Organisatie | Sint Maarten |
---|---|
Organisatietype | Koninkrijksdeel |
Officiële naam regeling | LANDSVERORDENING houdende regels inzake het tuchtrecht voor zeeschepen voorzien van een Sint Maartense zeebrief |
Citeertitel | Landsverordening tuchtrechtspraak in de zeevaart |
Vastgesteld door | regering en Staten gezamenlijk |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
De oorspronkelijke regeling is ondertekend op 8 oktober 2007, gepubliceerd in P.B. 2007, no. 76, en in werking getreden op 9 oktober 2007.
Zie www.overheid.nl voor de historie van deze regeling vóór 10-10-10 via lokale regelingen en uitgebreid zoeken onder v.m. Nederlandse Antillen, met als zoekdatum 09-10-2010.
Geen
Ministeriële regeling ter uitvoering van de artikelen 6, derde lid, en 9 van de Landsverordening tuchtrechtspraak in de zeevaart
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
10-10-2010 | Geconsolideerde tekst (GT) | 21-07-2010 AB 2013, GT no. 387 | onbekend |
HOOFDSTUK 1 Definities en reikwijdte
In deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
§ 2. Het tuchtcollege voor de scheepvaart
De voorzitter en de plaatsvervangende voorzitter zijn personen:
die op grond van het afsluitend examen van een opleiding op het gebied van het recht aan de universiteit van de Nederlandse Antillen, het recht hebben verkregen om de in artikel 39, eerste lid, van de Landsverordening Universiteit Nederlandse Antillen bedoelde titel meester in de rechten of master of law te voeren; of
aan wie op grond van het afsluitend examen van een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs door een universiteit dan wel de Open Universiteit, waarop de Nederlandse Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, de graad van Bachelor op het gebied van het recht en tevens de graad van Master op het gebied van het recht is verleend; of
Tussen de voorzitter en de leden van het tuchtcollege, alsmede hun plaatsvervangers en de voorzitter en leden van de Commissie van Onderzoek, alsmede hun plaatsvervangers mag geen nauwe persoonlijke of zakelijke betrekking bestaan.
Tussen de voorzitter, de plaatsvervangende voorzitter, de leden en de plaatsvervangende leden van het tuchtcollege mag geen nauwe persoonlijke of zakelijke betrekking bestaan.
Voor de aanvang van hun werkzaamheden leggen de voorzitter, de plaatsvervangende voorzitter, de leden en de plaatsvervangende leden van het tuchtcollege in handen van de president van het Hof van Justitie de eed of de belofte af. Het formulier voor de eed of de belofte wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.
De voorzitter, de leden en de secretaris, alsmede hun plaatsvervangers, ontvangen een bij ministeriële regeling vast te stellen vacatiegeld, alsmede een vergoeding van reis- en verblijfkosten en van verdere verschotten.
De voorzitter, de leden en de secretaris, alsmede hun plaatsvervangers, mogen zich niet op enige wijze inlaten met partijen of hun raadslieden of gemachtigden over enige zaak die bij het tuchtcollege voor de scheepvaart aanhangig is, of waarvan zij weten of kunnen vermoeden dat deze bij het tuchtcollege voor de scheepvaart aanhangig zal worden gemaakt.
Zij zijn verplicht tot geheimhouding van de gegevens waarover zij bij de uitoefening van hun taak de beschikking krijgen en waarvan zij het vertrouwelijk karakter kennen of redelijkerwijs moeten vermoeden, behoudens voorzover enig wettelijk voorschrift hen tot mededeling verplicht of uit hun taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit.
§ 3. De procedure in eerste aanleg
Een verzoek en een klacht worden schriftelijk of elektronisch en met redenen omkleed ingediend bij de voorzitter van het tuchtcollege. Een klacht van een belanghebbende vermeldt de naam, het adres en de woonplaats van de klager. Een verzoek en een klacht bevatten voorts ten minste de volgende gegevens:
de naam en, voor zover bekend, het adres en de woonplaats van de kapitein of de scheepsofficier op wie het verzoek of de klacht betrekking heeft, en indien het verzoek of de klacht betrekking heeft op een scheepsofficier, de functie aan boord van het schip die de scheepsofficier ten tijde van de gewraakte gedraging vervulde;
Degene die het vooronderzoek uitvoert, onthoudt zich tijdens het verhoor van de betrokken kapitein of scheepsofficier van alles wat de strekking heeft een verklaring te verkrijgen, waarvan niet gezegd kan worden dat zij in vrijheid is afgelegd. De betrokken kapitein of scheepsofficier is niet tot antwoorden verplicht. Voor het verhoor wordt de betrokken kapitein of scheepsofficier medegedeeld dat hij niet verplicht is tot antwoorden.
Indien de voorzitter van oordeel is dat een verzoek of een klacht vatbaar is voor een minnelijke schikking, roept hij de minister of de klager, alsmede de betrokken kapitein of scheepsofficier op teneinde een zodanige schikking te beproeven. Indien een minnelijke schikking is getroffen, wordt het verzoek of de klacht ingetrokken.
De betrokken kapitein of scheepsofficier kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift van het verzoek of van de klacht, bedoeld in het eerste lid, of van de schriftelijke mededeling, bedoeld in het tweede lid, schriftelijk of elektronisch een verweerschrift indienen. De voorzitter kan deze termijn op verzoek van de betrokken kapitein of scheepsofficier verlengen.
De voorzitter bepaalt het tijdstip voor de mondelinge behandeling van de zaak ter zitting. De secretaris roept degene die het verzoek of de klacht heeft ingediend en de betrokken kapitein of scheepsofficier ten minste vier weken van tevoren bij aangetekende brief op voor de zitting. De betrokken kapitein of scheepsofficier is verplicht aan de oproeping gevolg te geven.
