Organisatie | Sint Maarten |
---|---|
Organisatietype | Koninkrijksdeel |
Officiële naam regeling | LANDSVERORDENING van 5 november 1996 houdende vaststelling van een nieuw Wetboek van Strafvordering |
Citeertitel | Wetboek van Strafvordering |
Vastgesteld door | regering en Staten gezamenlijk |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | strafrecht |
Externe bijlagen | MvT Wetboek van Strafvordering Deel I van VI MvT Wetboek van Strafvordering Deel II van VI mvT Wetboek van Strafvordering Deel III van VI MvT Wetboek van Strafvordering Deel IV van VI MvT Wetboek van Strafvordering Deel V van VI MvT Wetboek van Strafvordering Deel VI van VI |
Deze regeling kan op moment van plaatsing in de wettendatabank nog niet worden aangepast aan de nieuwe staatkundige situatie.
Reden daarvoor is dat de Samenwerkingsregeling eenvormig procesrecht Aruba, Curaçao en Sint Maarten ter vervanging van de Samenwerkingsregeling eenvormig procesrecht Nederlandse Antillen en Aruba nog niet in alle drie de landen is vastgesteld. Daarmee kan ook de daarin opgenomen Ministeriële Samenwerkingsraad nog niet functioneren; die Raad is de instantie die wijzigingen in de eenvormige landsverordeningen moet vaststellen.
In juridische zin betekent dit dat de regelingen op grond van de Samenwerkingsregeling niet kunnen worden aangepast tot het moment waarop Aruba de nieuwe Samenwerkingsregeling heeft goedgekeurd dan wel verworpen.
De oorspronkelijke regeling is ondertekend op 5 november 1996, gepubliceerd in P.B. 1996, no. 164, en in werking getreden op 1 oktober 1997.
De inwerkingtreding van de oorspronkelijke regeling is op grond van artikel 651, eerste lid, geregeld in Titel III, artikel IV, van de Invoeringslandsverordening wetboek van strafvordering (P.B. 1997, no. 237). Het tijdstip van inwerkingtreding van deze invoeringslandsverordening is vastgesteld bij Landsbesluit van 25 september 1997 (P.B. 1997, no. 251).
Het overgangsrecht met betrekking tot deze landsverordening is geregeld in Titel III van de Invoeringslandsverordening wetboek van strafvordering (P.B. 1997, no. 237).
Zie www.overheid.nl voor de historie van deze regeling vóór 10-10-10 via uitgebreid zoeken onder v.m. Nederlandse Antillen, met als zoekdatum 09-10-2010.
Onbekend
Landsbesluit toevoeging in strafzaken
Landsbesluit vergelijkend onderzoek celmateriaal
Landsbesluit modelformulieren strafvordering
Landsbesluit bewaring inbeslaggenomen voorwerpen
Landsbesluit instemming overbrenging veroordeelde
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
30-05-2015 | artikelen 1, 28, 47, 70, 74, 100, 119, 119a, 123, 124, 151 177a, 177d, 177g, 198, 204, 281, 284, 295, 297, 353, 355, 396, 405, 411, 412, 416, 428, 475, 503a, 503d, 503e, 503g, 528, 559, 574, 591a, 592b, 609, 634, 635 | 17-04-2015 AB 2015, no. 9 | onbekend | ||
31-08-2012 | 30-05-2015 | artikel 1, artikel 111, artikel 114a, artikel 119a, artikel 119c, Titel XVII t/m Titel XXI, artikel 402 | 21-07-2010 AB 2012, no. 25 | onbekend | |
10-10-2010 | 31-08-2012 | bestendiging Antilliaanse regelgeving in Sint Maarten | 21-07-2010 A.B. 2010, GT no. 1 en A.B. 2010, GT no. 30 | onbekend |
Voor de toepassing van deze landsverordening en de daarop berustende nadere regelingen en uitvoeringsvoorschriften wordt verstaan onder:
Een in dit wetboek vastgestelde termijn, binnen welke tegen enige beslissing beroep kan worden aangetekend, eindigende op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag, wordt verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is. Het Landsbesluit houdende algemene maatregelen van de 20ste september 1954 (P.B. 1954, no. 92, zoals gewijzigd) is van overeenkomstige toepassing.
Tot de processtukken in de zin van dit wetboek worden gerekend de gegevens, die in verband met een verdenking tegen een bepaalde persoon ten behoeve van de politie en de justitie zijn verzameld, voor zover zij op die persoon betrekking hebben en voor zover zij in het verband van diens strafvervolging worden gebruikt.
Onder de bevoegdheid tot kennisneming van processtukken wordt mede begrepen die tot het maken van aantekeningen daaruit. Het openbaar ministerie kan in het belang van een goede procesorde bij algemene regeling bepalen in welke gevallen en op welke wijze afschriften zullen worden verstrekt. Ook overigens regelt het openbaar ministerie, tenzij anders is bepaald, de wijze waarop kennisneming van processtukken wordt toegestaan, alsmede, zo nodig, de plaats waar en de wijze waarop bij die kennisneming toezicht zal worden uitgeoefend.
Ontdekking op heterdaad heeft plaats, wanneer het strafbare feit ontdekt wordt, terwijl het begaan wordt of terstond nadat het begaan is. De heterdaad wordt niet langer aanwezig geacht dan kort na de ontdekking.
TITEL III Het openbaar ministerie en de bevoegdheid van de rechter
Indien door meerdere personen, al dan niet tezamen, verschillende strafbare feiten zijn begaan, die in zodanig verband tot elkaar staan dat de behandeling voor dezelfde rechter gewenst moet worden geacht, worden deze feiten voor de toepassing van het tweede lid van dit artikel geacht in deelneming te zijn begaan.
Strafbare feiten buiten het rechtsgebied van de Nederlandse Antillen aan boord van een Nederlands-Antilliaans vaartuig of luchtvaartuig begaan, worden ter bepaling van de bevoegdheid van de rechter geacht te zijn begaan binnen het rechtsgebied van de Nederlandse Antillen ter plaatse waar de eigenaar van het vaartuig of luchtvaartuig woont of de zetel van het bedrijf is gevestigd.
Indien geen bevoegde rechter door de voorgaande artikelen wordt aangewezen, is het gerecht in eerste aanleg, zittingsplaats Curaçao, bevoegd.
TITEL IV Rechterlijk bevel tot vervolging of verdere vervolging van strafbare feiten
Is de klager kennelijk niet ontvankelijk of het beklag kennelijk ongegrond, dan kan het Hof zonder nader onderzoek de klager niet ontvankelijk of het beklag ongegrond verklaren.
Het Hof kan de persoon wiens vervolging wordt verlangd oproepen ten einde hem in de gelegenheid te stellen opmerkingen te maken over het in het beklag gedane verzoek en de gronden waarop dat berust. De oproeping gaat vergezeld van een afschrift van het klaagschrift of bevat een aanduiding van het feit waarop het beklag betrekking heeft.
De klager en de persoon wiens vervolging wordt verlangd kunnen zich in raadkamer doen bijstaan door een advocaat. Zij kunnen zich doen vertegenwoordigen door een advocaat, indien deze verklaart daartoe bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn, of door een daartoe bij bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde.Van deze bevoegdheid, alsmede van de mogelijkheid om toevoeging van een advocaat te verzoeken, wordt hun in de oproeping mededeling gedaan.
De voorzitter van het Hof staat, behoudens in het geval van artikel 17, de klager en de persoon wiens vervolging wordt verlangd, alsmede hun advocaten of gemachtigden toe van de op de zaak betrekking hebbende stukken kennis te nemen, indien daarom wordt verzocht. Kennisneming geschiedt op de wijze door de voorzitter te bepalen. De voorzitter kan, ambtshalve of op de vordering van de procureur-generaal, bepaalde stukken van kennisneming uitzonderen in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de opsporing of vervolging van strafbare feiten of op zwaarwichtige gronden aan het algemeen belang ontleend.
De persoon wiens vervolging wordt verlangd is niet verplicht op de vragen, hem in raadkamer gesteld, te antwoorden. Hiervan wordt hem, voordat hij wordt gehoord, mededeling gedaan. De mededeling wordt in het proces-verbaal opgenomen.
Wanneer de klager of de persoon wiens vervolging wordt verlangd in raadkamer wordt gehoord, nodigt het Hof de procureur-generaal uit daarbij tegenwoordig te zijn.
Het horen van de klager en de persoon wiens vervolging wordt verlangd kan ook aan een van de leden van het Hof worden opgedragen.
De artikelen 38 tot en met 42 met betrekking tot de behandeling in raadkamer zijn op deze titel van toepassing.
Indien de klager ontvankelijk is en het Hof van oordeel is dat vervolging of verdere vervolging had moeten plaatshebben, beveelt het Hof dat de vervolging zal worden ingesteld of voortgezet ter zake van het feit waarop het beklag betrekking heeft of van het feit zoals het Hof dat in zijn bevel heeft omschreven.
Alvorens te beslissen kan het Hof, indien het nader onderzoek wenselijk oordeelt, de stukken in handen van de rechter-commissaris stellen onder aanduiding van het onderwerp en de omvang van het onderzoek en, zo nodig, van de wijze waarop dit zal zijn in te stellen. Artikel 359, tweede lid, is van toepassing.
De leden van het Hof die over het beklag hebben geoordeeld, nemen noch in eerste aanleg, noch in hoger beroep, deel aan de berechting.
TITEL V Schorsing van de vervolging
1.Indien de waardering van het tenlastegelegde feit afhangt van de beoordeling van een geschilpunt van burgerlijk recht, kan de rechter, in welke stand van de vervolging ook, de vervolging voor een bepaalde tijd schorsen ten einde de uitspraak van de burgerlijke rechter over het geschilpunt af te wachten. 2. De schorsing kan telkens voor een bepaalde tijd worden verlengd en te allen tijde worden opgeheven.
Na het uitbrengen van de dagvaarding ter terechtzitting kan de verdachte de schorsing wegens het bestaan van een geschilpunt van burgerlijk recht enkel verzoeken, hetzij bij het bezwaarschrift dat tegen die dagvaarding kan worden ingediend, hetzij op de terechtzitting.
Alvorens omtrent de schorsing te beslissen, kan de rechter getuigen en deskundigen horen.
De beslissingen omtrent de schorsing worden genomen hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van het openbaar ministerie, hetzij op het verzoek van de verdachte of zijn raadsman, door de rechter voor wie de zaak wordt vervolgd of zal worden vervolgd, of voor wie de zaak het laatst is vervolgd.
TITEL VI Behandeling door de raadkamer
In alle gevallen waarin niet de beslissing door de rechter op de terechtzitting is voorgeschreven of aldaar ambtshalve wordt genomen, geschieden onderzoek en beslissing door de raadkamer. Echter geschieden op de terechtzitting onderzoek en beslissing omtrent alle vorderingen, verzoeken of voordrachten aldaar gedaan.
De beschikking vermeldt de namen van de rechters door wie, en de dag waarop zij is gegeven, en wordt ondertekend door ieder van hen en de griffier die bij de beraadslaging tegenwoordig was. Indien de aard van de zaak daartoe aanleiding geeft, kan de beschikking, mits daarvan eenvoudige aantekening wordt gedaan, mondeling worden gegeven.
Het proces-verbaal wordt door de voorzitter of door een van de andere leden van de raadkamer en de griffier vastgesteld en zo spoedig mogelijk na afloop van het onderzoek ondertekend.Voor zover de rechter of de griffier tot een en ander buiten staat is, geschiedt dit zonder zijn medewerking en wordt van zijn verhindering aan het slot van het proces-verbaal melding gemaakt.
TITEL VII Rechterlijke voorzieningen bij dringende noodzaak
In alle gevallen, waarin het belang van een goede strafrechtsbedeling een voorziening dringend noodzakelijk maakt en het wetboek zelf daaromtrent geen regeling bevat, kan een verzoek om zodanige voorziening worden gedaan door de verdachte of degene die daarbij een rechtstreeks hem bepaaldelijk aangaand belang heeft.
Op het verzoek of de vordering, op straffe van niet-ontvankelijkheid met redenen te omkleden, wordt tijdens het voorbereidend onderzoek beslist door de rechter-commissaris en, na de aanvang of de beëindiging van het onderzoek ter terechtzitting, door de rechter die over de zaak oordeelt of het laatst heeft geoordeeld. Is de zaak bij het Hof aanhangig of aanhangig geweest, dan is het college of een door dit college aangewezen lid bevoegd.
Voor zover de beschikking een veroordeling inhoudt, kan worden bepaald dat, indien, zo lang of zo dikwijls de veroordeelde aan die veroordeling niet voldoet, door hem zal zijn verbeurd een bij de beschikking vast te stellen geldsom, dwangsom genaamd. De dwangsom, eenmaal verbeurd, komt ten volle toe aan degene die de veroordeling heeft verkregen. Deze kan de dwangsom tenuitvoerleggen krachtens de titel waarbij zij is vastgesteld. Wordt de dwangsom niet voldaan, dan kan de rechter op de vordering van het openbaar ministerie de gijzeling van de veroordeelde bevelen gedurende een door hem te bepalen termijn.
TITEL VIII Algemeen voorschrift met betrekking tot rechterlijke beslissingen
Alle rechterlijke beslissingen op grond van dit wetboek worden, tenzij daarvoor een bijzondere regeling geldt, binnen een zo kort mogelijke termijn genomen, zijn met redenen omkleed, en worden ten spoedigste ter kennis gebracht van het openbaar ministerie, dat onverwijld voor betekening aan de verdachte zorgdraagt. Op de dag dat de beslissing schriftelijk ter kennis is gebracht, respectievelijk betekend is vangt de termijn aan waarbinnen enig rechtsmiddel is opengesteld.
Een ieder, die betrokken is bij de uitvoering van dit wetboek en daarbij de beschikking krijgt over gegevens, waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijze moet vermoeden, en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift ter zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot bekendmaking verplicht of uit zijn taak bij de uitvoering van dit wetboek de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit.
Hij, die tengevolge van een lichaams- of spraakgebrek de eed niet op de bij het eerste en derde lid bepaalde wijze kan afleggen, zal de eed afleggen op een wijze, zoveel mogelijk in overeenstemming met het in die artikelleden voorgeschrevene, te bepalen door degene in wiens handen de eed wordt afgelegd.
In plaats van de eed kan ter keuze van de betrokkene de belofte worden afgelegd.
TWEEDE BOEK DE VERDACHTE EN ZIJN RAADSMAN
TWEEDE AFDELING Rechtskundige bijstand
Wanneer de verdachte om bijstand van een raadsman verzoekt voordat hij door een opsporingsambtenaar wordt verhoord, kan het verhoor slechts dan een aanvang nemen, nadat de raadsman die bijstand heeft verleend, tenzij het onderzoek geen uitstel gedoogt, of de komst van de raadsman in redelijkheid niet kan worden afgewacht.
De raadsman is niet bevoegd bij de verhoren door een opsporingsambtenaar aanwezig te zijn. Als het verhoor door een opsporingsambtenaar plaatsvindt, nadat de verdachte in dezelfde zaak door de rechter-commissaris is verhoord, komen de raadsman ten aanzien van het verhoor door de opsporingsambtenaar dezelfde bevoegdheden toe als hem bij het verhoor door de rechter-commissaris zijn toegekend.
In alle gevallen waarin de verdachte overeenkomstig de bepalingen van dit wetboek wordt gehoord, is hij bevoegd zich door een raadsman te doen bijstaan. Deze wordt in de gelegenheid gesteld de nodige opmerkingen te maken. Gelijke bevoegdheid komt hem toe, wanneer de verdachte niet in staat is in persoon te worden gehoord.
Afwijzing van een verzoek als bedoeld in het eerste lid geschiedt schriftelijk en onder opgave van redenen. Van deze beslissing kan de verdachte binnen drie dagen in beroep komen bij de rechter-commissaris dan wel, indien de afwijzing door de rechter-commissaris is geschied, bij het Hof van Justitie.
Niettemin kan tijdens het voorbereidend onderzoek de officier van justitie, indien het belang van het onderzoek dit bepaaldelijk vordert, de verdachte de kennisneming van bepaalde processtukken onthouden. Daartoe bestaat slechts dan grond, voor zover het belang dat de verdachte bij kennisneming heeft, niet opweegt tegen het belang op grond waarvan de kennisneming wordt onthouden.
Tijdens het voorbereidend onderzoek mag aan de verdachte niet worden onthouden de kennisneming van:
de processen-verbaal betreffende verhoren of handelingen van onderzoek, waarbij hij of zijn raadsman de bevoegdheid heeft gehad tegenwoordig te zijn, tenzij en voor zover uit het proces-verbaal blijkt van enige omstandigheid waarvan hij in het belang van het onderzoek tijdelijk onkundig moet blijven, en in verband daarmee een bevel als bedoeld in artikel 70, tweede of derde lid, is gegeven;
De kennisneming van geen enkel processtuk in het oorspronkelijke of in afschrift mag de verdachte worden onthouden, zodra het gerechtelijk vooronderzoek is gesloten, of, indien een gerechtelijk vooronderzoek niet heeft plaatsgehad, zodra de dagvaarding ter terechtzitting in eerste aanleg is betekend.
Kennisneming van processtukken, die zijn opgemaakt met betrekking tot de persoonlijkheid of de zielstoestand van de verdachte, kan hem alleen dan geheel of gedeeltelijk worden onthouden, indien de rapporteur verklaart, dat kennisneming bepaaldelijk niet in het belang van de verdachte moet worden aangemerkt en voorts dat er geen mogelijkheden aanwezig worden geacht de kennisneming onder begeleiding van een deskundige te doen plaatsvinden. Daaromtrent beslist het gerecht waarvoor de zaak wordt vervolgd of het laatst werd vervolgd dan wel, indien geen vervolging heeft plaatsgehad of deze nog niet is ingesteld, de rechter-commissaris.
VIJFDE AFDELING Behandeling binnen een redelijke termijn
Indien de verdachte de bevoegdheid, hem bij artikel 56 toegekend, onbenut heeft gelaten, kan hij zich later niet meer op de onredelijkheid van een termijn beroepen, tenzij door het tijdsverloop de kwaliteit van de strafrechtspleging zodanig is aangetast, dat de rechter ook ambtshalve gronden aanwezig acht om het tijdsverloop te beoordelen en daaraan gevolgen te verbinden.
De bevoegde rechter kan, op de vordering van het openbaar ministerie of op het verzoek van de verdachte of diens raadsman, bevelen dat het onderzoek binnen een uiterste termijn wordt voortgezet dan wel wordt beëindigd. Hij kan zich daartoe de nodige processtukken doen overleggen. Nadat het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen, komen deze bevoegdheden de rechter ook ambtshalve toe.
DERDE AFDELING Toevoeging van een raadsman
De toevoeging heeft plaats zonder kosten voor de verdachte, behoudens het in de tweede volzin van dit artikellid bepaalde.Wanneer zich in de omstandigheden van de verdachte zodanige wijzigingen mochten voordoen dat op grond daarvan, naar het oordeel van de instantie die met de toevoeging is belast, aannemelijk kan worden geacht dat de verdachte in staat is de kosten van een raadsman zelf te dragen, wordt de kosteloze toevoeging beëindigd.
Aan iedere verdachte, die in verzekering is gesteld, wordt een raadsman toegevoegd, zodra tegen hem het bevel tot inverzekeringstelling wordt verleend, tenzij hij uitdrukkelijk heeft verklaard van het recht op toevoeging afstand te doen. De officier van justitie of de hulpofficier van justitie die het bevel heeft verleend, licht onverwijld de instantie die met de toevoeging is belast, omtrent de inverzekeringstelling in.
Indien het bevel, bedoeld in artikel 62, eerste lid, niet is verleend, wordt een verdachte van een misdrijf, van wiens onvermogen voldoende is gebleken, op diens verzoek een raadsman toegevoegd, zodra de vervolging tegen hem is aangevangen. De verdachte kan aan het verzoek niet het recht ontlenen de zaak op te houden.
Omtrent zijn bevoegdheid om toevoeging van een raadsman te verzoeken wordt de verdachte van misdrijf ingelicht op de voet van artikel 82. Echter geschiedt de mededeling in geval van aantekening van hoger beroep door de griffier van het gerecht, dat vonnis heeft gewezen. Indien de verdachte, anders dan krachtens een bevel tot inverzekeringstelling, rechtens zijn vrijheid is ontnomen, wordt het verzoek onverwijld door de officier van justitie ter kennis gebracht van de instantie die met de toevoeging is belast.
Indien het vermoeden bestaat dat bij de verdachte van misdrijf gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke storing van de geestvermogens aanwezig is en dat hij ten gevolge daarvan niet in staat is zijn belangen behoorlijk te behartigen, wordt hem, indien hij nog geen raadsman heeft en een vervolging ter zake van het misdrijf tegen hem is aangevangen, tijdens het voorbereidend onderzoek door de rechter-commissaris ambtshalve een raadsman toegevoegd.
Par. 2. Vervanging van de toegevoegde raadsman
De toegevoegde raadsman kan de waarneming van bepaalde verrichtingen namens hem door een andere advocaat doen geschieden, mits hij of die ander daarvan schriftelijk kennis geeft aan de officier van justitie en, voor zover nodig, aan de hulpofficier van justitie tijdens het voorbereidend onderzoek of, indien de zaak ter terechtzitting aanhangig is gemaakt, aan de bevoegde rechter.
Par. 4. Kennisgeving van de toevoeging
Van elke toevoeging en van elke wijziging daarin wordt onverwijld, op de wijze bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, te bepalen, kennis gegeven aan de officier van justitie, de raadsman, de verdachte en bovendien, in geval van een gerechtelijk vooronderzoek, aan de rechter-commissaris, alsmede, indien de verdachte in het huis van bewaring of de gevangenis verblijft, aan de directeur van die inrichting.
VIERDE AFDELING Bevoegdheden van de raadsman betreffende het verkeer met de verdachte en de kennisneming van processtukken
De raadsman heeft vrije toegang tot de verdachte wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen, kan hem buiten aanwezigheid van anderen spreken en met hem brieven wisselen zonder dat van de inhoud door anderen wordt kennisgenomen, een en ander onder het vereiste toezicht, met inachtneming van de huishoudelijke reglementen, zulks onverminderd hetgeen door de wettelijke bepalingen wordt gevorderd, en zonder dat het onderzoek daardoor mag worden opgehouden.
Indien uit bepaalde omstandigheden een ernstig vermoeden voortvloeit dat het vrije verkeer tussen raadsman en verdachte hetzij zal strekken om de verdachte bekend te maken met enige omstandigheid, waarvan hij in het belang van het onderzoek tijdelijk onkundig moet blijven, hetzij wordt misbruikt voor pogingen om de waarheidsvinding te belemmeren, kan tijdens het gerechtelijk vooronderzoek de rechter-commissaris en overigens tijdens het voorbereidend onderzoek de officier van justitie telkens aan de bevoegde autoriteiten bevelen, dat de raadsman geen toegang tot de verdachte zal hebben of deze niet alleen zal mogen spreken en dat brieven of andere stukken, tussen raadsman en verdachte gewisseld, niet zullen worden uitgereikt. Het bevel omschrijft de bepaalde omstandigheden in de voorgaande volzin bedoeld; het beperkt de vrijheid van verkeer tussen raadsman en verdachte niet meer en wordt voor niet langer gegeven dan door die omstandigheden wordt gevorderd, en is in elk geval slechts gedurende ten hoogste acht dagen van kracht.Van het bevel geschiedt onverwijld schriftelijke mededeling aan de raadsman en aan de verdachte.
Wanneer het betreft een persoon die verdacht wordt van een van de in de artikelen 2:1 tot en met 2:20 van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijven tegen de veiligheid van de Staat, kan tijdens het gerechtelijk vooronderzoek de rechter-commissaris en overigens tijdens het voorbereidend onderzoek de officier van justitie telkens voor het tijdvak van ten hoogste veertien dagen bevelen, dat er geen vrij verkeer tussen de verdachte en zijn raadsman zal plaatsvinden, indien hij van oordeel is, dat het belang van het onderzoek zich daartegen bepaaldelijk verzet. Van het bevel geschiedt onverwijld schriftelijke mededeling aan de raadsman en aan de verdachte. Het derde lid is van toepassing.
Alle belemmeringen van het vrije verkeer tussen raadsman en verdachte, die ingevolge een van de vier voorgaande leden bevolen zijn, nemen een einde zodra het gerechtelijk vooronderzoek is beëindigd of, ingeval een gerechtelijk vooronderzoek niet heeft plaatsgehad, zodra de dagvaarding ter terechtzitting in eerste aanleg is betekend.
DERDE BOEK ENIGE BIJZONDERE DWANGMIDDELEN
TITEL II Staandehouding en aanhouding
Geschiedt de aanhouding door een ander, dan levert deze de aangehoudene onverwijld aan een opsporingsambtenaar over, onder afgifte aan deze van mogelijk inbeslaggenomen voorwerpen, die dan handelt overeenkomstig de bepaling van het tweede lid. In geval van overlevering aan de officier van justitie of de hulpofficier is het derde lid van toepassing.
Ook buiten het geval van ontdekking op heterdaad is de officier van justitie bevoegd de verdachte van enig strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, of van het strafbare feit omschreven in artikel 3:17 van het Wetboek van Strafrecht, aan te houden en zonder uitstel naar een plaats van verhoor te geleiden; hij kan ook de aanhouding of voorgeleiding van de verdachte bevelen.
Kan ook het optreden van een hulpofficier niet worden afgewacht, dan is elke opsporingsambtenaar bevoegd de verdachte aan te houden, onder de verplichting zorg te dragen dat hij onverwijld voor de officier van justitie of de hulpofficier wordt geleid. Op de hulpofficier voor wie de verdachte wordt geleid, is de tweede volzin van het tweede lid van toepassing.
TITEL III Betreden van plaatsen ter aanhouding
In geval van ontdekking op heterdaad van een misdrijf kan ieder, ter aanhouding van de verdachte, elke plaats betreden, met uitzondering van een woning tot het binnentreden waarvan de bewoner geen uitdrukkelijke toestemming heeft gegeven, en van de plaatsen in artikel 164 genoemd, op de tijden in dat artikel aangegeven.
Een opsporingsambtenaar die overeenkomstig het tweede lid een plaats heeft betreden, kan in afwachting van de komst van de ambtenaar die bevoegd is ter aanhouding de plaats te doorzoeken, de maatregelen nemen, die redelijkerwijze nodig zijn om te voorkomen, dat de verdachte zich aan zijn aanhouding onttrekt.
TITEL IV Onderzoek aan lichaam en kleding
Indien bij het onderzoek, bedoeld in het derde lid, instrumenten of kunstmatige middelen worden aangewend met het doel de verwijdering van voorwerpen en stoffen uit het lichaam te bewerkstelligen, dient voor het gebruik daarvan door de rechter-commissaris machtiging te worden verleend. In die machtiging kunnen voorschriften worden gegeven met betrekking tot de wijze van uitvoering.
De rechter-commissaris kan op de vordering van de officier van justitie of op het verzoek van de verdachte of diens raadsman een deskundige, verbonden aan een van de bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, aan te wijzen laboratoria, benoemen met de opdracht een onderzoek te verrichten dat gebaseerd is op een vergelijking tussen kenmerken van celmateriaal. De deskundige brengt aan de rechter-commissaris een met redenen omkleed verslag uit.
