Organisatie | Sint Maarten |
---|---|
Organisatietype | Koninkrijksdeel |
Officiële naam regeling | Landsverordening regelende een algemene, de gehele bevolking omvattende, verplichte weduwen- en wezenverzekering |
Citeertitel | Landsverordening Algemene Weduwen- en Wezenverzekering |
Vastgesteld door | regering en Staten gezamenlijk |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | sociale zekerheid |
Externe bijlage | MvT PB 1965, no. 194 / AB 2013, GT no. 522 |
Geen
Onbekend.
Landsbesluit, houdende algemene maatregelen,ter uitvoering van artikel 6, vierde lid, van de Landsverordening Algemene Weduwen- en Wezenverzekering
Landsbesluit, houdende algemene maatregelen,ter uitvoering van artikel 26, zesde lid, van de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering en artikel 29, zesde lid, van de Landsverordening Algemene Weduwen- en Wezenverzekering
Gezamenlijke regeling AOV/AWW en loonbelasting
Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, ter uitvoering van artikel 3, vierde lid, en 21d van de Landsverordening op de loonbelasting, juncto artikel 8, negende lid, van de Landsverordening ongevallenverzekering, artikel 8, eerste lid, van de Landsverordening ziekteverzekering, artikel 22, derde lid, van de Landsverordening algemene verzekering bijzondere ziektekosten, artikel 29, derde lid, van de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering en artikel 32, derde lid, de Landsverordening Algemene Weduwen- en Wezenverzekering
Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, ter uitvoering van artikel 16, vijfde lid, van de Landsverordening Algemene Weduwen- en Wezenverzekering en artikel 13, vierde lid, van de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-05-2018 | 10-10-2010 | 01-07-2020 | artikel 11, 12, 29 | 02-03-2018 AB 2018, 13 | . |
01-01-2016 | 01-05-2018 | art. 7, 8, 10, 11, 26, 29 | 23-11-2015 AB, 2015, 31 | Onbekend. | |
22-12-2015 | 01-01-2013 | 01-01-2016 | art. 11, 12 | 23-11-2015 AB, 2015, 31 | Onbekend. |
30-05-2015 | 01-01-2013 | Artikelen 43, 46 en 50 | 17-04-2015 AB 2015, no. 9 | onbekend | |
10-10-2010 | 30-05-2015 | geconsolideerde tekst (GT) | 19-04-2013 AB 2013, GT no. 522 | onbekend |
HOOFDSTUK I Algemene bepalingen
Voor de toepassing van het bij of krachtens deze landsverordening bepaalde wordt verstaan onder:
Degenen, metterwoon Sint Maarten gaat verlaten, maar binnen een jaar weer in Sint Maarten komen wonen, worden geacht ook tijdens hun afwezigheid in Sint Maarten te hebben gewoond, tenzij blijkt, dat zij tijdens hun afwezigheid op het grondgebied van Nederland of van een vreemde Staat hebben gewoond.
Voor de toepassing van deze landsverordening wordt met overlijden gelijk gesteld vermoedelijk overlijden.
De bepalingen van deze landsverordening voor weduwen zijn van overeenkomstige toepassing op weduwnaars.
In de gevallen, waarin ingevolge het bepaalde in het voorgaande lid aan instanties van Sint Maarten bevoegdheden zijn toegekend, zijn de bepalingen van deze landsverordening en van de tot haar uitvoering genomen besluiten van toepassing met inachtneming van de wijzigingen, die de aard van het onderwerp vordert.
HOOFDSTUK II Kring van de verzekerden
Indien een verzekerde ophoudt verzekerde te zijn, eindigt zijn verzekering voor wat de aanspraken op weduwen- en wezenpensioen betreft, voor zover niet reeds een overeenkomstige regeling buiten Sint Maarten op hem van toepassing is, niet eerder dan zes weken na de dag met ingang van welke hij heeft opgehouden verzekerde te zijn.
