Organisatie | Sint Maarten |
---|---|
Organisatietype | Koninkrijksdeel |
Officiële naam regeling | LANDSVERORDENING tot vaststelling van een regeling met betrekking tot het secundair beroepsonderwijs en de educatie |
Citeertitel | Landsverordening secundair beroepsonderwijs en educatie |
Vastgesteld door | regering en Staten gezamenlijk |
Onderwerp | onderwijs |
Eigen onderwerp |
De oorspronkelijke regeling is ondertekend op 22 mei 2008, gepubliceerd in P.B. 2008, no. 37, en in werking getreden op 7 juni 2008, met terugwerkende kracht in 1 augustus 2004.
Deze regeling is, voor zover zij betrekking heeft op de educatie, nog niet in werking getreden.
Zie www.overheid.nl voor de historie van deze regeling vóór 10-10-10 via lokale regelingen en uitgebreid zoeken, onder v.m. Nederlandse Antillen, met als zoekdatum 09-10-2010.
Onbekend
Regeling model diploma en certificaat s.b.o.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
30-05-2015 | wijziging artikelen 12 en 36 | 17-04-2015 AB 2015, no.9 | onbekend | ||
10-10-2010 | 30-05-2015 | geconsolideerde tekst (GT) | 19-04-2014 A.B. 2013, GT no. 795 | onbekend |
Secundair beroepsonderwijs is gericht op de theoretische en praktische voorbereiding voor de uitoefening van beroepen waarvoor een beroepskwalificerende opleiding is vereist of dienstig kan zijn. Het secundair beroepsonderwijs bevordert tevens de algemene vorming en de persoonlijke ontplooiing van de deelnemers en draagt bij tot het maatschappelijk functioneren. Secundair beroepsonderwijs sluit aan op het voorbereidend secundair beroepsonderwijs. Beroepsonderwijs omvat niet hoger onderwijs.
Educatie is gericht op de bevordering van de persoonlijke ontplooiing ten dienste van het maatschappelijk functioneren van degenen die niet meer leerplichtig zijn, door de ontwikkeling van kennis, inzicht, vaardigheden en houdingen op een wijze die aansluit bij hun behoeften, mogelijkheden en ervaringen alsmede bij maatschappelijke behoeften. Waar mogelijk sluit de educatie aan op het ingangsniveau van het secundair beroepsonderwijs. Educatie omvat geen activiteiten op het niveau van het hoger onderwijs.
De minister kan op aanvraag van het bevoegd gezag van een instelling een opleiding erkennen, verzorgd door die instelling. Erkenning houdt in dat aan de met goed gevolg afgelegde examens of onderdelen van examens van die opleiding een diploma of certificaat als bedoeld in artikel 30 is verbonden. Voorwaarde voor erkenning is dat de desbetreffende instelling voor die opleiding in acht neemt hetgeen bij of krachtens deze landsverordening is bepaald ten aanzien van:
De aanvraag om erkenning wordt ingediend bij de minister. Indien de gegevens bij de aanvraag onjuist of niet volledig zijn, stelt de minister binnen twee weken na indiening van de aanvraag de aanvrager in de gelegenheid om binnen een door de minister te bepalen termijn alsnog te voorzien in de vereiste gegevens, waarna de aanvraag door de minister terstond voor advies wordt verzonden aan de ROA.
De minister beslist binnen vijf maanden nadat de aanvraag om erkenning voor advies is gezonden aan de ROA. Indien de beschikking niet binnen vijf maanden kan worden gegeven, stelt de minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
Het in het eerste lid bedoelde bevoegd gezag verstrekt de minister op diens verzoek de nodige inlichtingen omtrent de instelling. Het bevoegd gezag doet de minister jaarlijks vóór 1 februari een verslag toekomen omtrent de werkzaamheden van de instelling voor zover betrekking hebbend op opleidingen. Het verslag bevat tevens het aantal deelnemers per opleiding en het aantal uitgereikte certificaten en diploma's, bedoeld in artikel 30.