De rechter-commissaris geeft de verdachte, indien deze bekend is, steeds en zo spoedig mogelijk schriftelijk kennis van de aan de deskundige verleende opdracht, van de tijd waarop en van het laboratorium alwaar het onderzoek plaatsvindt of heeft plaatsgevonden en van de uitslag daarvan. Hij wijst de verdachte op artikel 79b.
Kenmerken van celmateriaal kunnen worden opgenomen in een register. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen1, worden regels gesteld omtrent de inrichting en raadpleging van het register, alsmede omtrent de gevallen waarin de opname van gegevens in dit register is toegestaan en de wijze waarop daartegen bij het Hof beroep kan worden ingesteld.
Bij toepassing van het vierde lid of indien de deskundige als bedoeld in artikel 79, eerste lid, oordeelt dat het bloed van de verdachte geen geschikt materiaal voor het daar bedoelde onderzoek zal opleveren, kan de rechter-commissaris bevelen dat van de verdachte wangslijmvlies, haarwortels of ander bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen1, aan te wijzen celmateriaal wordt afgenomen ten behoeve van een onderzoek als bedoeld in artikel 79, eerste lid. De laatste volzin van het tweede lid en het derde en vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing.
De verdachte kan tegen het krachtens het eerste of zesde lid gegeven bevel binnen zeven dagen na betekening in hoger beroep komen bij het Hof van Justitie, dat zo spoedig mogelijk beslist. De verdachte wordt gehoord. Het bevel wordt in afwachting van de beslissing van het Hof niet ten uitvoer gelegd.
De verdachte kan, indien geen verzoek als bedoeld in artikel 79, eerste lid, is gedaan, binnen veertien dagen nadat hem de uitslag van het onderzoek als bedoeld in artikel 79, eerste lid, schriftelijk is kennisgegeven, de rechter-commissaris verzoeken een andere door de verdachte aangewezen deskundige, verbonden aan een van de bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, aan te wijzen laboratoria, te benoemen met de opdracht een onderzoek te verrichten dat gebaseerd is op een vergelijking tussen kenmerken van celmateriaal. Indien daartoe voldoende celmateriaal beschikbaar is, willigt de rechter-commissaris het verzoek in. De deskundige brengt aan de rechter-commissaris een met redenen omkleed verslag uit. Artikel 79, tweede lid, eerste volzin, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Indien onvoldoende materiaal voor tegenonderzoek als bedoeld in het eerste lid beschikbaar is, stelt de rechter-commissaris de verdachte, indien slechts één verdachte bekend is, in de gelegenheid een deskundige als bedoeld in artikel 267 aan te wijzen. De deskundige dient verbonden te zijn aan een van de bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, aan te wijzen laboratoria. Het eerste lid is niet van toepassing.
Bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen2, worden regels gesteld omtrent de wijze van uitvoering van de artikelen 79, 79a, en 79b, in het bijzonder met betrekking tot de wijze waarop celmateriaal van een persoon wordt afgenomen, de methode en de plaats van onderzoek, de aanwijzing van de deskundigen, het door de deskundigen uit te brengen verslag, de wijze waarop het recht op tegenonderzoek kan worden uitgeoefend en het bewaren van celmateriaal.
TITEL V Ophouding voor verhoor
Als de aangehouden verdachte naar een plaats van verhoor is geleid, mag hij met het oog op het verhoor niet langer dan zes uren worden opgehouden, met dien verstande dat de tijd tussen 10 uur 's avonds en 8 uur 's morgens niet wordt meegerekend. De hulpofficier van justitie kan bepalen, dat het verhoor, indien het belang van de zaak dat bepaaldelijk vordert, aaneensluitend na 10 uur wordt voortgezet. De duur van het verhoor na 10 uur wordt op de zes uren in mindering gebracht.
TITEL VI Mededeling van rechten bij ophouding voor verhoor
Behalve de mondelinge mededeling van de rechten, bedoeld in het eerste lid, wordt aan de verdachte een formulier uitgereikt, waarop die rechten zijn vermeld. Het model van het formulier wordt vastgesteld bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen. Het formulier is steeds beschikbaar in tenminste de navolgende talen: Nederlands, Papiamentu, Engels en Spaans.
TITEL VII Inverzekeringstelling
De officier van justitie of de hulpofficier, voor wie de verdachte wordt geleid of die zelf de verdachte heeft aangehouden of verhoord, kan na het verhoor, in het belang van het onderzoek bevelen dat hij tijdens het onderzoek ter beschikking van de justitie zal blijven en daarvoor op een in het bevel aan te duiden plaats in verzekering zal worden gesteld.
De officier van justitie doet de aangehouden verdachte, wiens bewaring hij noodzakelijk oordeelt, onverwijld geleiden voor de rechter-commissaris.
Wordt de verdachte noch overeenkomstig artikel 83 in verzekering gesteld, noch overeenkomstig artikel 84 voor de rechter-commissaris geleid, dan wordt hij, na te zijn verhoord, dadelijk in vrijheid gesteld.
Het bevel tot inverzekeringstelling wordt slechts verleend in geval van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Indien het onderzoek van de zaak op de terechtzitting in eerste aanleg is aangevangen, kan zodanig bevel voor hetzelfde feit niet meer worden verleend.
Bij dringende noodzakelijkheid in het belang van het onderzoek kan de inverzekeringstelling door de officier van justitie eenmaal worden verlengd en wel met ten hoogste acht dagen. De verdachte wordt door de officier van justitie gehoord voordat hij overeenkomstig artikel 89 voor de rechter-commissaris wordt geleid.
Het bevat een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van het strafbare feit, en vermeldt zoveel mogelijk de datum en de plaats van het feit, de grond van de uitvaardiging en de bepaalde omstandigheden die tot het aannemen van die grond hebben geleid. Het vermeldt tevens het tijdstip waarop en de duur waarvoor het is verleend, alsmede de plaats waar de inverzekeringstelling wordt ondergaan.
De verdachte wordt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vierentwintig uren nadat de tenuitvoerlegging van het bevel tot verlenging van de inverzekeringstelling een aanvang heeft genomen, voor de rechter-commissaris geleid. De raadsman is bevoegd daarbij aanwezig te zijn. Hij wordt in de gelegenheid gesteld de nodige opmerkingen te maken.
Indien de rechter-commissaris voortzetting van de inverzekeringstelling onrechtmatig oordeelt, gelast hij de onmiddellijke invrijheidstelling van de verdachte. Blijft zodanig bevel achterwege, dan behoudt het door de officier van justitie of de hulpofficier verleende bevel zijn volledige rechtskracht.
Voor maatregelen als bedoeld in het tweede lid, onderdelen l, m, voor zover het de verwijdering van voorwerpen en stoffen uit het lichaam betreft, en n, voor zover het lichaamsmateriaal betreft, dient door de rechter-commissaris een machtiging te worden verleend. Artikel 78, vierde lid, laatste volzin, is van overeenkomstige toepassing.
39 Met betrekking tot de behandeling van in verzekering gestelde personen en tot de eisen waaraan de voor inverzekeringstelling bestemde plaatsen moeten voldoen, worden bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, nadere regels gesteld, voor zover daarin bij een bijzondere landsverordening, houdende regels voor de tenuitvoerlegging van vrijheidsontneming, niet is voorzien.
TITEL VIII Voorlopige hechtenis
De rechter-commissaris kan, op de vordering van de officier van justitie, een bevel tot bewaring van de verdachte verlenen. De griffier geeft van de vordering onverwijld mondeling of schriftelijk kennis aan de raadsman en doet hem alsmede de officier van justitie en de hulpofficier tevens mededeling omtrent de plaats waar en, zo mogelijk, het tijdstip waarop de verdachte door de rechter-commissaris zal worden gehoord.
In het andere geval hoort hij, alvorens te beslissen, de verdachte omtrent de vordering van de officier van justitie en kan hij te dien einde, zo nodig onder bijvoeging van een bevel tot medebrenging, diens dagvaarding gelasten. Indien het voorafgaand horen van de verdachte niet kan worden afgewacht, wordt deze bij de eerste gelegenheid na het bevel gehoord.
TWEEDE AFDELING Gevangenhouding en gevangenneming
De rechter-commissaris kan, op de vordering van de officier van justitie, de gevangenhouding bevelen van de verdachte die zich in bewaring bevindt, doch niet dan na hem in de gelegenheid te hebben gesteld om te worden gehoord.
De rechter-commissaris kan, indien dit nodig is om de uitlevering van de verdachte te verkrijgen, op de vordering van de officier van justitie de gevangenneming van de verdachte bevelen.
Na de aanvang van het onderzoek op de terechtzitting, kan de rechter in eerste aanleg ambtshalve of op de vordering van de officier van justitie, de gevangenneming van de verdachte bevelen. Zo nodig hoort de rechter deze vooraf; hij is bevoegd te dien einde zijn dagvaarding te gelasten.
Indien een gerechtelijk vooronderzoek is gevorderd en dit op grond van bijzondere, op de zaak zelf betrekking hebbende omstandigheden niet binnen negentig dagen nadat het bevel tot gevangenhouding van kracht is geworden, is voltooid, kan op de vordering van de officier van justitie de rechter-commissaris in de gevallen en op de gronden, vermeld in de artikelen 100 en 101, de termijn nog eenmaal met ten hoogste dertig dagen verlengen.
VIERDE AFDELING Gronden voor voorlopige hechtenis
Een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid kan voor de toepassing van het eerste lid slechts in aanmerking worden genomen:
indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden, dat de verdachte een misdrijf zal begaan, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld, of waardoor de veiligheid van de staat of de gezondheid of veiligheid van personen in gevaar kan worden gebracht, dan wel algemeen gevaar voor goederen kan ontstaan, of
Een bevel tot voorlopige hechtenis blijft achterwege, indien ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat aan de verdachte in geval van veroordeling geen onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of tot vrijheidsontneming strekkende maatregel zal worden opgelegd, dan wel dat hem bij tenuitvoerlegging van het bevel langere tijd rechtens zijn vrijheid zou worden ontnomen dan de duur van de straf of maatregel.
VIJFDE AFDELING Tenuitvoerlegging en opheffing van bevelen tot voorlopige hechtenis
De termijn gedurende welke een bevel tot voorlopige hechtenis van kracht is, loopt niet gedurende de tijd dat de verdachte zich aan de tenuitvoerlegging van het bevel heeft onttrokken of hem uit anderen hoofde rechtens zijn vrijheid is ontnomen. Ondergaat evenwel de verdachte op het tijdstip dat het bevel tot voorlopige hechtenis wordt gegeven een vrijheidsstraf, dan wordt de tenuitvoerlegging van de straf van rechtswege geschorst zolang het bevel van kracht is. De in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd wordt in dat geval zoveel mogelijk in mindering gebracht op die straf.
Indien binnen de in de eerste volzin van het eerste lid bedoelde termijn een vordering krachtens artikel 281, dan wel een bezwaarschrift tegen de dagvaarding is ingediend, blijft het bevel, onverminderd het bepaalde in artikel 98, tweede lid, van kracht totdat dertig dagen zijn verstreken sedert de dag waarop onherroepelijk op de vordering of het bezwaarschrift is beschikt.
Het bevel tot voorlopige hechtenis kan te allen tijde door de rechter-commissaris, dan wel nadat het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen, door de rechter in eerste aanleg worden opgeheven. De rechter in eerste aanleg kan dit doen ambtshalve, op het verzoek van de verdachte of op de vordering van de officier van justitie.
ZEVENDE AFDELING Voorlopige hechtenis bij einduitspraken
Bij alle einduitspraken wordt, behoudens het bepaalde in artikel 34, tweede lid, het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven, indien, ter zake van het feit waarvoor dat bevel is verleend, aan de verdachte noch een vrijheidsstraf van langere duur dan de reeds door hem in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd, noch een maatregel die vrijheidsontneming meebrengt of kan meebrengen, onvoorwaardelijk is opgelegd.
Indien de duur van de onvoorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf die van de reeds ondergane voorlopige hechtenis met minder dan vijf maanden overtreft en geen maatregel die vrijheidsontneming meebrengt of kan meebrengen onvoorwaardelijk is opgelegd, wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 103, bij de einduitspraak het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de straf.
Indien de einduitspraak tot invrijheidstelling van de verdachte zou moeten leiden, kan de rechter, in afwijking van het eerste lid en alle belangen in aanmerking genomen, bepalen, dat de voorlopige hechtenis gedurende een termijn van ten hoogste drie weken van kracht blijft, onverminderd het bepaalde in het vijfde en zesde lid.
Indien de einduitspraak nietigverklaring van de dagvaarding inhoudt, de officier van justitie een nieuwe dagvaarding uitbrengt en de behandeling ter terechtzitting binnen de termijn van drie weken geen aanvang heeft genomen, wordt de verdachte bij het verstrijken van die termijn terstond in vrijheid gesteld.Vindt de behandeling ter terechtzitting wel binnen deze termijn plaats, dan duurt de voorlopige hechtenis voort, overeenkomstig artikel 98, tweede lid, ook ingeval de verdachte tegen die nieuwe dagvaarding een bezwaarschrift heeft ingediend.
Indien de einduitspraak vrijspraak van het tenlastegelegde of ontslag van rechtsvervolging inhoudt en tegen die beslissing hoger beroep is aangetekend, dient de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep binnen drie weken na de einduitspraak te zijn aangevangen. Indien die termijn is verstreken, voordat de behandeling in hoger beroep een aanvang heeft genomen, of indien, voordat die termijn is verstreken, het openbaar ministerie van het hoger beroep heeft afgezien, wordt de verdachte terstond in vrijheid gesteld.
Behoudens het bepaalde in artikel 105, tweede lid, zijn bevelen tot voorlopige hechtenis en die tot opheffing daarvan dadelijk uitvoerbaar.
Indien het Hof van Justitie tot het geven van enige beslissing is geroepen voordat beroep van de einduitspraak is aangetekend, wordt daarbij de opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis gelast, indien dit uit de beslissing voortvloeit.
Een bevel tot gevangenneming of gevangenhouding is, na de einduitspraak in eerste aanleg, voor een termijn van ten hoogste vijf maanden van kracht. Echter toetst het Hof binnen een termijn van dertig dagen, nadat hoger beroep is aangetekend, of de gevallen en de gronden, bedoeld in de artikelen 100 en 101, nog aanwezig zijn. Het Hof hoort de verdachte, indien het daartoe gronden aanwezig acht. De termijn van vijf maanden kan, indien er gegronde redenen zijn, waarom het onderzoek op de terechtzitting niet binnen deze termijn een aanvang kan nemen, door het Hof eenmaal met ten hoogste dertig dagen worden verlengd.
Een bevel tot gevangenneming of gevangenhouding, dat voor het verstrijken van de in het derde lid bedoelde termijn door het onderzoek op de terechtzitting is gevolgd, is, evenals een tijdens of na dat onderzoek verleend bevel, geldig voor onbepaalde tijd, behoudens invrijheidstelling ingevolge de artikelen 103, 105, 107 en 108, vijfde lid, totdat de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, ook ingeval tegen de einduitspraak beroep in cassatie is aangetekend of de Hoge Raad de zaak overeenkomstig artikel 14 van de Cassatieregeling van de Nederlandse Antillen en Aruba naar het Hof heeft verwezen.
Buiten de gevallen voorzien in artikel 105 heft het Hof van Justitie het bevel op met ingang van het tijdstip waarop de duur van de ondergane voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van de onvoorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf, tenzij een maatregel die vrijheidsontneming meebrengt of kan meebrengen onvoorwaardelijk is opgelegd.
TIENDE AFDELING Schorsing en opschorting van de voorlopige hechtenis
De rechter kan hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van het openbaar ministerie of op het verzoek van de verdachte of diens raadsman, bevelen, dat de voorlopige hechtenis zal worden geschorst, zodra de verdachte al of niet onder zekerheidstelling zich, in de vorm door de rechter te bepalen, bereid heeft verklaard tot nakoming van de aan de schorsing te verbinden voorwaarden.
De rechter kan ambtshalve, op de vordering van het openbaar ministerie of op het verzoek van de verdachte in de beslissing tot schorsing wijziging brengen. De verdachte wordt gehoord.
De bevoegdheid tot schorsing, tot opheffing van de schorsing of tot wijziging van de aan de schorsing verbonden voorwaarden komt toe aan de rechter, die de voorlopige hechtenis heeft bevolen. Indien de zaak ter terechtzitting aanhangig is gemaakt, is de rechter die over de zaak oordeelt of het laatst heeft geoordeeld, daartoe bevoegd.
Indien de verdachte zich na de opheffing van de schorsing aan de tenuitvoerlegging van het bevel tot voorlopige hechtenis onttrekt, wordt, indien dit nog niet is gebeurd, de zekerheid vervallen verklaard aan het Land. De zekerheid wordt eveneens, ook zonder dat de opheffing van de schorsing is bevolen, vervallen verklaard aan het Land, indien de verdachte de voorwaarde bedoeld in artikel 111, tweede lid onder b, niet nakomt. De beslissing wordt ambtshalve of op vordering van het openbaar ministerie gegeven. Het tweede lid is van toepassing.
Indien de verdachte de voorwaarden niet naleeft, of indien uit bepaalde omstandigheden blijkt van het bestaan van gevaar voor vlucht, kan zijn aanhouding worden bevolen door de officier van justitie of een hulpofficier van justitie. Deze laatste geeft van zijn bevel en van de aanhouding krachtens dat bevel onverwijld kennis aan de officier van justitie.
De beslissingen tot schorsing, tot opheffing daarvan en die tot wijziging van de beslissing zijn dadelijk uitvoerbaar.
De verdachte, die schorsing of opheffing van de voorlopige hechtenis dan wel wijziging van een beslissing tot schorsing heeft verzocht, kan van een afwijzende beslissing op dat verzoek uiterlijk drie dagen na de betekening bij het Hof van Justitie in hoger beroep komen. De verdachte kan, ongeacht de aard van de beslissing, slechts eenmaal in beroep komen.
EERSTE AFDELING Algemene bepalingen
In geval van verdenking van een misdrijf, waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf van ten hoogste vier of meer jaren is gesteld, of een misdrijf, waardoor op geld waardeerbaar voordeel van enig belang kan worden verkregen, kunnen voorwerpen inbeslaggenomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een ter zake van dat misdrijf op te leggen geldboete.
In geval van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf, waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf van ten hoogste vier of meer jaren is gesteld, of een misdrijf, waardoor op geld waardeerbaar voordeel van enig belang kan worden verkregen, kunnen voorwerpen in beslag worden genomen tot bewaring van het recht tot verhaal voor een naar aanleiding van dat misdrijf op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan het Land ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, als bedoeld in artikel1:77 van het Wetboek van Strafrecht.
Voor de toepassing van de artikelen 119 en 119a geldt:
dat bij het leggen en beëindigen van beslag op onroerende goederen de tussenkomst van de deurwaarder wordt ingeroepen en formaliteiten in acht worden genomen welke ingevolge het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de Nederlandse Antillen gelden ten aanzien van de mededeling of aanzegging van de inbeslagneming, dan wel de betekening van het proces-verbaal van inbeslagneming, de aantekening, inschrijving of doorhaling in registers en de betekening daarvan aan derden;
dat bij het leggen of beëindigen van beslag op schepen en luchtvaartuigen formaliteiten in acht worden genomen welke ingevolge het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de Nederlandse Antillen gelden ten aanzien van de betekening van het proces-verbaal van inbeslagneming, en ingevolge enige regeling inzake teboekgestelde schepen onderscheidenlijk luchtvaartuigen ten aanzien van de inschrijving en doorhaling daarvan in registers.
Op het beslag, bedoeld in artikel 119a, is de Vierde Titel van het Derde Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing, behoudens dat:
Tot bewaring van het recht tot verhaal kan de officier van justitie namens het Land de bevoegdheid uitoefenen, welke in artikel 1358 van het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen is toegekend aan een schuldeiser die in zijn verhaalsmogelijkheden is benadeeld als gevolg van een onverplicht door de schuldenaar verrichte rechtshandeling. De artikelen 39 en 41 van het Faillissementsbesluit 1931 zijn van overeenkomstige toepassing.
De officier van justitie heeft voorts tot bewaring van het recht tot verhaal de bevoegdheid namens het Land als schuldeiser in het faillissement van de verdachte of de veroordeelde op te komen. Zolang het bedrag van de boete of van het te ontnemen wederrechtelijk verkregen voordeel nog niet vaststaat wordt hij geacht voor een voorwaardelijke vordering op te komen.
De officier van justitie behoudt de bevoegdheden, bedoeld in het eerste en het tweede lid, ondanks faillissement, voor zover de voorwerpen waarop de onverplichte rechtshandelingen betrekking hebben, niet door de curator op grond van de artikelen 38 tot en met 47 van het Faillissementsbesluit 1931 worden opgevorderd.
TWEEDE AFDELING Inbeslagneming door opsporingsambtenaren of bijzondere personen
In geval van een strafbaar feit als omschreven in de artikelen 2:1 tot en met 2:5, 2:7 tot en met 2:11, 2:154, 2:194 tot en met 2:196, 2:203, 2:209, 2:239, 2:240, 2:241, 2:335 of 3:8 van het Wetboek van Strafrecht, zijn de opsporingsambtenaren te allen tijde bevoegd ter inbeslagneming de uitlevering te vorderen van alle voor inbeslagneming vatbare voorwerpen.
De opsporingsambtenaren hebben te allen tijde vrije toegang tot alle lokaliteiten en alle plaatsen, waarvan redelijkerwijze kan worden vermoed, dat zij door een goud- of zilversmid, kashouder, horlogemaker, rijwiel- of autohandelaar, uitdrager, opkoper of tagrijn worden gebruikt. Artikel 1:219 van het Wetboek van Strafrecht, zomede de artikelen 155 tot en met 164 van dit wetboek zijn van toepassing.
Geschiedt bij zodanige personen huiszoeking, dan vindt zij, tenzij met hun toestemming, alleen plaats, voor zover zij zonder schending van het stands-, beroeps- of ambtsgeheim kan geschieden, en strekt zij zich niet uit tot brieven of andere geschriften die niet het voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan gediend hebben.
Voor zover het belang van het onderzoek zich daartegen niet verzet, stelt de opsporende ambtenaar de bewoner of, indien deze afwezig is, een van zijn aanwezige huisgenoten in de gelegenheid, zich omtrent de ter plaatse aangetroffen en voor inbeslagneming vatbare voorwerpen te verklaren. Hetzelfde geldt ten aanzien van de verdachte, indien deze tegenwoordig is.
In geval van ontdekking op heterdaad of van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, kan de officier van justitie, in afwachting van het optreden van de rechter-commissaris, bij dringende noodzakelijkheid ter inbeslagneming de uitlevering tegen ontvangstbewijs bevelen van de pakketten, brieven, stukken en andere berichten, die aan de post, de telegrafie of aan een andere instelling van vervoer zijn toevertrouwd; een en ander voor zover zij klaarblijkelijk voor de verdachte bestemd of van hem afkomstig zijn.
Tot kennisneming van de inhoud van de overige zaken, voor zover deze gesloten zijn, gaat de officier van justitie niet over dan na daartoe door de rechter-commissaris te zijn gemachtigd.Wordt de machtiging niet verleend, dan geeft de officier van justitie de inbeslaggehouden zaken onverwijld aan de vervoerder ter verzending terug.
De inhoud van de door de officier van justitie geopende zaken, voor zover deze niet bij de processtukken of de stukken van overtuiging zijn gevoegd, wordt door hem geheim gehouden. Gelijke geheimhouding wordt door hem en door de hulpofficier van justitie in acht genomen ter zake van de inlichtingen, in artikel 127, tweede lid, vermeld, voor zover daarvan niet uit de processtukken blijkt.
DERDE AFDELING Inbeslagneming door de rechter-commissaris
De rechter-commissaris kan bevelen dat hij, die redelijkerwijze moet worden vermoed houder te zijn van enig bepaald voor inbeslagneming vatbaar voorwerp, dit ter inbeslagneming aan hem zal uitleveren of op de griffie van het gerecht in eerste aanleg overbrengen, een en ander binnen de termijn en op de wijze bij het bevel te bepalen.
Indien het over te brengen stuk een gedeelte uitmaakt van een register, waarvan het niet kan worden afgescheiden, kan de rechter-commissaris bevelen dat het register, voor de tijd bij het bevel te bepalen, ter inzage zal worden overgebracht of aan hem zal worden uitgeleverd ten einde afschriften van het geheel of een gedeelte daarvan te doen vervaardigen.
De rechter-commissaris is na een met redenen omklede vordering van de officier van justitie bevoegd huiszoeking ter inbeslagneming te doen en daarbij de te onderzoeken plaatsen te betreden.
De rechter-commissaris is bevoegd te bepalen dat van de inhoud van inbeslaggenomen gesloten pakketten, brieven, stukken en andere berichten, die aan de post, de telegrafie of een andere instelling van vervoer waren toevertrouwd, zal worden kennis genomen, voor zover zij klaarblijkelijk voor de verdachte bestemd of van hem afkomstig zijn.
VIERDE AFDELING Bewaring van inbeslaggenomen voorwerpen
Inbeslaggenomen voorwerpen worden zoveel mogelijk gesloten en verzegeld in een omslag waarop een mededeling van de dag van de inbeslagneming en een vermelding van degene bij wie zij zijn inbeslaggenomen, met een korte opgave van de inhoud, wordt gesteld en ondertekend. Indien de voorwerpen niet geschikt zijn om in een omslag te worden gesloten, wordt daaraan een strook gehecht, waarop gelijke mededeling en vermelding met een korte aanduiding van het voorwerp wordt gesteld en ondertekend. Kan aan een of ander niet worden voldaan, dan worden de voorwerpen zoveel mogelijk gewaarmerkt. Zoveel mogelijk wordt aan degene bij wie zij zijn inbeslaggenomen, een bewijs van ontvangst afgegeven.
Indien de voorwerpen niet geschikt zijn voor opslag gedurende langere tijd, of dit hoogst ongewenst wordt geacht, kan het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd of anders het laatst werd vervolgd, op de vordering van het openbaar ministerie, de machtiging aan de bewaarder verlenen.
Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden regels gesteld omtrent de wijze, waarop de inbeslaggenomen voorwerpen worden bewaard en ter beschikking van het onderzoek gehouden, dan wel, ingevolge artikel 142, worden vervreemd, vernietigd, prijsgegeven of tot een ander doel dan het onderzoek bestemd.
VIJFDE AFDELING Teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen
Zodra het belang van de strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van een inbeslaggenomen voorwerp, doet het openbaar ministerie dit door de bewaarder teruggeven aan degene, aan wie het door het strafbare feit is onttrokken. Is deze niet bekend, dan wordt het voorwerp teruggegeven aan degene bij wie het is inbeslaggenomen, tenzij deze het voorwerp onrechtmatig in zijn bezit heeft gekregen. In het laatste geval wordt het voorwerp teruggegeven aan de degene aan wie teruggave van het voorwerp op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord is. Is deze niet bekend, dan wordt met het voorwerp gehandeld overeenkomstig artikel 142.