§ 1. Het recht op weduwen- en wezenpensioen
De weduwe van een verzekerde heeft, zolang zij nog geen 62 jaar oud is, recht op een weduwenpensioen overeenkomstig de bepalingen van deze landsverordening.
Kinderen zonder familierechtelijke betrekkingen met een vader die niet aangemerkt kunnen worden als kinderen als bedoeld in het tweede lid worden gelijkgesteld met kinderen die als gevolg van het overlijden van de moeder ouderloos zijn geworden, voor zolang geen wijziging van omstandigheden heeft plaatsgevonden.
De minister kan, de Bank gehoord, bepalen dat met kinderen als bedoeld in het eerste lid worden gelijkgesteld kinderen, die nog geen 15 jaar oud zijn, die ouderloos zijn of wier ouders onbekend zijn of in geval het kinderen zonder familierechtelijke betrekkingen met een vader betreft, wier moeder is overleden en over wie de overleden verzekerde de pleegouderlijke zorg uitoefende.
De kinderen tot wie de verzekerde man niet in familierechtelijke betrekking stond, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, hebben recht op wezenpensioen indien de wettelijke vertegenwoordiger van voornoemde kinderen ten genoegen van de Bank schriftelijk heeft aangetoond dat deze kinderen in een gezinsverband met de overleden verzekerde man samen leefden.
§ 2. De bedragen van het weduwen- en het wezenpensioen
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, bedraagt het weduwenpensioen voor een weduwe die invalide is of die een of meer kinderen heeft die geheel te harer laste komen en recht hebben op wezenpensioen, NAf 856,- per maand.
NAf 800,- per maand [geldt t/m 31 december 2010]
NAf 829,- per maand [geldt voor de periode 1 januari 2011 t/m 31 december 2011]
Een weduwe is invalide, indien zij ten gevolge van een ziekte of gebrek blijvend buiten staat geacht moet worden om met arbeid, die voor haar krachten en bekwaamheid is berekend de helft te verdienen van hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde vrouwen van soortgelijke bekwaamheid met arbeid gewoonlijk verdienen.
Aanpassing van de pensioenbedragen heeft plaats met ingang van de eerste dag van enig kalenderjaar op basis van de stijging die het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie voor de maand augustus daaraan voorafgaande aangeeft ten opzichte van het prijsindexcijfer voor de maand augustus van het voorafgaande jaar.
Het wezenpensioen bedraagt voor een kind, dat door het overlijden van de verzekerde ouderloos is geworden, NAf 313,- per maand, indien het jonger is dan 10 jaar en NAf 343,- per maand indien het 10 jaar of ouder, doch nog geen 15 jaar is.
NAf 292,- per maand en respectievelijk NAf 320,- per maand [geldt t/m 31 december 2010]
NAf 303,- per maand en respectievelijk NAf 332,- per maand [geldt voor de periode 1 januari 2011 t/m 31 december 2011]
Het wezenpensioen bedraagt voor een kind, dat door het overlijden van de verzekerde vaderloos onderscheidenlijk moederloos is geworden, NAf 287,- per maand, indien het jonger is dan 10 jaar en NAf 313,- per maand indien het 10 jaar of ouder, doch nog geen 15 jaar is.
NAf 268,- per maand en respectievelijk NAf 292,- per maand [geldt t/m 31 december 2010]
NAf 278,- per maand en respectievelijk NAf 303,- per maand [geldt voor de periode 1 januari 2011 t/m 31 december 2011]
Het wezenpensioen bedraagt voor een kind als bedoeld in artikel 9, vijfde lid, NAf 343,- per maand, voor zover het voldoet aan artikel 9, eerste lid, onderdelen a of b, en NAf 394,- per maand, voor zover het voldoet aan artikel 9, eerste lid, onderdelen c of d. Artikel 11, vijfde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing op een wezenpensioen ter zake van invaliditeit.
