Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Sint Maarten

LANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, tot vaststelling van regels met betrekking tot het beoordelen van ambtenaren in dienst van Sint Maarten

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSint Maarten
OrganisatietypeKoninkrijksdeel
Officiële naam regelingLANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, tot vaststelling van regels met betrekking tot het beoordelen van ambtenaren in dienst van Sint Maarten
CiteertitelLandsbesluit beoordeling overheidsdienaren
Vastgesteld doorregering
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De oorspronkelijke regeling is ondertekend op 24 april 2003, gepubliceerd in P.B. 2003, no. 54, en in werking getreden op 7 juni 2003.

Zie www.overheid.nl voor de historie van deze regeling vóór 10-10-10 via lokale regelingen en uitgebreid zoeken, onder v.m. Nederlandse Antillen, met als zoekdatum 09-10-2010.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Landsverordening materieel ambtenarenrecht, artikel 15 en 17

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

10-10-2010geconsolideerde tekst (GT)

03-05-2013

AB 2013, GT no. 669

n.v.t.

Tekst van de regeling

Intitulé

LANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, tot vaststelling van regels met betrekking tot het beoordelen van ambtenaren in dienst van Sint Maarten

 

 

Artikel 1 begripsbepalingen
  • a.

    beoordeling: een op grond van dit landsbesluit vastgelegde waardering ten aanzien van het functioneren van de ambtenaar in een beoordelingsperiode;

  • b.

    beoordelingsautoriteit: de functionaris die de beoordeling vaststelt;

  • c.

    beoordelingsadviseur: de door de beoordelingsautoriteit aangewezen functionaris die binnen de dienst zorgdraagt voor de goede gang van zaken omtrent de personeelsbeoordeling;

  • d.

    functie: ieder samenhangend geheel van werkzaamheden en diensten dat door een ambtenaar wordt verricht;

  • e.

    gedragscriteria: aspecten van het arbeidsgedrag van belang voor het vormen van een oordeel over de functievervulling van de ambtenaar en toepasbaar op een veelheid van functies;

  • f.

    functiegezichtspunten: aspecten en afspraken met betrekking tot de functievervulling gebaseerd op de organisatiedoelstelling, functieomschrijving en de gestelde prioriteiten;

  • g.

    informant: de door de beoordelaars aangewezen functionaris, die inlichtingen van feitelijke aard over het functioneren van de te beoordelen ambtenaar kan verstrekken;

  • h.

    minister: de Minister van Algemene Zaken.

Artikel 2 het beoordelen
  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in het tweede tot en met vierde lid, geschiedt de beoordeling door een eerste en een tweede beoordelaar. De eerste beoordelaar is de directe chef van degene die wordt beoordeeld dan wel een andere door het betrokken diensthoofd aangewezen functionaris. De tweede beoordelaar is de directe chef van de eerste beoordelaar. Als beoordelingsautoriteit treedt op het betrokken diensthoofd.

  • 2.

    Ten aanzien van het staflid dat direct valt onder het diensthoofd is de eerste beoordelaar het betrokken diensthoofd en treedt als tweede beoordelaar op degene die wordt aangewezen door het betrokken diensthoofd. Als beoordelingsautoriteit treedt op het betrokken diensthoofd.

  • 3.

    De chef die direct valt onder het diensthoofd wordt beoordeeld door het betrokken diensthoofd. Als beoordelingsautoriteit treedt op de Secretaris-Generaal.

  • 4.

    Ten aanzien van het diensthoofd is de eerste beoordelaar de Secretaris-Generaal van het desbetreffende ministerie en is de minister van het desbetreffende ministerie de tweede beoordelaar. Is geen Secretaris-Generaal benoemd, dan treedt de minister van het desbetreffende ministerie op als eerste beoordelaar en de minister ad interim van het desbetreffende ministerie als tweede beoordelaar. Als beoordelingsautoriteit treedt op Voorzitter van de ministerraad.

Artikel 3 frequentie en tijdvak van beoordelen
  • 1.

    Een beoordeling vindt plaats in de gevallen, bedoeld in artikel 6 van de Bezoldigingsregeling ambtenaren.

  • 2.

