Alleenstaanden en alleenstaande ouders komen in aanmerking voor een toeslag indien zij hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander. De woonsituatie is hierbij van doorslaggevende betekenis. De hoogte van de toeslag, welke wordt aangegeven in de toeslagenverordening, bedraagt maximaal 20 procent van het netto minimumloon en moet aansluiten bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten. Voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar en schoolverlater kan de toeslag afwijkend worden vastgesteld. De WWB kent de volgende grondslagen om de norm of toeslag voor personen van 21 tot en met 64 jaar die niet in een inrichting verblijven te verlagen:

• het kunnen delen van kosten met een ander door een gezin;

• de woonsituatie;

• de recente beëindiging van deelname aan onderwijs of beroepsopleiding.

Voor de berekening van de bijstandsnorm geldt een vaste volgorde: eerst de norm, dan eventueel een toeslag en vervolgens de verlagingen. Het college is bevoegd om de algemene bijstand (de bijstandsnorm na aftrek van eventuele inkomsten) in afwijking van deze regel hoger of lager vast te

stellen indien de individuele omstandigheden van de belanghebbende daartoe aanleiding geven.

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1 - Begripsbepalingen

In deze verordening hebben de begrippen die niet nader in artikel 1 zijn omschreven dezelfde betekenis als in de WWB en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De meeste begrippen komen terug in artikel 3 en 4 WWB.

 Gezinsnorm

Voor het gebruik van het begrip gezinsnorm is gekozen, omdat de hoogte van deze norm in de WWB zelf wordt gegeven in artikel 21  lid 1WWB. Deze norm is feitelijk gelijk aan het netto minimumloon zoals bedoeld in artikel 37 lid 1 WWB.

 Woning en wooneenheid

Voor het begrip woning is aangesloten bij hetgeen de Memorie van Toelichting WWB hierover vermeld bij artikel 3 WWB. Het begrip is in artikel 1 van de verordening opgenomen, om het onderscheid met het begrip wooneenheid zichtbaar te maken. Doordat uitgangspunt van beleid is, dat bijstandsgerechtigden die een studentenflat bewonen niet de maximale toeslag ontvangen, is nader omschreven wat onder een wooneenheid wordt verstaan. Overigens hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid een woongebouw als woning aan te wijzen indien de bewoners daarvan op geen enkele manier algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met een ander kunnen delen.

Verzorgingsbehoevende en verzorgende

Een persoon is verzorgingsbehoevende als de uitkeringsgerechtigde aannemelijk kan maken dat deze persoon zonder de verzorging zou zijn aangewezen op opname in een instelling ter verzorging of verpleging. Er moet een duidelijke indicatie zijn op grond waarvan de verzorgingsbehoevendheid kan worden aangenomen, bijvoorbeeld een verklaring van deze strekking die is afgegeven door een arts. De verzorgende is degene die de verzorgingsbehoevende verzorgt. Wanneer de uitkeringsgerechtigde de verzorgende is, dient de uitkeringsgerechtigde ook in dit geval te zorgen voor de bewijslast omtrent de verzorgingsbehoefte.

 

Artikel 2- Doelgroep

De werking van de verordening is beperkt tot belanghebbenden in de leeftijdscategorie van 21 tot 65 jaar. Vanwege de lagere jongerennorm is ervoor gekozen geen verdere verlaging toe te passen bij belanghebbenden van 18 tot 21 jaar.

In het geval van een gezin is ervoor gekozen om deze verordening uitsluitend toe te passen indien alle gezinsleden jonger dan 65 jaar zijn en ten minste twee gezinsleden 21 jaar of ouder zijn. Hier is aansluiting gezocht bij de gezinsnormen zoals neergelegd in artikel 21 WWB. Ten aanzien van een gezin waarvan ten minste twee gezinsleden 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar zijn, geldt immers de gezinsnorm zoals neergelegd in artikel 21 lid 1 WWB. Voor gezinnen die bestaan uit twee meerderjarige personen waarvan één of beide 18, 19 of 20 jaar zijn en gezinnen die bestaan uit drie meerderjarige personen, waarvan twee personen 18, 19 of 20 jaar zijn, gelden lagere normen zoals opgenomen in artikel 21 lid 2 WWB. Ten aanzien van deze gezinnen is deze verordening niet van toepassing.

 

Artikel 3-Toeslag alleenstaande (ouder)

Lid 1

Op grond van artikel 25 WWB kan het college de norm voor een alleenstaande (ouder) van 21 jaar of ouder verhogen met een toeslag indien een belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander. Artikel 3 van deze verordening vormt overigens het spiegelbeeld van artikel 4 van deze verordening.

De gemeenteraad is op grond van artikel 30 lid 2 WWB verplicht te bepalen dat de toeslag 20 procent van de gezinsnorm bedraagt voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft (onverminderd de mogelijkheid tot verlaging van de norm of toeslag op andere gronden). Dit is vastgelegd in artikel 3 lid 1 onderdeel a van deze verordening.