De minister kan op aanvraag van het bevoegd gezag van een instelling een licentie verlenen voor het verzorgen van een cursus educatie. Een licentie houdt in dat de instelling bevoegd is deze cursus educatie te verzorgen. Voorwaarde voor het verkrijgen van een licentie is dat de instelling voor die cursus in acht neemt hetgeen bij of krachtens deze landsverordening is bepaald ten aanzien van:
Het in het eerste lid bedoelde bevoegd gezag verstrekt de minister op diens verzoek de nodige inlichtingen omtrent de instelling. Het bevoegd gezag doet de ministerjaarlijks vóór 1 februari een verslag toekomen omtrent de werkzaamheden van de instelling voor zover betrekking hebbend op cursussen educatie. Het verslag bevat tevens het aantal deelnemers per cursus en het aantal uitgereikte verklaringen, bedoeld in artikel 30, derde lid.
Bij de uitvoering van hun taak dragen de instellingen die bekostigde opleidingen verzorgen onverminderd het bij of krachtens deze landsverordening bepaalde, mede zorg voor:
Het bevoegd gezag stelt om het andere jaar een verslag omtrent de kwaliteitszorg vast en legt dit voor eenieder ter inzage in de gebouwen van de instelling. Het bevoegd gezag zendt het verslag vóór 1 mei van dat jaar aan de aan de onderwijsinspectie en de minister. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden regels gesteld omtrent de inrichting van het verslag en de onderwerpen waarover verslag moet worden gedaan.
Voordat de minister een beschikking treft op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, geeft hij aan het bevoegd gezag een waarschuwing op grond van zijn bevindingen ten aanzien van de kwaliteit van de opleiding, en doet hij daarvan mededeling in het Centraal register. De minister geeft niet eerder toepassing aan artikel 7, eerste lid, onderdeel a, dan nadat:
Voordat de minister een beschikking treft op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel b, geeft hij aan het bevoegd gezag een waarschuwing, onder bepaling van een termijn waarbinnen aan die waarschuwing gevolg moet zijn gegeven en desgewenst overleg met of namens hem dienaangaande plaats kan vinden. De termijn waarbinnen aan de waarschuwing gevolg moet zijn gegeven, bedraagt ten minste drie maanden.
Het Centraal register secundair beroepsonderwijs is een systematisch geordende verzameling gegevens met betrekking tot de opleidingen die door de instellingen worden verzorgd. De minister is belast met de aanleg, het beheer en de bekendmaking van het register en met het verstrekken van informatie uit het register.
Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen nadere regels worden vastgesteld met betrekking tot het verstrekken van informatie uit het Centraal register. Daarbij kan worden bepaald dat voor het verstrekken van informatie aan anderen dan de bevoegde gezagsorganen van de instellingen waarop deze landsverordening betrekking heeft, een vergoeding verschuldigd is.
De kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, geschiedt vóór 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het eerste studiejaar waarin de inschrijving voor de opleiding niet meer openstaat. Indien de kennisgeving niet tijdig geschiedt, blijft de inschrijving voor de opleiding open staan totdat de kennisgeving alsnog overeenkomstig de eerste volzin heeft plaatsgevonden.
Eindtermen zijn als zodanig omschreven kwaliteiten op het gebied van kennis, inzicht, vaardigheden en in voorkomende gevallen beroepshoudingen, waarover degene die de opleiding voltooit, met het oog op het maatschappelijk en beroepsmatig functioneren dient te beschikken, en die in voorkomende gevallen betekenis hebben voor de doorstroming naar vervolgonderwijs.
Aan de in het eerste lid bedoelde opleidingen kunnen ten behoeve van individuele deelnemers voorbereidende en ondersteunende activiteiten worden toegevoegd ter bevordering van het kunnen instromen in en met gunstig gevolg voltooien van de opleiding. Deze activiteiten maken geen deel uit van de opleiding. Voorbereidende en ondersteunende activiteiten zijn bestemd voor deelnemers wier vooropleiding naar het oordeel van het bevoegd gezag onvoldoende uitzicht biedt op verwezenlijking van de eindtermen van de opleiding binnen redelijke tijd.
Indien ten aanzien van een bepaald beroep bij of krachtens een landsverordening vereisten zijn vastgesteld ten aanzien van de kwaliteiten op het gebied van kennis, inzicht, vaardigheden of beroepshoudingen waarover degenen die een opleiding gericht op dat beroep voltooien, moeten beschikken, neemt de minister deze vereisten in acht bij de vaststelling van de eindtermen voor opleidingen.
