Organisatie | Beuningen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Beuningen |
Citeertitel | Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Beuningen |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Datum bekendmaking bij benadering
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2005 | 01-07-2010 | nieuwe regeling | 28-09-2004 De Koerier, 13 oktober 2004 | BW04.00984, BW04.01077 | |
01-07-2010 | intrekking | 15-06-2010 De Koerier, 23 juni 2010 | BW10.00685 |
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
De raad van de gemeente Beuningen,
Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 24 augustus 2004;
Gelet op de Wet Werk en Bijstand (WWB), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);
Overwegende dat op grond van artikel 8, eerste lid onder a WWB, artikel 35 IOAW en artikel 35 IOAZ de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het ex artikel 7 WWB, artikel 34 IOAW en artikel 34 IOAZ bieden van ondersteuning bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling;
vast te stellen de hierna volgende Reïntegratieverordening Wet Werk en Bijstand gemeente Beuningen.
Artikel 2. Opdracht aan burgemeester en wethouders
Burgemeester en wethouders bevorderen de beschikbaarheid van voorzieningen voor de opvang van kinderen jonger dan 12 jaar van alleenstaande ouders, voor zover die opvang nodig is voor het volgen van een traject of voor deelname aan een voorziening, of voor het bereiken van het doel van een traject of een voorziening.
Artikel 4. Doel van de ondersteuning
Burgemeester en wethouders kunnen aan een belanghebbende ondersteuning bieden bij het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid.
Burgemeester en wethouders kunnen voordat besloten wordt tot een traject en/of de inzet van voorzieningen een onderzoek (laten) doen naar de mogelijkheden van de belanghebbende en naar de geschiktheid voor hem van de voorzieningen of andere vormen van begeleiding. Een onderzoek maakt deel uit van een traject.
Onverminderd de verplichtingen die gelden op grond van de wet of van andere wetten gelden voor de belanghebbende de volgende verplichtingen:
Hoofdstuk 3 . Werken als instrument voor reïntegratie.
Hoofdstuk 4. Subsidie voor de werkgever
Artikel 14. Doel van de subsidie voor de werkgever
Burgemeester en wethouders kunnen een loonkostensubsidie aan een werkgever verstrekken om daarmee het opdoen van werkervaring of de overgang naar een reguliere functie bij betreffende werkgever voor een uitkeringsgerechtigde of persoon met een leerwerkplek als bedoeld in artikel 13 mogelijk te maken.
Voor subsidies van welke zijn toegekend vóór 1 januari 2005 op basis van artikel 6 van het Besluit In- en doorstroombanen (I/D-banen) of de tijdelijke gemeentelijke beleidsregels inzake I/D-banen in verband met de invoering van de WWB zoals vastgesteld door de Raad op 16 december 2003 geldt een overgangsregeling.
Artikel 16. Aanvullende voorwaarde
Aan de toekenning van een loonkostensubsidie wordt de voorwaarde verbonden dat een trajectplan door werkgever en de uitkeringsgerechtigde wordt opgesteld waarin de voorgenomen ontwikkeling van de uitkeringsgerechtigde wordt vastgelegd. Het trajectplan moet door burgemeester en wethouders worden goedgekeurd.
Artikel 18. Samenloop van subsidies
Geen subsidie wordt verstrekt voor kosten waarvoor, al dan niet door burgemeester en wethouders, reeds langs andere weg subsidie wordt verstrekt.
Artikel 19. Definitieve vaststelling
Burgemeester en wethouders stellen de definitieve loonkostensubsidie telkens na afloop van het kalenderjaar of na afloop van de overeengekomen periode vast op basis van de door burgemeester en wethouders te bepalen en door de werkgever aan te leveren documenten.
Voorschotten worden eerst verrekend met de definitief vastgestelde subsidie of met voorschotten over een zelfde of een volgend kalenderjaar. Als een werkgever meerdere subsidies ontvangt, kunnen voorschotten op de ene subsidie met een definitief vastgestelde andere subsidie op grond van deze Verordening worden verrekend.
Hoofdstuk 5 . Scholing en bemiddeling
Voor de scholing die wordt aangeboden of waarvoor subsidie wordt verleend gelden de navolgende voorwaarden:
a. De scholing dient te zijn gericht op het behalen van een startkwalificatie arbeidsmarkt;
b. Andere scholing dient beroepsgericht en kortdurend te zijn en gericht op snelle arbeidsinschakeling;
c. De goedkoopst adequate scholingsmogelijkheid moet worden benut.