Indien de betrokken kapitein of scheepsofficier op de dagvaarding niet ter zitting verschijnt, kan het tuchtcollege de officier van justitie verzoeken de betrokkene te dagvaarden, met bevel tot medebrenging. Artikel 247, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
Het tuchtcollege kan getuigen en deskundigen voor de zitting oproepen en horen. De betrokken kapitein of scheepsofficier en zijn raadsman kunnen het tuchtcollege verzoeken dat ook andere getuigen en deskundigen worden opgeroepen en gehoord. Het tuchtcollege voldoet aan dit verzoek, tenzij het onderzoek daardoor wordt geschaad of het verzoek kennelijk onredelijk is.
De voorzitter, de gewone en de buitengewone leden, de secretaris en hun plaatsvervangers van de Commissie van Onderzoek, alsmede de door de Commissie van Onderzoek aangewezen deskundigen en de ambtenaren van de Scheepvaartinspectie, betrokken bij het onderzoek naar ongevallen ten behoeve van de Commissie van Onderzoek, kunnen door het tuchtcollege niet als getuige of deskundige worden opgeroepen.
Volgens hetzelfde tarief worden de kosten van de verrichtingen van de deurwaarders berekend.
Niet kunnen in de in deze landsverordening geregelde tuchtrechtelijke procedure als bewijs worden gebruikt, noch kunnen een of meer van de in artikel 20 genoemde tuchtmaatregelen worden gebaseerd op:
verklaringen van personen, afgelegd in het kader van het onderzoek van de Commissie van Onderzoek, dan wel afgelegd in het kader van het onderzoek door de aangewezen ambtenaar van de Scheepvaartinspectie, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Schepenwet, tenzij degene die de verklaring heeft afgelegd daarvoor uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven;
Ten behoeve van de in deze landsverordening geregelde tuchtrechtelijke procedure, waaronder het vooronderzoek, bedoeld in artikel 12, kunnen gegevensdragers als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b, c, d en f, met uitzondering van de uitspraak van de Commissie van Onderzoek zonder vermelding van naam, adres of identificatiegegevens van gelijksoortige aard ten aanzien van bij de scheepsramp betrokken personen, niet ter inzage worden gevorderd. Op verzoek kunnen verklaringen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a echter ter inzage worden gegeven, indien degene die de verklaring heeft afgelegd, daarvoor uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven en kan informatie als bedoeld in onderdeel c ter beschikking worden gesteld, indien degene wie de informatie betreft, daarvoor uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven.
Bij het opleggen van een of meer van de in het eerste lid genoemde tuchtmaatregelen kan het tuchtcollege tevens bepalen dat zijn beslissing, al dan niet met vermelding van de gronden waarop zij berust, in een of meer in de beslissing aangewezen tijdschriften of nieuwsbladen openbaar zal worden gemaakt.
Bij het opleggen van de tuchtmaatregelen, genoemd in het eerste lid, onder c en d, kan het tuchtcollege bepalen dat deze geheel of ten dele niet zullen worden ten uitvoer gelegd, tenzij het tuchtcollege bij een latere beslissing anders mocht bepalen op grond van het feit dat de betrokken kapitein of scheepsofficier zich voor het einde van een bij die oplegging te bepalen proeftijd van ten hoogste twee jaren heeft gedragen in strijd met de zorg die hij als een goed zeeman in acht behoort te nemen ten opzichte van de opvarenden, het schip, de lading, het milieu of het scheepvaartverkeer.
Indien het tuchtcollege in zijn uitspraak een schorsing van de vaarbevoegdheid heeft opgelegd, deelt de secretaris in zijn aangetekende brief aan de betrokken kapitein of scheepsofficier mede: de datum waarop de schorsing ingaat, de verplichting om zijn vaarbevoegdheidsbewijs vóór die datum in te leveren bij het in artikel 96 van het Bemanningsbesluit Arubaanse, Curaçaose en Sint Maartense zeeschepen genoemde Centraal register bemanningsgegevens, alsmede de gevolgen van het niet tijdig inleveren van het vaarbevoegdheidsbewijs op grond van het vierde lid van dit artikel. De secretaris zendt een afschrift van de schriftelijke beslissing van het tuchtcollege, alsmede van de aangetekende brief aan de betrokken kapitein of scheepsofficier tevens ter registratie aan het Centraal register bemanningsgegevens.
Indien de betrokken kapitein of scheepsofficier zijn vaarbevoegdheidsbewijs niet tijdig bij het Centraal register bemanningsgegevens inlevert, wordt de periode van schorsing van de vaarbevoegdheid van rechtswege verlengd met de termijn die is verstreken tussen de datum waarop de schorsing ingaat en de datum waarop het vaarbevoegdheidsbewijs daadwerkelijk is ingeleverd
§ 4. De procedure in hoger beroep
Tegen een beslissing van het tuchtcollege kan binnen zes weken na de dag van de verzending van de in artikel 21 bedoelde brief hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Justitie:
De griffier van het Hof van Justitie zendt binnen een week na ontvangst van het beroepschrift een afschrift daarvan aan de betrokken kapitein of scheepsofficier, aan de minister en aan de klager, voor zover het hoger beroep niet door hen is ingesteld, alsmede aan het tuchtcollege, en indien het tuchtcollege in zijn uitspraak een schorsing van de vaarbevoegdheid heeft opgelegd, tevens ter registratie aan het Centraal register bemanningsgegevens.