Met het oog op de totstandkoming van een landelijke kwalificatiestructuur, gericht op de aansluiting tussen het aanbod van het secundair beroepsonderwijs en de maatschappelijke behoeften daaraan, mede in het licht van de arbeidsmarktperspectieven voor afgestudeerden, draagt de minister, in voorkomende gevallen in overeenstemming met de minister wie het gezien de aard van de in artikel 17, tweede lid, bedoelde vereisten mede aangaat, zorg voor het vaststellen en onderhouden van een samenhangend en gedifferentieerd geheel van eindtermen, onderverdeeld in deelkwalificaties, voor opleidingen die voor de desbetreffende bedrijfstakken of beroepencategorieën van betekenis zijn.
Daartoe worden bij ministeriële regeling, de ROA gehoord, uiterlijk 1 november voorafgaand aan het studiejaar waarin de ministeriële regeling in werking treedt per opleiding vastgesteld:
ten aanzien van welke deelkwalificaties die verplicht zijn voor het behalen van het diploma van de desbetreffende opleiding sprake dient te zijn van aanvullende kwaliteitsborging, met dien verstande dat de aanvullende kwaliteitsborging ten minste de kleinst mogelijke meerderheid van het totale aantal verplichte deelkwalificaties van die opleiding omvat.
Elke opleiding kan met inachtneming van artikel 16, derde lid, in de leerweg lerend werken of in de leerweg werkend leren worden verzorgd.
De studielast van elke opleiding wordt uitgedrukt in normatieve studiejaren. Een normatief studiejaar telt veertig weken van elk veertig uren studie, daaronder mede begrepen de beroepspraktijkvorming. De studielast bedraagt voor de onderscheiden in artikel 16, eerste lid, onderdelen a tot en met e, genoemde opleidingen het volgende aantal normatieve studiejaren:
Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat de opleidingen zodanig zijn ingericht dat de deelnemers de eindtermen binnen de vastgestelde studieduur kunnen bereiken.
De beroepspraktijkvorming wordt verzorgd op grondslag van een overeenkomst inzake de beroepspraktijkvorming, gesloten door de in artikel 23 genoemde partijen. De overeenkomst regelt de rechten en verplichtingen van partijen, en bevat met inachtneming van het dienaangaande bij of krachtens deze landsverordening bepaalde, ten minste bepalingen over:
Het bedrijf dat of de organisatie die de beroepspraktijkvorming verzorgt, draagt zorg voor de begeleiding van de deelnemers binnen het bedrijf. Het bevoegd gezag beoordeelt of de deelnemer het in het tweede lid, onderdeel c, bedoelde deel van de eindtermen heeft gerealiseerd. Met betrekking tot andere deelkwalificaties dan die waarop de aanvullende kwaliteitsborging betrekking heeft, betrekt het bevoegd gezag bij die beoordeling het oordeel van het bedrijf onderscheidenlijk de organisatie, met inachtneming van de desbetreffende in de onderwijs- en examenregeling op te nemen regels.
Indien het bevoegd gezag na het sluiten van de overeenkomst inzake de beroepspraktijkvorming vaststelt dat de stageplaats niet of niet volledig beschikbaar is, de begeleiding tekortschiet of ontbreekt, dan wel sprake is van andere omstandigheden die maken dat de beroepspraktijkvorming niet naar behoren zal kunnen plaatsvinden, zorgt het bevoegd gezag ervoor dat een toereikende vervangende voorziening beschikbaar wordt gesteld.
Het examen van een opleiding omvat een onderzoek naar de kennis, het inzicht, de vaardigheden en, in voorkomende gevallen, de beroepshoudingen die de kandidaat zich bij voltooiing van de opleiding moet hebben eigen gemaakt, alsmede de beoordeling van de uitkomsten van dat onderzoek aan de hand van de eindtermen.
De minister draagt zorg voor aanvullende kwaliteitsborging van de daartoe op grond van artikel 18, tweede lid, onderdeel d, aangewezen deelkwalificaties. Deze wordt onder zijn bevelen uitgevoerd door het examenbureau. Aanvullende kwaliteitsborging houdt voorzieningen in die waarborgen dat de inhoud en het niveau van de examens ten minste zijn afgestemd op de eindtermen.