Artikel 23. Specifieke kosten in verband met scholing
Voor de scholing die met toepassing van artikel 22 wordt gevolgd komen de volgende kostensoorten voor vergoeding of subsidie in aanmerking: a. Opleidingskosten en cursusbijdragen;
b.Boeken en leermiddelen die door het opleidingsinstituut verplicht zijn gesteld.
Artikel 26. Inkomensvrijlating
Indien door een uitkeringsgerechtigde in het kader van een traject een inkomen uit arbeid wordt verworven dat minder bedraagt dan de van toepassing zijnde norm wordt 25 % van dit inkomen gedurende maximaal zes aaneengesloten maanden vrijgelaten tot het in artikel 31 lid 2 onderdeel o van de wet genoemde maximumbedrag.
Artikel 27 Vrijlating bonus JOP-stages voor jongeren
Indien een uitkeringsgerechtigde een bonus ontvangt in het kader van een Jongeren Ontwikkelings- en ervaringsPlaats (JOP) wordt deze bonus volledig vrijlaten.
Artikel 28. Werkaanvaardingspremie
Burgemeester en wethouders kunnen een uitkeringsgerechtigde of een persoon als bedoeld in artikel 10 lid 2 van de wet een werkaanvaardingspremie toekennen bij uitstroom uit de uitkering of gesubsidieerde arbeid door werkaanvaarding op de reguliere arbeidsmarkt of werkzaamheden als zelfstandige ter hoogte van € 1.000,--.
Artikel 30. Premie blijvend gedeeltelijk arbeidsongeschikten
De uitkeringsgerechtigde die blijvend is aangewezen op deeltijdwerk en werkzaam is in een dienstbetrekking met een omvang van tenminste 16 uur per week gedurende tenminste 13 weken per jaar, komt in aanmerking voor een premie ter hoogte van het in art 31 lid 2 onder j van de wet genoemde maximum bedrag per jaar.
Artikel 31 Premie alleenstaande ouders
De uitkeringgerechtigde alleenstaande ouder van wie het jongste kind jonger is dan 12 jaar en werkzaam is in een dienstbetrekking met een omvang van tenminste 16 uur per week gedurende tenminste 13 weken per jaar, komt in aanmerking voor een premie ter hoogte van maximaal 50% van het in art 31 lid 2 onder j van de wet genoemde maximum bedrag per jaar.
De uitkeringgerechtigde alleenstaande ouder van wie het jongste kind jonger is dan 12 jaar en werkzaam is in een dienstbetrekking met een omvang van tenminste 24 uur per week gedurende tenminste 13 weken per jaar, komt in aanmerking voor een premie ter hoogte van maximaal 100% van het in art 31 lid 2 onder j van de wet genoemde maximum bedrag per jaar.
Indien als gevolg van in de persoon gelegen beperkingen een dienstbetrekking met een omvang van tenminste 16 uur per week gedurende tenminste 13 weken per jaar niet mogelijk is, kunnen burgemeester en wethouders besluiten om in afwijking van lid 3 een premie toe te kennen tot maximaal de in lid 3 bedoelde premie.
Voor de premie als bedoeld in lid 1, 2 en 3 kan men maximaal twee jaar opeenvolgend in aanmerking komen. Onder twee jaar opeenvolgend wordt tevens verstaan het ontvangen van een premie op grond één van de leden in het eerste jaar en het ontvangen van een premie op grond van een van de overige leden in het tweede jaar.
Artikel 32 Samenloop premies in één kalenderjaar
Indien een uitkeringsgerechtigde in een kalenderjaar reeds een scholingspremie of deeltijdpremie heeft toegekend gekregen en vervolgens regulier werk aanvaardt waardoor hij uitstoomt uit de uitkering, kan het besluit tot toekenning van de scholingspremie of deeltijdpremie worden ingetrokken en indien wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 27 een werkaanvaardingspremie worden toegekend.
Hoofdstuk 7. Overige voorzieningen
Artikel 34 Kinderopvang en overige kosten
Burgemeester en wethouders kunnen uitkeringsgerechtigden of de werknemer in gesubsidieerde arbeid een vergoeding verstrekken voor noodzakelijke kosten die gemaakt zijn in het kader van een traject of de arbeidsinschakeling, voorzover deze niet door de werkgever, de organisatie waarbij onbetaald werk wordt verricht of een voorliggende voorziening worden gedragen of redelijkerwijs gedragen zouden moeten worden. Het gaat hierbij in ieder geval om:
Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze Verordening, indien toepassing van de Verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Deze Verordening kan worden aangehaald als “Reïntegratieverordening Wet Werk en Bijstand gemeente Beuningen”
Deze Verordening regelt de ondersteuning die burgemeester en wethouders bieden bij de arbeidsinschakeling van werklozen die horen tot de doelgroep. De opdracht om die ondersteuning te bieden is geregeld in artikel 7 van de Wet Werk en Bijstand (WWB). Het voorschrift om een verordening vast te stellen waarin deze ondersteuning nader vorm wordt gegeven volgt uit artikel 8 WWB.
Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet Werk en Bijstand
Artikel 2. Opdracht aan burgemeester en wethouders
De WWB geeft aan burgemeester en wethouders de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning. Hoewel belanghebbenden aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals de belanghebbende dat mogelijk het liefst zou zien. Het is aan burgemeester en wethouders om zorg te dragen voor een voldoende aanbod van voorzieningen, waarbij zij te maken hebben met beperkte financiële middelen, terwijl de vraag naar ondersteuning afhankelijk is van een veelheid aan sociaal-economische factoren.
Zoals ook in de algemene toelichting is gesteld, vraagt WWB aan de gemeenteraad om het reïntegratiebeleid in een verordening vast te leggen. Hier is gekozen voor de systematiek om niet alles in de verordening te regelen, maar ook gebruik te maken van beleidsplannen en uitvoeringsbesluiten.
Reïntegratiebeleid dient flexibel te zijn en te kunnen veranderen met de omstandigheden. Vandaar dat ervoor gekozen is om in deze verordening de kaders vast te leggen waarbinnen het reïntegratiebeleid van onze gemeente wordt vastgesteld. Door deze constructie is het niet noodzakelijk de verordening aan te passen bij veranderende omstandigheden of inzichten. Doelgroepenbeleid en financiële inzet worden in genoemd beleidsplan vastgesteld door burgemeester en wethouders.
Het eerste lid geeft daarom aan dat burgemeester en wethouders een beleidsplan opstellen. Er kan worden gekozen om een meerjarenbeleidsplan vast te stellen.
Het tweede lid legt vast welke specifieke beleidsonderwerpen in het beleidsplan in elk geval aan de orde dienen te komen. Daarmee voldoet de gemeenteraad ook aan de plicht van artikel 8 lid 2 WWB om vast te leggen dat er evenwichtige aandacht is voor verschillende doelgroepen en subdoelgroepen en de wijze waarop rekening wordt gehouden met zorgtaken.
Het derde lid biedt de basis voor de verantwoording van het beleid. De WWB geeft aan dat burgemeester en wethouders elk jaar een voorlopig en een definitief verslag over de uitvoering (VODU) naar het rijk zendt. Deze verslagen dienen gepaard te gaan van een verklaring van de gemeenteraad. Daarom is ervoor gekozen expliciet op te nemen dat er een verantwoordingsverslag aan de raad moet worden gezonden. Het ligt voor de hand dat bij de vormgeving van het verslag op grond van deze verordening wordt aangesloten bij de inhoud van het VODU.
Artikel 4. Doel van de ondersteuning
Het doel van de ondersteuning zoals in allerlei vormen is vastgelegd in deze verordening, is het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid.
Artikel 5. Vorm van de ondersteuning
Ondersteuning hoeft niet altijd te bestaan uit een door derden uitgevoerde diagnose, gevolgd door een vastgesteld traject met één of meerdere voorzieningen. Als dat kan, kan worden volstaan met advies of doorverwijzing naar andere instanties. Voorzieningen worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is. Bovendien worden de voorzieningen alleen ingezet als aan de hand van onderzoek is gebleken dat door de inzet van die voorzieningen het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid binnen afzienbare tijd mogelijk wordt. Gesubsidieerde arbeid wordt op grond van de WWB gezien als vorm van algemeen geaccepteerde arbeid, met dien verstande dat gesubsidieerde arbeid in beginsel geen einddoel kan zijn.
Reïntegratie moet bovendien de kortste weg naar arbeid zijn. Daarmee wordt niet alleen de tijd tussen de inzet van het instrument en de werkaanvaarding bedoeld, maar ook de inspanningen die het kost om dat doel te bereiken.