NAf 320,- per maand en respectievelijk NAf 369,- per maand [geldt t/m 31 december 2010]
NAf 332,- per maand en respectievelijk NAf 382,- per maand [geldt voor de periode 1 januari 2011 t/m 31 december 2011]
§ 3. Toekenning, ingang, betaling en einde van het weduwen- en wezenpensioen
Waar in deze paragraaf wordt gesproken van pensioen wordt daaronder verstaan het weduwenpensioen en het wezenpensioen.
Het pensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgende op die, waarin het recht op pensioen is ontstaan, met dien verstande, dat het pensioen niet vroeger kan ingaan dan 12 maanden vóór de eerste dag van de maand volgende op die, waarin de aanvraag is ingediend of waarin ambtshalve toekenning heeft plaats gehad. De Bank kan voor bijzondere gevallen van het bepaalde in de vorige volzin afwijken.
Wanneer een weduwe een ander machtigt om het pensioen in ontvangst te nemen onderscheidenlijk een verleende machtiging intrekt, wordt daaraan gevolg gegeven met ingang van een betalingstermijn, aanvangend na de dag, waarop de machtiging wordt ingediend onderscheidenlijk waarop van haar intrekking mededeling wordt gedaan, doch niet later dan de eerste dag van de tweede maand na de dag van indiening onderscheidenlijk intrekking van de machtiging.
Indien een krachtens deze landsverordening gepensioneerde in een gesticht of door of vanwege een instelling van weldadigheid, door het openbaar gezag erkend wordt verzorgd of verpleegd en de kosten van verzorging of verpleging geheel of gedeeltelijk ten laste komen van een openbaar lichaam of een instelling van weldadigheid als vorenbedoeld, kan op verzoek van het desbetreffende orgaan het pensioen over volle kalendermaanden, gelegen binnen de duur van de verzorging of verpleging, voor zover het over die maanden nog niet is uitbetaald, aan het desbetreffende orgaan worden uitbetaald, met dien verstande dat aan dat orgaan niet meer wordt uitbetaald dan de te zijnen laste komende kosten van verzorging of verpleging bedragen.
Voor zover in verband met het bepaalde in het voorgaande lid het pensioen niet werd uitbetaald aan de gepensioneerde of diens wettelijke vertegenwoordiger, wordt het na het overlijden van de gepensioneerde voor zover nodig in afwijking van het in artikel 21 bepaalde, tot en met de laatste dag van de maand, waarin het overlijden heeft plaats gehad, uitbetaald aan het in het voorgaande lid bedoelde orgaan.
De termijnen van het pensioen, die niet zijn ingevorderd binnen twee jaar na de eerste dag waarop zij konden worden ingevorderd, worden niet uitbetaald.
Na het overlijden van degene, aan wie een pensioen is toegekend, wordt het pensioen tot en met de laatste dag van de maand waarin het overlijden heeft plaats gehad, uitbetaald aan de persoon of personen, die daarvoor naar het oordeel van de Bank op billijkheidsoverwegingen in aanmerking komt onderscheidenlijk komen, mits deze daartoe binnen zes maanden na het overlijden een verzoek bij de Bank heeft onderscheidenlijk hebben ingediend.
Na het overlijden van degene, aan wie een pensioen is toegekend, wordt een bedrag ineens, gelijk aan driemaal het aan de overledene toegekende pensioen, uitbetaald aan de persoon of personen, die daarvoor naar het oordeel van de Bank op billijkheidsoverwegingen in aanmerking komt, onderscheidenlijk komen, mits deze daartoe binnen zes maanden na het overlijden een verzoek bij de Bank heeft, onderscheidenlijk hebben ingediend.
Aan de weduwe, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel b, wordt een uitkering ineens verleend ter grootte van het bedrag, dat haar aan weduwenpensioen zou toekomen, indien zij niet was hertrouwd, doch ten hoogste ter grootte van het jaarbedrag van het weduwenpensioen.
Degene die gehouden is tot vergoeding van de schade door de weduwe, weduwnaar of wezen geleden als gevolg van het overlijden van de verzekerde man of vrouw, is voor het pensioen van de weduwe weduwnaar of wezen, toegekend krachtens deze landsverordening, aansprakelijk jegens de Bank.