Het bevoegd gezag benoemt de leden van de examencommissie uit de leden van het personeel van de instelling die met het verzorgen van onderwijs in die opleiding of opleidingen zijn belast en, wat de beroepspraktijkvorming betreft, uit personen die met het verzorgen daarvan voor die opleiding of opleidingen zijn belast.
Ten behoeve van het afnemen van het examen wijst de examencommissie, al dan niet uit haar midden, examinatoren aan. Als examinator kunnen slechts worden aangewezen leden van het personeel van de instelling die met het verzorgen van het desbetreffende onderwijs in de desbetreffende onderwijseenheid zijn belast en, wat de beroepspraktijkvorming betreft, uit personen die met het verzorgen van het desbetreffende onderricht zijn belast.
Het bevoegd gezag stelt voor elke door de instelling verzorgde opleiding of cursus educatie een onderwijs- en examenregeling vast. De onderwijs- en examenregeling wordt vastgesteld vóór 15 april voorafgaand aan het studiejaar en omvat, voor zover van toepassing, ten minste:
Het bevoegd gezag maakt voor de aanvang van het studiejaar een studiegids openbaar. De studiegids maakt het de aanstaande deelnemer mogelijk, zich een goed beeld te vormen van de inhoud en inrichting van het onderwijs en de examens aan de instelling en omvat in elk geval de onderwijs- en examenregeling van de onderscheiden opleidingen en cursussen educatie.
Het bevoegd gezag voorziet, al dan niet tezamen met een of meer andere bevoegde gezagsorganen, in een commissie waarbij deelnemers beroep kunnen aantekenen tegen beslissingen van de examencommissie of van de examinatoren alsmede in een reglement betreffende het in de tweede zinsnede bedoelde beroep. De leden van de beroepscommissie mogen geen lid zijn van het bevoegd gezag of van de examencommissie, noch mogen zij examinator zijn.
De bewijzen van bekwaamheid, bedoeld in artikel 34, eerste lid, onderdeel c, zijn de bewijzen van bekwaamheid genoemd in de bijlage behorende bij artikel 36 van de Landsverordening voortgezet onderwijs die ten minste onderwijsbevoegdheid geven voor de eerste drie klassen van de scholen voor het hoger algemeen voortgezet onderwijs en het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs.
Eenieder die gebruik wenst te maken van onderwijsvoorzieningen en examenvoorzieningen, dient zich door het bevoegd gezag van de instelling als deelnemer te laten inschrijven. Eenieder die uitsluitend wenst te worden toegelaten tot examenvoorzieningen, dient zich door het bevoegd gezag als examendeelnemer te laten inschrijven. Voor de inschrijving als examendeelnemer is aan het bevoegd gezag een door dat gezag te bepalen vergoeding verschuldigd.
De inschrijving staat uitsluitend open voor degene ten aanzien van wie het bevoegd gezag beslist dat hij tot de instelling wordt toegelaten, onverminderd het vijfde lid. Het bevoegd gezag kan het nemen van de beslissing over de toelating opdragen aan een door hem in te stellen toelatingscommissie. Het bevoegd gezag regelt alsdan de bevoegdheden en de werkzaamheden van de toelatingscommissie.
In afwijking van het derde lid staat de inschrijving voor een assistent-opleiding of basisberoepsopleiding open voor eenieder, met dien verstande dat het bevoegd gezag van een bijzondere instelling kan aangeven dat degenen die wensen te worden ingeschreven, geacht worden de grondslag en de doelstellingen van de instelling te respecteren. De inschrijving kan worden geweigerd dan wel ingetrokken indien de betrokkene de grondslag en de doelstellingen van die instelling niet respecteert. De inschrijving aan een bijzondere instelling kan worden ingetrokken indien is gebleken dat de betrokkene van die inschrijving en de daaraan verbonden rechten misbruik heeft gemaakt door in ernstige mate afbreuk te doen aan de eigen aard van die instelling. De intrekking van de inschrijving geschiedt schriftelijk en is met redenen omkleed. De inschrijving kan niet worden ingetrokken op grond van de tweede volzin indien voor betrokkene geen gelegenheid bestaat de opleiding aan een andere instelling te volgen, onverminderd artikel 40, vijfde lid.
