Organisatie | Sint Maarten |
---|---|
Organisatietype | Koninkrijksdeel |
Officiële naam regeling | LANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, ter uitvoering van artikel 11, derde lid, van de Dienstplichtverordening |
Citeertitel | Militair keuringsreglement |
Vastgesteld door | regering |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
De oorspronkelijke regeling is ondertekend op 14 maart 1995, gepubliceerd in P.B. 1995, no. 37, en in werking getreden op 22 april 1995.
Zie www.overheid.nl voor de historie van deze regeling vóór 10-10-10 via lokale regelingen en uitgebreid zoeken, onder v.m. Nederlandse Antillen, met als zoekdatum 09-10-2010.
Dienstplichtverordening, artikel 11
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
10-10-2010 | geconsolideerde tekst (GT) | 03-05-2013 AB 2013, GT no. 751 | n.v.t. |
Zij die in werkelijke dienst zijn of zijn geweest, kunnen, ondanks de aanwezigheid van een afwijking, door de Inspecteur Geneeskundige Dienst van het betrokken deel van de krijgsmacht geschikt worden verklaard voor de dienst bij dat deel van de krijgsmacht, indien deze verwacht dat de afwijking hen niet zal verhinderen de dienst naar behoren te verrichten zonder de eigen gezondheid of die van anderen te schaden.
Bijlage I behorende bij het Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, ter uitvoering van artikel 11, derde lid, van de Dienstplichtverordening.
LIJST VAN AANDOENINGEN EN GEBREKEN, LEIDEND TOT ONGESCHIKTHEID
1.0 ALGEMENE LICHAAMSGESTELDHEID
1.2 Ernstige aangeboren afwijkingen;
1.3 Afwijkingen van de algemene lichaamsontwikkeling;
1.4 In het oog lopende mismaaktheid;
1.5 Blijvende, ernstige voedingsstoornissen;
1.6 Verwondingen, waarvan ernstige blijvende stoornissen te verwachten zijn;
1.7 Vervroegd optredende ernstige ouderdomsverschijnselen;
2.1 Ernstige, acute of chronische afwijkingen c.q. aandoeningen van het bloed of de bloedbereidende organen;
2.2 Ernstige stoornissen van de bloeddrukregulatie zonder aanwijsbare oorzaak;
2.3 Ernstige endocriene stoornissen;
2.4 Chronische stoornissen, ten gevolge van een gebrek aan vitaminen of sporenelementen;
2.7 Intoxicaties met ernstige restverschijnselen;
2.8 Chronische of recidiverende aandoeningen, veroorzaakt door parasieten, bacteriën, virussen of schimmels;
2.9 Ernstige aandoeningen van allergische aard;
2.11 Auto-immuun en overige systeemaandoeningen;
2.12 Ernstige stofwisselingsstoornissen;
3.0 NIEUWVORMINGEN VAN EN VREEMDE VOORWERPEN IN HET LICHAAM
3.1 Kwaadaardige nieuwvormingen;
3.2 Goedaardige nieuwvormingen van blijvende aard, die qua lokalisatie leiden tot ernstige stoornissen;
3.4 Vreemde voorwerpen of concrementen, die leiden tot ernstige (functie)stoornissen;
4.0 ZIEKTEN VAN HUID EN BEWEGINGSAPPARAAT
4.1 Chronische aandoeningen van de huid, al dan niet van infectieuze aard;
4.3 Chronische spieraandoeningen, die leiden tot ernstige functiebeperkingen;
4.4 Ernstige chronische aandoeningen van pezen, peesschede, peesvliezen, peesbladen of banden;
4.5 Chronische aandoeningen van een of meer slijmbeurzen;
4.6 Scheuring, verslapping, verplaatsing of aangeboren geheel of gedeeltelijk gemis van spieren, pezen of banden met ernstige functiebeperkingen;
4.7 Slecht genezen botbreuken, die (kunnen) leiden tot ernstige functiebeperkingen;
4.8 Ernstige, chronische aandoeningen van beenvlies, bot, beenmerg of kraakbeen;
4.9 Ernstige, recidiverende ontwrichtingen;
4.10 Ernstige functiestoornis van een of meer gewrichten;
4.11 Ernstige, chronische aandoeningen van de gewrichten;
4.12 Hardnekkig oedeem van enig lichaamsdeel in belangrijke graad;
5.1 Ernstige aandoeningen van de bloedvaten, die leiden tot verwijding, vernauwing of verstopping;