Een verplichting tot teruggave bestaat niet ten aanzien van voorwerpen, waarvan de rechthebbende schriftelijk heeft verklaard afstand te doen. Met betrekking tot deze voorwerpen kan, ook indien zij geschikt zijn voor opslag, een machtiging worden verleend als bedoeld in artikel 142, tweede lid; voor het overige wordt daarmee gehandeld als met verbeurdverklaarde voorwerpen.
Indien deze aan de last niet kan voldoen, omdat het voorwerp op wettige wijze vervreemd, vernietigd, prijsgegeven of tot een ander doel dan het onderzoek bestemd is, gaat hij na daartoe verkregen machtiging van het gerecht, bedoeld in artikel 142, derde lid, over tot uitbetaling van de prijs, die het voorwerp bij verkoop door hem redelijkerwijze had moeten opbrengen.
Indien de bewaarder, buiten de gevallen in het tweede lid bedoeld, niet in staat is aan de last tot teruggave te voldoen dan wel het geven van zodanige last niet mogelijk bleek, houdt hij het voorwerp ter beschikking van de rechthebbende totdat sedert de last tot teruggave zes maanden, onderscheidenlijk sedert de inbeslagneming drie jaren, zijn verstreken. Is teruggave alsdan nog niet mogelijk gebleken dan wordt met het voorwerp gehandeld als met verbeurdverklaarde voorwerpen.
Het openbaar ministerie kan op verzoek van de beslagene of van een andere belanghebbende een voorwerp dat op grond van artikel 119a in beslag is genomen onder zekerheidstelling doen teruggeven. De zekerheid bestaat in de storting van geldswaarden door de beslagene of een derde, of in de verbintenis van een derde als waarborg, voor een bedrag en op een wijze als door het openbaar ministerie wordt aanvaard.
ZEVENDE AFDELING Beklag over inbeslagneming
De belanghebbenden kunnen zich schriftelijk beklagen over inbeslagneming, over het gebruik van inbeslaggenomen voorwerpen, over het uitblijven van een last tot teruggave, over de teruggave aan een bepaald persoon, over de kennisneming of het gebruik van gegevens, als bedoeld in de artikelen 127, 128 en 140.
Het klaagschrift wordt zo spoedig mogelijk na de inbeslagneming van de voorwerpen of de kennisneming van de gegevens ingediend ter griffie van het gerecht in feitelijke aanleg, waarvoor de zaak wordt vervolgd of het laatst werd vervolgd. Het klaagschrift is niet ontvankelijk, indien het is ingediend op het tijdstip waarop drie maanden zijn verstreken sedert de vervolgde zaak tot een einde is gekomen.
Indien een vervolging niet of nog niet is ingesteld wordt het klaagschrift zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen drie jaren na de inbeslagneming of kennisneming ingediend ter griffie van het gerecht in eerste aanleg, binnen het rechtsgebied waarvan de inbeslagneming of kennisneming is geschied. Het gerecht is bevoegd tot afdoening tenzij de vervolging mocht zijn aangevangen voordat met de behandeling van het klaagschrift een aanvang kon worden gemaakt. In dat geval zendt de griffier het klaagschrift ter afdoening aan het gerecht, bedoeld in het tweede lid.
Het gerecht geeft een met redenen omklede beschikking, nadat de klager in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord. Op last van het gerecht stelt de griffier tevens andere belanghebbenden van het klaagschrift in kennis, hun de gelegenheid biedende hetzij zelf binnen een in de kennisgeving te vermelden termijn een klaagschrift in te dienen, betrekking hebbend op hetzelfde voorwerp, hetzij tijdens de behandeling van het klaagschrift te worden gehoord. In het laatste geval geldt de kennisgeving als oproeping.
De belanghebbenden, anderen dan de verdachte, gewezen verdachte of veroordeelde, kunnen zich schriftelijk beklagen over een schikking als bedoeld in artikel 503b op de grond dat deze betrekking heeft op hun toekomende voorwerpen en de officier van justitie die de voorwaarden heeft opgelegd, onderscheidenlijk de schikking is aangegaan, niet bereid is gebleken die voorwerpen of de waarde die zij bij verkoop redelijkerwijs hadden moeten opbrengen te vergoeden.
Het klaagschrift wordt, niet later dan nadat de verdachte, gewezen verdachte of veroordeelde aan de gestelde voorwaarden of aan de termen van de schikking heeft voldaan, dan wel de klager daarmee bekend is geworden, ingediend ter griffie van het gerecht waarbij de in het eerste lid bedoelde officier van justitie is geplaatst.
Tijdens de behandeling van het klaagschrift worden de klager en de officier van justitie in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Het gerecht doet tevens de verdachte, gewezen verdachte of veroordeelde oproepen ten einde hem in de gelegenheid te stellen te worden gehoord. Deze kan zich doen bijstaan door een advocaat of een daartoe bij bijzondere volmacht gemachtigde welke in de gelegenheid wordt gesteld de nodige opmerkingen te maken. De beschikking van het gerecht is met redenen omkleed en wordt in het openbaar uitgesproken. Aan de klager en de verdachte, gewezen verdachte of veroordeelde die voor de behandeling is verschenen wordt door de griffie tijdig te voren schriftelijk mededeling gedaan van de dag der uitspraak. Acht dit gerecht het beklag gegrond, dan verklaart het de voorwaarden, onderscheidenlijk de schikking, bedoeld in het eerste lid, vervallen.
De belanghebbenden, andere dan de veroordeelde, kunnen zich schriftelijk beklagen over de verbeurdverklaring van hun toebehorende voorwerpen of over de onttrekking van zodanige voorwerpen aan het verkeer. Geen beklag staat open, indien het bedrag, waarop de verbeurdverklaarde voorwerpen bij de uitspraak zijn geschat, is betaald of ingevorderd, dan wel vervangende vrijheidsstraf is toegepast.
Tijdens de behandeling van het klaagschrift worden de klager en het openbaar ministerie in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. De beschikking van het gerecht is met redenen omkleed en wordt in het openbaar uitgesproken. Aan de klager wordt door de griffier tijdig te voren schriftelijk mededeling gedaan van de dag der uitspraak.
Zodra het openbaar ministerie bemerkt, dat een inbeslaggenomen voorwerp tijdens het begaan van het strafbare feit toebehoorde aan een ander dan de verdachte, stelt het die persoon, indien zijn verblijfplaats bekend is, in kennis van de bevoegdheden die hij heeft ingevolge de artikelen 150 en 151.
TITEL X Binnentreden in woningen
Voor het binnentreden in een woning zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bewoner is een bijzondere schriftelijke machtiging vereist, onverminderd het bepaalde in het vierde lid. Van het vereiste van een machtiging is vrijgesteld de rechter of de rechter-commissaris, die bevoegd is tot binnentreden zonder toestemming van de bewoner.
Een machtiging als bedoeld in het eerste lid, is voor de officier van justitie of de hulpofficier van justitie met het oog op de opsporing van misdrijven, huiszoeking ter inbeslagneming van voorwerpen of het doorzoeken van een woning ter aanhouding van een verdachte niet vereist in de gevallen waarin met het binnentreden niet kan worden gewacht, totdat hij over een machtiging beschikt.
Tot het geven van een bijzondere schriftelijke machtiging zijn alleen de procureur-generaal, de officier van justitie en de hulpofficier van justitie bevoegd. Ingeval de officier van justitie of de hulpofficier van justitie zelf een machtiging nodig heeft, dan wordt die door de naast hogere autoriteit gegeven.
Ten behoeve van de opsporing van misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten kan een machtiging worden gegeven, die betrekking heeft op een groter aantal woningen die niet bepaald in de machtiging worden aangeduid. In dat geval wordt in de machtiging nauwkeurig vermeld, in verband met welke misdrijven wordt binnengetreden, en voor welke tijdsduur de machtiging geldt.
Degene die bevoegd is zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bewoner binnen te treden, kan zich door anderen doen vergezellen, voor zover dit voor het doel van het binnentreden redelijkerwijze is vereist en, indien krachtens een machtiging wordt binnengetreden, de machtiging dit uitdrukkelijk bepaalt.
Degene die bevoegd is zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bewoner binnen te treden, kan zich de toegang tot of de doorgang in de woning verschaffen, voor zover het doel van het binnentreden dit redelijkerwijze vereist. Hij kan daartoe zo nodig de hulp van de sterke arm inroepen.
Onverminderd hetgeen in deze titel ten aanzien van de machtiging is bepaald, is degene die in een woning binnentreedt, verplicht zich voorafgaand tegenover de bewoner te legitimeren en mededeling te doen van het doel van het binnentreden. Indien twee of meer personen voor hetzelfde doel in een woning binnentreden, rusten deze verplichtingen slechts op degene die bij het binnentreden de leiding heeft.
Indien de naleving van de in het eerste lid bedoelde verplichtingen naar redelijke verwachting ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van personen of goederen, feitelijk onmogelijk is dan wel naar redelijke verwachting de strafvordering schaadt ten aanzien van misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan, gelden deze verplichtingen slechts voor zover de naleving daarvan in die omstandigheden kan worden gevergd.
Degene die zich ingevolge het eerste lid legitimeert, toont een legitimatiebewijs dat is uitgegeven door of vanwege de Minister van Justitie. Het legitimatiebewijs bevat een foto van de houder en vermeldt diens naam en hoedanigheid. Indien de veiligheid van de houder van het legitimatiebewijs vordert dat zijn identiteit verborgen blijft, kan in plaats van zijn naam zijn nummer worden vermeld.
De persoon, bedoeld in het eerste lid, die met toestemming van de bewoner wenst binnen te treden, vraagt voorafgaand aan het binnentreden diens toestemming. De toestemming moet blijken aan degene die wenst binnen te treden en wordt schriftelijk vastgelegd in het proces-verbaal dat naar aanleiding van het binnentreden wordt opgemaakt.
Het verslag wordt binnen tweemaal vierentwintig uren nadat in de woning is binnengetreden, toegezonden aan de officier van justitie. Een afschrift van het verslag wordt binnen diezelfde termijn aan de bewoner uitgereikt of toegezonden. Indien het niet mogelijk is dit afschrift uit te reiken of toe te zenden, houdt degene aan wie het verslag is toegezonden dan wel degene die zijn bevoegdheid zonder machtiging binnen te treden heeft uitgeoefend, het afschrift gedurende zes maanden voor de bewoner beschikbaar.
TITEL XII Handhaving van de orde ter gelegenheid van ambtsverrichtingen
Indien daarbij iemand de orde verstoort of op enigerlei wijze hinderlijk is, kan de betrokken voorzitter, rechter of ambtenaar, na hem zo nodig te hebben gewaarschuwd, bevelen dat hij zal vertrekken en, in geval van weigering, hem doen verwijderen en tot de afloop van de ambtsverrichtingen doen ophouden.
TITEL XIII Maatregelen ter gelegenheid van een schouw of een huiszoeking
In geval van een schouw of huiszoeking kan de daarmee belaste rechter of ambtenaar de nodige maatregelen tot bewaking of afsluiting nemen en bevelen dat niemand zich, zonder zijn uitdrukkelijke bewilliging, van de plaats van de schouw of van de huiszoeking zal verwijderen, zolang het onderzoek aldaar niet is afgelopen.
TITEL XV Opneming ter observatie
Indien het noodzakelijk is, dat een onderzoek naar de geestvermogens van een verdachte tegen wie voorlopige hechtenis is bevolen, zal worden ingesteld en dit niet voldoende op een andere wijze kan plaatsvinden, kan de rechter-commissaris, hetzij op de vordering van de officier van justitie, hetzij op het verzoek van de verdachte of diens raadsman, bevelen, dat de verdachte ter waarneming zal worden overgebracht naar een in het bevel aan te duiden inrichting tot verpleging of genezing bestemd.
TITEL XVI Strafrechtelijk financieel onderzoek
In geval van verdenking van een misdrijf, waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf van ten hoogste vier of meer jaren is gesteld, of een misdrijf, waardoor op geld waardeerbaar voordeel van enig belang kan worden verkregen, kan overeenkomstig de bepalingen van deze Titel een strafrechtelijk financieel onderzoek worden ingesteld.
Krachtens de ingevolge artikel 177a gegeven machtiging is een met het strafrechtelijk financieel onderzoek belaste opsporingsambtenaar op vertoon van een afschrift van de machtiging bevoegd, ten einde inzicht te verkrijgen in de vermogenspositie van degenen tegen wie het onderzoek is gericht, aan een ieder te bevelen hem op de eerste vordering:
De officier van justitie die de in artikel 177a bedoelde vordering doet, kan bij dringende noodzakelijkheid ter inbeslagneming huiszoeking doen op elke plaats waar zich vermoedelijk bescheiden of gegevens als bedoeld in artikel 177b, of vermogensbestanddelen die voordeel in de zin van artikel 1:77 van het Wetboek van Strafrecht vertegenwoordigen, bevinden.
Ten aanzien van de artikelen 177a tot en met 177d zijn de artikelen 125 en 126 van overeenkomstige toepassing.
Indien de verdachte bij de einduitspraak ter zake van het strafbare feit of het misdrijf, bedoeld in artikel 1:77, eerste onderscheidenlijk derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, niet wordt veroordeeld, sluit de officier van justitie het strafrechtelijk financieel onderzoek evenzo. In dat geval is de officier van justitie bevoegd van de rechter-commissaris heropening van het strafrechtelijk financieel onderzoek te vorderen, zodra de verdachte alsnog ter zake van het tenlastegelegde feit wordt veroordeeld.
Onverminderd het bepaalde in het tweede lid, de artikelen 503c, tweede en derde lid, 503d, derde lid, en 503f, tweede lid, onderdeel c, kan een gesloten strafrechtelijk financieel onderzoek slechts worden heropend krachtens een nadere machtiging van de rechter-commissaris, op vordering van de officier van justitie verleend. Het vierde lid van artikel 177a is van toepassing.
TITEL XVII Bijzondere bevoegdheden tot opsporing
1. Bevelen tot toepassing van een bevoegdheid als bedoeld in titel XVIII en XIX alsmede een wijziging, aanvulling, verlenging of intrekking daarvan worden schriftelijk gegeven. Aan een schriftelijk bevel staat gelijk een mondeling bevel dat, op straffe van nietigheid, binnen drie dagen op schrift is gesteld.
2. Een schriftelijk bevel vermeldt:
a. het misdrijf en in geval van verdenking indien bekend de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de verdachte;
b. de feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat de wettelijke voorwaarden voor uitoefening van de bevoegdheid zijn vervuld;
c. de wijze waarop aan het bevel uitvoering moet worden gegeven, en
Bij ministeriële beschikking kunnen personen in de openbare dienst van de andere landen van het Koninkrijk of van een vreemde staat die voldoen aan in de bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, te stellen eisen voor de toepassing van daarin aan te wijzen bevoegdheden met een opsporingsambtenaar gelijk worden gesteld.
De officier van justitie voegt de processen-verbaal en andere voorwerpen waaraan gegevens kunnen worden ontleend die zijn verkregen door de uitoefening van een van de bevoegdheden genoemd in de titels XVIII en XIX, voorzover die voor het onderzoek in de zaak van enige betekenis zijn, bij de processtukken.
Voor zover de processen-verbaal of andere voorwerpen mededelingen behelzen gedaan door of aan een persoon die zich op grond van artikel 252 zou kunnen verschonen indien hem als getuige naar de inhoud van die mededelingen zou worden gevraagd, worden deze processen-verbaal en andere voorwerpen onverwijld vernietigd.
1. De officier van justitie doet aan betrokkene schriftelijk mededeling van de uitoefening van de bevoegdheden, genoemd in de titels XVIII tot en met XIX, zodra het belang van het onderzoek dat toelaat. De mededeling blijft achterwege, indien uitreiking van de mededeling redelijkerwijs niet mogelijk is.
Zolang de zaak niet is geëindigd, bewaart de officier van justitie de processen-verbaal en andere voorwerpen, waaraan gegevens kunnen worden ontleend die zijn verkregen door toepassing van een bevoegdheid als bedoeld in titel XVIII en XIX, voor zover die niet bij de processtukken zijn gevoegd, en houdt deze ter beschikking van het onderzoek.
Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen voorschriften worden gegeven omtrent de wijze waarop de processen-verbaal en andere voorwerpen, die zijn verkregen door toepassing van een bevoegdheid als bedoeld in titel XVIII en XIX, worden bewaard en vernietigd en omtrent de wijze waarop de mededeling, bedoeld in artikel 177ka, wordt gedaan.
TITEL XVIII Bijzondere bevoegdheden
De officier van justitie kan in het belang van het onderzoek, indien het een misdrijf in het eerste lid, onderdeel a, bedoeld betreft dat gezien zijn aard of de samenhang met andere vermoedelijk door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert en indien het een misdrijf als in onderdeel b bedoeld betreft, bepalen dat ter uitvoering van het bevel een besloten plaats, niet zijnde een woning, kan worden betreden zonder toestemming van de rechthebbende.
De officier van justitie kan in het belang van het onderzoek bepalen dat ter uitvoering van het bevel een technisch hulpmiddel kan worden aangewend, voor zover daarmee geen vertrouwelijke communicatie wordt opgenomen. Een technisch hulpmiddel wordt niet op een persoon bevestigd, tenzij met diens toestemming.
Het bevel tot planmatige observatie vermeldt, behalve de gegevens bedoeld in artikel 177h, tevens:
a. de naam of een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de in het eerste lid bedoelde persoon;
b. bij toepassing van het tweede lid, de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de voorwaarden, bedoeld in dat lid, zijn vervuld, alsmede de plaats die zal worden betreden.
1. In geval van verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten dat gezien zijn aard of de samenhang met andere vermoedelijk door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, kan de officier van justitie, indien het onderzoek dit dringend vordert, bevelen dat een opsporingsambtenaar deelneemt of medewerking verleent aan een groep van personen waarbinnen naar redelijkerwijs kan worden vermoed misdrijven worden beraamd of gepleegd.
In geval van aanwijzingen van een terroristisch misdrijf kan de officier van justitie, indien het onderzoek dit dringend vordert, bevelen dat een opsporingsambtenaar deelneemt of medewerking verleent aan een groep van personen ten aanzien waarvan aanwijzingen bestaan dat daarbinnen een terroristisch misdrijf wordt beraamd of gepleegd.
De officier van justitie kan in het belang van het onderzoek bevelen dat een opsporingsambtenaar goederen afneemt van of gegevens, die zijn opgeslagen of worden verwerkt of overgedragen door middel van een geautomatiseerd werk, door tussenkomst van een aanbieder van een communicatiedienst afneemt van of diensten verleent aan een persoon in het geval dat:
a. die persoon verdacht wordt van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten;
1. De officier van justitie kan in het belang van het onderzoek bevelen dat een opsporingsambtenaar zonder toestemming van de rechthebbende een besloten plaats, niet zijnde een woning, betreedt, dan wel een technisch hulpmiddel aanwendt, teneinde die plaats op te nemen, aldaar sporen veilig te stellen of aldaar een technisch hulpmiddel te plaatsen teneinde de aanwezigheid of verplaatsing van een goed vast te kunnen stellen, in geval van:
a. verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten;
De officier van justitie kan indien het onderzoek dit dringend vordert, na door de rechter-commissaris verleende machtiging, bevelen dat een opsporingsambtenaar met een technisch hulpmiddel vertrouwelijke communicatie opneemt in geval van:
a. verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, dat gezien zijn aard of de samenhang met andere vermoedelijk door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert;
De officier van justitie kan in het belang van het onderzoek bepalen dat ter uitvoering van het bevel een besloten plaats, niet zijnde een woning, wordt betreden zonder toestemming van de rechthebbende. Hij kan, na door de rechter-commissaris daartoe verleende machtiging, bepalen dat ter uitvoering van het bevel een woning zonder toestemming van de rechthebbende wordt betreden, indien het onderzoek dit dringend vordert. In het geval bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, betreft het een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld. De artikelen 155 tot en met 163, met uitzondering van artikel 162, zijn van overeenkomstige toepassing.
Het bevel vermeldt, behalve de gegevens bedoeld in artikel 177h, tevens:
a. ten minste één van de personen die aan de communicatie deelnemen en, indien het bevel communicatie betreft op een besloten plaats of in een vervoermiddel, bovendien een zo nauwkeurig mogelijke omschrijving van die plaats of dat vervoermiddel;
b. bij toepassing van het tweede lid, de plaats die kan worden betreden.
De officier van justitie kan indien het onderzoek dit dringend vordert, na door de rechter-commissaris verleende machtiging, bevelen aan een opsporingsambtenaar dat met een technisch hulpmiddel niet voor het publiek bestemde communicatie die plaatsvindt met gebruikmaking van de diensten van een aanbieder van een communicatiedienst, wordt opgenomen, in geval van:
a. verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, dat gezien zijn aard of de samenhang met andere vermoedelijk door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert;
Het bevel vermeldt, behalve de gegevens, bedoeld in artikel 177h, tevens zo mogelijk het nummer of een andere aanduiding waarmee de individuele gebruiker van de communicatiedienst wordt geïdentificeerd alsmede, voor zover bekend, de naam en het adres van de gebruiker en een aanduiding van de aard van het technisch hulpmiddel of de technische hulpmiddelen waarmee de communicatie wordt opgenomen.
De officier van justitie kan in het belang van het onderzoek van degene die daarvoor redelijkerwijs in aanmerking komt en die anders dan ten behoeve van persoonlijk gebruik gegevens verwerkt, vorderen bepaalde opgeslagen gegevens of vastgelegde gegevens van een persoon te verstrekken. De vordering kan betrekking hebben op gegevens die ten tijde van de vordering zijn verwerkt, dan wel na het tijdstip van de vordering worden verwerkt, in geval van:
a. verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten;
Een vordering als bedoeld in het eerste lid kan noch worden gericht tot de verdachte noch tot de persoon, bedoeld in artikel 251, 252 of 253. De vordering kan geen betrekking hebben op persoonsgegevens betreffende iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, gezondheid, seksuele leven of lidmaatschap van een vakvereniging.
Een vordering als bedoeld in het eerste lid is schriftelijk en vermeldt:
a. indien bekend, de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de persoon of de personen over wie gegevens worden gevorderd;
b. een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de gegevens die worden gevorderd en de termijn waarbinnen, alsmede de wijze waarop deze dienen te worden verstrekt;
Indien de vordering van gegevens betrekking heeft op gegevens die na het tijdstip van de vordering worden verwerkt, wordt de vordering gedaan voor een periode van ten hoogste vier weken en kan telkens met maximaal vier weken worden verlengd. De officier van justitie vermeldt deze periode in de vordering.
De officier van justitie doet van de verstrekking van gegevens proces-verbaal opmaken, waarin worden vermeld:
a. de gegevens, bedoeld in het derde lid;
c. het misdrijf en indien bekend de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de verdachte;
d. de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, zijn vervuld;
e. de reden waarom de gegevens in het belang van het onderzoek worden gevorderd.
In geval van verdenking van een ander strafbaar feit dan bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek een vordering als bedoeld in dat lid slechts doen na door de rechter-commissaris verleende machtiging. Het tweede tot en met zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing.
De officier van justitie kan, indien het belang van het onderzoek dit dringend vordert, van degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij toegang heeft tot gegevens als bedoeld in artikel 177s, tweede lid, tweede volzin, deze gegevens vorderen, in geval van:
a. verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, dat gezien zijn aard of de samenhang met andere vermoedelijk door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert;
Het bevel wordt gegeven voor een periode van ten hoogste één week en vermeldt:
a. de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat voldaan is aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 177r of artikel 177s en
b. de naam of een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de gebruiker van een communicatiedienst van wie het nummer moet worden verkregen.
De officier van justitie kan, indien het belang van het onderzoek dit vordert, bij of terstond na de toepassing van artikel 177r, eerste lid, artikel 177s, eerste lid, of 177t, eerste lid, degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij kennis draagt van de wijze van versleuteling van de in deze artikelen bedoelde gegevens, bevelen medewerking te verlenen aan het ontsleutelen van de gegevens door de versleuteling ongedaan te maken, dan wel deze kennis ter beschikking te stellen.
TITEL XIX Bijstand aan opsporing door burgers
Burgerpseudokoop of -dienstverlening en inwinning van informatie
Een opsporingsambtenaar kan, bij bevel daartoe van de officier van justitie, in het belang van het onderzoek met een persoon, die geen opsporingsambtenaar is, overeenkomen dat deze voor de duur van het bevel bijstand verleent aan de opsporing door goederen af te nemen van of gegevens, die zijn opgeslagen of worden verwerkt of overgedragen door middel van een geautomatiseerd werk, door tussenkomst van een aanbieder van een communicatiedienst af te nemen van of diensten te verlenen aan een persoon of stelselmatig informatie in te winnen omtrent een persoon in geval dat:
a. die persoon verdacht wordt van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten;
De overeenkomst is schriftelijk en vermeldt de rechten en plichten van de persoon die bijstand verleent aan de opsporing, de wijze waarop aan de overeenkomst uitvoering wordt gegeven, alsmede de geldigheidsduur van de overeenkomst. De overeenkomst kan schriftelijk worden gewijzigd, aangevuld, verlengd of beëindigd.
In geval van verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten dat gezien zijn aard of de samenhang met andere vermoedelijk door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, kan de officier van justitie, indien het onderzoek dit dringend vordert, met een persoon die geen opsporingsambtenaar is, overeenkomen dat deze bijstand verleent aan de opsporing door deel te nemen aan of medewerking te verlenen aan een groep waarbinnen naar redelijkerwijs kan worden vermoed misdrijven worden beraamd of gepleegd.
In geval van aanwijzingen van een terroristisch misdrijf kan de officier van justitie, indien het belang van het onderzoek dit dringend vordert, met een persoon die geen opsporingsambtenaar is, overeenkomen dat deze bijstand verleent aan de opsporing door deel te nemen aan of medewerking te verlenen aan een groep van personen ten aanzien waarvan aanwijzingen bestaan dat daarbinnen een terroristisch misdrijf wordt beraamd of gepleegd.
Bij de toepassing van het eerste lid legt de officier van justitie schriftelijk vast:
a. het misdrijf en indien bekend de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke omschrijving van de verdachte;
b. een omschrijving van de groep van personen;
c. de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de voorwaarden, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn vervuld.
De persoon die op grond van het eerste lid bijstand verleent aan de opsporing, verricht bij de uitvoering daarvan geen strafbare handelingen, tenzij vooraf schriftelijk toestemming door de officier van justitie is gegeven om dergelijke handelingen te verrichten. Bij dringende noodzaak kan de toestemming mondeling worden gegeven. De officier van justitie stelt in dat geval de toestemming, op straffe van nietigheid, binnen drie dagen op schrift.
De opsporingsambtenaar is verplicht van de hem in de wet verleende inbeslagnemingsbevoegdheden gebruik te maken, indien hij tijdens het opsporingsonderzoek de vindplaats weet van voorwerpen waarvan het aanwezig hebben of voorhanden hebben ingevolge de wet verboden is vanwege hun schadelijkheid voor de gezondheid of hun gevaar voor de veiligheid. Uitstel tot inbeslagneming wordt slechts in het belang van het onderzoek toegestaan met het oogmerk om op een later tijdstip daartoe over te gaan.