    Voorts vinden beoordelingen plaats in de volgende gevallen:

    • a.

      indien ten aanzien van een ambtenaar met een tijdelijk dienstverband een vaste aanstelling wordt overwogen;

    • b.

      indien de beoordelaars van oordeel zijn dat het functioneren van de ambtenaar daartoe aanleiding geeft;

    • c.

      indien de beoordelingsautoriteit daartoe opdracht geeft;

    • d.

      indien de ambtenaar dit verzoekt.

  • 3.

    Een beoordelingsperiode beslaat een tijdvak van tenminste zes maanden en ten hoogste 12 maanden.

  • 4.

    Een beoordelingsperiode kan niet een periode of een deel van een periode omvatten waarover reeds een beoordeling is vastgesteld.

Artikel 4 criteria bij het opmaken van een beoordeling
  • 1.

    Een beoordeling wordt opgemaakt op grond van de functiegezichtspunten en gedragscriteria.

  • 2.

    Het opmaken van de beoordeling geschiedt met inachtneming van de voor betrokkene geldende functiebeschrijving dan wel, bij afwezigheid daarvan, de door of vanwege de beoordelingsautoriteit opgedragen werkzaamheden/taken en de daaraan verbonden functie-eisen. Eisen waarvan de ambtenaar buiten zijn schuld geen kennis droeg, blijven daarbij buiten beschouwing.

  • 3.

    Indien de feitelijk verrichte werkzaamheden afwijken van die welke in het tweede lid zijn bedoeld, worden die vermeld op het beoordelingsformulier.

Artikel 5 het opmaken van de beoordeling
  • 1.

    Een beoordeling wordt door de eerste beoordelaar in overleg met de tweede beoordelaar opgemaakt op het beoordelingsformulier zoals dat met de daarbij behorende instructie is gevoegd als bijlage bij dit landsbesluit. Indien tussen de beoordelaars eventueel over één of meer punten geen overeenstemming kan worden bereikt, maakt de eerste beoordelaar daarvan aantekening op het beoordelingsformulier.

  • 2.

    De beoordelaars maken vervolgens op het in het eerste lid bedoelde formulier een beoordelingsadvies op waarna het formulier door de beoordelaars wordt ondertekend.

  • 3.

    In de gevallen dat een beoordelingsautoriteit als beoordelaar optreedt, zijn het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    De eerste beoordelaar kan, al dan niet op verzoek van de te beoordelen ambtenaar, bepalen dat één of meer functionarissen die direct zicht hebben op het functioneren van de te beoordelen ambtenaar als informant optreden ten behoeve van de beoordelaars.

Artikel 6 de instemming van de beoordelingsautoriteit
  • 1.

    De beoordeling en het beoordelingsadvies, bedoeld in artikel 5, tweede en derde lid, worden zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vijf werkdagen, nadat die zijn opgemaakt ter kennis van de beoordelingsautoriteit gebracht.

  • 2.

    De beoordelingsautoriteit gaat na of hij zich op grond van eigen wetenschap met de beoordeling kan verenigen. De beoordelingsautoriteit kan op grond van gegronde argumenten wijzigingen in de beoordeling aanbrengen na overleg met de beoordelaars.

  • 3.

    De beoordelingsautoriteit beslist na overleg met de beoordelaars over de punten, waarop deze geen overeenstemming hebben bereikt.

  • 4.

    De beoordelingsautoriteit parafeert binnen vijf werkdagen na ontvangst de beoordeling voor een principeakkoord en geeft de beoordeling terug aan de eerste beoordelaar.

Artikel 7 het beoordelingsgesprek
  • 1.

    Zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 15 werkdagen na het opmaken van de beoordeling, wordt deze door de eerste beoordelaar besproken met de beoordeelde ambtenaar, waarbij hem de gelegenheid wordt geboden zijn mening daarover kenbaar te maken. De beoordeelde ambtenaar ontvangt daartoe uiterlijk vijf werkdagen voor het gesprek een afschrift van de over hem opgemaakte beoordeling.

  • 2.

    De beoordelingsadviseur kan bij het gesprek aanwezig zijn indien de eerste beoordelaar dit wenselijk acht of de beoordeelde ambtenaar daarom verzoekt.