De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het traject ligt bij burgemeester en wethouders, die immers ook verantwoordelijk zijn voor de effectieve en doelgerichte inzet van schaarse middelen. Binnen de grenzen van die verantwoordelijkheid wordt rekening gehouden met de wensen van de belanghebbende. Voor het slagen van het traject is de motivatie van de belanghebbende belangrijk. Bovendien wordt, voordat tot het traject wordt besloten, de inhoud van het traject besproken met de belanghebbende, waarna het trajectplan door beide partijen ondertekend wordt.
In de meeste gevallen zal voordat tot de inzet van voorzieningen wordt besloten een advies worden gevraagd van een bedrijf dat gespecialiseerd is in diagnoses met betrekking tot reïntegratie. Niet uitgesloten is dat het onderzoek door burgemeester en wethouders wordt verricht. Eventueel kan na zo'n onderzoek besloten worden alsnog advies van derden in te winnen. Ook is denkbaar dat uit het eigen onderzoek al blijkt dat een diagnose door derden en/of de inzet van voorzieningen niet nodig is.
Deelname aan reïntegratie is niet vrijblijvend. Uitkeringsgerechtigden zijn reeds door het ontvangen van een uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden.
Voor diegenen zonder uitkering moeten voorwaarden aan het reïntegratietraject gekoppeld worden. Deze gelden vanzelfsprekend ook voor de uitkeringsgerechtigden. Het niet nakomen van de verplichtingen geeft de mogelijkheid om een traject af te breken of gevraagde ondersteuning te weigeren, bijvoorbeeld als iemand niet mee wil werken aan een onderzoek. Ook is denkbaar dat gemaakte kosten van de belanghebbende worden terug gevorderd, als door verwijtbaar handelen een traject niet tot het gewenste resultaat leidt. Om die mogelijkheid open te houden is het wenselijk dat de belangrijkste voorwaarden voor het behalen van succes als verplichting zijn opgenomen.
Natuurlijk heeft de belanghebbende ook rechten. Deze rechten zijn meestal elders in wet- of regelgeving ondergebracht. Tegen beslissingen op grond van deze verordening staat bezwaar en beroep open op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het recht op inzage in gegevens en zonodig correctie daarvan is geregeld in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).
De arbeidsverplichting binnen de WWB geldt ook voor alleenstaande ouders met de zorg voor kinderen tot 12 jaar. De gemeente moet er dus voor zorgen dat kinderopvang wordt aangeboden als dat bijvoorbeeld nodig is voor het kunnen volgen van een traject. Zonder adequate kinderopvang kunnen zij niet verplicht worden mee te werken aan een traject.
Indien gebruik gemaakt kan worden van een voorliggende voorziening (bijvoorbeeld studiefinanciering) vindt geen ondersteuning op basis van deze wet plaats.
Aan niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers kan een inkomensafhankelijke eigen bijdrage in de kosten van een traject worden gevraagd conform het de beleid ten aanzien van deze doelgroep.
Artikel 9. Budget- en subsidieplafond
De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit gebeurt in het reïntegratieplan of het afdelingsplan. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente bij verordening subsidie- en budgetplafonds instellen. De WWB stelt namelijk dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus is dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wel kan per voorziening een plafond worden ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken.
Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om plafonds in te stellen. Bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen of aantallen die in het reïntegratieplan of in de begroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd.
Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Een subsidieplafond dient wel bekendgemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt. (art. 4:27 lid 1 Awb) Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen.
Artikel 10. Vrijwilligerswerk/arbeidsactivering
Arbeidsactivering en vrijwilligerswerk zijn bedoeld voor cliënten die wel een arbeidsverplichting hebben, maar die (nog) niet in staat zijn om een reïntegratietraject te volgen of regulier werk te aanvaarden. Allerlei factoren kunnen hieraan ten grondslag liggen. De arbeidsactivering heeft als doel het zodanig stimuleren, motiveren en activeren van mensen dat zij aan een reïntegratietraject kunnen deelnemen.
Binnen het instrument arbeidsactivering neemt het (weer) opdoen van een arbeidsritme een centrale plaats in. Dat gebeurt bij voorkeur niet in het reguliere bedrijfsleven, maar bij organisaties die vooral een maatschappelijke doelstelling hebben, want de stap naar het reguliere bedrijfsleven is voor deze groep te groot.
De leerwerkstage heeft als belangrijkste doel het opdoen van vaardigheden in een vakgebied, waardoor uitstroom naar betaald werk mogelijk wordt gemaakt.
Bij de proefplaatsing is het doel vooral het wennen aan aspecten die samenhangen met betaald werk.