5.2 Ernstige, chronische aandoeningen van de lymfevaten of klieren;
5.3 Een of meer grote of uitgebreide varices waardoor stoornissen zijn ontstaan of te verwachten zijn;
6.1 Chronische verworven aandoeningen van het centraal zenuwstelsel;
6.2 Chronische of recidiverende aandoeningen van het perifere zenuwstelsel;
6.3 Aangeboren stoornissen van het zenuwstelsel;
6.4 Chronische aandoeningen van het autonome zenuwstelsel;
6.5 Na ziekte of letsel van het zenuwstelsel overgebleven of te verwachten restverschijnselen;
6.8 Ernstige vormen van migraine;
6.9 Onwillekeurige bewegingen;
6.11 Neurotische stoornissen, persoonlijkheidsstoornissen, gedragsstoornissen;
6.12 Exogene, endogene depressies;
6.13 Verslaving aan psychotrope stoffen;
6.18 Gebrekkige ontwikkeling van verstandelijke vermogens zodat de persoon ongeschikt is om in dienst te worden geoefend;
7.1 Gemis van beenweefsel van de hersenschedel;
7.2 Inwendige misvormingen van de neus, waardoor de neusademhaling ernstig bemoeilijkt wordt;
7.3 Ernstige, chronische aandoeningen van de neusbijholten;
7.4 Weefselgemis van lip, gehemelte of bovenkaak met slik- of spraakstoornissen;
7.5 Ernstige misvorming van de onder- of bovenkaak;
7.6 Chronische aandoeningen van de mondslijmvliezen;
7.7 Ernstige cariës van het gebit;
7.8 Chronische aandoeningen van een speekselklier of haar afvoergang;
7.9 Gemis van een belangrijk deel van de tong;
7.10 Ernstige, chronische aandoeningen van de tong;
7.11 Littekenvorming of vergroeiing in de mondholte met functiebeperking;
7.12 Ernstige spraakstoornissen;
7.13 Gemis of ernstige misvorming van een oorschelp, al dan niet gepaard gaande met belemmering in het functioneren;
7.14 Chronische aandoeningen van de uitwendige gehoorgang(en);
7.15 Chronische aandoeningen van trommelvlies, middenoor of binnenoor;
7.16 Chronische aandoeningen van de buizen van Eustachius;
7.17 Iedere perceptieve gehoorvermindering, zodanig dat spraakverstaan is verminderd;
7.18 Chronische stoornissen van het evenwichtsorgaan;
7.19 Ernstige, chronische lucht-, ruimte-, wagen- of zeeziekte;
7.20 Chronische aandoeningen van het traanapparaat;
7.21 Chronische aandoeningen van de oogleden;
7.22 Chronische aandoeningen van de oogbol;
7.23 Aandoeningen van het netvlies / iris / choroidea;
7.24 Aandoeningen van de cornea;
7.25 Ernstige vertroebelingen van het glasvocht;
7.26 Ernstige beperkingen van het gezichtsveld;
7.27 Chronische aandoeningen van de gezichtszenuw;
7.30 Chronische accommodatiestoornis van een oog;
7.31 Verminderde gezichtsscherpte;
a. myopie:bij ten hoogste 6 dioptrieën een gezichtsvermogen van minder dan 0,5 op beide ogen;
b. hypermetropie: een correctie van meer dan 3 dioptrieën;
c. astigmatisme : een correctie van meer dan 4 dioptrieën;
d. anisometropie:meer dan 4 dioptrieën verschil in correctie tussen beide ogen;
7.33 Ernstige ex- of enophthalmus;
7.34 Bewegingsstoornissen van een of meer oogbolspieren, gepaard gaande met diplopie;
7.36 Scheelzien in belangrijke graad;
8.1 Abnormale stand van het hoofd ten opzichte van de romp;
8.3 Fistelvorming van de slokdarm, luchtpijp of strottenhoofd;
8.4 Ernstige, chronische aandoeningen van de mond/keelholte, het strottenhoofd of luchtpijp;
8.5 Ernstige, chronische heesheid of stemzwakte;
8.6 Gemis of verlamming van een stemband;
8.7 Chronische aandoeningen of vernauwing van de luchtpijp;
8.8 Chronische aandoeningen, vernauwingen, verwijding of uitstulping van de slokdarm;
8.9 Halsrib, gepaard gaande met belemmering in het functioneren;
9.1 Misvorming of chronische aandoeningen van een borstklier;
9.2 Ernstige misvorming van de borstkast;
9.3 Chronische bronchitis (CARA);
9.4 Chronische vernauwing of verwijding van een of meer bronchiën;