Als in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden. Zolang geen sprake is van een gezinslid of van een gezamenlijke huishouding moet ervan worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. Gekozen is voor 10 procent van de gezinsnorm (zie 8 van 13 artikel 3 lid 1 onderdeel b van deze verordening).

Lid 2

Uit artikel 25 lid 1 WWB en artikel 26 WWB volgt dat een belanghebbende de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan niet kan delen met thuisinwonende kinderen van 18 jaar of ouder met een laag inkomen. Hiervan is sprake indien dat kind een in aanmerking te nemen inkomen heeft van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000. Uit het systeem van de WWB volgt dat een alleenstaande ouder in theorie kosten kan delen met zijn inwonend studerend kind tussen 18 en 27 jaar dat per maand een in aanmerking te nemen inkomen heeft dat meer bedraagt dan het bedrag zoals bedoeld in artikel 25 lid 1 WWB (norm 2011:€ 604,15) en minder dan het bedrag zoals bedoeld in artikel 4 lid 2 WWB (norm 2011:€ 1023,42). Het kind behoort dan immers op grond van artikel 4 lid 2 WWB niet tot het gezin. Het is dus ‘een ander’ (als bedoeld in artikel 25 WWB) waarmee kosten gedeeld kunnen worden.

Een studerend kind dat meer verdient dan € 1023,42, is een niet rechthebbend  gezinslid. In theorie kunnen weliswaar kosten gedeeld worden met dit niet-rechthebbende gezinslid, maar zijn inkomen wordt ook reeds meegenomen bij het bepalen van het recht op bijstand van de overige gezinsleden (voor zover dit hoger is dan € 1023,42). Het ligt niet voor de hand daarbovenop nog een verlaging toe te passen wegens kostendeling.In deze verordening is er voor gekozen te bepalen dat in het geheel geen kosten kunnen worden gedeeld met een inwonend studerend kind. Dit betekent dat de gemeenteraad geen gebruik maakt van de theoretische mogelijkheid een lagere toeslag te verstrekken aan een alleenstaande ouder met een inwonend studerend kind van 18 jaar of ouder met een in aanmerking te nemen inkomen tussen € 604,15 en € 1023,42. Een alleenstaande met een inwonend studerend kind komt daarmee in aanmerking voor een toeslag van 20 procent van de gezinsnorm.

Met deze keuze wordt een inconsequent systeem voorkomen, met name wanneer het inwonend studerend kind weinig meer verdient dan € 1023,42. In dat geval zou immers ook geen verlaging worden toegepast omdat hij een niet-rechthebbend gezinslid is.

 

 

Lid 3 en 4

Artikel 29 WWB geeft het college de bevoegdheid om de toeslag als bedoeld in artikel 25 WWB afwijkend vast te stellen voor alleenstaanden van 21 en 22 jaar, om daarmee te stimuleren dat de belanghebbende optimaal gebruik maakt van zijn kansen om uit te stromen naar de arbeidsmarkt. Gezien de hoogte van het minimum jeugdloon zou een maximale toeslag voor deze personen een drempel op kunnen werpen om werk te aanvaarden. Aangezien het minimum jeugdloon voor een 21-jarige lager is dan voor een 22-jarige, ligt het voor de hand om de toeslag voor de 21-jarige eveneens lager vast te stellen dan voor een 22-jarige.

 

 

Lid 5

Zorgbehoevenden en verzorgenden worden evenmin aangemerkt als degene die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft. Het is niet wenselijk om de uitkeringsgerechtigde vanwege zijn zorgtaken of zijn zorgbehoevendheid te confronteren met een lagere toeslag. Dit sluit aan bij de huidige uitvoeringspraktijk 

Artikel 4- Verlagen norm gezin

Op grond van artikel 26 WWB kan het college de gezinsnorm verlagen indien belanghebbenden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander.

Artikel 4 van deze verordening vormt het spiegelbeeld van artikel 3 van deze verordening. Ingeval in de woning van het gezin een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden. Gekozen is voor een verlaging van 10 procent van de gezinsnorm (zie artikel 4 lid 1 van deze verordening).

Artikel 4 lid 2 van deze verordening komt overeen met de bepaling zoals opgenomen in artikel 3 lid 2 van deze verordening. Verwezen wordt dan ook naar de toelichting zoals opgenomen bij artikel 3 van deze verordening.