Hetgeen ten onrechte aan pensioen is uitbetaald kan worden teruggevorderd dan wel op latere pensioenbetalingen in mindering worden gebracht, wanneer het ten onrechte uitbetalen het gevolg is van het niet verstrekken van inlichtingen of het verstrekken van onjuiste inlichtingen door degene aan wie het pensioen is toegekend, door diens wettelijke vertegenwoordiger of door degene aan wie het pensioen is uitbetaald.
De Bank is bevoegd om op grond van verdragen, convenanten andersoortige overeenkomsten met uitvoerders van instellingen van sociale voorzieningen, het pensioen van een gerechtigde te verminderen ter ontneming van een ten onrechte verkregen voordeel van de gerechtigde op het gebied van sociale voorzieningen.
De in het eerste en tweede lid bedoelde vermindering kan ineens geschieden indien het ten onrechte genoten voordeel niet groter is dan een derde deel van het door de Bank verstrekte weduwen- en wezenpensioen. In alle andere gevallen kan de vermindering niet meer bedragen dan een derde deel van het weduwen- of wezenpensioen.
HOOFDSTUK IV De op te brengen middelen
De middelen tot dekking van de ingevolge deze landsverordening uit te keren pensioenen en van de aan de uitvoering van deze landsverordening verbonden kosten alsmede de middelen nodig voor het vormen en in stand houden van de bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, te bepalen reserve, worden gevonden door het heffen van premies van de verzekerden en uit overige inkomsten.
Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden voorschriften vastgesteld met betrekking tot de belegging van de gelden van het Weduwen- en Wezenfonds.
De premie wordt met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden geheven naar de maatstaf van het door de verzekerde in een kalenderjaar genoten inkomen en vastgesteld op een percentage van dat inkomen. Ten aanzien van degene, die slechts een gedeelte van een kalenderjaar verzekerd is geweest, treedt dit gedeelte voor het kalenderjaar in de plaats.
Onder inkomen wordt verstaan het zuiver inkomen in de zin van de Landsverordening op de inkomstenbelasting, vermeerderd met de krachtens laatstgenoemde landsverordening als persoonlijke last in aftrek toegelaten premies algemene ouderdomsverzekering en algemene weduwen en wezenverzekering en verminderd met de ingevolge deze landsverordening en de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering uitgekeerde pensioenen en gedane uitkeringen.
Indien het inkomen meer bedraagt dan NAf100.000,- per jaar, wordt over dat meerdere geen premie geheven. Het bedrag van NAf77.544 wordt naar tijdsruimte evenredig verlaagd ten aanzien van degene, die niet het gehele jaar verzekerd is geweest.
NAf 80.336,- [geldt t/m 31 december 2010]
NAf 83.228,- [geldt voor de periode 1 januari 2011 t/m 31 december 2011]
Van verzekerden, die niet of niet het gehele kalenderjaar in dienstbetrekking werkzaam zijn en wier inkomen minder dan NAf 7.066,61 per jaar bedraagt, wordt de premie, voor zover deze niet bij wijze van inhouding is geheven, niet geheven.
NAf 6.609,55 [geldt t/m 31 december 2010]
NAf 6.847,49 [geldt voor de periode 1 januari 2011 t/m 31 december 2011]
Van verzekerden, die niet in dienstbetrekking werkzaam zijn en wier inkomen niet minder dan NAf 7.066,61 doch wel minder dan NAf 57.363,35 per jaar bedraagt, wordt de premie, bedoeld in het eerste lid, overeenkomstig bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, te stellen regels slechts voor een deel geheven.
NAf 6.609,55 en respectievelijk NAf 53.653,13 [geldt t/m 31 december 2010]
NAf 6.847,49 en respectievelijk NAf 55.584,64 [geldt voor de periode van 1 januari 2011 t/m 31 december 2011]
Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen met betrekking tot het eerste tot en met het vierde lid nadere regels worden gesteld en kunnen de bedragen, genoemd in het derde tot en met het vijfde lid, ingeval van aanpassing van het pensioenbedrag, bedoeld in artikel 7, tweede lid, op overeenkomstige wijze worden aangepast.