9.5 Chronische aandoeningen van de longen (waaronder longtuberculose dan wel bestaande of te verwachten gevolgen van die ziekte);
9.8 Gemis van longweefsel in belangrijke mate;
9.10 Chronische pleuritis die leidt tot functiebeperkende pleura adhaesies;
9.11 Chronische aandoeningen van mediastinum of middenrif;
9.12 Fistel van de borstholte;
9.13 Aandoeningen van het hart of de hartvliezen;
9.14 Verwijding, degeneratie of belangrijke vergroting van het hart;
9.15 Klepgebreken van het hart of van de grote vaten;
9.16 Vernauwing of verstopping van de kransslagaderen;
9.17 Ernstige ritmestoornissen van het hart;
10.1 Chronische stoornissen van de spijsvertering;
10.2 Chronische aandoeningen van het slijmvlies van het maagdarmkanaal;
10.4 Ernstige stoornis van de peristaltiek van het maagdarmkanaal;
10.5 Ernstige lokale vernauwing, verwijding of uitstulping van het maagdarmkanaal;
10.6 Fistel van een der spijsverteringsorganen;
10.7 Chronische of recidiverende uitzakking van de endeldarm;
10.8 Ernstige, chronische anaalfissuren;
10.10 Chronische of recidiverende aambeien;
10.11 Chronische buikvliesontsteking;
10.12 Verkleving van de buikingewanden, gepaard gaande met ernstige klachten;
10.13 Ernstige aandoeningen van de lever;
10.14 Chronische aandoeningen van de galblaas of galwegen, dan wel het gemis van de galblaas;
10.15 Recidiverende galsteenvorming;
10.16 Chronische aandoeningen van de milt of het gemis van de milt;
10.17 Chronische aandoeningen van de alvleesklier;
10.18 Ernstige ingewandsbreuk;
10.19 Gemis, ernstige misvorming of chronische aandoeningen van een (de) nier(en) of urine- afvoerwegen;
10.20 Recidiverende niersteenvorming of niersteenkoliek;
10.21 Ernstige chronische aandoeningen van de urineblaas;
10.22 Aanwezigheid van een of meer blaasstenen;
10.23 Ernstige, chronische aandoeningen van de prostaat;
10.24 Terugkerende haematurie;
10.25 Hardnekkige albuminurie, tenzij deze van orthostatische aard is;
10.26 Gemis, misvorming of chronische aandoeningen van de uitwendige geslachtsorganen;
10.27 Chronische aandoeningen van een teelbal, bijbal of zaadstreng;
10.28 Het niet of niet geheel ingedaald zijn van een of beide teelballen, indien dit gepaard gaat met ernstige belemmering van het functioneren in dienst;
10.29 Hydro- of varicocele, gepaard gaande met belemmering van het functioneren in dienst;
10.30 Chronische aandoeningen van de inwendige geslachtsorganen;
11.1 Chronische ontstekingen, vergroeiingen, verplaatsingen, en degeneratieve aandoeningen van hals-, borst-, of lendenwervels, hun tussenwervelschijven of hun gewrichten;
11.2 Ernstige standafwijkingen van de wervelkolom;
11.3 Abnormale stand van het schoudergewricht of het schouderblad, al dan niet gepaard gaande met functiebeperkingen;
11.4 Abnormale stand of misvorming van het heupgewricht, al dan niet gepaard gaande met functiebeperkingen;
11.5 Gemis van een arm, hand, been of voet;
11.6 Ernstige verkorting, verkromming of misvorming van een of beide armen of benen;
11.7 Abnormale stand of misvorming van een hand, gepaard gaande met functiebeperkingen;
11.8 Gemis, abnormale stand of verstijving van een of meer vingers of delen daarvan, gepaard gaande met ernstige functiebeperkingen;
11.9 Ernstige, abnormale stand van een of beide knieën;
11.10 Gemis, verplaatsing of abnormale beweeglijkheid van een knieschijf, gepaard gaande met functiebeperkingen;
11.12 Geheel of gedeeltelijk gemis, verstijving of abnormale stand van een of meer tenen, gepaard gaande met functiebeperkingen;
11.13 Hardnekkige eeltvorming, gepaard gaande met ernstige functiebeperkingen;
11.15 Ernstige misvorming of chronische aandoeningen van een of meer nagels, gepaard gaande met belemmering in het functioneren.