  • 3.

    Na dat gesprek wordt een samenvatting van het beoordelingsgesprek gemaakt door de eerste beoordelaar. Hij geeft daarbij aan welke eventuele wijzigingen hij naar aanleiding van het gesprek voorstelt aan de beoordelingsautoriteit.

  • 4.

    Indien de beoordelingsadviseur ook aanwezig was bij het gesprek maakt hij een rapport inhoudende zijn bevindingen op. Hij doet dit rapport toekomen aan de beoordelingsautoriteit.

Artikel 8 het indienen van bezwaar
  • 1.

    De ambtenaar kan binnen vijf werkdagen na het beoordelingsgesprek schriftelijk bezwaar tegen de beoordeling indienen bij de beoordelingsautoriteit.

  • 2.

    De ambtenaar wordt in de gelegenheid gesteld het bezwaar binnen vijf werkdagen na de indiening ervan mondeling bij de beoordelingsautoriteit toe te lichten. Deze kan bepalen dat andere personen bij dit gesprek aanwezig zijn.

  • 3.

    De beoordelingsautoriteit stelt de beoordeling vervolgens vast en deelt de ambtenaar binnen vijf werkdagen, na te zijn gehoord, schriftelijk mee of en zo ja welke wijzigingen zij in de beoordeling heeft aangebracht. Daarbij vermeldt zij in voorkomend geval de redenen waarom niet of niet volledig aan de bezwaren is tegemoet gekomen.

  • 4.

    De ambtenaar tekent vervolgens de vastgestelde beoordeling voor gezien en ontvangt vervolgens een afschrift van de beoordeling dat door hem voor ontvangst wordt getekend.

  • 5.

    In de gevallen waarin een beoordelingsautoriteit als beoordelaar optreedt, zijn het eerste tot en met vierde lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9 vaststelling van de beoordeling
  • 1.

    Indien de ambtenaar geen bezwaar heeft ingediend binnen de in artikel 8, eerste lid, bedoelde termijn, stelt de beoordelingsautoriteit de beoordeling vast.

  • 2.

    De beoordeelde ambtenaar tekent vervolgens de vastgestelde beoordeling voor gezien en ontvangt vervolgens een afschrift van de beoordeling dat door hem voor ontvangst wordt getekend.

Artikel 10 administratief beroep
  • 1.

    De beoordeelde ambtenaar kan binnen een maand, nadat hij van de beslissing inzake de vaststelling van een beoordeling in kennis is gesteld of, nadat hij geacht kan worden op een andere wijze daarmee bekend te zijn geworden, schriftelijk een bezwaarschrift indienen bij de minister.

  • 2.

    De indiening van een bezwaarschrift schort de uitvoering van de beslissing waartegen beroep wordt gemaakt niet op.

Artikel 11 instelling van een commissie
  • 1.

    Tenzij het bezwaar, bedoeld in artikel 10, kennelijk niet-ontvankelijk of ongegrond is, wordt de ambtenaar binnen tien werkdagen na de ontvangst van het bezwaarschrift in de gelegenheid gesteld over zijn bezwaren te worden gehoord door een bij landsbesluit benoemde commissie. De ambtenaar kan tijdens de zitting waarin hij wordt gehoord gebruik maken van de diensten van een raadsman.

  • 2.

    Voor alle leden van de commissie geldt, dat zij niet direct bij de totstandkoming van de beslissing of weigering waartegen het bezwaar dient betrokken zijn geweest.

  • 3.

    De commissie bestaat uit twee door de minister voorgedragen personen en voorts uit een vertegenwoordiger, voorgedragen door de tot de Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken toegelaten ambtenarenorganisaties.

  • 4.

    De voorzitter wordt door de minister aangewezen uit de leden van de commissie.

  • 5.

    De commissie wordt bijgestaan door een beoordelingsadviseur en een secretaris aangewezen door de minister.

Artikel 12 de beslissing op het beroep
  • 1.

    De commissie brengt binnen tien werkdagen na het horen van de ambtenaar advies uit aan de minister.

  • 2.