Het bevoegd gezag kan de inschrijving voor een bepaalde assistent-opleiding of basisberoepsopleiding als bedoeld in artikel 16, eerste lid, opschorten voor zover en voor zolang de organisatorische en technische capaciteit voor het verzorgen van die opleiding, ook na aantoonbare inspanningen van het bevoegd gezag om te komen tot een toereikende capaciteit, daartoe naar zijn oordeel noodzaakt. Met inachtneming van de in de eerste volzin bedoelde beperkingen geschiedt de inschrijving in de volgorde van aanmelding voor de desbetreffende opleiding, volgens in de onderwijs- en examenregeling te geven regels van procedurele aard.
De toelating tot cursussen educatie staat uitsluitend open voor degene die niet meer leerplichtig is.
Definitieve verwijdering van een deelnemer die leerplichtig is, vindt niet plaats dan nadat het bevoegd gezag ervoor heeft zorg gedragen dat een andere instelling, al dan niet in de zin van deze landsverordening, bereid is de deelnemer toe te laten. Indien aantoonbaar gedurende acht weken zonder succes is gezocht naar een andere instelling, kan in afwijking van de eerste volzin tot definitieve verwijdering worden overgegaan.
Het bevoegd gezag gaat niet over tot inschrijving voor een basisberoepsopleiding dan nadat de deelnemer blijkens een door het bevoegd gezag verricht onderzoek blijk heeft gegeven van geschiktheid voor het desbetreffende onderwijs. Deelnemers die in het bezit zijn van het diploma beroepsvoorbereidend onderwijs praktijkvariant dan wel afstudeervariant, worden geacht blijk te hebben gegeven van geschiktheid voor het desbetreffende onderwijs.
Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen,kan een openbaar orgaan worden ingesteld dat tot doel heeft een openbare instelling in stand te houden, al dan niet samen met openbare scholen voor funderend onderwijs als bedoeld in de Landsverordening funderend onderwijs of openbare scholen als bedoeld in de Landsverordening voortgezet onderwijs.
Het landsbesluit, houdende algemene maatregelen, bedoeld in het eerste lid, voorziet in ieder geval in een regeling omtrent:
de wijze van benoeming, herbenoeming, schorsing en ontslag van de bestuursleden, met dien verstande dat de leden van het bestuur worden benoemd door de minister en dat ten minste een derde deel, doch geen meerderheid, van die leden wordt benoemd op bindende voordracht van de ouders van de leerlingen die zijn ingeschreven bij de instelling;
De minister kan, indien de nodige gelden ter beschikking staan, op aanvraag van het bevoegd gezag van een instelling besluiten dat een opleiding ten aanzien waarvan het bevoegd gezag een erkenning heeft verkregen op grond van artikel 3, voor bekostiging in aanmerking wordt gebracht. Bij inwilliging van de aanvraag ontstaat de aanspraak op bekostiging met ingang van het studiejaar daaropvolgend.
Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, wordt vastgesteld de wijze waarop de in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde behoefte wordt bepaald, en worden nadere voorschriften gegeven met betrekking tot de indiening en behandeling van aanvragen om bekostiging op grond van het eerste lid. Bij het vaststellen van deze voorschriften geldt als uitgangspunt dat op de aanvraag wordt beslist binnen negen maanden na ontvangst daarvan.
Voor voorbereidende en ondersteunende activiteiten als bedoeld in artikel 16, vierde lid, voor zover betrekking hebbend op assistent-opleidingen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel a, alsmede ten behoeve van de kosten voor gehandicapte deelnemers, kan de minister een afzonderlijke vergoeding toekennen.
Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden voor zover van toepassing geregeld:
de wijze waarop de vergoedingen worden beschikbaar gesteld aan de instellingen, daaronder in elk geval begrepen regels over de betalingswijze, de betalingstermijnen, voor zover van toepassing de bevoorschotting en het al dan niet mede voor andere alsdan nader aan te wijzen doeleinden mogen aanwenden van de vergoedingen;
De minister kan besluiten dat een opleiding, verzorgd door een instelling, niet meer voor bekostiging in aanmerking komt, indien niet langer sprake is van voldoende behoefte aan die opleiding. De wijze waarop wordt vastgesteld dat niet langer sprake is van voldoende behoefte, wordt geregeld bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, met dien verstande dat daartoe in elk geval arbeidsmarktonderzoek wordt gerekend.
