Organisatie | Arnhem |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Enquêteverordening 2003 |
Citeertitel | Enquêteverordening 2003 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
24-02-2003 | nieuwe regeling | 13-02-2003 Arnhemse Koerier, 23-02-2003 | Raadscie VOAB 31-01-03, CS/CTRJ/03/11 |
Degenen die tijdens de zitting geluid- dan wel beeldregistraties willen maken doen hiervan mededeling aan de voorzitter en gedragen zich naar zijn aanwijzingen.
Na afronding van het onderzoek door de onderzoekscommissie worden haar bevindingen voorgelegd aan de raad.
Het enquêterecht is een nieuw controle-instrument van de raad, dat is ingevoerd bij de Wet dualisering gemeentebestuur op 7 maart 2002.
Dit recht is uitvoering geregeld in de artikelen 155a tot en met 155f van de Gemeentewet. Voor de tekst van de betreffende artikelen wordt verwezen naar de bijlage.
Het is een exclusief recht van de raad: op grond van artikel 156, lid 2 van de Gemeentewet mag de raad de bevoegdheid tot het instellen van een enquête niet overdragen.
Artikel 155a, lid 8 van de Gemeentewet bepaalt, dat alvorens de raad tot het houden van een onderzoek besluit, bij verordening nadere regels moeten worden gesteld met betrekking tot deze onderzoeken. In elk geval moeten daarin regels worden opgenomen over de wijze, waarop ambtelijke bijstand wordt verleend aan de commissie.
Deze verordening bevat de bedoelde nadere regels met betrekking tot dit onderzoeksrecht.
De verordening bevat geen algemeen verbindende voorschriften. De verplichting voor bepaalde categorieën personen om medewerking te verlenen aan een door de raad in te stellen onderzoek vloeit immers niet voort uit de verordening, maar rechtstreeks uit de wet.
De verordening kan derhalve op een door de raad te bepalen datum in werking treden en is niet referendabel ingevolge de Tijdelijke referendumwet.
Bij een raadsbesluit tot het houden van een enquête worden de onderzoeksvragen omschreven en wordt een raming gegeven van de met dat onderzoek gepaard gaande kosten. Daarbij zal tevens de financiële dekking moeten worden aangegeven.
Bij het initiatiefvoorstel zal het raadslid c.q. zullen de raadsleden ondersteuning nodig hebben van de griffie en de gemeentelijke diensten voor met name:
In overleg tussen de griffier en de gemeentesecretaris zal de ondersteuning gegeven kunnen en moeten worden bij het formuleren van het onderzoeksvoorstel. Het verlenen van ondersteuning bij initiatiefvoorstellen behoort immers tot de reguliere werkzaamheden van het ambtelijk apparaat van de gemeente.
Om een indicatie te geven van de kosten van uitvoering van een onderzoek: een onderzoek in de gemeente Schiedam in 2002 naar verontreiniging door asbesthoudende materialen bij de sloop van enkele panden in die gemeente is geraamd op
€ 14.100, --; het betreffen vergaderkosten, vergoedingen voor getuigen en deskundigen, externe ondersteuning en onvoorziene uitgaven).
Ingevolge artikel 155f Gemeentewet dient het college de door de raad geraamde kosten voor een onderzoek in een bepaald jaar op te nemen in de ontwerpbegroting.
Voorstelbaar is dat elk jaar op de begroting een stelpost wordt opgenomen met betrekking tot de uitvoering van een onderzoek. Indien de geraamde kosten van een onderzoek hoger zijn dan deze stelpost, zal de raad bij het besluit tot het houden van de enquête tevens tot aanvullende financiële dekking moeten besluiten (begrotingswijziging).
Bij de onderzoeksopdracht wordt tevens bepaalt welke overige personele ondersteuning (intern en extern) voor de uitvoering nodig is en de daarmee gepaard gaande (financiële) consequenties.
Dit artikel spreekt voor zich.
Artikel 2 Instellen van het onderzoek
Ter verduidelijking wordt hier nogmaals aangegeven dat op voorstel van leden van de raad, bij raadsbesluit, een onderzoek kan worden ingesteld naar het door het college of burgemeester gevoerde bestuur. Het bepaalde omtrent initiatiefvoorstellen in het reglement van orde is van overeenkomstige toepassing.
Indien de raad tot een onderzoek besloten heeft dient in de eerstvolgende raadsvergadering besloten te worden omtrent het aantal leden dat in de onderzoekscommissie plaats zal nemen en welke leden dat zijn (samenstelling).