Bijlage II behorende bij het Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, ter uitvoering van artikel 11, derde lid, van de Dienstplichtverordening.
EISEN WAARAAN EEN DIENSTPLICHTIGE MOET VOLDOEN
Ten behoeve van de keuringen voor de krijgsmacht gelden bepaalde normen voor de lichamelijke en geestelijke geschiktheid van de te keuren personen.
Bij de beslissing een persoon geschikt te verklaren, dient terdege te worden ingeschat, welke zware prestaties, tijdens en na opleiding en oefening van de keurling verwacht worden. Een grondige anamnese aangevuld met een lichamelijk onderzoek is van belang.
Teneinde goed te kunnen functioneren in de militaire dienst dient een persoon:
A. Niet te lijden aan aandoeningen of gebreken waardoor de kans op verslechtering van de gezondheid door dienstverrichtingen, leidend tot dienstongeschiktheid, optreedt;
B. Niet beperkt te zijn in de volgende algemene activiteiten van het dagelijks leven in de militaire dienst:
1. het kunnen volgen van elementaire vorming of basisopleiding voor wat betreft intelligentie en fysieke vaardigheid;
2. het kunnen onderhouden van goede communicatie voor wat betreft spraak, gehoor, gezichtsvermogen en uiterlijk voorkomen;
3. het kunnen handhaven van een goede (persoonlijke) hygiëne;
4. het zich kunnen aanpassen aan en handhaven in een voor hem vreemde disciplinair ingestelde groepssituatie;
5. het mogen nuttigen en kunnen verdragen van versterkte militaire voeding;
6. het gebruik kunnen maken van militaire kleding, schoeisel en uitrustingsstukken.
De lichaamslengte van 2,00 meter of meer, of minder dan 1,60 meter zal leiden tot ongeschiktheid.
Indien het lichaamsgewicht minder dan 50 kg bedraagt zal dit leiden tot ongeschiktheid.
Indien het gewicht bij een bepaalde lengte boven de maximum grens stijgt, dient de huidplooi dikte meting ter bepaling van het vetpercentage te volgen.
Indien het percentage bij mannen van
bedraagt, volgt ongeschiktheid verklaring.
Het kleuronderscheidingsvermogen dient veilig te zijn.
De visus mag zonder bril niet lager zijn dan 0,8 voor beide ogen. De manifeste hypermetropie van elk oog afzonderlijk mag niet meer bedragen dan 1,5 dioptrie. Hij mag voor dienstwerkzaamheden geen bril dragen.
De fluisterspraak voor bas- en sisklanken mag niet op een kortere afstand dan zes meter op het ene oor en vier meter op het andere oor worden verstaan.
Rug en ledematen moeten zodanig zijn dat de zwaarste inspanningen gedurende lange tijd verdragen moeten kunnen worden.
Bijlage III behorende bij het Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, ter uitvoering van artikel 11, derde lid, van de Dienstplichtverordening.
1. De keurling dient geen psychiatrische afwijkingen te hebben, zoals gesteld in de Bijlage I.
2. Hij dient te beschikken over voldoende mate van stressbestendigheid zodat hij bestand is tegen onheuse bejegening van het publiek, tegen het vervullen van nachtdiensten en tegen het dienst doen bij verhoogde waakzaamheid.
3. Hij dient zich voldoende loyaal op te stellen tegenover de overheid, al of niet onder invloed van beloningen of sancties door de dienstleiding.
4. Hij dient zich in voldoende mate te kunnen aanpassen aan de militaire organisatie, de militaire leiding accepteren en het Nederlandse normen- en waardenstelsel kunnen respecteren.
5. Hij moet voldoende sociaal vaardig zijn en zonder al te grote problemen in groepsverband kunnen werken.
-voldoende nuchter van aard te zijn en beslist niet onverschillig
-niet vreesachtig te zijn en niet overdreven bedachtzaam
-voldoende stabiel te zijn d.w.z. paniekbestendig
7. Hij moet zich voldoende correct weten te gedragen en over voldoende zelfdiscipline beschikken.
8. Hij moet geen last van heimwee krijgen als hij een langere tijd van huis is.
9. Zijn algemene ontwikkeling en zijn kennis van de Nederlandse taal dient zodanig te zijn dat hij de instructies en opdrachten van de dienstleiding begrijpt.