Indien uit feiten of omstandigheden aanwijzingen voortvloeien dat binnen verzamelingen van personen misdrijven worden beraamd of gepleegd waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en welke gezien hun aard of de samenhang met andere vermoedelijk binnen die groep beraamde of gepleegde misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren, kan de officier van justitie bevelen dat opsporingsambtenaren daarnaar een onderzoek instellen met als doel de voorbereiding van opsporing.
Indien een onderzoek als bedoeld in het eerste lid de voorbereiding van de opsporing van terroristische misdrijven tot doel heeft, kan de officier van justitie na voorafgaande schriftelijke machtiging, op zijn vordering te verlenen door de rechter-commissaris, in het belang van het onderzoek van degene die daarvoor redelijkerwijs in aanmerking komt en die anders dan ten behoeve van persoonlijk gebruik gegevens verwerkt, vorderen bepaalde opgeslagen gegevens of vastgestelde gegevens van een persoon te verstrekken, teneinde de gegevens te doen bewerken.
De officier van justitie doet van de bewerking proces-verbaal opmaken, waarin wordt vermeld:
a. een aanduiding van de gegevens waarop de bewerking is uitgevoerd;
b. een beschrijving van de wijze waarop de bewerking is uitgevoerd;
c. de feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat de voorwaarden, bedoeld in het tweede lid zijn vervuld.
TITEL XXII Schadevergoeding wegens toepassing van dwangmiddelen
Degene die schade heeft geleden ten gevolge van onrechtmatige toepassing van een strafvorderlijk dwangmiddel, heeft recht op schadevergoeding. Bij rechtmatige toepassing van een dwangmiddel kan eveneens schadevergoeding worden toegekend, wanneer er gronden van redelijkheid en billijkheid aanwezig zijn, dat de geleden schade geheel of gedeeltelijk door het Land wordt gedragen.
De vaststelling van de schadevergoeding geschiedt alle omstandigheden in aanmerking genomen. In het bijzonder kan rekening worden gehouden met de mate waarin de gelaedeerde de toepassing van het dwangmiddel aan zichzelf heeft te wijten. In geval van schade die niet in vermogensschade bestaat, kan bij het bepalen van het bedrag ook met de levensomstandigheden van de gelaedeerde rekening worden gehouden.
Het verzoek om schadevergoeding kan slechts worden ingediend binnen drie maanden na de beëindiging van de zaak of de beslissing dat geen of geen verdere vervolging zal worden ingesteld. De gelaedeerde wordt gehoord, althans daartoe behoorlijk opgeroepen. Hij kan zich door een advocaat doen bijstaan.
Een verzoek om schadevergoeding kan ook door de erfgenamen van de gelaedeerde orden gedaan en de vergoeding kan ook aan hen worden toegekend. In dat geval blijft vergoeding van schade, die niet in vermogensschade bestaat, achterwege. Indien de gelaedeerde na het indienen van zijn verzoek of na het instellen van hoger beroep is overleden, geschiedt de toekenning ten behoeve van zijn erfgenamen.
VIERDE BOEK OPSPORINGSONDERZOEK, GERECHTELIJK VOORONDERZOEKEN DAARNA TE NEMEN BESLISSINGEN
TITEL I Het opsporingsonderzoek
Met de opsporing van strafbare feiten zijn ook belast zij, aan wier waakzaamheid bij of krachtens bijzondere wettelijke regelingen de handhaving of de zorg voor de naleving daarvan of de opsporing van de daarin bedoelde strafbare feiten is toevertrouwd, een en ander voor zover het die feiten betreft en, voor zover dat in die regeling is bepaald.
De opsporingsambtenaren, bedoeld in de artikelen 184, eerste lid, en 185, maken ten spoedigste proces-verbaal op van het door hen opgespoorde strafbare feit of van hetgeen door hen tot opsporing is verricht of bevonden. Het proces-verbaal wordt door hen opgemaakt op hun ambtseed of -belofte. Voor zover zij die niet hebben afgelegd, worden zij binnen tweemaal vier en twintig uren beëdigd dan wel wordt hun binnen die termijn de belofte afgenomen voor een hulpofficier van justitie, die daarvan een verklaring op het proces-verbaal stelt.
Wanneer de officier van justitie kennis heeft gekregen van een strafbaar feit, doet hij het nodige opsporingsonderzoek instellen en vordert, zo daartoe termen zijn, dat tot het instellen van een gerechtelijk vooronderzoek wordt overgegaan.
De officier van justitie is te allen tijde bevoegd ten einde enige plaatselijke toestand of enig voorwerp te schouwen, met de personen door hem aangewezen, elke plaats te betreden met uitzondering van een woning, tot het binnentreden waarvan de bewoner niet uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven.
In geval van ontdekking op heterdaad of van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, kan de officier van justitie, bij dringende noodzakelijkheid ten einde een plaatselijke toestand of een voorwerp te schouwen, elke plaats betreden waar de daad begaan is of sporen heeft achtergelaten, onverminderd het bepaalde in de artikelen 155 tot en met 164.
De officier van justitie kan ambtshalve of op het verzoek van de verdachte een of meer deskundigen benoemen ten einde hem voor te lichten of bij te staan en, zo nodig, met opdracht het door hem gevorderde onderzoek in te stellen en hem een met redenen omkleed verslag uit te brengen. De bepalingen van de zesde afdeling van de Derde Titel vinden overeenkomstige toepassing.
Ter plaatse waar en binnen de grenzen binnen welke zij bevoegd zijn tot opsporing, zijn hulpofficieren van justitie:
de bij landsbesluit aan te wijzen hoofdagenten van politie, met uitzondering van het personeel van de politie, dat is aangesteld om uitsluitend werkzaamheden te verrichten ten behoeve van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten; hun bevoegdheden als hulpofficier kunnen door de officier van justitie, hoofd van het parket, tot bepaalde taken worden beperkt.
Kan het optreden van de officier van justitie niet worden afgewacht, dan hebben ook de hulpofficieren de bevoegdheden bij de artikelen 188 en 189 beschreven.
De hulpofficieren van justitie doen de processen-verbaal, bij hen ingekomen of door hen opgemaakt, alsmede de opgave als benadeelde partij en de inbeslaggenomen voorwerpen onverwijld toekomen aan de officier van justitie.
De opsporingsambtenaren, die geen hulpofficier van justitie zijn, doen hun processen-verbaal, de aangiften of berichten ter zake van strafbare feiten, als ook de opgave als benadeelde partij, met de inbeslaggenomen voorwerpen, onverwijld toekomen aan de hulpofficier van justitie, onder wiens rechtstreeks bevel of toezicht zij staan.
Onverminderd het bepaalde in bijzondere wettelijke regelingen doen de personen, bedoeld in artikel 185, hun processen-verbaal, de aangiften of berichten ter zake van strafbare feiten, alsmede de opgave als benadeelde partij, met de inbeslaggenomen voorwerpen, onverwijld toekomen aan de officier van justitie.
Na overeenkomstig de artikelen 192 tot en met 195 te hebben gehandeld, wachten de hulpofficieren van justitie en de overige opsporingsambtenaren de nadere bevelen van de officier van justitie af; gedoogt het belang van het onderzoek zodanig afwachten niet, dan zetten zij het onderzoek inmiddels voort en winnen zij nadere inlichtingen in, die de zaak tot meer klaarheid kunnen brengen. Van dit onderzoek en de ingewonnen inlichtingen doen zij blijken bij proces-verbaal, waarmee zij handelen overeenkomstig de artikelen 193, 194 of 195.
Het openbaar ministerie kan in het belang van het onderzoek in strafzaken de medewerking inroepen van personen en lichamen, die op het gebied van de reclassering werkzaam zijn en aan deze, ingeval zij zich daartoe bereid hebben verklaard, opdrachten geven tot het verzamelen van gegevens betreffende de persoonlijkheid, de levensomstandigheden of de reclassering van een verdachte. Het verslag betreffende de uitvoering van de opdracht wordt schriftelijk of mondeling gegeven naar gelang het openbaar ministerie dat verzoekt.
Indien het openbaar ministerie aan personen of lichamen, als bedoeld in het eerste lid, verzoekt om tot het bekomen van opdrachten of het uitbrengen van verslag betreffende de uitvoering van opdrachten ter terechtzitting of bij enig ander onderzoek in een strafzaak tegenwoordig te zijn of zich te laten vertegenwoordigen, geven zij daaraan zoveel mogelijk gevolg.
TWEEDE AFDELING Aangiften en klachten
Ieder, die kennis draagt van een van de misdrijven omschreven in de artikelen 2:1 tot en met 2:26 van het Wetboek van Strafrecht, in Titel VI en Titel XVIII van het Tweede Boek van dat wetboek, van desertie in tijd van oorlog, van militair verraad, van moord, van mensenroof of van verkrachting, dan wel van het voornemen tot een van deze misdrijven, is verplicht daarvan onverwijld aangifte te doen bij een opsporingsambtenaar.
Ieder, die kennis draagt van een begaan strafbaar feit, is bevoegd daarvan aangifte te doen. Tot het doen van klacht is de belanghebbende bevoegd.
Openbare colleges of ambtenaren, die in de uitoefening van hun bediening kennis krijgen van een misdrijf met de opsporing waarvan zij niet zijn belast, zijn verplicht daarvan onverwijld aangifte te doen, met afgifte van de tot de zaak betrekkelijke stukken, aan de officier van justitie of een hulpofficier van justitie,
De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op de ambtenaar, die door het doen van aangifte of het verschaffen van inlichtingen gevaar zou doen ontstaan voor een vervolging van zichzelf of van iemand bij wiens vervolging hij zich van het afleggen van getuigenis zou kunnen verschonen.
Bij strafbare feiten alleen op klacht vervolgbaar, geschiedt deze klacht mondeling of schriftelijk bij de bevoegde ambtenaar, hetzij door de tot de klacht gerechtigde in persoon, hetzij door een ander, daartoe door hem van een bijzondere schriftelijke volmacht voorzien. De klacht bestaat in een aangifte met verzoek tot vervolging.
Indien de klacht krachtens artikel 1:140, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht door de wettige vertegenwoordiger van een minderjarige, die twaalf jaren of ouder is of van een onder curatele gestelde is geschied, gaat de officier van justitie niet tot vervolging over dan na de vertegenwoordigde persoon, zo deze in het land verblijft, in de gelegenheid te hebben gesteld zijn mening omtrent de wenselijkheid van vervolging kenbaar te maken, althans na deze daartoe behoorlijk te hebben opgeroepen, tenzij dit in verband met de lichamelijke of geestelijke toestand van de minderjarige of de onder curatele gestelde niet mogelijk of niet wenselijk is.
DERDE AFDELING Opgave als benadeelde partij
Wanneer de benadeelde partij als gevolg van het strafbare feit hulp en steun behoeft, wordt daartoe de nodige bemiddeling verleend. De bemiddeling kan ook betrekking hebben op de totstandkoming van een regeling tot schadevergoeding tussen de verdachte, indien deze heeft bekend en vrijwillig aan die regeling meewerkt, en de benadeelde partij.
VIERDE AFDELING Beslissing omtrent al dan niet vervolgen
Indien gronden voor vervolging aanwezig worden geacht, beziet de officier van justitie, alle omstandigheden in aanmerking genomen, of de zaak langs andere dan gerechtelijke weg kan worden afgedaan. Bij die beslissing kunnen door hem voorwaarden worden gesteld aan de verdachte, indien deze heeft bekend en zich bereid heeft verklaard de voorwaarden na te leven, met het oog op het zonder vergoeding verrichten van werkzaamheden ten algemene nutte.
De benadeelde partij, die de in artikel 206, derde lid, bedoelde wens kenbaar heeft gemaakt, wordt door de officier van justitie ingelicht omtrent de door hem genomen beslissing omtrent al dan niet vervolgen. Indien de zaak wordt vervolgd, houdt hij de benadeelde partij op de hoogte van voor haar van belang zijnde momenten in de verdere procedure. Indien de zaak niet wordt vervolgd, wijst hij haar op de mogelijkheid om op de voet van de artikelen 15 tot en met 28 bij het Hof van Justitie beklag te doen.
TITEL II De rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken
EERSTE AFDELING Benoeming en ontslag
De president van het Hof van Justitie wijst, na de procureur-generaal te hebben gehoord, een of meer leden of plaatsvervangende leden van het Hof of rechtersplaatsvervanger in eerste aanleg aan als rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken bij het gerecht in eerste aanleg, of als diens plaatsvervanger.
TWEEDE AFDELING Verrichtingen van de rechter-commissaris in het algemeen
Bij verhindering of ontstentenis van deze kan de rechter-commissaris in dringende gevallen een persoon aanwijzen, ten einde voor bepaald aan te wijzen verrichtingen als griffier op te treden. Deze plaatsvervangende griffier wordt voor de aanvang van zijn werkzaamheden door de rechter-commissaris beëdigd, dat hij zijn taak naar behoren zal vervullen.
Geen vragen worden gedaan die de strekking hebben verklaringen te verkrijgen, waarvan niet gezegd kan worden dat zij in vrijheid zijn afgelegd.
De rechter-commissaris kan, ambtshalve, op de vordering van de officier van justitie of op het verzoek van de verdachte of diens raadsman, in het belang van het onderzoek het doen van nasporingen opdragen en bevelen geven aan de ambtenaren genoemd in artikel 184, eerste lid, en aan de personen genoemd in artikel 185.
TITEL III Gang van het gerechtelijk vooronderzoek
EERSTE AFDELING De vordering van de officier van justitie
Onverminderd het bepaalde in artikel 221 kan de rechter-commissaris, zo de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt en aan hem nog niet een dagvaarding ter terechtzitting is betekend, op het verzoek van de verdachte een gerechtelijk vooronderzoek instellen ten aanzien van het feit waarvoor de voorlopige hechtenis is bevolen. Indien de rechter-commissaris oordeelt, dat grond tot gebruik van deze bevoegdheid bestaat, verklaart hij dit bij een met redenen omklede beschikking. Een afschrift daarvan zendt hij aan de officier van justitie.
Telkens ter gelegenheid van het eerste verhoor van de verdachte, nadat een vordering als vermeld in de artikelen 221, 222 en 224, derde en vierde lid, is ingekomen, dan wel een beschikking als bedoeld in artikel 222, tweede lid, is gegeven, wordt hem door de rechter-commissaris een afschrift van die vordering of beschikking ter hand gesteld.
TWEEDE AFDELING Instellen van het gerechtelijk vooronderzoek
Onverminderd het bepaalde in artikel 261, nodigt de rechter-commissaris, indien naar zijn oordeel het gegrond vermoeden bestaat dat de getuige of de deskundige niet ter terechtzitting zal kunnen verschijnen, de officier van justitie, de verdachte en de raadsman tot bijwoning van het verhoor uit, tenzij het belang van het onderzoek geen uitstel van het verhoor gedoogt.
De rechter-commissaris neemt de nodige maatregelen om te beletten dat de voor verhoor verschenen verdachten, getuigen en deskundigen zich voor of tijdens hun verhoor met elkaar onderhouden.
De verdachte of diens raadsman wordt zoveel mogelijk in de gelegenheid gesteld getuigen te ondervragen. Wanneer naar het oordeel van de rechter-commissaris het gegronde vermoeden bestaat dat een getuige niet op de terechtzitting zal kunnen verschijnen, komt de verdachte of diens raadsman het recht toe hem te ondervragen. De ondervraging geschiedt op de wijze door de rechter-commissaris te bepalen.
De rechter-commissaris vraagt de verdachte, getuigen en deskundigen naar hun naam en voornamen, leeftijd, beroep en woon- of verblijfplaats, voorts de verdachte tevens naar zijn geboorteplaats. Indien de verdachte bekend is, vraagt de rechter-commissaris de getuigen en de deskundigen, of zij diens bloedverwanten of aangehuwden zijn, en zo ja, in welke graad.
De rechter-commissaris kan, hetzij op de vordering van de officier van justitie, hetzij op het verzoek van de verdachte of diens raadsman, ten einde de plaatselijke toestand of enig voorwerp te schouwen, met de personen door hem aangewezen, elke plaats betreden met uitzondering van een woning, tot het binnentreden waarvan de bewoner niet uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven.
De officier van justitie en de raadsman kunnen bij iedere schouw tegenwoordig zijn. De verdachte wordt, voor zover het belang van het onderzoek dit niet verbiedt, door de rechtercommissaris toegelaten de schouw geheel of gedeeltelijk bij te wonen. Zij kunnen verzoeken dat zij aanwijzingen mogen doen of inlichtingen mogen geven of dat bepaalde opmerkingen in het proces-verbaal zullen worden vermeld.
Ingeval de schouw moet geschieden in een ander eilandgebied, draagt de rechter-commissaris haar over aan zijn ambtgenoot in dat andere eilandgebied.
De rechter-commissaris kan, op de vordering van de officier van justitie, bevelen dat de verdachte tegen wie ernstige bezwaren bestaan, en, in geval van dringende noodzakelijkheid, bovendien degenen ten aanzien van wie vermoed wordt dat zij sporen van het strafbare feit aan het lichaam of aan de kleding dragen, aan hun lichaam of kleding zullen worden onderzocht.
DERDE AFDELING Het verhoor van de verdachte
Het proces-verbaal van een verhoor van de verdachte, dat op verzoek van de rechter-commissaris heeft plaatsgevonden, wordt hem gesloten en verzegeld toegezonden.
Indien de verdachte in vrijheid is en niet op de dagvaarding verschijnt, kan de rechter-commissaris hem op de vordering van de officier van justitie andermaal doen dagvaarden. Daarbij kan worden gevoegd een bevel tot medebrenging, doch slechts indien de aanwezigheid van de verdachte noodzakelijk is in verband met een onderzoek naar zijn persoonlijkheid of zijn persoonlijke omstandigheden.
De verdachte wordt bij zijn verhoor mondeling mededeling gedaan van de verklaringen van getuigen en deskundigen, die buiten zijn tegenwoordigheid zijn verhoord, voor zover naar het oordeel van de rechter-commissaris het belang van het onderzoek dit niet verbiedt.Wordt de verdachte de wetenschap van bepaalde opgaven onthouden, dan geeft de rechter-commissaris hem dit mondeling te kennen.
VIERDE AFDELING Het verhoor van de getuige
De verdachte kan bij zijn verhoor mondeling getuigen en feiten ten onderzoek opgeven. Bij het proces-verbaal wordt, voor zover de opgave redelijke grenzen niet overschrijdt, van een en ander melding gemaakt, met korte aanduiding van hetgeen de getuigen volgens de opgave van de verdachte zouden kunnen verklaren.
Indien de rechter-commissaris bezwaar heeft, hetzij tegen het vermelden van een en ander in het proces-verbaal, hetzij tegen het verhoren van de opgegeven getuigen, hetzij tegen het onderzoek naar de opgegeven feiten, deelt hij zijn weigering om tot een of ander over te gaan, bij het verhoor of het eerstvolgend verhoor aan de verdachte mee, en vermeldt deze onder opgave van redenen in het proces-verbaal. Wanneer de verdachte de dagvaarding van getuigen verzoekt, ten aanzien van wie naar het oordeel van de rechter-commissaris het gegronde vermoeden bestaat dat zij niet op de terechtzitting zullen kunnen verschijnen en die naar het oordeel van de verdachte voor hem ontlastende verklaringen zouden kunnen afleggen, mag dagvaarding niet worden geweigerd.
De rechter-commissaris verhoort de getuige, wiens verhoor door de rechter wordt bevolen, door de officier van justitie wordt gevorderd of door de verdachte of diens raadsman wordt verzocht. Hij kan op de vordering van de officier van justitie de dagvaarding van de getuige bevelen.
Houdt de getuige zich op in een ander eilandgebied, dan beveelt de rechter-commissaris diens dagvaarding alleen, indien hij overkomst noodzakelijk of in het belang van de getuige oordeelt. Het bevel wordt gegeven, op de vordering van de officier van justitie of op het verzoek van de verdachte of diens raadsman. In de dagvaarding wordt van de noodzakelijkheid van de overkomst of van het belang van de getuige melding gemaakt. Artikel 243, tweede lid, laatste volzin, blijft van toepassing.
Indien dit in het belang van het onderzoek dringend noodzakelijk is, kan de rechter-commissaris op de vordering van de officier van justitie of op het verzoek van de verdachte of diens raadsman bevelen, dat de overeenkomstig artikel 247 meegebrachte getuige gedurende ten hoogste vierentwintig uren in een door hem aan te wijzen plaats zal worden opgehouden. De redenen daarvan worden in het bevel vermeld.
Indien een getuige met gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke storing van zijn geestvermogens, naar het oordeel van de rechter-commissaris, de betekenis van de eed niet voldoende beseft, of indien een getuige de volle ouderdom van vijftien jaren nog niet heeft bereikt, wordt hij niet beëdigd doch aangemaand de gehele waarheid en niets anders dan de waarheid te zeggen.
Van het geven van getuigenis of van het beantwoorden van bepaalde vragen kunnen zich verschonen:
Het in het eerste lid bepaalde is op overeenkomstige wijze van toepassing op de rechters, de leden van het openbaar ministerie en andere personen, die bekend zijn met de identiteit van de getuige die op de voet van het bepaalde in artikel 261 is verhoord. De bevoegdheid zich te verschonen is beperkt tot de vragen die gericht zijn op de onthulling van de identiteit van de getuige.
De getuige kan zich verschonen van het beantwoorden van een hem gestelde vraag, indien hij daardoor of zichzelf of een van zijn bloed- of aanverwanten in de rechte lijn of in de zijlijn in de tweede of derde graad of zijn echtgenoot of vroegere echtgenoot dan wel de persoon, met wie hij duurzaam feitelijk samenwoont of samengewoond heeft, aan het gevaar van een strafrechtelijke veroordeling zou blootstellen. Die samenwoning zal op genoegzame wijze aannemelijk moeten worden gemaakt.
Indien de getuige bij zijn verhoor zonder wettige grond weigert op de gestelde vragen te antwoorden of de van hem gevorderde verklaring of eed af te leggen, beveelt de rechter-commissaris, zo dit in het belang van het onderzoek dringend noodzakelijk is, op de vordering van de officier van justitie of op het verzoek van de verdachte of diens raadsman, dat de getuige in gijzeling zal worden gesteld.
De rechter-commissaris kan echter gedurende het gerechtelijk vooronderzoek, op de vordering van de officier van justitie of op het verzoek van de verdachte of diens raadsman, telkens, nadat de getuige opnieuw is gehoord, dat bevel van twaalf tot twaalf dagen verlengen. Ten aanzien van deze verlengingen komt de gegijzelde eenmaal de bevoegdheid toe, bedoeld in artikel 255, tweede lid.
Alle beschikkingen waarbij gijzeling wordt bevolen of verlengd, of waarbij een verzoek van de getuige tot ontslag uit de gijzeling wordt afgewezen, zijn met redenen omkleed en worden binnen vierentwintig uren aan de getuige betekend.
Deze heeft vrije toegang tot de getuige, kan hem alleen spreken en met hem brieven wisselen zonder dat van de inhoud door anderen wordt kennisgenomen, een en ander onder het vereiste toezicht, met inachtneming van de huishoudelijke reglementen, en zonder dat het onderzoek daardoor mag worden opgehouden.
Wanneer de getuigenis van de Gouverneur gedurende het gerechtelijk vooronderzoek vereist mocht worden en hij toegestemd zal hebben verhoord te worden, zal de rechter-commissaris zich met de griffier ten Gouvernementshuize begeven, teneinde aldaar de verklaring van de Gouverneur te ontvangen.
VIJFDE AFDELING Bedreigde getuigen
Wanneer een getuige met het oog op een door hem af te leggen verklaring ernstig wordt bedreigd, kan de rechter-commissaris, op de vordering van de officier van justitie of op het verzoek van de getuige, bepalen dat de getuige op zodanige wijze wordt verhoord, dat zijn identiteit geheel verborgen blijft.
Bij toepassing van het eerste lid ziet de rechter-commissaris erop toe, dat de getuige bij gelegenheid van het verhoor tegen herkenning wordt beschermd. In uitzonderlijke gevallen kan hij bepalen dat de verdachte en diens raadsman het verhoor van de getuige niet zullen bijwonen. In dat geval zal de officier van justitie daarbij ook niet tegenwoordig zijn. De rechter-commissaris stelt hun zodra mogelijk in kennis van de inhoud van de door de getuige afgelegde verklaringen. Zij worden in de gelegenheid gesteld zoveel mogelijk de vragen op te geven, die zij gesteld wensen te zien.Tenzij het belang van het onderzoek geen uitstel van het verhoor gedoogt, kunnen vragen reeds voor de aanvang van het verhoor worden opgegeven. Het proces-verbaal van verhoor wordt naar de vorm van vraag en antwoord ingericht. De persoonsgegevens van de getuige, bedoeld in artikel 230, worden niet in het proces-verbaal van verhoor opgenomen.
Wanneer de rechter-commissaris van oordeel is dat ernstige bedreiging in de zin van het eerste lid niet kan worden aangenomen, en de getuige volhardt in zijn wens anoniem te blijven, beslist de rechter-commissaris dat de getuige zal worden verhoord zonder toepassing van het vierde lid, tenzij de officier van justitie zich daartegen verzet, in welk geval wordt afgezien van verhoor van de getuige.
In bijzonder spoedeisende gevallen, waarin het verhoor door de rechter-commissaris niet kan worden afgewacht, kan de getuige ook door een opsporingsambtenaar worden verhoord, doch alleen op grond van verkregen toestemming door de rechter-commissaris. Het in het eerste tot en met zevende lid bepaalde vindt zoveel mogelijk overeenkomstige toepassing.
De rechter-commissaris kan, op de vordering van de officier van justitie of op het verzoek van de verdachte, een of meer deskundigen benoemen, ten einde hem voor te lichten of bij te staan en, zo nodig, met opdracht het door hem gevorderde onderzoek in te stellen en hem een met redenen omkleed verslag uit te brengen. Hij kan hun dagvaarding bevelen.
De rechter-commissaris bepaalt het tijdstip waarop het onderzoek van de deskundigen zal aanvangen, en de termijn waarbinnen dit zal moeten zijn afgelopen; deze termijn kan door de rechter-commissaris worden verlengd.
De rechter-commissaris kan, indien het belang van het onderzoek zich daartegen niet verzet, bepalen dat de verdachte aan wie van de opdracht aan deskundigen is kennis gegeven, en diens raadsman, het onderzoek van de deskundigen geheel of gedeeltelijk zullen kunnen bijwonen. De officier van justitie kan bij het onderzoek tegenwoordig zijn.
De officier van justitie, de verdachte en diens raadsman, hebben, ook indien het onderzoek van de deskundigen buiten hun tegenwoordigheid geschiedt, de bevoegdheid met betrekking tot dat onderzoek aanwijzingen te doen en opmerkingen te maken. Desverlangd wordt aan de deskundigen en aan de verdachte de gelegenheid gegeven om ten overstaan van of, voor zover dat in het belang van het onderzoek noodzakelijk schijnt, door bemiddeling van de rechter-commissaris een onderhoud te hebben.Ten aanzien van de officier van justitie en de raadsman is daarbij het tweede lid van artikel 233 van overeenkomstige toepassing.
