Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Sint Maarten

LANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, ter uitvoering van de artikelen 11, tweede en derde lid, en 13, eerste lid, van de Begrafenisverordening

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSint Maarten
OrganisatietypeKoninkrijksdeel
Officiële naam regelingLANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, ter uitvoering van de artikelen 11, tweede en derde lid, en 13, eerste lid, van de Begrafenisverordening
CiteertitelOnbekend
Vastgesteld doorregering
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De oorspronkelijke regeling is ondertekend op 17 juni 1921, gepubliceerd in P.B. 1921, no. 27, en in werking getreden op 1 januari 1922.

Zie www.overheid.nl voor de historie van deze regeling vóór 10-10-10 via lokale regelingen en uitgebreid zoeken, onder v.m. Nederlandse Antillen, met als zoekdatum 09-10-2010.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Begrafenisverordening, artikelen 11 en 13

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

10-10-2010geconsolideerde tekst (GT)

28-02-2013

AB 2013, GT no. 434

onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

LANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, ter uitvoering van de artikelen 11, tweede en derde lid, en 13, eerste lid, van de Begrafenisverordening

 

 

Artikel 1

De lijken van onvermogenden worden, voor zover kerk- of armbestuur of andere instellingen daarvoor niet zorgen, op kosten van Sint Maarten begraven op de begraafplaats door de overledene tijdens leven of anders door diens verwanten aan de betrokken ambtenaar van de burgerlijke stand opgegeven; en indien dat niet mogelijk is of geen opgave geschied is, op de begraafplaats door genoemde ambtenaar bepaald, die daarbij zoveel mogelijk met de godsdienstige gevoelens van de overledene rekening zal houden.

Artikel 2

Van het onvermogen, bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Begrafenisverordening moet, ter bekoming van kosteloze begraving, blijken door het overleggen door de naaste bloedverwanten van de overledene van een bewijs van onvermogen door de Minister van Volksgezondheid, Sociale Ontwikkeling en Arbeid afgegeven.

Artikel 3

Het begraven van lijken van personen overleden in inrichtingen, die geheel of gedeeltelijk onder beheer van het openbaar gezag staan, geschiedt door de zorg van het bestuur van de betrokken inrichting met inachtneming van de navolgende voorschriften.

Artikel 4

Voor zover er verwanten van de overledene in Sint Maarten vertoeven, geeft het in artikel 3 genoemd bestuur hun binnen twee uren kennis van het feit en van het uur van het overlijden, met opgave van de uren waarop het lijk voor hen te bezichtigen is, alsmede in de gevallen, waarin het lijk hun ter begraving kan worden afgegeven, van de bevoegdheid dit aan te vragen.

Artikel 5

Het in artikel 3 genoemd bestuur geeft, zoveel mogelijk binnen twaalf uren na het overlijden, daarvan kennis aan de betrokken ambtenaar van de burgerlijke stand, met opgave van de klasse waarin de overledene in de inrichting verpleegd werd, alsmede met vermelding, naar gelang van de omstandigheden, van de begraafplaats waar het lijk ter aarde zal worden besteld of van de omstandigheid, dat het aan de verwanten ter begraving is afgegeven.

Artikel 6

Een niet aan de verwanten afgegeven lijk wordt begraven op de begraafplaats door de overledene tijdens leven of anders door diens verwanten aan het bestuur van de betrokken inrichting opgegeven; en, indien dit niet mogelijk is of geen opgave geschied is, op de begraafplaats door bedoeld bestuur bepaald, dat daarbij zoveel mogelijk met de godsdienstige gevoelens van de overledene rekening zal houden.

Artikel 7

Het bestuur van een inrichting als in artikel 3 bedoeld, houdt een register aan, waarin voor zover bekend, worden opgenomen de naam, voornamen en leeftijd van allen, die in de inrichting zijn overleden, met vermelding, naar gelang van de omstandigheden, van de begraafplaats waar elk lijk is ter aarde besteld, of van de omstandigheid, dat het aan de verwanten ter begraving is afgegeven.

Artikel 8

[regelt de inwerkingtreding]