De Gemeentewet bepaald hieromtrent in artikel 155a, derde en vierde lid, dat de onderzoekscommissie uit ten minste drie raadsleden bestaat en dat de raad bij de samenstelling zorg draagt voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de in de raad vertegenwoordigde groeperingen. Omdat het denkbaar is dat hieromtrent nader overleg tussen raadsfracties nodig is, is dit besluitmoment verschoven naar de eerstvolgende raadsvergadering na het besluit tot het instellen van een onderzoek.
Het derde lid bepaald dat er bij de instelling van de onderzoekscommissie wordt bepaald hoe en op welk moment deze commissie aan de raad rapporteert. Voorstelbaar zou zijn dat hier bepaald wordt dat de voorzitter in elke raadsvergadering een kort verslag doet omtrent de vorderingen.
Artikel 3 Voorzitter/plaatsvervangend voorzitter
In deze verordening is er voor gekozen dat de onderzoekscommissie zelf haar voorzitter en plaatsvervangend voorzitter benoemt. De raad kan er echter ook voor kiezen zelf de voorzitter en diens plaatsvervanger benoemen.
De voorzitter maakt deel uit van de onderzoekscommissie en is derhalve niet slechts (technisch) voorzitter.
Artikel 4 Beëindiging van het lidmaatschap
In artikel 155a, zesde lid van de Gemeentewet is bepaald dat de bevoegdheden en werkzaamheden van een onderzoekscommissie niet worden geschorst door het aftreden van de raad. Nu de onderzoekscommissie slechts mag bestaan uit leden van de raad brengt dat met zich mee dat bij het aantreden van een nieuwe raad de samenstelling van de onderzoekscommissie wel zal moeten worden aangepast. Indien een individueel lid van de onderzoekscommissie ophoudt lid te zijn van de raad eindigt derhalve tevens zijn lidmaatschap van eerder genoemde commissie.
Voorts eindigt een lidmaatschap uiteraard bij opheffing van de onderzoekscommissie en bij het nemen van ontslag. De raad kan tevens, indien dit wenslijk wordt geacht, de onderzoekscommissie tussentijds opheffen.
Daarnaast eindigt het lidmaatschap indien de onderzoekscommissie besluit een van haar leden te horen. Artikel 155c, tweede lid van de Gemeentewet bepaalt namelijk dat een getuige of deskundige die door de onderzoekscommissie wordt gehoord, niet tevens lid is van de onderzoekscommissie.
Artikel 5 Bevoegdheden van de onderzoekscommissie
De onderzoekscommissie heeft op basis van de bepalingen uit de Gemeentewet reeds een aantal bevoegdheden.
artikel 155c, vijfde lid van de Gemeentewet bepaalt, dat de onderzoekscommissie kan besluiten dat getuigen uitsluitend worden verhoord na het afleggen van een eed of belofte. Omdat het tengevolge hiervan niet mogelijk is om de ene getuige wel en de andere niet onder ede te horen is in artikel 5, eerste lid van deze verordening bepaald dat de onderzoekscommissie hieromtrent een besluit neemt alvorens de eerste getuige of deskundige gehoord is.
Dit laat onverlet de mogelijkheid om personen buiten deze groep te horen zij het op vrijwillige basis. Deze personen zijn niet verplicht om een verklaring onder ede af te leggen. Indien een onderzoekscommissie derhalve bepaald heeft dat alle getuigen en deskundigen onder ede gehoord worden, zijn deze personen hiervan uitgezonderd.
Naast het horen op vrijwillige basis kan een onderzoekscommissie ook informele (informatieve) gesprekken voeren met getuigen en deskundige, bijvoorbeeld om vast te stellen of horen ter zitting nuttig is.
c.Tenslotte bestaat de mogelijkheid om, bijvoorbeeld bij gebrek aan deskundigheid, opdrachten uit te besteden aan derden. De commissie kan hiertoe zelfstandig besluiten, voor zover zij binnen de (financiële) kaders van de onderzoeksopdracht blijft.
De onderzoekscommissie kan ingevolge artikel 155a, vijfde lid, Gemeentewet, de haar bij die wet verleende bevoegdheden uitsluitend uitoefenen indien tenminste drie van haar leden aanwezig zijn. Met betrekking tot de bevoegdheden die op basis van deze verordening bestaan is gekozen voor hetzelfde regime.
De verordening op de raadscommissies is hier buiten toepassing verklaard omdat hierin zaken en bevoegdheden geregeld worden die bij het onderzoek niet toepasbaar dan wel onwenselijk zijn. Hierbij valt te denken aan zaken als spreekrecht voor burgers etc.
Artikel 155a, achtste lid van de Gemeentewet, bepaalt dat de raad, alvorens tot een onderzoek besloten wordt, bij verordening nadere regels stelt met betrekking tot deze onderzoeken. Hierin dienen in ieder geval regels opgenomen te worden over de wijze waarop ambtelijke bijstand wordt verleend aan de onderzoekscommissie.