De verdachte aan wie van de opdracht aan de deskundigen is kennisgegeven, is bevoegd zijnerzijds een deskundige aan te wijzen, die het recht heeft bij het onderzoek van de door de rechter-commissaris benoemde deskundigen tegenwoordig te zijn, daarbij de nodige aanwijzingen te doen en opmerkingen te maken.
De verdachte aan wie van de uitslag van het onderzoek is kennisgegeven, is bevoegd zijnerzijds een deskundige aan te wijzen, die het recht heeft het verslag van de door de rechter-commissaris benoemde deskundigen te onderzoeken. Het tweede en derde lid van artikel 267 zijn van overeenkomstige toepassing.
Ingeval hetzij de wijze waarop het onderzoek door de deskundigen is geschied, hetzij het verschil van de deskundigen omtrent de feiten, hetzij het verschil in oordeelvelling, daartoe aanleiding geeft, kan de rechter-commissaris, hetzij op de vordering van de officier van justitie, hetzij op het verzoek van de verdachte, het onderzoek aan andere deskundigen opdragen. De voorgaande artikelen van deze afdeling en artikel 271 zijn van toepassing.
ZEVENDE AFDELING Sluiting van het gerechtelijk vooronderzoek
Indien de rechter-commissaris oordeelt dat het gerechtelijk vooronderzoek is voltooid of dat tot voortzetting daarvan geen grond bestaat, of wel indien de officier van justitie hem schriftelijk meedeelt dat van verdere vervolging wordt afgezien, sluit hij het onderzoek bij een beschikking waarin de reden van de sluiting is vermeld, en doet hij deze aan de officier van justitie toekomen en aan de verdachte betekenen. Tegen deze beschikking is geen voorziening toegelaten.
Indien het gerechtelijk vooronderzoek is gesloten, doch het onderzoek op de terechtzitting nog niet is aangevangen, kan de rechter in eerste aanleg, op de vordering van de officier van justitie of op het verzoek van de verdachte, de rechter-commissaris het verrichten van bepaalde handelingen van nader onderzoek opdragen.
TITEL IV Beslissing omtrent al dan niet verdere vervolging
Is voorlopige hechtenis toegepast en heeft de officier van justitie de mededeling genoemd in artikel 272 gedaan, dan wordt daardoor elk bevel tot voorlopige hechtenis op het tijdstip van de beschikking tot sluiting van het gerechtelijk vooronderzoek van rechtswege opgeheven. De rechter-commissaris maakt daarvan in zijn beschikking melding.
Indien een gerechtelijk vooronderzoek heeft plaatsgehad, doet de officier van justitie, buiten het geval van artikel 276, uiterlijk binnen een maand nadat de beschikking tot sluiting daarvan aan de verdachte betekend is geworden, hetzij deze kennisgeven dat hij hem ter zake van het feit waarop dat onderzoek betrekking had, niet verder zal vervolgen, hetzij hem dagvaarden ter terechtzitting.
De termijn kan op de vordering van de officier van justitie door de rechter-commissaris eenmaal voor ten hoogste een maand worden verlengd. Indien de officier van justitie het Hof ingevolge artikel 279, tweede lid, om bewilliging heeft verzocht, wordt de termijn van rechtswege verlengd tot en met de veertiende dag nadat het Hof op het verzoek heeft beslist.
Indien een gerechtelijk vooronderzoek niet heeft plaatsgehad, doch wel voorlopige hechtenis is toegepast, doet de officier van justitie, zodra de zaak tot klaarheid is gebracht, hetzij de verdachte kennisgeven dat hij hem ter zake van het feit, waarvoor de voorlopige hechtenis is toegepast, niet verder zal vervolgen, hetzij hem dagvaarden ter terechtzitting.
Indien in de zaak een bevel krachtens de artikelen 15 tot en met 29, is gevraagd of gegeven, blijft een kennisgeving van niet verdere vervolging achterwege, tenzij daaraan een mededeling overeenkomstig artikel 272 is voorafgegaan of in de kennisgeving is bewilligd door het Hof van Justitie. Artikel 273, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
Indien de officier van justitie van oordeel is, dat een last, als bedoeld in artikel 1:80, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht moet worden gegeven, is hij bevoegd een behandeling door de raadkamer te vorderen. De verdachte wordt bij het onderzoek gehoord. De artikelen 294, tweede lid, en 295 zijn van toepassing.
De verdachte kan na de hem betekende kennisgeving van niet verdere vervolging, na zijn buitenvervolgingstelling of na de hem betekende beschikking houdende de verklaring dat de zaak geëindigd is, ter zake van hetzelfde feit niet weer in rechte worden betrokken, tenzij nieuwe bezwaren zijn bekend geworden.
Bij verzuim van een termijn, als bedoeld in de artikelen 272 tot en met 278, kan de verdachte ter zake van hetzelfde feit niet weer in rechte worden betrokken dan onder de voorwaarden, in eerste tot en met derde lid bepaald. Echter kan het gerecht, voor hetwelk de zaak het laatst werd vervolgd, op de vordering van de officier van justitie, deze alsnog eenmaal een nieuwe termijn stellen, indien het algemeen belang dat dringend eist. De verdachte wordt op de vordering gehoord. Artikel 277, tweede lid, is van toepassing.
Door de kennisgeving van niet verdere vervolging, de beschikking tot buitenvervolgingstelling of de beschikking houdende verklaring dat de zaak geëindigd is, wordt elk bevel tot voorlopige hechtenis van rechtswege opgeheven. Daarvan wordt in de kennisgeving of beschikking melding gemaakt.
TITEL I Het aanhangig maken van de zaak ter terechtzitting in eerste aanleg
Wanneer de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt krachtens een bevel tot gevangenneming of gevangenhouding waarvan de geldigheidsduur reeds eenmaal of ingevolge artikel 98, vierde lid, reeds tweemaal is verlengd, kan de dagvaarding geschieden, ook al is het gerechtelijk vooronderzoek nog niet gesloten.Van de dagvaarding geeft de officier van justitie in dat geval schriftelijk kennis aan de rechter-commissaris. Door deze kennisgeving eindigt het gerechtelijk vooronderzoek. De artikelen 272 en 277 vinden alsdan geen toepassing.
Indien de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt krachtens een bevel tot gevangenneming of gevangenhouding, waarvan de geldigheidsduur reeds eenmaal of, ingevolge artikel 98, vierde lid, reeds tweemaal is verlengd, kan voor de opgave van het feit worden volstaan met de omschrijving die in dat bevel is gegeven.
Strafbare feiten die op dezelfde terechtzitting worden aangebracht en waartussen verband bestaat of die door dezelfde persoon zijn begaan, worden gevoegd aan de kennisneming van de rechter onderworpen, indien dit in het belang van het onderzoek is.
De kennisgeving geschiedt zo mogelijk tenminste drie dagen voor de dag van de terechtzitting. Zij behelst een korte aanduiding van het tenlastegelegde feit. Bij de kennisgeving wordt de benadeelde partij tevens opmerkzaam gemaakt op de haar betreffende voorschriften van de artikelen 374 tot en met 380.
Hij geeft deze daartoe ten minste drie dagen voor de terechtzitting in persoon ten parkette van de officier van justitie of schriftelijk bij aangetekende, aan de officier gerichte brief op. Hij vermeldt daarbij de namen, het beroep en de woon- of verblijfplaats, of, bij onbekendheid van een of ander, duidt hij hen zo nauwkeurig mogelijk aan. Bij schriftelijke opgave geldt de dag van ontvangst van de brief, die onverwijld daarop wordt aangetekend, als dag van opgave.
De officier van justitie doet de getuigen of deskundigen, opgegeven met inachtneming van het tweede lid, onverwijld dagvaarden, tenzij er naar zijn oordeel dwingende gronden bestaan om de dagvaarding te weigeren. In dit laatste geval maakt hij de verdachte opmerkzaam op het bepaalde in artikel 318, derde lid.
Op straffe van nietigheid moet tussen de dag waarop de dagvaarding aan de verdachte is betekend, en die van de terechtzitting, een termijn van ten minste zeven dagen, of, ingeval door de rechter-commissaris overeenkomstig de Zevende Titel van het Zevende Boek bevelen tot handhaving van de openbare orde zijn gegeven, van ten minste vier dagen verlopen. Wanneer de verdachte in een ander eilandgebied wordt gedagvaard dan waar de rechter zitting houdt, wordt de termijn van dagvaarding met zeven dagen verlengd. De termijn bedraagt ten minste zes weken, indien de verdachte in het buitenland woonachtig is.
Met toestemming van de verdachte kan deze termijn worden verkort, mits van deze toestemming blijkt door een verklaring, af te leggen op de griffie van het gerecht in eerste aanleg waarvoor gedagvaard wordt; de artikelen 446 en 447 zijn van overeenkomstige toepassing. Geschiedt de betekening van de dagvaarding door een deurwaarder of ambtenaar van politie, dan kan de verdachte de verklaring ook doen opnemen in de akte van uitreiking; hij moet de verklaring tekenen; indien hij niet kan tekenen, wordt de oorzaak van het beletsel in de akte vermeld.
Indien de dagvaarding is ingetrokken, zonder dat de verdachte een kennisgeving van niet verdere vervolging is betekend, stelt de rechter op het verzoek van de verdachte, de officier van justitie een termijn waarbinnen hetzij tot dagvaarding, hetzij tot kennisgeving van niet verdere vervolging moet worden overgegaan. De verdachte wordt op het verzoek gehoord. Artikel 282, vierde en vijfde lid, is van toepassing.
TITEL II Bezwaarschrift tegen de dagvaarding
Het Hof kan, alvorens te beslissen, door de rechter-commissaris een onderzoek doen instellen en zich de daartoe betrekkelijke stukken doen overleggen. Dit onderzoek geldt als een gerechtelijk vooronderzoek en wordt overeenkomstig de artikelen 226 tot en met 271 gevoerd. Alsdan kan de rechter-commissaris de bevoegdheden, die hem tijdens het gerechtelijk vooronderzoek en overigens tijdens het voorbereidend onderzoek na tussenkomst van de officier van justitie of op het verzoek van de verdachte zijn toegekend, ambtshalve uitoefenen.
Is de officier van justitie niet ontvankelijk, het feit waarop de dagvaarding betrekking had, of de verdachte niet strafbaar, of onvoldoende aanwijzing van schuld aanwezig, dan stelt het Hof de verdachte ten aanzien van de gehele telastelegging of voor een bij de beschikking nader aan te duiden gedeelte van de telastelegging buiten vervolging. Indien het strafbare feit wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet aan de verdachte kan worden toegerekend, kan tevens de last, bedoeld in artikel 1:80, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, worden gegeven.
Wanneer de beschikking waarbij de verdachte ten aanzien van de gehele telastelegging buiten vervolging wordt gesteld, onherroepelijk is geworden, vervalt een reeds uitgebrachte dagvaarding. Wanneer de beschikking waarbij de verdachte voor een gedeelte buiten vervolging wordt gesteld, onherroepelijk is geworden, brengt de officier van justitie de dagvaarding in overeenstemming met die beschikking.
Tegen de dagvaarding, die is uitgebracht na een bevel krachtens artikel 25, eerste lid, is een bezwaarschrift niet toegelaten, tenzij nieuwe feiten of omstandigheden bekend zijn geworden.
Is bij de beschikking tot buitenvervolgingstelling tevens gegeven de last, bedoeld in artikel 1:80, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, dan kan de verdachte of diens raadsman daartegen bezwaar maken door middel van een verklaring ter griffie van het Hof, af te leggen uiterlijk binnen zes dagen nadat de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan. Alsdan vervalt de beschikking en beveelt het Hof, dat de verdachte ter zake van het feit waarop de dagvaarding betrekking had, binnen een bepaalde termijn opnieuw zal worden gedagvaard. Deze termijn kan op de vordering van de officier van justitie door het Hof eenmaal voor een bepaalde tijd worden verlengd.
TITEL III Het aanhangig maken van de zaak ter terechtzitting in hoger beroep
Op straffe van nietigheid moet tussen de dag waarop de dagvaarding aan de verdachte is betekend, en die van de terechtzitting een termijn van ten minste zeven dagen verlopen. Wanneer de verdachte in een ander eilandgebied wordt gedagvaard dan waar de rechter zitting houdt, wordt de termijn van dagvaarding met zeven dagen verlengd. De termijn bedraagt ten minste zes weken, indien de verdachte in het buitenland woonachtig is. Artikel 290, tweede, derde en vierde lid, is van toepassing.
TITEL IV Behandeling ter terechtzitting
EERSTE AFDELING Algemene bepaling
De bepalingen in de volgende afdelingen van deze titel zijn toepasselijk op de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep, met dien verstande dat, waar gesproken wordt van het Hof en van de voorzitter, daaronder voor de terechtzitting in eerste aanleg de rechter in eerste aanleg wordt verstaan en waar gesproken wordt van de procureur-generaal, daaronder voor de terechtzitting in eerste aanleg de officier van justitie wordt verstaan, een en ander voor zover niet uit enige van de bepalingen anders blijkt en onverminderd het bepaalde in Titel IV van dit Boek en in de Titels I en II van het Zevende Boek.
TWEEDE AFDELING Onderzoek van de zaak op de terechtzitting
Het onderzoek van de zaak op de terechtzitting neemt een aanvang, nadat de voorzitter de zaak door de deurwaarder heeft doen uitroepen.
De rechter die als rechter-commissaris enig onderzoek in de zaak heeft verricht of enige beslissing heeft genomen, neemt aan het onderzoek op de terechtzitting geen deel.
1.Tot bijwoning van een openbare terechtzitting worden, tenzij in bijzondere gevallen ter beoordeling van de voorzitter, als toehoorder niet toegelaten minderjarige personen die de leeftijd van zestien jaren nog niet hebben bereikt. 2. In geval van twijfel omtrent de leeftijd moet ten genoegen van de voorzitter aannemelijk worden gemaakt dat de persoon die toelating verlangt, de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt.
In zaken betreffende strafbare feiten waarop geen gevangenisstraf is gesteld, kan de verdachte zich doen vertegenwoordigen door een advocaat, bepaaldelijk daartoe door hem gemachtigd of, indien hem uitsluitend als overtreding strafbaar gestelde feiten zijn ten laste gelegd, ook door een daartoe bij bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde, tenzij het Hof vertegenwoordiging niet mocht toelaten; in het laatste geval schorst het Hof het onderzoek voor een bepaalde tijd.
Tegen de verdachte die niet op de aan hem gedane dagvaarding op de terechtzitting verschijnt of zich, in de gevallen bij wettelijke regeling voorzien, niet door een gemachtigde laat vertegenwoordigen, wordt verstek verleend.
Indien de verdachte niet op de terechtzitting tegenwoordig is, kan het Hof zowel bij de aanvang als gedurende de loop van het onderzoek bevelen dat, zo er gronden zijn om aan te nemen, dat hij bij een herhaalde dagvaarding wederom niet zal verschijnen, hij op een door het Hof te bepalen tijdstip ter terechtzitting aanwezig zal zijn; het Hof kan daartoe tevens zijn medebrenging gelasten.
De terechtzitting is openbaar, tenzij het Hof ambtshalve, dan wel op de vordering van de procureur-generaal of op het verzoek van de verdachte, in het belang van de openbare orde of de zedelijkheid beveelt, dat de behandeling ter terechtzitting geheel of ten dele met gesloten deuren zal plaatsvinden. Het bevel kan ook worden gegeven op het verzoek van een getuige op grond dat het in het openbaar afleggen van zijn verklaring voor hemzelf, voor een of meer van zijn bloed- of aanverwanten in de rechte lijn of in de zijlijn in de tweede of de derde graad of voor zijn echtgenote of vroegere echtgenote, dan wel de persoon met wie hij duurzaam feitelijk samenwoont of heeft samengewoond, een ernstige krenking van eer of goede naam ten gevolge zou hebben.
De voorzitter heeft de leiding van het onderzoek op de terechtzitting en geeft daartoe de nodige bevelen. Hij kan een door hem aangewezen lid van het college in zijn plaats belasten met de ondervraging. Dit lid oefent alsdan bij de ondervraging de bevoegdheden uit die bij deze titel aan de voorzitter zijn toegekend.
Indien strafbare feiten waartussen verband bestaat of die door dezelfde persoon zijn begaan op verschillende terechtzittingen zijn aangebracht, maar de behandeling op dezelfde terechtzitting wordt hervat of aangevangen, beveelt het Hof eveneens de voeging, indien dit in het belang van het onderzoek is.
Bevindt de verdachte zich in voorlopige hechtenis, dan schorst het Hof het onderzoek op de terechtzitting alleen voor bepaalde tijd. De termijn van de schorsing wordt in de regel op niet meer dan twee maanden gesteld. Om klemmende, in het proces-verbaal te vermelden redenen, kan het Hof een langere termijn stellen, doch in geen geval van meer dan vier maanden.
In de gevallen waarin van nietigheid van de dagvaarding, niet-ontvankelijkheid van de procureur-generaal of onbevoegdheid van het Hof zonder onderzoek van de zaak zelf kan blijken, is de verdachte bevoegd die verwering reeds dadelijk na de ondervraging in artikel 315 vermeld, voor te dragen en toe te lichten.
Ook ambtshalve kan het Hof zonder onderzoek van de zaak de nietigheid van de dagvaarding, de niet-ontvankelijkheid van de procureur-generaal of de onbevoegdheid van het Hof, dan wel in het geding in hoger beroep de niet-ontvankelijkheid van het beroep, ingesteld door het openbaar ministerie of de verdachte, uitspreken, na de procureur-generaal en de verdachte te hebben gehoord.
Indien in het geding in eerste aanleg de officier van justitie, hetzij naar aanleiding van een verwering als bedoeld in het eerste lid van artikel 316, hetzij naar aanleiding van het horen door de rechter, ingevolge het zesde lid van dat artikel, van oordeel is dat de dagvaarding behoort te worden gewijzigd, zijn de artikelen 355 en 356 van toepassing.
Het Hof beveelt dat de overeenkomstig artikel 289, tweede lid, opgegeven getuige, wiens dagvaarding is verzuimd of geweigerd, tegen een door het Hof te bepalen tijdstip ter terechtzitting zal worden gedagvaard, tenzij de dagvaarding als nodeloos moet worden aangemerkt en het achterwege blijven van de dagvaarding redelijkerwijze niet in strijd komt met het recht van de verdachte om de ondervraging van getuigen à décharge te doen geschieden op dezelfde voorwaarden als het geval is met de getuigen à charge.
De getuige, wiens dagvaarding door het Hof is bevolen of wiens plaatsing op de lijst door de procureur-generaal is verzuimd of geweigerd, wordt door de griffier op de lijst gebracht. Hetzelfde geldt ten aanzien van de getuige die gedurende de loop van het onderzoek op de terechtzitting is verschenen en niet bij het voorafgaande onderzoek tegenwoordig is geweest.
Op de vordering van de procureur-generaal of op het verzoek van de verdachte worden getuigen, die niet op de lijst voorkomen doch op de terechtzitting tegenwoordig zijn, op bevel van de voorzitter alsnog door de griffier op de lijst gebracht, tenzij de ondervraging van de getuige als nodeloos moet worden aangemerkt en het achterwege blijven daarvan redelijkerwijze niet in strijd komt met het recht van de verdachte om de ondervraging van getuige à décharge te doen geschieden op dezelfde voorwaarden als het geval is met de getuigen à charge.
Wanneer de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt krachtens een bevel tot gevangenneming of gevangenhouding waarvan de geldigheidsduur reeds eenmaal of ingevolge artikel 98, vierde lid, tweemaal is verlengd, kan de officier van justitie, in het geding in eerste aanleg, onmiddellijk nadat hij de zaak heeft voorgedragen, schorsing van het onderzoek op de terechtzitting vorderen, mits hij het voornemen daartoe tijdig aan de verdachte schriftelijk kenbaar heeft gemaakt. In dat geval kan het overleggen van de lijsten, bedoeld in het eerste en tweede lid van artikel 318, worden aangehouden tot de hervatting van het onderzoek op de terechtzitting.
De voorzitter kan, met toestemming van de procureur-generaal en van de verdachte, de getuige vergunnen zich vóór het afleggen van zijn verklaring tot een bepaald tijdstip te verwijderen.
Indien een op de lijst voorkomende getuige niet is verschenen, beveelt het Hof, tenzij overeenkomstig het bepaalde in artikel 318, zevende lid, van zijn verhoor wordt afgezien, dat hij tegen een door het Hof te bepalen tijdstip ter terechtzitting zal worden gedagvaard en kan het daarbij tevens zijn medebrenging gelasten.
De rechter kan bevelen, hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van de officier van justitie of op het verzoek van de verdachte, dat niet anders dan buiten ede worden gehoord, zij, die wegens meineed tot welke straf ook of uit anderen hoofde tot gevangenisstraf van drie jaren of langer zijn veroordeeld, of tegen wie ter zake van misdrijf, waartegen een gevangenisstraf van vier jaren of meer is bedreigd, een vervolging is ingesteld.
De voorzitter en de andere rechters kunnen te allen tijde, doch bij voorkeur na de ondervraging bedoeld in het eerste lid, vragen stellen. De voorzitter kan, indien het belang van een goede procesorde dat nodig maakt, de ondervraging op de voet van het eerste lid beëindigen en zelf de getuige ondervragen.
Gedurende de verdere loop van het onderzoek kunnen de getuige door de voorzitter, de rechters, de procureur-generaal en de verdachte nog vragen worden gesteld. Artikel 325, derde lid, is van toepassing.
De getuige moet bij zijn verklaring zoveel mogelijk uitdrukkelijk opgeven zijn redenen van wetenschap.
De voorzitter bepaalt welke vragen als ontoelaatbaar zijn aan te merken. Hij kan, ambtshalve of op het verzet van de procureur-generaal of van de verdachte beletten dat aan enige vraag, door de verdachte of diens raadsman of door de procureur-generaal gesteld, door de getuige gevolg wordt gegeven. Op het antwoord, dat op zodanige vraag mocht zijn gegeven, wordt geen acht geslagen.
Indien de getuige bij zijn verhoor zonder wettige grond weigert op de hem gestelde vragen te antwoorden of wel de eed die van hem gevorderd wordt, af te leggen, beveelt het Hof indien dit in het belang van het onderzoek dringend noodzakelijk is, dat hij in gijzeling zal worden gesteld en op een bepaald tijdstip weer voor het Hof zal worden gebracht.
Na het afleggen van zijn verklaring blijft de getuige in de rechtszaal, tenzij het Hof, met toestemming van de procureur-generaal en van de verdachte, hem vergunt zich te verwijderen, zo nodig met bevel om op een te bepalen tijd weer in de rechtszaal aanwezig te zijn.
Indien een getuige verdacht wordt zich op de terechtzitting aan het misdrijf van meineed te hebben schuldig gemaakt, kan het Hof ambtshalve, op de vordering van de procureur-generaal of op het verzoek van de verdachte dienaangaande onderzoek bevelen, zonodig met schorsing van het onderzoek op de terechtzitting.
Artikel 260 is van toepassing met betrekking tot het verhoren als getuige van de Gouverneur.
Indien een getuige, tijdens het gerechtelijk vooronderzoek beëdigd of overeenkomstig artikel 250, tweede lid, aangemaand, overleden is of, naar het oordeel van het Hof, niet op de terechtzitting heeft kunnen verschijnen, of van wiens verhoor overeenkomstig het bepaalde in artikel 318, zevende lid, is afgezien, zal zijn vroegere verklaring, mits ter terechtzitting voorgelezen, als aldaar afgelegd worden aangemerkt.
Stukken, die op de terechtzitting in eerste aanleg zijn voorgelezen, mogen voor de behandeling in hoger beroep als voorgelezen worden aangemerkt. Indien echter de verdachte verzoekt, dat bepaalde stukken opnieuw zullen worden voorgelezen, wordt aan dat verzoek gevolg gegeven, voor zover door die voorlezing naar het oordeel van het Hof redelijke grenzen niet worden overschreden.
Wanneer de verdachte zich ertegen verzet,dat een getuige op de voet van het bepaalde in het vierde lid van artikel 261 anoniem is verhoord, kan het Hof die getuige horen zonder dat diens identiteit wordt onthuld. Het kan daartoe de nodige maatregelen nemen. Noch de procureur-generaal noch de verdachte of diens raadsman zijn bij het horen aanwezig. De artikelen 38 tot en met 42 zijn van toepassing, doch alleen voor zover de inachtneming van die artikelen geen gevaar oplevert voor onthulling van de identiteit van de getuige. Alvorens de getuige te horen, stelt het Hof de procureur-generaal in de gelegenheid opmerkingen te maken.
Is het Hof van oordeel, dat ernstige bedreiging in de zin van artikel 261, eerste lid, niet kan worden aangenomen, dan beslist het, dat de getuige geen aanspraak maakt op anonimiteit en dat hij alleen dan opnieuw kan worden verhoord, indien het vierde lid van artikel 261 geen toepassing vindt. Een zodanig verhoor vindt niet plaats dan met toestemming van de procureur-generaal. Het Hof kan ook beslissen dat het proces-verbaal, houdende de verklaring die door de getuige ten overstaan van de rechter-commissaris anoniem is afgelegd, niet tot het bewijs van het strafbare feit is toegelaten.
Indien naar het oordeel van het Hof ernstige bedreiging wel kan worden aangenomen, wordt het verweer van de verdachte verworpen en blijft het proces-verbaal van verhoor deel van de processtukken uitmaken. Indien een nader verhoor wenselijk wordt geoordeeld, kan het Hof beslissen dat de getuige door de rechter-commissaris met toepassing van het vierde lid van artikel 261 nader zal worden verhoord, eventueel met vermelding van de vragen die het Hof gesteld wenst te zien.
Wanneer een getuige in verband met het bepaalde in het zevende lid van artikel 261 niet door de rechter-commissaris is verhoord, kan het Hof op de vordering van de procureur-generaal een onderzoek instellen naar de gegrondheid van de bezwaren tegen onthulling van de identiteit van die getuige. Het Hof kan daartoe de getuige overeenkomstig het eerste lid van artikel 338 horen. Alvorens de getuige te horen, stelt het Hof de verdachte of diens raadsman in de gelegenheid opmerkingen te maken.
Is het Hof van oordeel, dat ernstige bedreiging in de zin van artikel 261, eerste lid, niet kan worden aangenomen, dan beslist het, dat de getuige geen aanspraak maakt op anonimiteit en dat hij alleen dan kan worden verhoord, indien het vierde lid van artikel 261 geen toepassing vindt. Een zodanig verhoor vindt niet plaats dan met toestemming van de procureur-generaal.
De voorzitter bepaalt welke vragen als ontoelaatbaar zijn aan te merken. Hij kan, ambtshalve of op het verzet van de raadsman of van de procureur-generaal, beletten dat aan enige vraag, aan de verdachte gesteld, gevolg wordt gegeven. Op het antwoord, dat op zodanige vraag mocht zijn gegeven, wordt geen acht geslagen.
Gedurende de verdere loop van het onderzoek kunnen de verdachte door de voorzitter, de rechters, de procureur-generaal, de raadsman en de medeverdachte vragen worden gesteld.
Bij het verhoor van de verdachte wordt zoveel mogelijk onderzocht, of zijn verklaring op eigen wetenschap steunt.