    De minister deelt binnen tien werkdagen na ontvangst van het advies van de commissie aan de ambtenaar zijn beslissing op het door deze ingediende beroep mee. De minister licht de ambtenaar daarbij schriftelijk in welke wijzigingen hij in de beoordeling heeft aangebracht. Daarbij vermeldt hij in voorkomend geval de redenen waarom hij niet of niet volledig aan de bezwaren is tegemoet gekomen.

  • 3.

    Indien met deze beslissing niet of niet geheel aan het bezwaar van de ambtenaar wordt tegemoet gekomen, wordt hem in de mededeling, bedoeld in het tweede lid, tevens kenbaar gemaakt dat de beslissing op het bezwaar een beschikking is als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Regeling ambtenarenrechtspraak, en de termijn waarbinnen hij tegen deze beschikking bezwaar kan aantekenen bij het gerecht in ambtenarenzaken.

Artikel 13 aanhaling landsbesluit

Dit landsbesluit kan worden aangehaald als: Landsbesluit beoordeling overheidsdienaren.

Artikel 14 inwerkingtreding

[regelt de inwerkingtreding]

Bijlage

Bijlagen behorende bij Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, tot vaststelling van regels met betrekking tot het beoordelen van ambtenaren in dienst van Sint Maarten

 

Datum:

Naam Achternaam

Dienst Afdeling

Functienaam: Waardering Functie

Huidige schaal: Sinds:

Naam en functie 1ste beoordelaar:

Naam en functie 2ste beoordelaar:

Score

niet-leidinggevende

leidinggevende

A= niet acceptabel

tussen 15 en 29 punten

tussen 16 en 31 punten

B = meer begeleiding nodig

tussen 30 en 40 punten

tussen 32 en 47 punten

C = voldoende

tussen 45 en 59 punten

tussen 48 en 63 punten

D =meer dan voldoende

tussen 60en 74 punten

tussen 64 en 79 punten

E = uitmuntend

75 punten

80 punten

Afspraken m.b.t. uit te voeren taken

Overeengekomen

standaardnorm

Overeengekomen training hulpmiddelen & randvoorwaarden

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Oordeel over behaalde

resultaten

Gewenste gedrag van

medewerk(st)er

Score

 

Attitude

 

service gerichtheid

 

loyaliteit t.o.v. de organisatie

 

 

samenwerking met collega's

 

functioneren als team lid initiatief

nemen

 

 

 

Communicatie

 

mondeling communiceren

 

schriftelijk communiceren

 

 

openheid voor ideeën van collega's

 

 

 

Zelfstandigheid

 

zelf beslissingen nemen

 

op eigen benen durven staan

 

doordacht te werk geen

 

 

voor en nadelen van beslissingen overwegen

 

 

 

Planning

 

planning werkzaamheden

 

taakgericht

 

inspelen op veranderde omstandigheden

 

kwaliteit van het werk

 

 

kwantiteit van het werk

 

ordenen en indelen van het werk

 

tijdbesteding

 

 

 

kennis

 

inhoudelijke

 

praktische

 

 

 

 

leidinggeven

 

Voorbeeld functie

 

openheid voor ideeën van anderen

 

 

werkervaring

 

delegeren

 

conflict oplossen

 

behandeling van personeelsaangelegenheden

 

op juiste ogenblik beslissing nemen

 

realistische targetstelling

 

inschatten mankracht en know-how

 

 

orde op zaken weten te stellen

 

werkzaamheden doeltreffend coördineren

 

een steun voor de medewerk(st)er

Eind Score: Beoordelingsadvies:

Gedragsscore Bevordering

Salaristrede

Afsprakenscore

Opmerking beoordelaars:

Handtekening Datum

Opmerking medewerk(st)er:

Handtekening Datum

Handtekening beoordelingsautoriteit: Datum

TOELICHTING OP DE GEDRAGSCRITERIA

OP HET BEOORDELINGSFORMULIER ATTITUDE

1: doet geen moeite om cliënt van dienst te zijn; komt afspraken met cliënten niet na; is helemaal niet taakgericht bezig; regelmatig klachten over onbeschoft gedrag.

maakt voortdurend ruzie; is oncollegiaal; werkt niet goed samen met collega’s; is niet voor redelijke argumenten vatbaar; houdt star vast aan bestaande werkwijzen en gegroeide gewoonten; heeft een negatieve invloed op de sfeer.