Artikel 6 van deze verordening regelt de benoeming van een commissiegriffier. Dit kan een medewerker van de griffie zijn, doch ook de raadsgriffier zelf.
Zoals hiervoor in de algemene toelichting al is opgemerkt wordt bij de onderzoeksopdracht tevens bepaalt welke overige personele ondersteuning (intern en extern) voor de uitvoering nodig is en de daarmee gepaard gaande (financiële) consequenties.
Artikel 155d, eerste lid van de Gemeentewet voorziet in de schriftelijke oproeping van getuigen en deskundigen die ter zitting dienen te verschijnen.
Deze zitting dient te worden onderscheiden van de beraadslaging van de onderzoekscommissie, die ingevolge artikel 11 van de verordening achter gesloten deuren plaatsheeft.
Op de zitting vinden de verhoren van getuigen en deskundigen plaats ex artikel 155c, zesde lid van de Gemeentewet en zijn in beginsel openbaar. De onderzoekscommissie kan ingevolge artikel 155c, zevende lid van de Gemeentewet “om gewichtige redenen” echter besluiten dat een verhoor of een gedeelte ervan niet in het openbaar plaatsvindt. De leden bewaren geheimhouding over hetgeen hen tijdens een besloten zitting ter kennis komt.
De redenen om besloten te vergaderen zijn hierbij anders dan die genoemd in artikel 86, eerste lid van de Gemeentewet. In dat artikel wordt immers gesproken over belangen als bedoeld in artikel 10 Wet openbaarheid van bestuur. Dat is bij besloten vergaderingen in het kader van het onderzoeksrecht niet van belang. Slechts van belang is er of naar het oordeel van de onderzoekscommissie sprake is van ‘gewichtige redenen’. Het bepaalde in artikel 86, eerste lid Gemeentewet is daarom op de onderzoekscommissie niet van toepassing.
Artikel 8 Toehoorders en de pers
Artikel 26, eerste en tweede lid van de Gemeentewet regelen dat de voorzitter van de raad toehoorders die de orde verstoren, kan doen vertrekken en bij volharding in hun gedrag de toezegging kan ontzeggen. Voor de onderzoekscommissie ontbreekt een dergelijke bepaling in de Gemeentewet, het derde lid voorziet hierin.
Artikel 9 Geluid- en beeldregistraties
Aangezien de zittingen van een onderzoekscommissie in principe openbaar zijn, kunnen radio- en tv-stations geluid- en beeldregistraties maken. Dit is uiteraard niet het geval als het een besloten zitting betreft.
Artikel 10 Verslaglegging zitting
De verhoren zullen óók op een geluidsband worden vastgelegd. Op deze wijze ontstaat achteraf nooit discussie over hetgeen wel of niet gezegd is.
Beraadslaging vindt plaats achter gesloten deuren omdat de inhoud van een beraadslaging zich mogelijk niet voor openbaarheid leent. Het is namelijk zeer wel denkbaar er beraadslaagd wordt omtrent ondervragingsmethoden, tactieken en dergelijke, welke in het belang van het onderzoek niet naar buiten mogen worden gebracht. Daarnaast moet er vrij gesproken kunnen worden over personen en hetgeen door hen naar voren is gebracht.
De raad kan op basis van artikel 2, derde lid, van deze verordening, in de opdracht voor de enquête nadere regels stellen omtrent deze beraadslagingen in verband met de rapportage naar de raad.
Artikel 12 Afronding onderzoek
Indien de onderzoekscommissie haar werkzaamheden heeft afgerond legt zij haar bevindingen voor aan de raad. De vorm waarin dit geschiedt wordt hier niet nader bepaald en is aan de raad in het kader van de nadere regels als genoemd in artikel 2, derde lid van deze verordening. Hierbij zijn –per onderzoek - verschillende vormen mogelijk, variërend van een rapport tot een voorstel aan de raad.
In het ene geval zal dit slechts een feitenrelaas van de onderzoekscommissie betreffen, waarover de raad zich een oordeel wil vormen; in een andere geval zal de commissie eerst zelf een oordeel vormen alvorens de gemeenteraad een voorstel te doen.
De onderliggende verordening bevat geen algemeen verbindende voorschriften. De verplichting voor bepaalde categorieën personen om medewerking te verlenen aan een door de raad in te stellen onderzoek vloeit immers niet voort uit de verordening, maar rechtstreeks uit de wet.
De verordening kan derhalve op een door de raad te bepalen datum in werking treden en is niet referendabel ingevolge de Tijdelijke referendumwet.