Noch de voorzitter, noch een van de rechters geeft op de terechtzitting blijk van enige overtuiging omtrent schuld of onschuld van de verdachte.
Indien de verdachte de stilte of de orde op de terechtzitting verstoort en vruchteloos door de voorzitter is gewaarschuwd, kan deze zijn verwijdering uit de rechtszaal bevelen en, zo nodig, bepalen, dat hij gedurende het geheel of een gedeelte van de zitting elders zal worden opgehouden. De behandeling van de zaak wordt voortgezet en de uitspraak geschiedt als ware de verdachte tegenwoordig. In dat geval blijft de raadsman van de verdachte met de verdediging belast.
De voorzitter kan, hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van de procureur-generaal of op het verzoek van de verdachte, bepalen dat vragen betreffende de persoonlijke of de levensomstandigheden van de verdachte buiten diens tegenwoordigheid zullen worden gesteld en behandeld, dat de procureur-generaal of de raadsman buiten tegenwoordigheid van de verdachte betreffende diens geestvermogens het woord zal voeren.
Na de ondervraging van de verdachte kunnen, op de voet van artikel 326, aan de getuigen opnieuw vragen worden gesteld of stukken worden voorgelezen.
In de gevallen, waarin de bijstand van een tolk wordt gevorderd, wordt ten bezware van de verdachte geen acht geslagen op hetgeen ter terechtzitting is gesproken of voorgelezen zonder voor hem vertolkt te zijn.
Het Hof heeft gelijke bevoegdheid als in artikel 197 aan het openbaar ministerie is toegekend. Het oefent die uit hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van de procureur-generaal, of op het verzoek van de verdachte.
Nadat, behoudens het bepaalde bij artikel 347, de ondervraging van de verdachte heeft plaatsgehad, kan de procureur-generaal het woord voeren en legt hij zijn vordering, na voorlezing, aan het Hof over. De vordering omschrijft de straf of de maatregel, indien oplegging daarvan wordt geëist, en vermeldt in dat geval tevens, welk bepaald strafbaar feit zou zijn begaan. De procureur-generaal maakt, voor zover zulks aan de verdachte niet reeds eerder was gebleken, kenbaar of hij voornemens is een vordering als bedoeld in artikel 1:77 van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken, alsmede of daartoe een strafrechtelijk financieel onderzoek, als bedoeld in artikel 177a, is ingesteld.Van deze mededeling van de procureur-generaal wordt in het proces-verbaal van de terechtzitting aantekening gedaan.
Indien uit het onderzoek omstandigheden zijn bekend geworden die, niet in de dagvaarding vermeld, volgens wettelijke regeling tot verzwaring van straf grond opleveren, is de procureur-generaal bevoegd deze alsnog mondeling ten laste te leggen.
Indien in het geding in eerste aanleg en buiten het geval van artikel 354 de officier van justitie oordeelt dat de telastelegging behoort te worden gewijzigd, legt hij de inhoud van de door hem noodzakelijk geachte wijzigingen schriftelijk aan de rechter over, voordat hij voor de eerste maal overeenkomstig artikel 353 het woord voert, met de vordering dat die wijzigingen zullen worden toegelaten.
Indien de rechter de vordering toewijst, doet hij ter terechtzitting de inhoud van de aangebrachte wijzigingen in het proces-verbaal opnemen. In geen geval worden wijzigingen toegelaten, als gevolg waarvan de telastelegging niet langer hetzelfde feit, in de zin van artikel 1:143 van het Wetboek van Strafrecht, zou inhouden.
Indien aan het Hof de noodzakelijkheid blijkt van het verhoor van op de terechtzitting nog niet verhoorde getuigen of deskundigen, of van de overlegging van bescheiden of stukken van overtuiging, die niet op de terechtzitting aanwezig zijn, beveelt het zo nodig onder bijvoeging van een bevel tot medebrenging, tegen een door het Hof te bepalen tijdstip de dagvaarding van die getuigen of deskundigen of de overlegging van die bescheiden of die stukken van overtuiging.
Het onderzoek geldt als een gerechtelijk vooronderzoek en wordt overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 226 tot en met 271 gevoerd. Alsdan kan de rechter-commissaris de bevoegdheden die hem tijdens het gerechtelijk vooronderzoek en overigens tijdens het voorbereidend onderzoek na tussenkomst van de officier van justitie of op het verzoek van de verdachte zijn toegekend, ambtshalve uitoefenen.
Indien het noodzakelijk is dat een onderzoek naar de geestvermogens van de verdachte tegen wie voorlopige hechtenis is bevolen, wordt ingesteld en dit niet voldoende op een andere wijze kan plaatsvinden, beveelt het Hof bij een met redenen omklede beslissing dat de verdachte ter waarneming zal worden overgebracht naar een in het bevel aan te duiden inrichting tot verpleging of genezing bestemd.
Het Hof is bevoegd daartoe met de personen door haar aangewezen elke plaats te betreden. Van het binnentreden in een woning zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bewoner wordt binnen tweemaal vierentwintig uren proces-verbaal opgemaakt. Artikel 163, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
In alle gevallen, waarin het onderzoek wordt onderbroken of voor een bepaalde tijd geschorst, wordt door de voorzitter aan de aanwezige verdachte en aan de aanwezige getuigen, deskundigen en tolken mondeling het tijdstip aangezegd, waarop zij op de terechtzitting aanwezig zullen moeten zijn, tenzij het Hof, de procureur-generaal en de verdachte gehoord, bepaalt dat hun tegenwoordigheid bij de nadere behandeling niet is vereist. De aanzegging geldt als dagvaarding. Bij niet-verschijning van getuigen, deskundigen of tolken op het aangewezen tijdstip is artikel 321 van toepassing.
De verdachte, getuigen, deskundigen en tolken, die bij de in het eerste lid bedoelde aanzegging niet op de terechtzitting aanwezig zijn, worden, in geval van schorsing, voor de nadere behandeling opnieuw opgeroepen of gedagvaard, tenzij het Hof, de procureur-generaal en de verdachte gehoord, bepaalt dat hun tegen-woordigheid bij de nadere behandeling niet is vereist.
In alle gevallen waarin het onderzoek voor een onbepaalde tijd is geschorst, wordt, zodra de oorzaak van de schorsing is vervallen, de verdachte opgeroepen en worden de getuigen, deskundigen en tolken opnieuw ter terechtzitting voor de nadere behandeling bepaald, gedagvaard, tenzij het Hof, de procureur-generaal en de verdachte gehoord, bepaalt dat hun tegenwoordigheid bij de nadere behandeling niet is vereist.
De verdachte, getuigen, deskundigen en tolken die, ofschoon opgeroepen of gedagvaard, niet op de terechtzitting zijn verschenen, worden opnieuw opgeroepen of gedagvaard, tenzij het Hof, de procureur-generaal en de verdachte gehoord, bepaalt dat hun tegenwoordigheid bij de nadere behandeling niet is vereist.
Onverminderd het bepaalde bij artikel 366, wordt in alle gevallen waarin schorsing van het onderzoek plaatsheeft, de zaak op de nadere terechtzitting hervat in de stand waarin zij zich op het tijdstip van de schorsing bevond. Het Hof is bevoegd te bevelen dat het onderzoek op de terechtzitting opnieuw wordt aangevangen.
Indien bij de hervatting van het onderzoek de verdachte tegen wie voor de schorsing verstek is verleend, op de terechtzitting voor de nadere behandeling bepaald, verschijnt, of zich in de gevallen, bij wettelijke regeling, toegelaten, door een gemachtigde laat vertegenwoordigen, wordt het verleend verstek vervallen verklaard.
Indien buiten het geval van artikel 308 of van artikel 366 de verdachte tegen wie verstek is verleend, gedurende het onderzoek op de terechtzitting verschijnt of zich in de gevallen, bij wettelijke regeling toegelaten, door een gemachtigde laat vertegenwoordigen, kan het Hof het verstek vervallen verklaren. In dat geval wordt het onderzoek opnieuw aangevangen, hetzij dadelijk, hetzij op een nader te bepalen terechtzitting.
Het behelst tevens de zakelijke inhoud van de verklaringen van de getuigen, deskundigen en verdachten. Indien de procureur-generaal vordert of de verdachte verzoekt dat enige verklaring woordelijk zal worden opgenomen, wordt daaraan, voor zover de verklaring redelijke grenzen niet overschrijdt, op last van het Hof zoveel mogelijk voldaan en daarvan voorlezing gedaan Acht de procureur-generaal of de verdachte de verklaring niet voldoende weergegeven, dan beslist het Hof.
Het proces-verbaal wordt door de voorzitter of door een van de rechters, die over de zaak heeft geoordeeld, en de griffier vastgesteld en zo spoedig mogelijk na elke sluiting van de terechtzitting en in ieder geval binnen de in het eerste lid van artikel 410 vermelde termijn ondertekend. Voor zover de griffier tot een en ander buiten staat is, geschiedt dit zonder zijn medewerking en wordt van zijn verhindering aan het slot van het proces-verbaal melding gemaakt.
Tot het nemen van elke rechterlijke beslissing op grond van de bepalingen van deze titel kan door de procureur-generaal een vordering en door de verdachte een verzoek tot het Hof worden gedaan, tenzij uit enige bepaling het tegendeel volgt.
Alvorens te beslissen op enig verzoek of verzet van de verdachte, hoort het Hof de procureur-generaal. Alvorens te beslissen op enige vordering of op enig verzet van de procureur- generaal, hoort het Hof de verdachte, indien deze tegenwoordig is, of diens raadsman.
DERDE AFDELING Benadeelde partij
De benadeelde partij kan zich ter zake van haar vordering tot schadevergoeding, indien deze wordt beperkt tot ten hoogste vijftigduizend gulden en zij niet aan het oordeel van de burgerlijke rechter is onderworpen, voegen in het geding over de strafzaak in eerste aanleg. De vordering dient naar het oordeel van de rechter van zodanige aard te zijn, dat zij zich leent voor een beslissing in de strafzaak.
Zij, die om in een burgerlijk geding in rechte te verschijnen, bijstand behoeven of vertegenwoordigd moeten worden, hebben, om zich in het strafgeding te voegen, die bijstand of die vertegenwoordiging nodig. Ten aanzien van de verdachte zijn de bepalingen betreffende de bijstand of de vertegenwoordiging, nodig in burgerlijke zaken, niet van toepassing.
De benadeelde partij kan haar eis toelichten of doen toelichten, nadat de officier van justitie zijn vordering ingevolge artikel 353 heeft overgelegd. Zij heeft andermaal het woord, nadat de officier van justitie in de gelegenheid is gesteld ten tweede male het woord te voeren.
Het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, kan door de rechter slechts worden aangenomen, indien hij daarvan uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen.
Onder eigen waarneming van de rechter wordt verstaan die welke bij het onderzoek op de terechtzitting door hem persoonlijk is geschied.
Onder verklaring van een deskundige wordt verstaan, zijn bij het onderzoek op de terechtzitting meegedeeld gevoelen betreffende hetgeen zijn wetenschap hem leert omtrent datgene wat aan zijn oordeel onderworpen is.
Schriftelijke bescheiden, houdende de verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt, kunnen slechts als bewijsmiddel worden erkend, indien deze persoon met de toestemming van of door de rechter-commissaris op de voet van het bepaalde in artikel 261 is verhoord, mits belangrijke steun aan ander gebezigd bewijsmateriaal kan worden ontleend.
VIJFDE AFDELING Beraadslaging en uitspraak
De artikelen 414 tot en met 428 kunnen in eerste aanleg ook bij de berechting van misdrijven toepassing vinden, indien naar het oordeel van de rechter de zaak van eenvoudige aard is, bepaaldelijk ook ten aanzien van het bewijs en de toepassing van de wettelijke regeling en daarin geen zwaardere hoofdstraf dan gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden dient te worden opgelegd.
Het Hof onderzoekt op de grondslag van de telastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting de geldigheid van de dagvaarding, de bevoegdheid van het Hof tot kennisneming van het tenlastegelegde feit en de ontvankelijkheid van de procureur-generaal en of er redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
In het geding in hoger beroep geschiedt dat onderzoek mede naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg, zoals dit volgens het daarvan opgemaakte proces-verbaal heeft plaatsgehad, en onderzoekt het Hof de ontvankelijkheid van het hoger beroep alvorens tot het onderzoek van de geldigheid van de dagvaarding over te gaan.
Indien het onderzoek in artikel 392 bedoeld, daartoe aanleiding geeft, spreekt het Hof uit de niet-ontvankelijkheid van het ingestelde hoger beroep, de nietigheid van de dagvaarding, de onbevoegdheid van het Hof, de niet-ontvankelijkheid van de procureur-generaal of de schorsing van de vervolging.
Indien het onderzoek in artikel 392 bedoeld niet leidt tot toepassing van artikel 393, beraadslaagt het Hof op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting over de vraag of bewezen is dat het feit door de verdachte is begaan, en, zo ja, welk strafbaar feit het bewezenverklaarde volgens wettelijke regeling oplevert; indien wordt aangenomen dat het feit bewezen en strafbaar is, dan beraadslaagt het Hof over de strafbaarheid van de verdachte en over de oplegging van straf of maatregel, bij wettelijke regeling bepaald.
In het geding in hoger beroep kan slechts met eenparigheid van stemmen worden bewezenverklaard datgene waarvan de verdachte in eerste aanleg is vrijgesproken. Die eenparigheid is echter niet vereist, indien bij een alternatieve telastelegging in eerste aanleg is beslist, dat door de verdachte een van de hem tenlastegelegde feiten is begaan.
Acht het Hof het feit bewezen, en het feit of de verdachte niet strafbaar, dan ontslaat het hem van alle rechtsvervolging te dier zake. Indien het strafbare feit wegens de gebrekkige ontwikkeling of
ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet aan de verdachte kan worden toegerekend, wordt zo nodig de last, bedoeld in het eerste lid van artikel 1:80 van het Wetboek van Strafrecht, gegeven. In het geval van artikel 1:174, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt zo nodig de maatregel van plaatsing in een jeugdinrichting zonder toepassing van enige straf opgelegd.
In het geval van oplegging van straf of maatregel, van vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging gelast het Hof, tenzij het verklaart tot het geven van zodanige last niet in staat te zijn, dat inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen zullen worden teruggegeven aan een met name genoemde persoon, voor zover zij niet worden verbeurdverklaard of onttrokken aan het verkeer. De beslissing van het Hof laat ieders rechten op het voorwerp onverlet. Artikel 144 vindt zoveel mogelijk toepassing.
Indien een uitspraak bij verstek is gedaan, kan, nadat deze uitvoerbaar is geworden, de beslissing van het Hof ten aanzien van de stukken van overtuiging worden uitgevoerd, nadat van die stukken, indien de uitspraak nog niet in kracht van gewijsde is gegaan, een nauwkeurige beschrijving door de griffier is opgemaakt en op de griffie neergelegd.
Wordt, in strijd met het te dien aanzien door de verdachte uitdrukkelijk voorgedragen verweer, artikel 393 niet toegepast of aangenomen dat het bewezenverklaarde een bepaald strafbaar feit oplevert of dat een bepaalde strafverminderings- of strafuitsluitingsgrond niet aanwezig is, dan geeft het vonnis daaromtrent bepaaldelijk een beslissing.
De beslissingen vermeld in de artikelen 393 en 401, tweede en derde lid, zijn met redenen omkleed. Het vonnis geeft, indien de beslissing afwijkt van door de verdachte dan wel door de officier van justitie uitdrukkelijk onderbouwde standpunten, in het bijzonder de redenen op die daartoe hebben geleid.
Bij de oplegging van een straf of maatregel die vrijheidsontneming meebrengt, geeft het vonnis in het bijzonder de redenen op die tot de keuze van deze strafsoort, dan wel tot deze soort maatregel hebben geleid. Het vonnis geeft voorts zoveel mogelijk de omstandigheden aan, waarop bij de vaststelling van de duur van de straf is gelet.
Indien een zwaardere straf wordt opgelegd dan de procureur-generaal heeft gevorderd, dan wel een straf onvoorwaardelijk wordt opgelegd die vrijheidsontneming van langere duur meebrengt dan de procureur-generaal heeft gevorderd, geeft het vonnis steeds in het bijzonder de redenen op die daartoe hebben geleid. Hetzelfde geldt ingeval het Hof een zwaardere straf of maatregel oplegt dan de rechter in eerste aanleg heeft opgelegd.
Heeft de procureur-generaal tevens een vordering ingediend tot het gelasten van gehele of gedeeltelijke tenuitvoerlegging van een met toepassing van artikel 1:19 van het Wetboek van Strafrecht opgelegde straf, dan beraadslaagt het Hof mede over zijn bevoegdheid om over de vordering te oordelen, over de ontvankelijkheid van de procureur-generaal en over de gegrondheid van de vordering. Het vonnis houdt alsdan, tenzij onbevoegdheid van het Hof om over de vordering te oordelen of niet-ontvankelijkheid van de procureur-generaal wordt uitgesproken, ook de beslissing van het Hof over de vordering in.
Indien echter de hoofdzaak niet door de rechter in eerste aanleg is beslist en het onderzoek daarvan gevolg moet zijn van de vernietiging van het vonnis, verwijst het Hof daartoe de zaak naar de rechter in eerste aanleg van hetzelfde rechtsgebied, tenzij door de procureur-generaal en de verdachte de beslissing van de hoofdzaak door het Hof is verlangd. In geval van verwijzing doet de rechter in eerste aanleg recht met inachtneming van 's Hofs vonnis.
In geval van vernietiging van het vonnis van de rechter in eerste aanleg is het Hof niettemin bevoegd gedeelten daarvan, door daarnaar te verwijzen, in zijn vonnis over te nemen, voor zover zij niet aan nietigheid lijden. Indien het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg aan nietigheid lijdt, kan niettemin het vonnis, voor zover dit niet aan nietigheid lijdt, worden bevestigd.
In hoger beroep geschiedt de uitspraak op straffe van nietigheid in een openbare zitting van het Hof, zoveel mogelijk samengesteld uit drie leden, in tegenwoordigheid van de procureur-generaal en van de griffier.
De uitspraak geschiedt zo mogelijk door de voorzitter of door een van de rechters die over de zaak heeft geoordeeld.
Is zodanige verdachte tot het bijwonen van de uitspraak buiten staat, dan wordt ten spoedigste het vonnis hem ter plaatse waar hij wordt gevangengehouden, door de griffier voorgelezen, met de kennisgeving in artikel 409 voor de voorzitter voorgeschreven. Van een en ander wordt door de griffier op het vonnis melding gemaakt.
Indien de verdachte bij het vonnis bij verstek gewezen, niet van de gehele tenlastelegging is vrijgesproken, wordt een mededeling van de beslissing door het Hof overeenkomstig de artikelen 393, 395, eerste lid, of 396, tweede lid, gegeven, vanwege de procureur-generaal zo spoedig mogelijk aan de verdachte betekend. Deze bepaling geldt niet ten aanzien van de verdachte aan wie voor zover betreft het rechtsgeding bij verstek, de dagvaarding om ter terechtzitting te verschijnen in persoon is betekend.De mededeling vermeldt de rechters die het vonnis hebben gewezen, de dagtekening van het vonnis, de in het vonnis voorkomende rechtskundige benaming van het strafbare feit met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse dat feit begaan zou zijn, en, voor zover in het vonnis vermeld, naam en voornamen, leeftijd, geboorteplaats, beroep en woon- of verblijfplaats van de verdachte.
Is ten aanzien van de verdachte artikel 1:19 van het Wetboek van Strafrecht toegepast, dan vermeldt de mededeling bovendien alle beslissingen die betrekking hebben op het in dat artikel bedoelde bevel, alsmede het tijdstip waarop ingevolge artikel 1:20, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht de proeftijd zal ingaan, terwijl de betekening niet anders geschiedt dan aan de verdachte in persoon.
De mededeling vindt eveneens plaats, indien de dagvaarding om ter terechtzitting te verschijnen de verdachte in persoon is betekend of de verdachte ter terechtzitting is verschenen, maar nadien het onderzoek op de terechtzitting voor onbepaalde tijd is geschorst en de oproeping om op de nadere terechtzitting te verschijnen niet aan de verdachte in persoon is betekend en hij evenmin op de nadere zitting is verschenen. Het derde lid is van toepassing.
ZESDE AFDELING Zaken ad informandum
ZEVENDE AFDELING Gevolgen van normschendingen
Indien normen, daaronder begrepen zowel wettelijk omschreven voorschriften als regels van ongeschreven recht, tijdens het voorbereidend onderzoek of het onderzoek ter terechtzitting, ook ingeval de behandeling van de zaak door de raadkamer plaatsvindt, zijn geschonden, kan de rechter, hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van het openbaar ministerie of het verzoek van de verdachte of diens raadsman, de normschending herstellen, overeenkomstig de aard en de strekking van de geschonden norm, dan wel bevelen, dat dit zal geschieden. Hij kan daartoe de nodige aanwijzingen geven.
Indien een termijn die de duur van de vrijheidsbeneming betreft, wordt overschreden, kan zij niet worden verlengd, tenzij de rechtsorde door de invrijheidstelling van de verdachte zodanig ernstig zou worden geschokt, dat het algemene belang voortzetting van de vrijheidsbeneming bepaaldelijk vordert. Alsdan kan de rechter, uiterlijk binnen vierentwintig uren nadat de termijnoverschrijding is vastgesteld, doch niet later dan zeven dagen na het verstrijken van de termijn, op de vordering van het openbaar ministerie een nieuwe termijn stellen, doch alleen voor zover dit wetboek in een nieuwe termijn voorziet en ook overigens aan de wettelijke vereisten is voldaan. Gedurende deze vierentwintig uren blijft het bevel tot vrijheidsbeneming waarvan de termijn is verstreken, van kracht.
De rechter kan in zijn eindvonnis, hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van het openbaar ministerie of op het verzoek van de verdachte of diens raadsman, bij schending van voor de procesvoering wezenlijke normen, na een redelijke afweging van alle in het geding zijnde belangen, beslissen, voor zover een bijzondere wettelijke bepaling niet reeds in de gevolgen van de normschending voorziet:
dat de resultaten van het onderzoek, voor zover zij rechtstreeks door middel van de normschending zijn verkregen, niet tot het bewijs van het strafbare feit worden toegelaten, indien redelijkerwijze aannemelijk is, dat de verdachte door het gebruik van de onderzoeksresultaten ernstig in zijn verdediging is geschaad;
Indien de rechter van oordeel is, dat er gronden van redelijkheid en billijkheid zijn voor toekenning van schadevergoeding, kan hij daartoe, hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van het openbaar ministerie of op het verzoek van de verdachte of diens raadsman, bij afzonderlijke beschikking besluiten. Deze bevoegdheid komt toe aan de rechter die de zaak ter terechtzitting behandelt, of, als de zaak is geëindigd, voor wie deze het laatst heeft gediend. Schadevergoeding kan zowel naast als in de plaats van de in het vijfde lid genoemde beslissingen worden toegekend. De artikelen 181 en 182 zijn van overeenkomstige toepassing.
Bij de beoordeling van de normschending en de daaraan te verbinden gevolgen, alsmede bij de afweging van de in het geding zijnde belangen houdt de rechter in het bijzonder rekening met het karakter, het gewicht en de strekking van de norm, de ernst van de normschending, het nadeel dat daardoor werd veroorzaakt, en de mate van verwijtbaarheid van degene die de norm schond.
TITEL V Berechting van overtredingen in eerste aanleg
Zaken, uitsluitend betreffende feiten die als overtreding strafbaar zijn gesteld, worden door of vanwege de officier van justitie ter terechtzitting aanhangig gemaakt:
De officier van justitie, hoofd van het parket, kan ten aanzien van het al of niet aanhangig maken door oproeping aan de opsporingsambtenaren de nodige algemene of bijzondere voorschriften geven.
Het aanhangig maken van de zaak door oproeping kan enkel plaats vinden in geval van ontdekking op heterdaad door een opsporingsambtenaar. Het aanhangig maken geschiedt doordat aan de verdachte onverwijld een oproeping wordt uitgereikt door een opsporingsambtenaar om te verschijnen op een in die oproeping vermelde terechtzitting van het gerecht in eerste aanleg. De officier van justitie, hoofd van het parket, geeft voorschriften omtrent de dag en het tijdstip van de terechtzitting waartegen de oproeping geschiedt.
Indien de verdachte overeenkomstig artikel 74 is aangehouden, kan onverwijld een oproeping worden uitgereikt en kan hij worden opgeroepen om nog op de dag zelf ter terechtzitting van het gerecht in eerste aanleg te verschijnen. Hij kan dan voor de officier van justitie en vervolgens ter terechtzitting worden geleid. Artikel 428, derde lid, blijft in dit geval buiten toepassing.
Het formulier van de oproeping aan de verdachte om ter terechtzitting te verschijnen wordt vastgesteld bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen.
In zaken, die door oproeping op de dag zelf ter terechtzitting aanhangig zijn gemaakt, kunnen getuigen door de ambtenaar, die het feit heeft opgespoord, worden uitgenodigd om ter terechtzitting van het gerecht in eerste aanleg te verschijnen. De uitnodiging wordt door een deurwaarder of ambtenaar van politie uitgereikt aan de persoon van de getuige of aan een van zijn huisgenoten.
De officier van justitie is bevoegd getuigen, deskundigen en tolken mondeling op te roepen of door een deurwaarder of een ambtenaar van politie mondeling te doen oproepen om ter terechtzitting van het gerecht in eerste aanleg te verschijnen.
Indien de zaak aanhangig is gemaakt door oproeping, doet de officier van justitie, indien de oproeping enkel inhoudt een korte aanduiding van het feit, dat ten laste wordt gelegd, ter terechtzitting bij de aanvang van het onderzoek mondeling of, na voorlezing, schriftelijk nadere opgave van het feit, dat de verdachte ten laste wordt gelegd. De nadere opgave beantwoordt op straffe van nietigheid aan de korte aanduiding van het feit in de oproeping, behoudens verbetering of aanvulling.
Indien de verdachte bij zijn eerste verschijning ter terechtzitting aannemelijk maakt, dat hij in het belang van zijn verdediging uitstel behoeft, schorst de rechter het onderzoek voor een bepaalde tijd.
De termijn van dagvaarding is ten minste drie dagen en, indien door de rechter-commissaris overeenkomstig de Zevende Titel van het Zevende Boek bevelen tot handhaving van de openbare orde zijn gegeven, ten minste twee dagen. De in de vorige volzin bedoelde termijn van twee dagen wordt, zo nodig, zoveel verlengd, dat daarin ten minste een dag voorkomt, die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.
Indien tegen de verdachte verstek is verleend, zomede voor zover door de verdachte en door zijn raadsman, zo hij die heeft, verklaard is, dat van bepaaldelijk aangeduide stukken noch de voorlezing noch de mededeling van de korte inhoud wordt gewenst, kan in de plaats van de voorlezing van de tenlastelegging, verklaringen, processen-verbaal, verslagen van deskundigen of andere stukken, vermeld in artikel 337, treden een op last van de rechter gedane aantekening in het proces-verbaal van de terechtzitting van de overlegging van die stukken; daarop mag dan ook ten bezware van de verdachte worden acht geslagen.