Artikel 13. Leerwerkplek (detacheringsbaan)
De leerwerkplek is een gesubsidieerde baan die bedoeld is om de belanghebbende sneller op een reguliere baan geplaatst te krijgen. Gelet op de maximale duur van een detacheringsbaan is deze alleen bedoeld voor mensen die op korte termijn naar regulier werk kunnen uitstromen.
Belanghebbende wordt in het kader van de doorstroombaan een arbeidsovereenkomst van maximaal één jaar geboden tegen een salaris van maximaal 100% van het WML.
Met belanghebbende zal een trajectplan worden aangegaan waarin de afspraken worden vastgelegd welke met belanghebbende worden gemaakt ten aanzien van zijn ontwikkeling.
Gedurende het traject zal belanghebbende worden geplaatst bij een werkgever om werkervaring op te doen. De werkgever betaalt hiervoor een inleenvergoeding op basis van de productiviteit van de werknemer.
Afhankelijk van het verloop van het traject zal belanghebbende na afloop van de leerwerkplek; 1) uitstromen naar regulier werk, 2) gedurende een periode tot maximaal 3 maanden intensief worden bemiddeld naar regulier werk, zonder dat belanghebbende een arbeidsovereenkomst heeft op grond van de leerwerkplek, 3) overgaan naar de WSW (indien belanghebbende hiervoor is geïndiceerd).
In het negende lid wordt vastgesteld dat de wijze van verstrekking van loonkostensubsidies niet strijdig is met de Europese wetgeving op dit gebied. De genoemde verordeningen regelen het voorkomen van ongewenste staatssteun aan bepaalde economische sectoren, geografische regio’s of individuele bedrijven.
Artikel 14, 15 en 16. Doel van de subsidies voor de werkgever en aanvullende voorwaarde
Doel van subsidiering van arbeidsplaatsen is om uitkeringsgerechtigden die door de afstand tot de arbeidsmarkt minder productief zijn, of waarvoor werkgevers door een gebrek aan werkervaring huiverig zijn deze in dienst te nemen vanwege de extra financiële risico's die daaraan verbonden zijn, sneller en makkelijker aan werk te helpen. Door deze subsidiering worden die financiële risico’s tijdelijk gecompenseerd. Uitgangspunt is, dat belanghebbende gedurende de periode dat de loonkostensubsidie wordt verstrekt, aanvullende vaardigheden en werkervaring kan opdoen, zodat de afstand tot de arbeidsmarkt aan het eind van de subsidieperiode is verdwenen. Daarom is in artikel 16 als aanvullende voorwaarde opgenomen dat een trajectplan door werkgever en belanghebbende wordt opgesteld.
In het achtste lid van artikel 15 wordt vastgesteld dat de wijze van verstrekking van loonkostensubsidies niet strijdig is met de Europese wetgeving op dit gebied. De genoemde verordeningen regelen het voorkomen van ongewenste staatssteun aan bepaalde economische sectoren, geografische regio’s of individuele bedrijven.
Een loonkostensubsidie dient te worden aangevraagd voordat de arbeidsovereenkomst van kracht wordt.
Artikel 18. Samenloop van subsidies
Dit artikel beoogt dubbele subsidiëring van dezelfde kosten uit verschillende bronnen te voorkomen.
Artikel 19. Definitieve vaststelling
Het definitieve recht op subsidie wordt vastgesteld na afloop van de subsidieperiode. Immers, pas op dat moment kan definitief worden bepaald of en gedurende welke periode aan de subsidievoorwaarden
Voorschotverlening is mogelijk gemaakt omdat de subsidie pas achteraf definitief wordt vastgesteld, en de bedrijfsvoering van werkgevers niet altijd toelaat dat de loonkosten worden betaald zonder dat daar de inkomsten uit de loonkostensubsidie tegenover staat. Als is vastgesteld dat aan de voorwaarden van subsidiering is voldaan, kunnen periodiek voorschotten worden verstrekt ter hoogte van een voorlopige schatting van het uiteindelijk toe te kennen subsidiebedrag. Bij de definitieve vaststelling van de subsidie vindt verrekening van de verstrekte voorschotten plaats.
In deze verordening zijn de belangrijkste voorwaarden voor subsidieverlening opgenomen. Desondanks kan het wenselijk zijn dat bepaalde voorwaarden worden aangevuld of aangescherpt, bijvoorbeeld als blijkt dat bestaande regels oneigenlijke subsidiering of concurrentievervalsing mogelijk maken. Omgekeerd kan het wenselijk zijn dat ten behoeve van bepaalde categorieën van werknemers of werkgevers in gunstige zin kan worden afgeweken. Om te voorkomen dat telkens in individuele gevallen van de gestelde regels wordt afgeweken, is voorgeschreven dat dit alleen kan op grond van door burgemeester en wethouders vastgestelde algemene richtlijnen.