Als regel wordt het premiepercentage telkens voor een periode van vijf jaar vastgesteld en wel zodanig dat het totaal van de over de eerstvolgende periode te ontvangen premies voldoende zal zijn om daaruit de uitgaven van het Weduwen- en Wezenfonds over dat tijdvak te voldoen alsmede om de in artikel 25 bedoelde reserve te vormen en in stand te houden.
De Minister van Financiën is bevoegd, met inachtneming van het vastgestelde premiepercentage, de ingevolge deze landsverordening verschuldigde premies te doen berekenen volgens tabellen. Bij het opstellen van deze tabellen en voor de toepassing daarvan bepaalt de Minister van Financiën de door hem nodig geachte afrondingen.
Tenzij bij of krachtens deze landsverordening anders is bepaald, geschiedt de heffing van de ingevolge deze landsverordening verschuldigde premies, onder verrekening van eventueel krachtens het tweede lid geheven premies, bij wege van aanslag en met overeenkomstige toepassing van de voor de heffing van de inkomstenbelasting geldende regels met dien verstande, dat aan de verzekerde, die niet wordt aangeslagen in de inkomstenbelasting, niettemin een aanslag wordt opgelegd voor de door hem verschuldigde premies.
De premie van verzekerden, die in dienstbetrekking werkzaam zijn, wordt geheven bij wege van inhouding door de werkgever. Indien de ingevolge artikel 29, eerste lid, in totaal over een kalenderjaar verschuldigde premie door inhouding is geheven, blijft het bepaalde in het voorgaande lid buiten toepassing.
Het bepaalde in de artikelen 3, tweede, derde, vierde en vijfde lid, 4, tweede en vierde lid, 21, eerste lid, 21a, 21b, 21c en 21d van de Landsverordening op de loonbelasting is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de ingevolge deze landsverordening verschuldigde premies, met dien verstande dat in de plaats van “inhoudingsplichtige(n)” telkens gelezen wordt “werkgever(s)”.
Invordering van de premie, de administratieve boete en al hetgeen de Bank verder uit hoofde van deze landsverordening te vorderen heeft, heeft plaats volgens de regels, die van toepassing zijn op de invordering van de directe belastingen, met dien verstande dat de Bank in plaats van de Ontvanger met de invordering is belast.
De werkgever is verplicht de premie, die hij over een tijdvak van een maand of korter heeft ingehouden of had moeten inhouden binnen 15 dagen na het einde van die maand, op aangifte af te dragen. Indien de inhouding over een tijdvak van langer dan een maand geschiedt, is de werkgever verplicht de premie binnen 15 dagen na het einde van dat tijdvak, op aangifte af te dragen.
Ook in de gevallen, dat geen premie behoeft te worden ingehouden, moet de aangifte op de in de vorige leden aangegeven tijden ingediend worden. Personen, die stellen geen werkgevers te zijn, moeten niettemin de hen verstrekte aangifteformulieren binnen 15 dagen na het einde van de maand, waarin de aangifteformulieren hen zijn verstrekt, indienen.
Indien de premie geheel of gedeeltelijk niet binnen de voorgeschreven tijd is afgedragen kan de te weinig afgedragen premie door middel van een aanslag, op te leggen ten name van de werkgever, worden ingevorderd. De werkgever is gerechtigd het nageheven bedrag te verhalen op zijn werknemer voor zover het betrekking heeft op van de werknemer ten onrechte niet ingehouden premie.
HOOFDSTUK V Het verstrekken van inlichtingen
De gepensioneerde alsmede degene aan wie of het openbaar lichaam of de instelling van weldadigheid waaraan het pensioen ingevolge artikel 17 geheel of gedeeltelijk wordt uitbetaald is verplicht van elke verandering van feiten en omstandigheden, die op het recht op pensioen van invloed is, onverwijld schriftelijk mededeling te doen aan de Bank.