2: toont weinig hulpvaardigheid jegens cliënt; komt afspraken wel eens niet na; kortaf in zijn kontakten; werkt soms niet goed samen met collega’s.

past zich niet gemakkelijk aan; optreden tegenover anderen is niet altijd correct; houdt onvoldoende rekening met de belangen van anderen; is af en toe niet taakgericht bezig.

3: behandelt de cliënt op correcte en vriendelijke wijze; komt afspraken altijd na; aanvaardt kritiek; houdt rekening met anderen; ziet de samenhang van zijn werk met het grotere geheel; werkt redelijk samen met collega’s; is voldoende taakgericht.

4: stelt cliënt volledig op zijn gemak; doet waar nodig follow-up; goede feedback over gedrag; sympathiek en collegiaal in zijn optreden, gemakkelijk in de omgang; heeft een goede invloed op de sfeer; werkt goed samen met collega’s; wordt door collega’s informeel geraadpleegd.

5: uitzonderlijke service aan cliënt; weet bedrijf op positieve wijze naar buiten te vertegenwoordigen; werkt heel goed samen met collega’s; regelmatig lovende feedback over gedrag.

COMMUNICATIE

1: vertelt niet waar hij mee bezig is, signaleert geen knelpunten; is niet of nauwelijks in staat zijn gedachten onder woorden te brengen.

2: beheerst de taal onvoldoende, laat zich nog wel eens door zijn emoties overheersen, spelling en opbouw van correspondentie moet beter, moet aangespoord worden om te zeggen waar hij mee bezig is.

3: taalgebruik en -beheersing geven geen reden tot opmerkingen, de redactie van correspondentie voldoet, geeft uit eigen beweging aan waarmee hij geconfronteerd wordt en geeft zijn mening daarover.

4: weet zich goed uit te drukken, genuanceerd, helder en bondig, formuleert goed, open persoon die gemakkelijk communiceert.

5: glasheldere betoogtrant, zeer duidelijke en logische opbouw van correspondentie, luistert zeer goed naar anderen, kan in iedere situatie goed communiceren.

ZELFSTANDIGHEID

1: heeft voortdurend aanwijzingen en controle nodig; valt vaak terug op anderen; er is geen lijn of plan in de aanpak te onderkennen; vertoont “vluchtgedrag”.

2: heeft soms aanwijzingen en controle nodig; is niet altijd even doelmatig en planmatig in zijn aanpak; valt soms terug op anderen.

3: vervult zijn werkzaamheden vrijwel zonder aanwijzingen en controle; pakt zijn werk in het algemeen doelmatig aan; vraagt waar nodig om hulp en kan na een enkele aanwijzing weer zijn werkzaamheden hervatten.

4: heeft slechts bij hoge uitzondering nadere aanwijzingen nodig en geeft dan zelf aan wat en wanneer hij nadere begeleiding nodig heeft; geeft blijk zijn werk goed te plannen; realiseert de gestelde doelen op doelmatige wijze.

5: heeft geen enkele aanwijzing nodig om zijn werkzaamheden op een zeer doelmatige wijze binnen de gestelde termijnen te realiseren; functioneert volledig autonoom.

PLANNING

1: plant slecht; haalt nooit de doelstellingen; houdt afspraken niet in de gaten; signaleert geen stagnaties; doet geen moeite zijn plan bij te stellen.

2: heeft aanwijzingen nodig om te plannen; heeft hulp en controle nodig bij het plannen; is weinig doelmatig.

3: plant vrijwel zonder aanwijzingen; heeft voldoende inzicht in de doelstelling; kan een plan van aanpak redelijk formuleren; vraagt indien nodig naar suggesties om verder te gaan.

4: heeft vrijwel geen aanwijzingen nodig om te plannen en geeft zelf aan waar hij hulp nodig heeft; kan zijn werk goed plannen en realiseert altijd de gestelde doelen.

5: heeft helemaal geen aanwijzingen nodig om zijn werkzaamheden te plannen; behaalt altijd de gestelde doelen voor de afgesproken termijn.

KENNIS

1: ontbreekt zondermeer aan de elementaire kennis.