Met dit artikel worden regels gesteld ten aanzien van de noodzakelijkheid en de duur van de scholing.
Het tweede lid geeft aan dat de scholing zowel aangeboden kan worden als voorziening die door de gemeente ingekocht kan worden, als in de vorm van een subsidie. Dit laatste kan van belang zijn indien de cliënt op eigen initiatief met een vorm van scholing komt die door het college als noodzakelijk wordt geacht, maar die niet bestaat binnen het reguliere scholingsaanbod van de gemeente.
Met de in het derde lid bedoelde startkwalificatie wordt bedoeld het succesvol afronden van een beroepsopleiding op niveau 2 in het MBO of met het behalen van een diploma van het HAVO of het VWO. Voor de beoordeling van de vraag of de scholing leidt tot snelle arbeidsinschakeling, wordt o.a. gebruik gemaakt van de meest recente informatie van het CWI. In beginsel wordt enkel scholing ingezet die opleidt naar beroepssectoren, waarnaar volgens het CWI of een andere adviseur van de gemeente op de korte of middellange termijn vraag naar is.
Met dit artikel kunnen door burgemeester en wethouders nadere regels worden gesteld ten aanzien van de maximale kosten die in verband met scholing voor vergoeding in aanmerking komen.
Voor niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers gelden beperkende voorwaarden.
Artikel 23. Specifieke kosten in verband met scholing
Met dit artikel worden regels gesteld ten aanzien van de overige kosten die in verband met scholing voor vergoeding in aanmerking komen.
Artikel 24. Trajectbegeleiding
Met dit artikel worden regels gesteld ten aanzien van trajectbegeleiding. Trajectbegeleiding is bedoeld voor uitkeringsgerechtigden die nog niet beschikken over voldoende capaciteiten of motivatie (vakinhoudelijk en sociaal) om deel te nemen aan het arbeidsproces. De uitkeringsgerechtigde wordt begeleid/toegeleid naar een andere voorziening in het kader van deze verordening of geplaatst op de regulier arbeidsmarkt. Zonodig worden motiveringsactiviteiten ingezet.
Artikel 25. Arbeidsbemiddeling
Met dit artikel worden regels gesteld ten aanzien van arbeidsbemiddeling. Arbeidsbemiddeling is bedoeld voor uitkeringsgerechtigden en werknemers in gesubsidieerde arbeid die reeds beschikken over vaardigheden (vakinhoudelijk en sociaal) om deel te nemen aan het arbeidsproces. De uitkeringsgerechtigden of werknemers in gesubsidieerde arbeid zijn echter niet in staat om zelfstandig een arbeidsovereenkomst tot stand te brengen.
Artikel 26. Inkomensvrijlating
Met dit artikel wordt geregeld dat voor wat betreft de inkomensvrijlating beperkt gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid als bedoeld in artikel 31 tweede lid onder o van de WWB.
Het uitgangspunt is dat de cliënt zelf verantwoordelijk is om in zijn bestaan te voorzien. Met het beperken van de inkomensvrijlating wordt beoogd de armoedeval te voorkomen. Gemeenten betalen de vrijlating zelf uit het inkomensdeel en worden niet gecompenseerd via het werkdeel.
De vrijlating wordt alleen toegepast om mensen te stimuleren die de stap van deeltijdwerk nodig hebben om binnen een redelijke termijn (6 maanden) te komen tot definitieve uitstroom.
Deze vrijlating is niet bedoeld voor personen:
Om voor de vrijlating in aanmerking te komen gelden twee voorwaarden:
Ongeacht de duur van de arbeid geldt de inkomensvrijlating voor maximaal 6 aaneengesloten maanden per periode van bijstandsverlening. Daarna worden de inkomsten volledig op de uitkering in mindering gebracht. Als de uitkeringsgerechtigde om welke reden dan ook binnen die 6 maanden de arbeid onderbreekt, vervalt het recht op inkomensvrijlating.
Uit de wet blijkt niet dat de inkomensvrijlating meerdere malen mag worden toegepast. De regeling is dus eenmalig per periode van bijstandsverlening. Als de uitkering wordt beëindigd en uitkeringsgerechtigde ontvangt (niet aansluitend) opnieuw een bijstandsuitkering, dan ontstaat nieuw recht en dus ook de mogelijkheid van een inkomensvrijlating.