TITEL I Verzet tegen einduitspraken
Is in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, het onderzoek op de terechtzitting voor onbepaalde tijd geschorst en de oproeping om op de nadere terechtzitting te verschijnen niet aan de verdachte in persoon betekend, dan kan, behoudens het geval dat de verdachte alsnog op de nadere zitting is verschenen, het verzet worden ingesteld uiterlijk veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan, waaruit voortvloeit dat het vonnis de verdachte bekend is.
Indien verzet is gedaan, doet de officier van justitie de verdachte de dag voor de behandeling van de zaak bepaald, ten minste zeven dagen voor die dag aanzeggen. Deze termijn kan met toestemming van de verdachte worden verkort, mits van die toestemming blijkt op de wijze bepaald in artikel 290, tweede lid.
Heeft de benadeelde partij zich in het geding gevoegd, dan doet de officier van justitie haar van de dag van de terechtzitting schriftelijk mededeling.
Indien degene die in verzet is gekomen, niet op de dienende dag ter terechtzitting verschijnt, wordt het verzet vervallen verklaard en het bij verstek gewezen vonnis ten uitvoer gelegd of verder uitgevoerd, behoudens beroep in cassatie van het openbaar ministerie tegen het bij verstek gewezen vonnis.
De rechter kan echter, bij niet-verschijning van de verdachte, met toepassing van artikel 313, een of meermalen schorsing van het onderzoek bevelen ten einde deze, indien hij verhinderd was het onderzoek bij te wonen, daartoe alsnog in de gelegenheid te stellen. Verschijnt de verdachte niet op de nadere terechtzitting, dan is het voorgaande lid van toepassing.
Indien degene die in verzet is gekomen, op de dienende dag ter terechtzitting verschijnt, wordt de zaak overeenkomstig de Vierde en Vijfde Titel van het Vijfde Boek behandeld, als ware het rechtsgeding bij verstek niet voorafgegaan. Artikel 365, tweede lid, vindt, zowel ten aanzien van getuigen als van deskundigen, tijdens het rechtsgeding bij verstek verhoord, overeenkomstige toepassing.
TITEL II Hoger beroep van vonnissen
Tegen de vonnissen door de rechter in eerste aanleg als einduitspraak of in de loop van het onderzoek op de terechtzitting gegeven, kan hoger beroep worden ingesteld door de officier van justitie en door de verdachte die niet van de gehele telastelegging is vrijgesproken. Zijn in eerste aanleg strafbare feiten gevoegd aan het oordeel van de rechter onderworpen, dan kan de verdachte alleen hoger beroep instellen ten aanzien van die gevoegde zaken, waarin hij niet van de gehele tenlastelegging is vrijgesproken.
Tegen de vonnissen die geen einduitspraken zijn, is het hoger beroep slechts gelijktijdig met dat tegen de einduitspraak toegelaten.
Is in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, het onderzoek op de terechtzitting voor onbepaalde tijd geschorst en de oproeping om op de nadere terechtzitting te verschijnen niet aan de verdachte in persoon betekend, dan kan, behoudens het geval dat de verdachte alsnog op de nadere zitting is verschenen, het hoger beroep worden ingesteld uiterlijk veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan, waaruit voortvloeit dat het vonnis de verdachte bekend is.
Indien hoger beroep alleen door de officier van justitie is ingesteld, geschiedt de inzending niet of wordt aan haar, heeft zij ten onrechte plaatsgehad, op straffe van nietigheid van de behandeling van de zaak, geen gevolg gegeven, dan nadat het beroep aan de verdachte in persoon is betekend of zich enige andere omstandigheid heeft voorgedaan, waaruit voortvloeit dat het beroep hem bekend is.
Binnen veertien dagen na de instelling van het hoger beroep kan de partij die in beroep is gekomen bij de griffie van het Hof een schriftuur indienen, houdende de middelen en gronden, waarop zij haar beroep steunt. Deze schriftuur wordt bij de processtukken gevoegd.
De verdachte, die zich ter zake van het feit in voorlopige hechtenis bevindt in een ander eilandgebied dan waar het Hof zitting houdt, wordt, nadat hij zijn verklaring heeft afgelegd, of nadat de officier van justitie hoger beroep heeft ingesteld en de termijn voor het instellen van hoger beroep is verstreken, ten spoedigste overgebracht naar het eilandgebied waar het Hof zitting houdt.
TITEL III Hoger beroep van beschikkingen.
Tegen beschikkingen staat hoger beroep niet open en is een bezwaarschrift niet toegelaten, dan in de gevallen bij dit wetboek bepaald.
Voor zover niet bijzondere bepalingen het recht van beroep van de officier van justitie regelen, kan hij van alle beschikkingen van de rechter in eerste aanleg of de rechter-commissaris, waarbij een krachtens dit wetboek gedane vordering niet is toegewezen, binnen drie dagen bij het Hof in hoger beroep komen.
TITEL IV Aanwenden van gewone rechtsmiddelen
Het aanwenden van de rechtsmiddelen, bedoeld in artikel 445, kan ook geschieden door:
Het hoofd van de inrichting doet deze verklaring onverwijld inschrijven in een daarvoor bestemd register en zendt haar vervolgens toe aan de griffie van het gerecht door of bij hetwelk de beslissing is gegeven onder kennisgeving van de datum van inschrijving in het register. Als dag waarop het rechtsmiddel is aangewend, geldt de dag van inschrijving van de verklaring in het register.
TITEL V Intrekking en afstand van gewone rechtsmiddelen
Afstand van het rechtsmiddel van hoger beroep kan eveneens onmiddellijk na de uitspraak ter terechtzitting worden gedaan, in welk geval van de gedane afstand aantekening geschiedt in het proces-verbaal van de terechtzitting. Afstand kan ook ter terechtzitting in hoger beroep worden gedaan, mits de daartoe strekkende verklaring onmiddellijk na de voordracht van de zaak wordt afgelegd. Ook in dat geval geschiedt aantekening in het proces-verbaal van de terechtzitting.
TITEL VI Herziening van vonnissen
Herziening van een in kracht van gewijsde gegane einduitspraak houdende veroordeling, kan worden aangevraagd:
op grond van enige omstandigheid die bij het onderzoek op de terechtzitting de rechter niet was gebleken en die op zichzelf of in verband met de vroeger geleverde bewijzen met de uitspraak niet bestaanbaar schijnt, zodanig dat ernstig vermoeden ontstaat dat ware zij bekend geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid, hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging op grond dat deze niet strafbaar was, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
Op gelijke gronden kan herziening worden aangevraagd, indien bij het gewijsde een tenlastegelegd feit als bewezen is aangenomen zonder dat ter zake een veroordeling is gevolgd. Onder veroordeelde wordt in deze titel begrepen hij tegen wie zodanig gewijsde is gegeven; de bepalingen daarvan worden te zijnen aanzien overeenkomstig toegepast, met dien verstande dat artikel 475 geen toepassing vindt.
De aanvrage tot herziening wordt bij het Hof van Justitie aangebracht door het indienen van een vordering door de procureur-generaal of door het indienen van een verzoekschrift door een veroordeelde te wiens aanzien het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan of door zijn advocaat. De instantie die ingevolge artikel 61, eerste lid, met de toevoeging is belast, kan hem met overeenkomstige toepassing van de artikelen 61, tweede en derde lid, 63, tweede, derde en zesde lid, 64, eerste lid, en 65 tot en met 69, een advocaat toevoegen.
De aanvrage vermeldt de omstandigheid waarop zij steunt, met opgave van de bewijsmiddelen waaruit van die omstandigheid kan blijken.
Indien de aanvrage niet voldoet aan de vereisten bij het voorgaande artikel gesteld, verklaart het Hof bij met redenen omklede beschikking haar niet-ontvankelijk. In het andere geval zijn de navolgende bepalingen van toepassing.
Indien de aanvrage betreft het geval vermeld in artikel 453, eerste lid, onderdeel a, vernietigt het Hof, na de aanvrage gegrond te hebben bevonden, bij met redenen omklede beschikking de vonnissen, met verwijzing van de zaken naar de openbare terechtzitting, te houden op een door de voorzitter te bepalen dag ten einde die gelijktijdig opnieuw te onderzoeken en daarin bij een en dezelfde uitspraak recht te doen, zonder dat echter de straf zwaarder mag zijn dan die welke bij de vernietigde vonnissen is opgelegd.
Indien de aanvrage betreft het geval, vermeld in artikel 453, eerste lid, onderdeel b, beveelt het Hof na zich, zo nodig, door tussenkomst van de procureur-generaal nadere berichten te hebben doen overleggen, de verdere behandeling op de openbare terechtzitting op een daartoe door de voorzitter te bepalen dag.
De procureur-generaal doet ten minste tien dagen voor de dag van de terechtzitting aan de veroordeelde aanzegging van die dag.
Acht het Hof de aanvrage gegrond, dan beveelt het de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van het gewijsde en verwijst het de zaak op de voet van het bepaalde bij artikel 457, ten einde hetzij het gewijsde te handhaven, hetzij met vernietiging daarvan de verdachte vrij te spreken of als niet-strafbaar te ontslaan van alle rechtsvervolging, het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren of de verdachte opnieuw te veroordelen met toepassing van de minder zware strafbepaling.
Acht het Hof alvorens een beslissing te nemen een onderzoek nodig, dan beveelt het dit en draagt dat onderzoek op aan een rechter-commissaris, die in de zaak nog geen onderzoek heeft verricht. Artikel 359 is van overeenkomstige toepassing.
Bij de verwijzing kan het Hof een bevel tot gevangenhouding tegen de veroordeelde uitvaardigen. Dit bevel is geldig voor onbepaalde termijn, doch kan door het Hof worden geschorst of opgeheven. In geen geval zal deze gevangenhouding langer mogen duren dan de nog niet volbrachte straftijd die bij het gewijsde was opgelegd. De artikelen 90, 100, 101, 103, 106, 109 tot en met 116 en 440 zijn van overeenkomstige toepassing.
De beslissingen van het Hof, genoemd in de artikelen 456, 457, 461 en 465, worden zodra mogelijk vanwege de procureur-generaal aan de belanghebbende schriftelijk meegedeeld en in afschrift toegezonden aan de ambtenaar belast met de tenuitvoerlegging van het gewijsde waarvan de herziening is gevraagd, of van het vernietigde vonnis.
Het Hof ingevolge verwijzing op grond van artikel 457, eerste lid, of van artikel 461, tweede lid, rechtdoende, is, op straffe van nietigheid, samengesteld uit drie leden.
Het rechtsgeding in de verwezen zaak of zaken wordt bij het Hof gevoerd met overeenkomstige toepassing van de artikelen 299, eerste, tweede en vierde lid, 300, 301 en van de bepalingen betreffende de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep, met dien verstande dat artikel 354 buiten toepassing blijft.
Ten aanzien van de bij de verwijzing vernietigde uitspraken doet het Hof opnieuw recht; ten aanzien van de bij de verwijzing niet vernietigde uitspraak handhaaft het Hof deze met gehele of gedeeltelijke overneming, aanvulling of verbetering van de gronden of doet, met gehele of gedeeltelijke vernietiging van de uitspraak, opnieuw recht met inachtneming van artikel 461, tweede lid.
Indien uit het nieuwe onderzoek blijkt dat de verdachte een ander strafbaar feit heeft gepleegd dan waarvoor hij veroordeeld is en dat strafbare feit hem oorspronkelijk mede was ten laste gelegd zonder dat daarover was beslist, doet het Hof te dier zake uitspraak en kan hem wegens dat feit veroordelen, zonder dat echter de straf zwaarder mag zijn dan welke bij het vernietigde vonnis is opgelegd.
Indien gedurende de behandeling van de zaak de veroordeelde overlijdt, wordt het geding voortgezet en wordt door het Hof een bijzondere curator benoemd. De voorgaande artikelen van deze titel zijn dan van overeenkomstige toepassing.
1.Indien van straf, opgelegd bij het gewijsde, door gratie kwijtschelding is verleend, of in geval van voortzetting van het geding tegen de benoemde bijzondere curator, kan in geen geval straf worden opgelegd. 2. Is de straf door gratie gewijzigd of verminderd, dan wordt in geen geval een straf opgelegd, die de gewijzigde of verminderde te boven gaat.
Geen rechter die op enigerlei wijze deelgenomen heeft aan het onderzoek of de berechting van de zaak waarvan herziening wordt gevraagd, mag aan het onderzoek of de berechting in herziening deelnemen.
Indien na de vernietiging van het gewijsde geen straf of maatregel of wel de maatregel, bedoeld bij artikel 1:80, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt opgelegd, wordt, op verzoek van de gewezen veroordeelde of van zijn erfgenamen, ter zake van de ondergane straf een schadevergoeding toegekend. De toekenning heeft plaats op de voet van het bepaalde in de artikelen 178 tot en met 181.
ZEVENDE BOEK ENIGE RECHTSPLEGINGEN VAN BIJZONDERE AARD
TITEL I Strafvordering ter zake van ambtsmisdrijven
Bij de opsporing, vervolging en berechting van de feiten, strafbaar gesteld in Titel XXVIII van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, alsmede bij de tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen, ter zake van deze feiten opgelegd, worden, indien een minister als verdachte wordt aangemerkt, de bevoegdheden van de officier van justitie zowel in eerste aanleg als in hoger beroep uitgeoefend door de procureur-generaal, dan wel door een lid van het openbaar ministerie, dat door de procureur-generaal in het bijzonder is aangewezen om te dezen namens hem op te treden.
TITEL II Strafvordering in zaken betreffende jeugdige personen
EERSTE AFDELING Algemene bepalingen
Niemand kan strafrechtelijk worden vervolgd wegens een feit begaan voordat hij de leeftijd van twaalf jaren heeft bereikt.
In gevallen, waarin uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden voortvloeit, dat een minderjarige beneden de leeftijd van twaalf jaren een strafbaar feit heeft begaan, zijn uitsluitend de artikelen 72 tot en met 79, 80, 82, 120 tot en met 129, 145, 150, 153 en 154 van toepassing. De artikelen 141 tot en met 143 zijn van overeenkomstige toepassing.
TWEEDE AFDELING Strafvordering in zaken betreffende personen, die op het tijdstip waarop de vervolging tegen hen is aangevangen, de leeftijd van achttien jaren nog niet hebben bereikt
Ten aanzien van personen, die op het tijdstip waarop de vervolging tegen hen is aangevangen, de leeftijd van achttien jaren nog niet hebben bereikt, zijn de bepalingen van dit wetboek van toepassing, voor zover deze afdeling geen afwijkende bepalingen bevat.
De bepalingen van deze afdeling die op de ouders of voogd betrekking hebben, zijn alleen van toepassing, indien de verdachte minderjarig is.
Aan de verdachte, die zich in verzekering of voorlopige hechtenis bevindt, of die in het tegen hem ingestelde gerechtelijk vooronderzoek door de rechter-commissaris wordt verhoord, wordt op zijn verzoek een raadsman toegevoegd. De officier van justitie of de hulpofficier van justitie geeft aan de instantie die ingevolge artikel 61, eerste lid, met de toevoeging is belast, onverwijld kennis dat toevoeging moet plaatshebben. Indien hem geen raadsman is toegevoegd of de toevoeging niet tijdig heeft plaatsgehad, komt het beroepsrecht van artikel 67, eerste lid, ook toe aan de ouders of voogd.
Indien de verdachte rechtens zijn vrijheid is ontnomen, is ten aanzien van zijn ouders of voogd artikel 70 van overeenkomstige toepassing.
Als algemene voorwaarde waaraan de verdachte zal moeten voldoen wordt gesteld, dat hij geen strafbaar feit zal begaan noch zich op andere wijze zal misdragen. Bovendien kunnen bijzondere voorwaarden worden gesteld het gedrag van de verdachte betreffende; deze mogen zijn godsdienstige of staatkundige vrijheid niet beperken.
Waar in deze afdeling wordt gesproken van schorsing wordt daaronder begrepen opschorting.
Wanneer de officier van justitie voornemens is een van misdrijf verdachte te vervolgen, stelt hij de voogdijraad hiervan zo spoedig mogelijk in kennis. De voogdijraad licht de officier van justitie op diens verzoek in omtrent de persoonlijkheid en de levensomstandigheden van de verdachte. Zodanige inlichtingen kan de voogdijraad ook uit eigen beweging geven.
Het rechtsgeding wordt in het openbaar behandeld, tenzij de verdachte of diens medeverdachten op het tijdstip waarop de vervolging tegen hen is aangevangen de leeftijd van zestien jaren nog niet hebben bereikt. In dat geval kan de rechter tot bijwoning van deze niet-openbare terechtzitting bijzondere toegang verlenen.
De rechter kan om gewichtige bij het proces-verbaal van de terechtzitting te vermelden redenen bepalen, hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van het openbaar ministerie of op het verzoek van de verdachte of diens raadsman, dat het rechtsgeding, indien dit ingevolge het bepaalde in het eerste lid met gesloten deuren moet plaatsvinden, geheel of gedeeltelijk in het openbaar zal worden gehouden.
Niettemin kan de rechter ambtshalve, op de vordering van het openbaar ministerie of op het verzoek van de verdachte of diens raadsman bevelen, dat tijdens een zitting met gesloten deuren een verhoor van de verdachte, van een getuige of van een deskundige buiten tegenwoordigheid van ouders of voogd geschiedt. De rechter deelt in dat geval de zakelijke inhoud van een en ander aan de ouders of voogd mee, tenzij gewichtige redenen zich daartegen verzetten.
De rechter kan ambtshalve, op de vordering van het openbaar ministerie of op het verzoek van de raadsman bepalen, dat vragen betreffende de persoonlijkheid of de levensomstandigheden van de verdachte buiten diens tegenwoordigheid zullen worden gesteld en behandeld en dat het openbaar ministerie of de raadsman buiten tegenwoordigheid van de verdachte daarover het woord zal voeren.
Indien de rechter het noodzakelijk oordeelt, dat alsnog een onderzoek naar de persoonlijkheid en de levensomstandigheden van de verdachte wordt ingesteld, kan hij nadere inlichtingen bij de voogdijraad inwinnen.
De Eerste Titel en de Vierde Titel van het Vijfde Boek zijn van overeenkomstige toepassing, voor zover in deze titel niet anders wordt bepaald.
Indien de zaak door oproeping aanhangig is gemaakt, wordt in de oproeping van de ouders of de voogd het in de oproeping tenlastegelegde feit opgenomen. In het geval bedoeld in de aanhef van artikel 420, is dat artikel ten aanzien van de wijze van oproeping van ouders of voogd, en zo nodig van intrekking van deze oproeping van overeenkomstige toepassing.
Indien de verdachte, die op het tijdstip waarop de vervolging tegen hem is aangevangen, de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt en een raadsman heeft, komen alle bevoegdheden hem in dit wetboek, met uitzondering van de Vierde Titel van het Vijfde Boek, toegekend, eveneens toe aan zijn raadsman.
Tegen het instellen, intrekken of afstand doen door de raadsman van enig rechtsmiddel kan, in het geval van het eerste lid, de verdachte of diens wettelijke vertegenwoordiger binnen drie dagen nadat de termijn voor het instellen daarvan is verstreken, een bezwaarschrift indienen bij de rechter in eerste aanleg of de voorzitter van het college, waarvoor de zaak wordt vervolgd of het laatst is vervolgd. De rechter in eerste aanleg of de voorzitter beslist ten spoedigste; de verdachte, diens wettelijke vertegenwoordiger alsmede de raadsman worden gehoord, althans, op de wijze door de rechter in eerste aanleg of de voorzitter te bepalen, opgeroepen. Indien het bezwaarschrift gegrond wordt bevonden, loopt de termijn voor het instellen of intrekken van het rechtsmiddel alsnog gedurende drie dagen.
TITEL III Berechting van verdachten, bij wie tijdens het begaan van het feit gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke storing van de geestvermogens bestond
In elke stand van de zaak betreffende een verdachte die de leeftijd van achttien jaren bereikt heeft of naar burgerlijk recht meerderjarig is, zal de rechter in eerste aanleg of het Hof, indien er vermoeden bestaat dat bij de verdachte tijdens het begaan van het feit gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke storing van de geestvermogens bestond, en dat hij ten gevolge daarvan niet in staat is zijn belangen behoorlijk te behartigen, zulks bij beslissing verklaren.
De beslissing wordt gegeven, hetzij ambtshalve, hetzij op de voordracht van de rechter-commissaris, op de vordering van het openbaar ministerie of op het daartoe strekkend verzoek van de verdachte, van zijn raadsman, van zijn echtgenoot, dan wel degene met wie hij duurzaam feitelijk samenwoont, van een van zijn ouders, van zijn voogd, van zijn curator of van een van zijn bloed- of aanverwanten tot de derde graad ingesloten.
De beslissing, bij het eerste lid van artikel 499 bedoeld, is niet aan enig rechtsmiddel onderworpen, doch kan door de rechter te allen tijde worden herroepen; ten aanzien van de beslissing tot herroeping vinden de artikelen 499 en 502 overeenkomstige toepassing en al hetgeen bij of ingevolge eerstgenoemde beslissing tot de herroeping toe is verricht, blijft niettemin van kracht.
Ten spoedigste na de beslissing, bij het eerste lid van artikel 499 bedoeld, voegt de rechter in eerste aanleg of, indien de beslissing door het Hof is gegeven, de voorzitter de verdachte van misdrijf, indien hij nog geen toegevoegde raadsman heeft, een raadsman toe. Aan de verdachte van overtreding kan door de rechter in eerste aanleg of de voorzitter een raadsman worden toegevoegd.
Van het ogenblik af van de beslissing, bij het eerste lid van artikel 499 bedoeld, en, behoudens herroeping, totdat de zaak door een in kracht van gewijsde gegaan vonnis is beëindigd, vinden de artikelen 31, 482, 484, derde lid, 489, 490, 497 en 498, voor zover zij niet reeds rechtstreeks van toepassing zijn, overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de bepalingen aangaande ouders of voogd slechts overeenkomstig worden toegepast, indien de verdachte een curator heeft, en in dit geval in dier voege dat zij uitsluitend deze betreffen. Tijdens het gerechtelijk vooronderzoek vindt artikel 489 tevens overeenkomstige toepassing ten aanzien van het verhoor van de verdachte door de rechter-commissaris.
De verdachte is verplicht in persoon ter terechtzitting te verschijnen. Bij de dagvaarding wordt hem kennis gegeven dat, indien hij niet aan deze verplichting voldoet, de rechter zijn medebrenging kan gelasten. Bij niet-verschijning in persoon, kan de rechter in eerste aanleg of het Hof, hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van het openbaar ministerie of op het verzoek van de raadsman, indien de rechter of het Hof van oordeel is, dat de persoonlijke verschijning van de verdachte noch noodzakelijk noch gewenst is en de raadsman is verschenen en zich daartegen niet verzet, het geven van het bevel tot medebrenging achterwege laten. In zodanig geval wordt verstek verleend en het onderzoek van de zaak voortgezet; de raadsman blijft met de verdediging belast.
Ingeval wordt vermoed, dat bij een verdachte, wiens zaak ter terechtzitting van de rechter in eerste aanleg aanhangig wordt gemaakt, tijdens het begaan van de overtreding gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke storing van de geestvermogens bestond, en dat hij ten gevolge daarvan niet in staat is zijn belangen behoorlijk te behartigen, worden in de regel zijn curator, zo hij die heeft, en evenzo een of meer deskundigen ten verzoeke van het openbaar ministerie ter terechtzitting gedagvaard om te worden gehoord omtrent de persoonlijkheid van de verdachte.
TITEL IIIa Strafvordering ter zake van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
Een vordering van het openbaar ministerie als bedoeld in artikel 1:77 van het Wetboek van Strafrecht wordt zo spoedig mogelijk doch uiterlijk twee jaren na de uitspraak van het gerecht in eerste aanleg aanhangig gemaakt. Indien het strafrechtelijk financieel onderzoek overeenkomstig het bepaalde in artikel 177g, tweede lid, is gesloten en heropend, wordt de periode van twee jaren verlengd met de tijd verlopen tussen deze sluiting en heropening.
De vordering wordt aan degene op wie zij betrekking heeft betekend, onder mededeling van het recht op kennisneming van de stukken. Indien ook een strafrechtelijk financieel onderzoek is ingesteld wordt de vordering gelijktijdig met de sluiting van het strafrechtelijk financieel onderzoek aan degene tegen wie het is gericht betekend.
De officier van justitie kan, zolang het onderzoek op de terechtzitting niet is gesloten, met de verdachte of veroordeelde een schriftelijke schikking aangaan tot betaling van een geldbedrag aan het Land of tot overdracht van voorwerpen ten gehele of gedeeltelijke ontneming van het geschatte voordeel -met inbegrip van besparing van kosten- door de betrokkene door middel van of uit de baten van het feit waarvoor hij is vervolgd of soortgelijke feiten verkregen.
Op de behandeling van de vordering van de officier van justitie is de Tweede Afdeling van Titel IV van het vijfde Boek van overeenkomstige toepassing. De behandeling van de vordering ter terechtzitting kan worden voorafgegaan door een schriftelijke voorbereiding op de wijze als door het gerecht te bepalen.
Indien enig nader strafrechtelijk financieel onderzoek noodzakelijk blijkt, stelt het gerecht met schorsing der zaak onder aanduiding van het onderwerp van onderzoek en zo nodig de wijze waarop dit zal zijn in te stellen, de stukken in handen van de officier van justitie. 3. Het onderzoek geldt als een met rechterlijke machtiging ingestelde strafrechtelijk financieel onderzoek dat wordt gevoerd overeenkomstig de bepalingen van Titel XVI van het derde Boek, met uitzondering van artikel 177g vierde en vijfde lid.
Op de beraadslaging en de uitspraak zijn de bepalingen van de vijfde afdeling van Titel IV van het vijfde Boek van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:
het gerecht naar aanleiding van de vordering en van het onderzoek ter terechtzitting beraadslaagt over de vraag of de in artikel 1:77 van het Wetboek van Strafrecht bedoelde maatregel moet worden opgelegd en zo ja, op welk bedrag de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel is te schatten; en
Het gerecht kan, ingeval onder de beraadslaging blijkt dat het onderzoek ter terechtzitting niet volledig is geweest, overeenkomstig artikel 503c, tweede en derde lid, een onderzoek door de officier van justitie doen plaatsvinden. In dit geval wordt gehandeld als ware het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst.
Het gerecht kan de schatting van het op geld waardeerbare voordeel als bedoeld in artikel 1:77 van het Wetboek van Strafrecht slechts ontlenen aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen.
Titel III en Titel IV (met uitzondering van de Eerste Afdeling) van het vijfde Boek en Titel II van het zesde Boek zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:
de artikelen 503c, tweede en derde lid, en 503d, derde lid, van overeenkomstige toepassing zijn. In deze gevallen wordt het financieel onderzoek gevoerd door de officier van justitie bij het gerecht dat in eerste aanleg uitspraak heeft gedaan. Na afloop van het bevolen onderzoek zendt de officier van justitie de stukken toe aan de procureur-generaal;
Een uitspraak op de vordering van het openbaar ministerie als bedoeld in artikel 1:77 van het Wetboek van Strafrecht vervalt van rechtswege, doordat de uitspraak als gevolg waarvan de veroordeling van de verdachte, bedoeld in artikel 1:77, eerste onderscheidenlijk derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, achterwege blijft, in kracht van gewijsde gaat.