2: dient zijn kennis te verdiepen; heeft beperkte kennis; houdt de ontwikkelingen in zijn vakgebied niet bij.

3: bezit de benodigde theoretische en praktische kennis; houdt zich op de hoogte van de ontwikkelingen in zijn vakgebied.

4: bezit een goede kennis; is zeer goed op de hoogte van de ontwikkelingen binnen en buiten het vakgebied.

5: bezit zeer goede en uitgebreide kennis; beheerst het vakgebied volkomen; is zeer geïnteresseerd in de ontwikkelingen binnen andere relevante werkgebieden; wordt door buitenstaanders erkend als expert.

LEIDINGGEVEN

1: mist overwicht; ziet breder verband niet, houdt geen rekening met veranderingen en verwerkt deze niet in de planning en de organisatie van de werkzaamheden van de groep; handhaaft de status quo; wordt niet aanvaard door de groep.

2: heeft nog iets te weinig gezag; moet tot het nemen van onplezierige maatregelen gedwongen worden; is nog onvoldoende bezig met veranderingen en ontwikkelingen; toont weinig initiatieven.

3: wordt door de groep en de omgeving geaccepteerd; houdt rekening met de mening van anderen; beargumenteert een eventueel afwijkende visie; stimuleert en motiveert op voldoende wijze.

4: wordt door de groep en de omgeving op handen gedragen; zorgt voor goede onderlinge verhoudingen; instrueert en leidt zijn mensen op goede wijze op; heeft oog voor noodzakelijke veranderingen en initieert deze; betrouwbaar.

5: uitstekend leider; uitstekend gevoel voor de belangen van zowel de organisatie als de medewerkers; heeft uitstraling; is realistisch.

SCORE MOGELIJKHEDEN

Voor het onderdeel “gedragscriteria” kan er per gezichtspunt minimaal 1 punt en maximaal 5 punten worden gescoord.

SCORE INTERPRETATIE BIJ DE GEDRAGSCRITERIA

20% van het gewenst gedrag: 1 punt

40% van het gewenst gedrag: 2 punten

60% van het gewenst gedrag: 3 punten

80% van het gewenst gedrag: 4 punten

100% van het gewenst gedrag: 5 punten

Voor het onderdeel “resultaten van gemaakte afspraken” kunnen minimaal 10 en maximaal 50 punten worden gescoord.

20% van de gemaakte afspraken: 10 punten.

40% van de gemaakte afspraken: 20 punten.

60% van de gemaakte afspraken: 30 punten.

80% van de gemaakte afspraken: 40 punten.

100 % van de gemaakte afspraken: 50 punten.

EINDSCORE VOOR NIET LEIDINGGEVENDEN:

Tussen 15 en 29 punten: Score A

Tussen 30 en 44 punten: Score B

Tussen 45 en 59 punten: Score C

Tussen 60 en 74 punten: Score D

75 punten Score E

EINDSCORE VOOR LEIDINGGEVENDEN:

Tussen 16 en 31 punten: Score A

Tussen 32 en 47 punten: Score B

Tussen 48 en 63 punten: Score C

Tussen 64 en 79 punten: Score D

80 punten: Score E

EINDSCORE VAN DE BEOORDELING

A: BEOORDEELDE VERTOONDE TEKORTKOMINGEN EN FUNCTIONEERDE DAARDOOR VER BENEDEN DE EISEN DIE DE UITOEFENING VAN DE FUNCTIE STELT;

B: BEOORDEELDE VERTOONDE TEKORTKOMINGEN, ECHTER ZONDER DAT DE UITOEFENING VAN DE FUNCTIE ONAANVAARDBAAR WERD GESCHAAD;

C: BEOORDEELDE VOLDEED VOLDOENDE AAN DE EISEN DIE DE UITOEFENING VAN DE FUNCTIE STELT;

D: BEOORDEELDE VOLDEED MEER DAN VOLDOENDE AAN DE EISEN DIE DE UITOEFENING VAN DE FUNCTIE STELT;

E: BEOORDEELDE VOLDEED MAXIMAAL AAN DE EISEN DIE DE UITOEFENING VAN DE FUNCTIE STELT.