Artikel 27. Vrijlating bonus JOP-stages voor jongeren
In het kader van de aanpak van de toenemende jeugdwerkloosheid is de landelijke Taskforce Jeugdwerkloosheid ingesteld. Een voorstel van de Taskforce is om werkloze jongeren met startkwalificatie arbeidsmarktrelevante vaardigheden aan te leren en werkervaring op te laten doen door hen 3 maanden stage te laten lopen. Dit kan met behoud van uitkering. De stages worden JOP-stages genoemd: Jongeren Ontwikkelings- en ervaringsPlaats.
Na goed functioneren keert de werkgever een bonus van € 450,- uit. De bonus kan worden vrijgelaten op de bijstandsuitkering. Een JOP-stage kan voor een jongere onderdeel uitmaken van een traject.
Met deze artikelen wordt gebruik gemaakt van de in de WWB (artikel 31, lid 2 sub j.) bepaalde mogelijkheid om een premie te verstrekken.
De premie is onbelast en telt dus ook niet mee bij de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen.
Artikel 28. Werkaanvaardingspremie
De premie bij werkaanvaarding wordt niet ambtshalve toegekend. Dit betekent dat degene die hiervoor in aanmerking komt na afloop van de referteperiode voor een kortdurende WW-uitkering hierom moet verzoeken. De periode van werk dient aaneengesloten te zijn. Voorwaarde is wel dat de persoon voorafgaande aan de werkaanvaarding of werkzaamheden als zelfstandige minimaal 12 maanden een uitkering heeft ontvangen dan wel een gesubsidieerde dienstbetrekking heeft gehad of wel een combinatie van beide. In geval van het verzwijgen van aanvaarding van een dienstbetrekking of werkzaamheden als zelfstandige, vindt achteraf (met terugwerkende kracht) geen toekenning van de werkaanvaardingspremie plaats. De Gemeente Beuningen vindt het moreel niet juist om mensen die frauderen achteraf een premie te geven. Bovendien zou toekenning van een premie in dergelijke situaties het beoogde effect missen, namelijk een stimulans om te gaan werken.
De mogelijkheid bestaat om een premie te verstrekken indien met goed gevolg een noodzakelijk scholing of opleiding wordt afgerond. Of een scholing of opleiding noodzakelijk is, is aan burgemeester en wethouders. De scholing moet van redelijke omvang zijn, wil men aanspraak kunnen maken op de premie. 50 dagdelen wordt in dat kader redelijk geacht. De premie wordt eenmaal per twee jaar verstrekt. Zo wordt voorkomen dat een uitkeringsgerechtigde die driemaal in een jaar een korte opleiding volgt alle drie de keren voor een scholingspremie in aanmerking zou komen. De premie wordt op aanvraag verstrekt.
Artikel 30. Premie gedeeltelijk arbeidsongeschikten
Blijvend arbeidsongeschikten die zijn aangewezen op deeltijdwerk maar onvoldoende inkomen ontvangen om uit de uitkering te geraken hebben geen recht op een langdurigheidstoeslag. Voor hen is het zonder toekenning van een premie financieel gunstiger niet te werken. Zonder extra stimulans zal deze groep niet makkelijk aan het werk gaan.
Het ´blijvend aangewezen zijn op deeltijdarbeid` als bedoeld in het eerste lid moet blijken uit een medisch advies/belastbaarheidsonderzoek. De medisch adviseur heeft aangegeven dat in die situatie dat een herbeoordeling na een bepaalde periode niet noodzakelijk is
De premie wordt eens per kalenderjaar op aanvraag betaalbaar gesteld. De premie wordt achteraf betaalbaar gesteld. Dit betekent dat over de maanden waarover voorafgaande aan de maand van indiening van de aanvraag deeltijdwerk is verricht, naar rato de hoogte van de eenmalige premie wordt bepaald. Heeft men bijvoorbeeld gedurende 30 weken deeltijdwerk verricht, dan bedraagt de eenmalige premie 30/52 x 0,5 van het bedrag zoals dat genoemd is in artikel 31 lid 2 onder j van de wet. De periode waarover op deze wijze met terugwerkende kracht een premie wordt berekend, duurt maximaal een jaar. Deze periode hoeft niet gelijk te zijn aan een kalenderjaar en kan dus bijvoorbeeld de periode van 1 juli tot 1 juli zijn. Indien men in een volgend kalenderjaar wederom op aanvraag voor een eenmalige premie in aanmerking komt, dan wordt voor wat betreft de berekening van de periode waarover men hiervoor in aanmerking komt, aansluiting gezocht bij de periode waarover men reeds een premie heeft ontvangen. Er kan dus geen sprake zijn van overlapping van periodes.