HOOFDSTUK VI Bezwaar en beroep
Tegen een beslissing waarvan ingevolge artikel 38 schriftelijk kennis is gegeven staat, behoudens indien het betreft een beslissing ingevolge artikel 21, voor belanghebbende binnen zes weken na de dag waarop deze is gegeven, beroep open bij het Gerecht in eerste aanleg.
Voor zover bij of krachtens deze landsverordening niet anders is bepaald zijn, naar gelang de ingevolge deze landsverordening verschuldigde premies en boetes bij wege van aanslag, dan wel bij wijze van inhouding worden geheven, de voor heffing van de inkomstenbelasting geldende regels inzake de rechtsmiddelen van overeenkomstige toepassing.
De inspecteur doet op een bezwaarschrift eerst uitspraak nadat is komen vast te staan, dat geen feiten en omstandigheden in geding zijn, die tevens van belang zijn voor de heffing van inkomstenbelasting, dan wel voor zover dit wel het geval is, de beslissing daaromtrent voor de heffing van die belasting onherroepelijk is geworden.
Met betrekking tot een navorderingsaanslag, die geheel of gedeeltelijk berust op feiten, die mede tot het opleggen van een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting ten laste van belanghebbende aanleiding hebben gegeven, neemt de termijn voor het instellen van beroep eerst een aanvang op de datum, waarop laatstbedoelde navorderingsaanslag onherroepelijk is komen vast te staan.
HOOFDSTUK VIII Strafbepalingen
De werkgever, die niet voldoet aan de verplichting, opgelegd in artikel 52, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de tweede categorie. Deze straf kan worden opgelegd voor elk geval waarin een werkgever voor een van zijn werknemers de in dit lid bedoelde verplichting niet nakomt.
Hij, die op grond van bij of krachtens deze landsverordening vastgestelde bepalingen gehouden is inlichtingen of gegevens te verstrekken, een aangifte of mededeling te doen of een verklaring af te leggen en daarbij opzettelijk een valse opgave doet dan wel opzettelijk in strijd met bedoelde gehoudenheid iets verzwijgt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaar.
Hij, die op andere wijze dan door het valselijk opmaken of vervalsen van een geschrift, dat bestemd is tot bewijs van enig feit te dienen opzettelijk een opgave doet in strijd met de waarheid, dit met het oogmerk om aldus een uitkering of een hogere uitkering ingevolge deze landsverordening te verkrijgen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaar.
Overtredingen van bepalingen van een krachtens deze landsverordening vastgesteld landsbesluit, houdende algemene maatregelen, voor zover uitdrukkelijk als strafbaar feit in de zin van dit artikel aangeduid, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of een geldboete van de eerste categorie.
Werkgevers, die personen in dienst hebben, die krachtens deze landsverordening verzekerd zijn, betalen aan hen ter compensering van de door hen te betalen premie een toeslag op het loon die tenminste gelijk is aan de helft van de premie.
De minister kan, gehoord de Bank, ontheffing verlenen van het in het voorgaande lid bepaalde met dien verstande, dat geen hoger percentage van de krachtens deze landsverordening toegekende pensioenen in mindering mag worden gebracht dan de helft van het percentage, dat de bijdrage of premie van de werkgever uitmaakt van de totale premie of bijdrage voor de krachtens de in het eerste lid bedoelde pensioenregeling te genieten weduwen- en wezenpensioen.
Wanneer het Weduwen- en Wezenfonds tijdelijk niet voldoende middelen heeft tot dekking van de uitkeringen en kosten, die op grond van artikel 26, tweede lid, ten laste van dit fonds komen, verstrekt het Land renteloze voorschotten aan het fonds onder door de minister en de Minister van Financiën te stellen voorwaarden.
Hetgeen overigens nog ter uitvoering van deze landsverordening nodig is, wordt bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, geregeld.
Alle ingevolge deze landsverordening opgemaakte of overgelegde stukken, verzoekschriften en beschikkingen zijn vrij van het recht van zegel en van de formaliteit van registratie.