Bij een besluit als bedoeld in het eerste lid bepaalt de minister het tijdstip waarop de aanspraak op bekostiging voor een bepaalde opleiding ontnomen wordt zodanig dat de ingeschreven deelnemers de opleiding waarvoor zij zijn ingeschreven, aan dezelfde of aan een andere instelling binnen een redelijke tijd kunnen voltooien.
Aan een instelling kunnen contractactiviteiten worden verricht, bestaande uit werkzaamheden voor eigen rekening ten behoeve van derden. Deze activiteiten kunnen worden verricht indien zij verband houden met werkzaamheden waarvoor de instelling een erkenning heeft verkregen als bedoeld in artikel 3 of een licentie als bedoeld in artikel 4, en voor zover deze werkzaamheden daardoor niet worden geschaad.
Bij deze akte verbindt de overdragende rechtspersoon zich tevens tot de overdracht van de gebouwen, terreinen en roerende zaken ten behoeve waarvan vergoeding wordt genoten en die haar eigendom zijn. Deze akte geldt tevens als akte van levering bedoeld in artikel 89 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. In de akte wordt tevens bepaald dat de rechtspersoon aan wie wordt overgedragen het personeel met ingang van de datum van overdracht in gelijke betrekkingen aan de instelling benoemt.
Onverminderd de voorgaande leden is het zonder toestemming van de minister vervreemden of aan enig beperkt recht onderwerpen van gebouwen, terreinen en roerende zaken, ten behoeve waarvan vergoeding wordt genoten, nietig. De akten van overdracht van gebouwen en terreinen die na overdracht voor onderwijs bestemd blijven, zijn, voor zover zij aan registratierecht en overdrachtsbelasting zijn onderworpen, hiervan vrijgesteld.
Tot leraar aan een instelling kan slechts worden aangesteld of benoemd hij die ingevolge de artikelen 34 en 35 bevoegd is tot het geven van onderwijs.
Het bevoegd gezag benoemt, schorst en ontslaat de directeuren, de adjunct-directeuren, de leraren en het overige personeel.
Het bevoegd gezag van een instelling draagt ervoor zorg dat afschriften van de in artikel 34 bedoelde bewijzen van bekwaamheid, van de in artikel 34 bedoelde verklaringen omtrent het gedrag, alsmede van de akte van aanstelling dan wel akte van benoeming van het aan de instelling verbonden personeel worden bewaard. Het bevoegd gezag stuurt een afschrift van elke akte van aanstelling dan wel akte van benoeming aan de onderwijsinspectie.
Het bevoegd gezag van een openbare instelling kan het nemen van besluiten mandateren, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de bevoegdheid zich tegen de mandaatverlening verzet. Een door de gemandateerde binnen de grenzen van zijn bevoegdheid genomen besluit geldt als besluit van het bevoegd gezag. De mandaatgever blijft bevoegd de gemandateerde bevoegdheid uit te oefenen.
Het bevoegd gezag van de instelling stelt een representatief te achten vertegenwoordiging van ouders, leerlingen en personeel ten minste twee maal per jaar in de gelegenheid de algemene gang van zaken in de instelling met hem te bespreken. Voorts komen het bevoegd gezag en de vertegenwoordigers van ouders, leerlingen en personeel bijeen indien daarom onder opgave van redenen door een van hen wordt verzocht. De besprekingen kunnen namens het bevoegd gezag worden gevoerd.
De minister kan op aanvraag van het bevoegd gezag van een instelling besluiten dat een cursus educatie ten aanzien waarvan het bevoegd gezag een licentie heeft verkregen op grond van artikel 4, voor bekostiging in aanmerking wordt gebracht. Bij inwilliging van de aanvraag ontstaat de aanspraak op bekostiging met ingang van het studiejaar daaropvolgend.
Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, wordt vastgesteld de wijze waarop de in het tweede lid bedoelde behoefte wordt bepaald en worden nadere voorschriften gegeven met betrekking tot de indiening en behandeling van aanvragen om bekostiging op grond van het eerste lid, alsmede met betrekking tot de wijze van bekostiging. Bij het vaststellen van deze voorschriften geldt als uitgangspunt dat op de aanvraag wordt beslist binnen negen maanden na ontvangst daarvan.
De minister kan besluiten dat een cursus educatie, verzorgd door een instelling, niet meer voor bekostiging in aanmerking komt, indien niet langer sprake is van voldoende behoefte aan die opleiding. De wijze waarop wordt vastgesteld dat niet langer sprake is van voldoende behoefte, wordt geregeld bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen.