 

Artikel 5 - Verlaging in verband met woonsituatie

De bijstandsuitkering wordt geacht voldoende te zijn om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien. De kosten van het wonen maken daar deel van uit. Artikel 27 WWB geeft het college de mogelijkheid om de norm of de toeslag te verlagen, wanneer de uitkeringsgerechtigde lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft ten gevolge van zijn woonsituatie. Uitkeringsgerechtigden in de gemeente Wageningen die geen huur- of hypotheeklasten hebben, omdat aan de woning dergelijke kosten niet zijn verbonden, worden in de huidige uitvoeringspraktijk voor de vaststelling van de toe te passen toeslag gelijkgesteld met uitkeringsgerechtigden die de kosten van het bestaan kunnen delen. Met de bepaling in artikel 6 is bij deze uitvoeringspraktijk aangesloten.

 Artikel 6- Verlagen algemene bijstand schoolverlaters

Artikel 6. Verlagen algemene bijstand schoolverlaters Op grond van artikel 28 WWB kan het college voor een belanghebbende die recent de deelname heeft beëindigd aan onderwijs of een beroepsopleiding, de norm of de toeslag gedurende zes maanden na het tijdstip van die 11 van 13 beëindiging lager vaststellen. Het moet dan wel gaan om onderwijs of een beroepsopleiding waarvoor aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

In artikel 6 lid 1 van deze verordening is bepaald dat de verlaging voor schoolverlaters 10 procent van de gezinsnorm bedraagt gedurende 3 maanden, gerekend vanaf het tijdstip van de beëindiging van de aanspraak op de studiefinanciering of tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten. Deze verlaging kan echter niet worden toegepast ten aanzien van een belanghebbende op wie artikel 3 lid 3 of 4 van deze verordening van toepassing is (artikel 6 lid 2 van deze verordening). Dit volgt uit artikel 30 lid 2 onderdeel b WWB waarin is bepaald dat jegens een belanghebbende niet tegelijkertijd een schoolverlatersverlaging en een verlaging voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar mag worden toegepast.

Bij toepassing van de verlaging voor schoolverlaters is het volgende van belang. Om de verlaging te kunnen toepassen moet voldaan zijn aan de voorwaarde dat voor het onderwijs of de beroepsopleiding recht bestond op studiefinanciering op grond van de Wet op de studiefinanciering 2000 (WSF

2000) of op een tegemoetkoming in de studiekosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS).

Van belang is dat de belanghebbende daadwerkelijk recht heeft op studiefinanciering en niet dat het volgen van de soort opleiding daar in theorie recht op geeft. Dit volgt uit de bedoeling van de wetgever zoals die blijkt uit de toelichting op artikel 28 WWB. Daarnaast is van belang dat de belanghebbende zijn recht op studiefinanciering ontleent aan de WSF 2000 of de WTOS. Een extraneus valt niet onder de WSF 2000. Daarvoor is inschrijving als student vereist. Een voormalig extraneus is dus geen schoolverlater in de zin artikel 28 WWB. Indien het inkomen van belanghebbende voorafgaande aan de bijstand hoger is dan de bijstandsnorm omdat belanghebbende naast zijn studiefinanciering inkomsten uit bijvoorbeeld arbeid of stagevergoeding ontving (en de belanghebbende er bij bijstandsverlening dus op achteruit gaat in plaats van - zoals bij een overgang van alléén WSF 2000 naar bijstand - op vooruit),maakt niet dat de schoolverlatersverlaging in zo'n geval niet kan worden toegepast. De invloed van inkomsten naast de studiefinanciering van de belanghebbende spelen in het kader van de schoolverlatersverlaging geen rol. 

 

Artikel 7 - Uitvoering

Evenals de uitvoering van de WWB ligt de uitvoering van de Toeslagenverordening WWB bij het college. Om een efficiënte en effectieve uitvoering van deze verordening te waarborgen kan het college nadere beleidsregels vaststellen. 

 

Artikel 8 - Hardheidsclausule

Het kan zijn dat zich bepaalde situaties voordoen die niet voorzien zijn bij het opstellen van deze verordening en waarin toepassing van de bepalingen in deze verordening kennelijk onredelijke gevolgen zou hebben voor de belanghebbende. Het college heeft op grond van dit artikel de bevoegdheid om in dergelijke situaties af te wijken van de bepalingen in deze verordening.

 

Artikel 9 – Overgangsbepaling

Zonder overgangsbepaling kunnen gezinsleden bij de toetsing aan het huishoudinkomen abrupt met een inkomensachteruitgang geconfronteerd worden. Door het invoeren van een overgangstermijn waarin de bestaande rechten doorlopen, kunnen de gezinsleden die met een inkomensachteruitgang worden geconfronteerd hun bestedingen hierop aanpassen. De overgangstermijn bedraagt 6 maanden vanaf datum invoering van de verordening.

 

Artikel 10 - Citeertitel

In dit artikel is de citeertitel neergelegd van deze verordening. 

 

Artikel 11 - Inwerkingtreding

 

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2012. Hierbij is aansluiting gezocht bij de datum van inwerkingtreding van een aantal voor de WWB van belang zijnde wetsvoorstellen, zoals het wetsvoorstel “Wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet Investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden” (32 815).