Ook als door in de persoon gelegen beperkingen een dienstbetrekking van tenminste 16 uur niet mogelijk is kunnen burgemeester en wethouders toch een premie toekennen, eventueel naar evenredigheid.
Artikel 30. Premie alleenstaande ouders
De premie voor de alleenstaande ouder is hoger naar mate de ouder meer uren arbeid verricht. De premie kan maximaal twee jaar opeenvolgend worden verstrekt. Zo wordt voorkomen dat een premie een belemmering gaat vormen voor volledige uitstroom uit de uitkering en bijdraagt aan de armoedeval.
De premie wordt op aanvraag betaalbaar gesteld. Voor berekening van de premie wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 29.
Artikel 31. Samenloop premies in één kalenderjaar
Per kalenderjaar kan eenmalig een premie worden verstrekt gericht op arbeidsinschakeling. Dit betekent dat uitkeringsgerechtigden die een scholingspremie of premie blijvend gedeeltelijk arbeidsongeschikten of alleenstaande ouders hebben toegekend gekregen in hetzelfde kalenderjaar niet (meer) in aanmerking kunnen komen voor een werkaanvaardingspremie en dit terwijl de hoogte van laatst genoemde premie veelal hoger is. Om die reden wordt in het tweede lid geregeld dat, mocht de situatie zich voordoen dat iemand uitstroomt vanwege werkaanvaarding na in het kalenderjaar een andere premie te hebben ontvangen, het toekenningsbesluit wordt ingetrokken en een werkaanvaardingspremie wordt toegekend.
Artikel 32. Nadere regels premieverstrekking
In deze verordening zijn de belangrijkste voorwaarden voor premieverstrekking opgenomen. Desondanks kan het wenselijk zijn dat bepaalde voorwaarden worden aangevuld of aangescherpt.
Artikel 33. Kinderopvang en overige kosten
Het is denkbaar dat de gemeente, ter stimulering van de arbeidsinschakeling, besluit diverse noodzakelijke kosten te vergoeden voor activiteiten die daaraan bijdragen. In dit artikel zijn als voorbeelden genoemd reiskosten, kosten voor kinderopvang en kosten voor werkgerei, maar dat is geen limitatieve opsomming. Door een tegemoetkoming voor deze kosten als voorziening in de reïntegratieverordening op te nemen, kan bijzondere bijstand voor deze kosten in beginsel achterwege blijven.
Voor de kosten van kinderopvang vormt de Wet Kinderopvang een voorliggende voorziening. Alleen de kosten welke niet worden vergoed op basis van deze wet komen voor vergoeding in aanmerking. Kosten van kinderopvang welke ten laste blijven van de niet-uitkeringsgerechtigden en de Anw-ers worden niet vergoed.
Artikel 34. Voorzieningen gericht op Nazorg
Mede gezien de beperkte budgetten is het belangrijk ervoor te zorgen dat cliënten na uitstroom niet na een korte periode terugvallen in de uitkering. De gemeente kan ertoe besluiten veel aandacht te besteden aan nazorg, met als doel een werkelijk duurzame plaatsing te realiseren. Bij dit artikel is ervan uitgegaan dat nazorg geboden kan worden ná acceptatie reguliere arbeid, dus niet bij gesubsidieerde arbeid. Bij gesubsidieerde arbeid maakt begeleiding en advisering normaalgesproken al onderdeel uit van het traject.
Artikel 35. Afstemming en terugvordering
In dit artikel wordt verwezen naar de bepalingen in de afstemmingsverordening, waarin is geregeld welke gevolgen het niet of onvoldoende voldoen aan de verplichtingen ingevolge de wet, de Wet SUWI alsmede deze verordening voor de hoogte van de uitkering van een uitkeringsgerechtigde kan hebben. Voor Anw-ers en nuggers is dit niet van toepassing. Voor deze doelgroepen is een mogelijkheid tot (gehele of gedeeltelijke) terugvordering van kosten van een voorziening opgenomen.
Indien de toepassing van deze verordening tot onbillijkheden leidt, kunnen burgemeester en wethouders ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen. Van deze mogelijkheid dient zeer terughoudend gebruik gemaakt te worden, om het scheppen van precedenten tegen te gaan.