Bij een besluit op grond van het eerste lid bepaalt de minister het tijdstip waarop de aanspraak op bekostiging voor een bepaalde cursus educatie ontnomen wordt zodanig dat de ingeschreven deelnemers de cursus waarvoor zij zijn ingeschreven aan dezelfde instelling of aan een andere instelling binnen een redelijke tijd kunnen voltooien.
Bij de uitoefening van het toezicht op opleidingen die zijn gericht op een beroep waarvoor bij of krachtens landsverordening vereisten zijn gesteld op het gebied van kennis, inzicht, vaardigheden en in voorkomende gevallen beroepshoudingen, waarover degene die de opleiding voltooit moet beschikken met het oog op het beroepsmatig functioneren, pleegt de onderwijsinspectie overleg met door de minister aangewezen ambtenaren.
Bij de uitoefening van het toezicht richt de onderwijsinspectie zich op de kwaliteit van de werkzaamheden van de instellingen. Het toezicht omvat in elk geval het toezicht op de uitvoering door het bevoegd gezag van de kwaliteitszorg, bedoeld in artikel 6, eerste lid. Elke opleiding en cursus educatie wordt ten minste eenmaal per zes jaar onderworpen aan het in de tweede volzin bedoelde toezicht.
In het kader van de uitoefening van het toezicht blijft de onderwijsinspectie voorts bekend met de toestand van het onderwijs, en ziet zij toe op de naleving van de op het onderwijs betrekking hebbende voorschriften. De onderwijsinspectie draagt door overleg met het bevoegd gezag en personeel van de instellingen bij aan de ontwikkeling van het onderwijs.
Ter uitvoering van artikel 66, eerste lid, tweede en derde volzin, stelt de minister op voordracht van de onderwijsinspectie een of meer visitatiecommissies in. Een visitatiecommissie bestaat uit een door de minister te bepalen aantal en door hem op voordracht van de onderwijsinspectie te benoemen onafhankelijke deskundigen, onder wie een voorzitter. De benoeming geschiedt voor de duur van de werkzaamheden van de visitatiecommissie.
De visitatiecommissie maakt een verslag van haar werkzaamheden en bevindingen, daaronder begrepen een samenvatting met het oog op publicatie in het Centraal register. Zij zendt dit verslag door tussenkomst van de onderwijsinspectie aan de minister. De minister maakt het verslag, vergezeld van zijn oordeel, openbaar binnen acht weken nadat het verslag door hem is ontvangen. Hij neemt de samenvatting op in het Centraal register.
Voordat de visitatiecommissie tot verzending van haar verslag overgaat, stelt zij de betrokken instellingen in de gelegenheid daarvan kennis te nemen en desgewenst met haar binnen een door haar te bepalen redelijke termijn overleg te plegen. Indien binnen de in de eerste volzin bedoelde termijn geen overleg heeft plaatsgevonden dan wel in dat overleg geen overeenstemming wordt bereikt over door de betrokken instellingen gewenste wijzigingen van het verslag, wordt daarvan in een bijlage bij dat verslag melding gemaakt met alle in verband daarmee van belang zijnde gegevens.
Het bevoegd gezag alsmede het personeel van de instellingen en degenen die belast zijn met de verzorging van de beroepspraktijkvorming, zijn gehouden alle door de onderwijsinspectie of in voorkomende gevallen de leden van de visitatiecommissie gevraagde inlichtingen over de instelling, het onderwijs, de examens en de beroepspraktijkvorming te geven.
De onderwijsinspectie ziet, in het bijzonder vanwege de belangen van de deelnemers, toe op het onderwijs in de zin van deze landsverordening dat wordt verzorgd zonder dat daarvoor een erkenning als bedoeld in artikel 3 of een licentie als bedoeld in artikel 4 is verleend. Artikel 68 is van overeenkomstige toepassing.
De minister pleegt in elk geval tweemaal per jaar overleg met een vertegenwoordiging van de bevoegde gezagsorganen en het personeel van de instellingen waaraan erkende opleidingen en cursussen educatie met licentie worden verzorgd over aangelegenheden van algemeen beleid met betrekking tot het secundair beroepsonderwijs en de educatie.