TITEL IV Verschoning en wraking van rechters
Een rechter wordt op zijn verlangen van elke bemoeiing in een zaak verschoond, indien er te zijnen aanzien feiten of omstandigheden bestaan, waardoor in het algemeen de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Wordt de verschoning eerst tijdens het onderzoek ter terechtzitting voorgedragen, dan wordt dat onderzoek geschorst.Wordt de verschoning aangenomen, dan wordt het onderzoek ter terechtzitting opnieuw aangevangen, hetzij onmiddellijk, hetzij op een latere terechtzitting. De beslissing wordt op de terechtzitting waarin het onderzoek van de zaak wordt hervat of opnieuw aangevangen, uitgesproken.
Ingeval er ten aanzien van een rechter feiten of omstandigheden bestaan, waardoor in het algemeen de rechterlijke onpartijdigheid ernstig schade zou kunnen lijden, kan diens wraking schriftelijk of, ter terechtzitting, mondeling worden voorgedragen door het openbaar ministerie en door de verdachte of diens raadsman.
Ingeval de rechter alleen rechtspreekt of als enig rechter bemoeiing in de zaak verricht, worden de redenen van wraking aan hemzelf voorgedragen, waarna het Hof van Justitie daarover ten spoedigste beslist. De verdachte wordt gehoord.
Ingeval de verschoning of wraking eerst tijdens het onderzoek op de terechtzitting van het Hof wordt voorgedragen, wordt ter vervanging van elk lid dat verlangt verschoond te worden of wiens wraking voorgedragen wordt, door de president van het Hof een rechter aangewezen om met de overige leden over de verschoning of wraking te beslissen.
TITEL V Vervolging en berechting van rechtspersonen en andere samenwerkingsverbanden
Indien de strafvervolging wordt ingesteld tegen een maatschap of vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, wordt deze tijdens de vervolging vertegenwoordigd door de aansprakelijke vennoot of, indien er meer aansprakelijke vennoten zijn, door een van hen. De vertegenwoordiger kan bij gemachtigde verschijnen.
Heeft de uitreiking niet overeenkomstig artikel 517, tweede of derde lid, of artikel 518, tweede of derde lid, kunnen plaatsvinden, dan wordt het schrijven teruggezonden aan de autoriteit van welke het is uitgegaan en vervolgens uitgereikt aan de griffier van het gerecht in eerste aanleg in het rechtsgebied waar de zaak zal dienen of laatstelijk heeft gediend. De griffier zendt het schrijven alsdan onverwijld als gewone brief over de post aan het in het schrijven vermelde adres en tekent zulks aan op de akte van uitreiking.
TITEL VI Strafvordering buiten het rechtsgebied van de Nederlandse Antillen
De bevoegdheden, bij enige wetsbepaling toegekend in verband met de opsporing van strafbare feiten of in verband met het onderzoek daarnaar, anders dan ter terechtzitting, kunnen, voor zover in deze titel niet anders is bepaald, buiten het rechtsgebied van de Nederlandse Antillen worden uitgeoefend.
De bepalingen van de eerste en tweede afdeling van deze titel zijn slechts van toepassing ten aanzien van de opsporing en het onderzoek buiten het rechtsgebied van de Nederlandse Antillen.Voor zover zij betrekking hebben op een aangehouden persoon of een inbeslaggenomen voorwerp blijven zij, ook binnen het rechtsgebied van de Nederlandse Antillen van toepassing, totdat de aangehoudene of het voorwerp is overgeleverd aan de officier van justitie of een hulpofficier.
Bij die kennisgeving doet hij voor zover mogelijk opgave van de personalia van de verdachte en diens nationaliteit, alsmede van zijn eigen personalia en van andere terzake doende feiten. Hij tracht voorts ten spoedigste aanwijzingen van de officier van justitie te verkrijgen aangaande de wijze waarop terzake dient te worden gehandeld. Hij neemt de aanwijzingen van de officier van justitie in acht.
Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen alle of bepaalde commandanten worden belast met de opsporing, buiten het rechtsgebied van de Nederlandse Antillen, van daarbij vermelde strafbare feiten.
TWEEDE AFDELING Toepassing van enige bijzondere dwangmiddelen
De bevoegdheid, omschreven in artikel 72, komt mede toe aan de commandant, de schipper en de gezagvoerder van een luchtvaartuig.
Een besluit de verdachte in het in het tweede lid, onderdeel b, bedoelde geval langer dan zes uren op te houden, wordt genomen door de officier van justitie. Kan diens optreden niet worden afgewacht, dan kan ook de opsporingsambtenaar, de commandant, de schipper of de gezagvoerder van het luchtvaartuig in wiens handen de verdachte zich bevindt, daartoe besluiten.
Zodra de officier van justitie verneemt dat een opsporingsambtenaar, een commandant, een schipper of een gezagvoerder van een luchtvaartuig een besluit als bedoeld in artikel 531, derde lid, heeft genomen, stelt hij een vordering tot bewaring in bij de rechter-commissaris of gelast hij de onmiddellijke invrijheidstelling van de verdachte.
Heeft het in artikel 531, derde lid, bedoelde besluit betrekking op een verdachte die aan boord van een luchtvaartuig is aangehouden, dan gelden de volgende bepalingen:
in het geval, bedoeld in het eerste lid, stelt de officier van justitie een vordering tot bewaring bij de rechter-commissaris in of beveelt hij de gezagvoerder, indien deze bevoegd is de verdachte over te dragen aan de autoriteiten van de staat waar het luchtvaartuig zal landen, van deze bevoegdheid gebruik te maken;
Zolang degene in wiens handen de verdachte zich bevindt, geen bericht van de officier van justitie heeft ontvangen, is hij verplicht de verdachte eigener beweging in vrijheid te stellen, zodra hij meent dat de grond tot vrijheidsontneming is vervallen; in ieder geval stelt hij de verdachte in vrijheid, indien hij niet binnen achttien dagen na de aanhouding bericht heeft ontvangen, dat een bevel tot voorlopige hechtenis is verleend, waarvan de tenuitvoerlegging, ook buiten het rechtsgebied van de Nederlandse Antillen, is gelast.
De verdachte op wie artikel 531, tweede lid, onderdeel a, van toepassing is, wordt zo spoedig mogelijk overgeleverd aan de officier van justitie; de verdachte op wie artikel 531, tweede lid, onderdeel b, van toepassing is, kan worden overgeleverd aan de officier van justitie, ingeval het niet doenlijk is hem elders op te houden, totdat een bevel tot voorlopige hechtenis tegen hem is verleend en de tenuitvoerlegging, ook buiten het rechtsgebied van de Nederlandse Antillen, is gelast.
De officier van justitie kan een inbeslaggenomen voorwerp doen teruggeven, voordat het onder de hoede is gesteld van de bewaarder. De last tot teruggave wordt gericht tot hem die het voorwerp onder zich heeft. Deze is verplicht daaraan onmiddellijk te voldoen.
De opsporingsambtenaren hebben te allen tijde toegang tot alle plaatsen, waarvan naar hun redelijk oordeel de betreding nodig is voor de vervulling van hun taak. De commandant en de schipper kunnen ter aanhouding van de verdachte of ter inbeslagneming alle plaatsen betreden, waarvan te dien einde de betreding naar hun redelijk oordeel nodig is.
De gezagvoerder van een luchtvaartuig kan op de voet van artikel 9, eerste lid, van het Verdrag inzake strafbare feiten en bepaalde andere handelingen begaan aan boord van luchtvaartuigen (Trb. 1964, 115 en 164) aan de bevoegde autoriteiten van een vreemde staat overdragen iedere inzittende van het luchtvaartuig, van wie hij redelijkerwijze vermoedt, dat deze aan boord een misdrijf heeft begaan, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
DERDE AFDELING Verplichting van de schipper
Bij toepassing van het tweede lid worden vermeld: de plaats waar en het tijdstip waarop het feit is begaan, de personalia en nationaliteit van de verdachte en van de getuigen, alsmede de maatregelen ingevolge de bepalingen van deze titel genomen door de schipper of op zijn aanwijzing door de scheepsofficier.
TITEL VII Rechterlijke bevelen tot handhaving van de openbare orde
In het geval van ontdekking op heterdaad van enig strafbaar feit, waardoor de openbare orde ernstig is aangerand en ter zake waarvan voorlopige hechtenis niet is toegelaten, kunnen de maatregelen in de navolgende bepalingen omschreven, worden toegepast, indien tegen de verdachte gewichtige bezwaren bestaan en er groot gevaar is voor herhaling of voortzetting van dat feit.
In het andere geval geeft de rechter-commissaris op de vordering van de officier van justitie de verdachte voor een bepaalde termijn de nodige bevelen ter voorkoming van herhaling of voortzetting van het feit en vordert van hem een bereidverklaring tot nakoming van die bevelen. De termijn eindigt van rechtswege op het tijdstip dat het ter zake van het strafbare feit gewezen vonnis in kracht van gewijsde is gegaan, of, indien daarbij straf of maatregel is opgelegd, zodra het vonnis kan worden tenuitvoergelegd.
Indien de bereidverklaring wordt afgelegd, beveelt de rechter-commissaris de onmiddellijke invrijheidstelling van de verdachte.
Indien de verdachte de hem gegeven bevelen niet nakomt, is iedere opsporingsambtenaar bevoegd hem aan te houden en onverwijld opnieuw te geleiden voor de officier van justitie. De opsporingsambtenaar kan, ter aanhouding van de verdachte, elke plaats betreden. De artikelen 155 tot en met 164 zijn van toepassing.
In het andere geval beveelt de rechter-commissaris, indien de verdachte zich aan overtreding van de hem gegeven bevelen heeft schuldig gemaakt, dat deze op een door hem aangewezen plaats zal worden opgehouden. De artikelen 550, tweede, derde en vijfde lid, en 551, met uitzondering van de tweede volzin van het tweede lid, zijn van toepassing.
TITEL VIII Internationale rechtshulp
EERSTE AFDELING Algemene bepalingen
De navolgende artikelen van deze titel zijn van toepassing op verzoeken om rechtshulp door autoriteiten van een vreemde staat in verband met een strafzaak gedaan, en gericht tot een al dan niet met name aangeduid orgaan van de justitie of de politie in de Nederlandse Antillen, voor zover in de afdoening niet is voorzien in het bepaalde bij of krachtens andere wettelijke regelingen.
Als verzoeken om rechtshulp worden aangemerkt verzoeken tot het verrichten van handelingen van onderzoek of het verlenen van medewerking daaraan, het toezenden van documenten, dossiers of stukken van overtuiging of het geven van inlichtingen, dan wel het betekenen of uitreiken van stukken of het doen van aanzeggingen of mededelingen aan derden.
De officier van justitie die het verzoek heeft ontvangen, beslist onverwijld omtrent het daaraan te geven gevolg.
In gevallen waarin het betreft een redelijk verzoek dat niet op een verdrag is gegrond, alsmede in gevallen waarin het toepasselijke verdrag niet tot inwilliging verplicht, wordt aan het verzoek voldaan, tenzij de inwilliging in strijd is met een wettelijk voorschrift of met een aanwijzing van de Minister van Justitie.
Aan het verzoek wordt geen gevolg gegeven:
voor zover het vermoeden bestaat dat het is gedaan ten behoeve van een onderzoek, ingesteld met het oogmerk de verdachte te vervolgen, te straffen of op andere wijze te treffen in verband met zijn godsdienstige of staatkundige overtuiging, zijn nationaliteit, zijn ras of de groep van de bevolking waartoe hij behoort;
In gevallen waarin er grond bestaat om aan te nemen dat een situatie als bedoeld in onderdeel a of b van het eerste lid zich ter zake van het verzoek heeft voorgedaan, wordt het verzoek voorgelegd aan de Ministers van Algemene Zaken en van Justitie. Een afwijzende beslissing op het verzoek wordt langs diplomatieke weg ter kennis van de autoriteiten van de verzoekende staat gebracht.
Aan verzoeken ten behoeve van een onderzoek naar strafbare feiten van politieke aard, of daarmee verband houdende feiten, wordt niet voldaan dan krachtens een machtiging van de Minister van Justitie. Die machtiging kan alleen worden gegeven voor verzoeken, die op een verdrag zijn gegrond en slechts na overleg met de Minister van Algemene Zaken. De beslissing op het verzoek wordt langs diplomatieke weg ter kennis van de autoriteiten van de verzoekende staat gebracht.
Aan verzoeken, die zijn gedaan ten behoeve van een onderzoek naar strafbare feiten met betrekking tot retributies, belastingen, douane, deviezen, of daarmee verband houdende feiten, en waarvan de inwilliging van belang kan zijn voor 's Lands belastingdienst, en de Bank van de Nederlandse Antillen, dan wel aan verzoeken betrekking hebbende op gegevens die onder 's Lands belastingdienst of de Bank van de Nederlandse Antillen berusten of aan ambtenaren van deze dienst en instelling in de uitoefening van hun bediening bekend zijn geworden, wordt niet voldaan dan krachtens machtiging van de Minister van Justitie. Die machtiging kan alleen worden gegeven voor verzoeken, die op een verdrag zijn gegrond en slechts na overleg met de Minister van Financiën.
Voor zover de in artikel 561, derde lid,bedoelde vordering is gedaan met het oog op de voldoening aan een voor inwilliging vatbaar en op een verdrag gegrond verzoek van een buitenlandse rechterlijke autoriteit, heeft zij dezelfde rechtsgevolgen als een vordering tot het instellen van een gerechtelijk vooronderzoek, wat betreft:
Tenzij aannemelijk is dat de rechthebbenden op de inbeslaggenomen stukken van overtuiging niet in de Nederlandse Antillen verblijf houden, wordt het krachtens het tweede lid vereiste verlof slechts verleend onder het voorbehoud, dat bij de afgifte aan de buitenlandse autoriteiten wordt bedongen, dat de stukken zullen worden teruggezonden zodra daarvan het voor de strafvordering nodige gebruik is gemaakt.
Indien bij de inwilliging van een verzoek om rechtshulp de medewerking van buitenlandse ambtenaren van justitie en politie op het eigen grondgebied wordt toegestaan, geschiedt hun optreden onder de feitelijke leiding en de verantwoordelijkheid van de daartoe bevoegde autoriteiten. Het stellen van vragen aan de verdachte of een getuige door buitenlandse ambtenaren geschiedt in aanwezigheid van de rechter-commissaris en op de wijze, door hem te bepalen.
TWEEDE AFDELING Feiten begaan aan boord van luchtvaartuigen
Wanneer het onderzoek, dat na de landing van een vreemd luchtvaartuig in de Nederlandse Antillen ingevolge artikel 13, vierde lid, van het Verdrag inzake strafbare feiten en bepaalde andere handelingen begaan aan boord van luchtvaartuigen (Trb.1964, 115 en 164) moet worden ingesteld naar hetgeen aan boord van het luchtvaartuig is voorgevallen, betrekking heeft op een feit ten aanzien waarvan de Nederlands-Antilliaanse strafwet niet toepasselijk is, wordt het ingesteld overeenkomstig de bepalingen die gelden voor een opsporingsonderzoek met betrekking tot een strafbaar feit waarvoor geen voorlopige hechtenis is toegelaten.Voor de toepassing van artikel 11, eerste lid, wordt het feit geacht te zijn begaan ter plaatse waar het luchtvaartuig is geland.
In gevallen waarin grond bestaat voor het vermoeden, dat de handeling van een inzittende van een luchtvaartuig, naar aanleiding waarvan deze na de landing van het luchtvaartuig in de Nederlandse Antillen ingevolge artikel 9, eerste lid, van het Verdrag is overgedragen, een overtreding vormt van een strafbepaling die op discriminatie naar ras of godsdienst berust, wordt geen onderzoek ingesteld.
In gevallen waarin grond bestaat voor het vermoeden, dat de in het vorige lid bedoelde handeling een overtreding vormt van een strafbepaling van politieke aard, wordt geen onderzoek ingesteld dan krachtens een machtiging van de Minister van Justitie en slechts na overleg met de Minister van Algemene Zaken.
TITEL IX Overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen
EERSTE AFDELING Algemene bepalingen
Tenuitvoerlegging in de Nederlandse Antillen van buitenlandse rechterlijke beslissingen geschiedt niet dan krachtens een verdrag.
Voor de toepassing van het eerste lid is er tevens sprake van een feit dat naar Nederlands-Antilliaans recht strafbaar is, indien krachtens de Nederlands-Antilliaanse wet eenzelfde inbreuk op de Nederlands-Antilliaanse rechtsorde, als blijkens de in de vreemde staat gewezen rechterlijke beslissing op de rechtsorde van die staat is gemaakt, strafbaar is.
Een in een vreemde staat opgelegde sanctie kan in de Nederlandse Antillen niet worden ten uitvoer gelegd, indien deze betrekking heeft op een vreemdeling die geen vaste woon- of verblijfplaats in de Nederlandse Antillen heeft, of op een rechtspersoon waarvan het bestuur geen zitting of kantoor houdt in de Nederlandse Antillen, of waarvan het hoofd van het bestuur geen vaste woonplaats in de Nederlandse Antillen heeft. Deze voorwaarde is niet van toepassing voor zover de in de vreemde staat opgelegde sanctie strekt tot de betaling van een geldboete of tot een verbeurdverklaring of vermogensontneming van vergelijkbare strekking.
Een in een vreemde staat opgelegde sanctie kan in de Nederlandse Antillen niet worden ten uitvoer gelegd, indien naar het oordeel van de Minister een gegrond vermoeden bestaat dat de beslissing tot vervolging of de oplegging van de sanctie is ingegeven door overwegingen van ras, godsdienst, nationaliteit of politieke overtuiging van de veroordeelde of deswege ongunstig is beïnvloed. De Minister doet zijn oordeel kenbaar maken aan de autoriteiten van die vreemde staat.
Een in een vreemde staat opgelegde sanctie kan in de Nederlandse Antillen evenmin worden ten uitvoer gelegd, voor zover een vervolging in de Nederlandse Antillen onverenigbaar zou zijn met het aan artikel 1:143 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 282, eerste lid, van dit Wetboek ten grondslag liggende beginsel.
A. Voorlopige maatregelen tot vrijheidsontneming
Voor zover een verdrag daarin voorziet, kan de veroordeelde die zich in de Nederlandse Antillen bevindt en aan wie een tot vrijheidsontneming strekkende sanctie is opgelegd, waarvan blijkens de in de vreemde staat uitgesproken rechterlijke beslissing nog ten minste zes maanden moeten worden ten uitvoer gelegd, voorlopig worden aangehouden, indien gegronde redenen bestaan voor de verwachting dat op korte termijn deze sanctie in de Nederlandse Antillen zal worden ten uitvoer gelegd.
De verlenging kan worden gelast voor een termijn van ten hoogste veertien dagen. De voorlopige vrijheidsontneming kan op de vordering van de procureur-generaal telkens met een termijn van ten hoogste dertig dagen verder worden verlengd, totdat het Hof ingevolge artikel 589, tweede lid, over de gevangenhouding beslist.
Naar aanleiding van een op een verdrag gegrond verzoek van een vreemde staat kan in de Nederlandse Antillen een strafrechtelijk financieel onderzoek worden ingesteld, overeenkomstig de bepalingen van Titel XVI van het derde Boek, gericht op de bepaling van hier te lande aanwezig of verworven wederrechtelijk verkregen voordeel door een persoon die in de verzoekende staat aan strafrechtelijk onderzoek is onderworpen.
Tijdens het strafrechtelijk financieel onderzoek kan inbeslagneming van voorwerpen overeenkomstig artikel 119, tweede lid, en artikel 119a, tweede lid, slechts plaatsvinden, indien gegronde redenen bestaan voor de verwachting dat ten aanzien van die voorwerpen vanwege de verzoekende vreemde staat een verzoek tot tenuitvoerlegging van een verbeurdverklaring of van een tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel strekkende sanctie zal worden gedaan.
Inbeslagneming, als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, kan slechts plaatsvinden, indien blijkens de door de vreemde staat bij zijn verzoek verstrekte inlichtingen, door de bevoegde autoriteiten van die staat een bevel tot inbeslagneming is gegeven of zou zijn gegeven, indien de desbetreffende voorwerpen zich binnen zijn grondgebied zouden bevinden, en inbeslagneming naar Nederlands-Antilliaans recht is toegestaan.
Voor de toepassing van het tweede lid is inbeslagneming naar Nederlands-Antilliaans recht toegestaan, indien zulks ook mogelijk zou zijn geweest wanneer het feit of de feiten naar aanleiding waarvan de inbeslagneming door de vreemde staat wordt verzocht in de Nederlandse Antillen zou of zouden zijn begaan.
Inbeslagneming van voorwerpen, als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, kan voorts slechts plaatsvinden, indien gegronde redenen bestaan voor de verwachting dat ten aanzien van die voorwerpen vanwege de verzoekende vreemde staat een verzoek tot tenuitvoerlegging van een verbeurdverklaring of van een tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel strekkende sanctie zal worden gedaan.
Voor zover een verdrag daarin voorziet kunnen voorwerpen, ten aanzien waarvan door een rechter van een vreemde staat een bevel is gegeven van vergelijkbare strekking als verbeurdverklaring of ontneming als wederrechtelijk verkregen voordeel, op verzoek van de vreemde staat in beslag worden genomen.
2.Inbeslagneming overeenkomstig het eerste lid kan slechts plaatsvinden in gevallen, waarin gegronde redenen bestaan voor de verwachting dat het in dat lid bedoelde bevel op korte termijn in de Nederlandse Antillen zal worden tenuitvoergelegd.
Tot inbeslagneming als bedoeld in de artikelen 579b en 579c zijn bevoegd de rechter-commissaris en, voor zover die bevoegdheden niet aan de rechter-commissaris is voorbehouden, de procureur-generaal. Op vordering van de procureur-generaal kan de rechter-commissaris de bevoegdheden uitoefenen, die hem uit hoofde van een gerechtelijk vooronderzoek toekomen.
Bij de overeenkomstige toepassing van de artikelen 150 onderscheidenlijk 154a treedt de rechter niet in een nieuw onderzoek naar de rechten van belanghebbenden, indien daaromtrent door de buitenlandse rechter een uitspraak is gedaan. De rechter kan echter wel in een dergelijk nieuw onderzoek treden, indien:
Tot het in behandeling nemen van verzoeken als bedoeld in de artikelen 579a tot en met 579c, is bevoegd de procureur-generaal.
Verzoeken als bedoeld in het eerste lid worden, zo zij niet tot de procureur-generaal zijn gericht, door de geadresseerde onverwijld aan hem doorgezonden.
Klaagschriften als bedoeld in artikel 150, alsmede rechtsgedingen als bedoeld in artikel 154a, dienen in eerste en laatste instantie te worden aanhangig gemaakt bij Hof.
Par. 1. Behandeling van buitenlandse verzoeken tot tenuitvoerlegging
Indien de door de vreemde staat overgelegde stukken naar het oordeel van de Minister onvoldoende zijn om op een verzoek tot tenuitvoerlegging een beslissing te nemen, biedt hij de autoriteiten van de verzoekende staat de gelegenheid binnen een door hem te stellen redelijke termijn aanvullende stukken of inlichtingen te verschaffen.
Indien de procureur-generaal van oordeel is dat het verzoek niet voor inwilliging vatbaar is of dat aanleiding bestaat gebruik te maken van een van de in het toepasselijke verdrag omschreven gronden tot weigering van de tenuitvoerlegging, brengt hij dit oordeel onverwijld vergezeld van zijn advies ter kennis van de Minister, die daaromtrent beslist. De procureur-generaal deelt de veroordeelde die krachtens deze titel voorlopig zijn vrijheid is ontnomen, onverwijld mee op welke dag hij zijn advies aan de Minister heeft uitgebracht.
Par. 2. Behandeling van Nederlands-Antilliaanse verzoeken tot tenuitvoerlegging in de Nederlandse Antillen van in een vreemde staat opgelegde sancties
Par. 3. Gerechtelijke procedure
De procureur-generaal vordert binnen twee weken na de dag waarop hij de in artikel 581 of 582 bedoelde stukken heeft ontvangen, schriftelijk, dat het Hof verlof verleent tot tenuitvoerlegging. Bij zijn vordering legt de procureur-generaal de stukken aan het Hof over. Een afschrift van de vordering wordt aan de veroordeelde betekend. Bij zijn vordering legt de procureur-generaal tevens een lijst van voorwerpen of vorderingen over, die ingevolge de artikelen 579a tot en met 579e, in beslag zijn genomen.
Zo spoedig mogelijk na ontvangst van de in artikel 583 bedoelde vordering bepaalt de voorzitter van het Hof het tijdstip waarop het Hof een aanvang zal maken met de behandeling van de vordering. Tussen de dag waarop de mededeling om ter terechtzitting te verschijnen aan de veroordeelde is betekend en die van de terechtzitting moet een termijn van ten minste tien dagen verlopen.
De griffier van het Hof doet onverwijld aan de procureur-generaal en aan de veroordeelde mededeling van het tijdstip dat voor de behandeling van de vordering is bepaald. Daarbij wordt de veroordeelde, van wie niet blijkt dat hij reeds een advocaat heeft, opmerkzaam gemaakt op zijn bevoegdheid een of meer advocaten te kiezen en op de mogelijkheden tot toevoeging van een advocaat, alsmede op zijn recht op kennisneming van de processtukken.
De procureur-generaal kan bij met redenen omklede beslissing weigeren getuigen of deskundigen te dagvaarden, indien redelijkerwijze moet worden aangenomen dat deze door de veroordeelde zijn opgegeven ten einde ter terechtzitting verklaringen af te leggen ter betwisting van feiten als bedoeld in artikel 588, derde lid. De beslissing wordt onverwijld schriftelijk ter kennis van de veroordeelde gebracht. Hij wordt daarbij opmerkzaam gemaakt op het bepaalde in artikel 588, zesde lid.
Het Hof onderzoekt de identiteit van de veroordeelde, de ontvankelijkheid van de procureur-generaal, alsmede de mogelijkheid van tenuitvoerlegging in de Nederlandse Antillen van de in het buitenland gewezen rechterlijke beslissing en de feiten en omstandigheden die voor zijn beslissing van belang zijn.
Indien getuigen zijn gedagvaard ter verkrijging van inlichtingen omtrent de persoonlijkheid van de veroordeelde of indien het Hof het noodzakelijk acht feiten te onderzoeken ter beoordeling van het bestaan van gronden die naar Nederlands-Antilliaans recht, doch niet naar dat van de vreemde staat, de strafbaarheid van het feit of de dader uitsluiten,vindt voorts het bepaalde in de Tweede Afdeling van Titel IV van het Vijfde Boek omtrent het verhoor van getuigen overeenkomstige toepassing.
Indien de procureur-generaal overeenkomstig artikel 586, tweede lid, heeft geweigerd een getuige te dagvaarden, kan de veroordeelde het Hof verzoeken alsnog de dagvaarding van de getuige te bevelen. Het Hof gaat hiertoe over, indien het van oordeel is dat de procureur-generaal in redelijkheid niet tot zijn beslissing heeft kunnen komen.
De procureur-generaal legt, na voorlezing, een conclusie aan het Hof over. Indien de conclusie strekt tot bewilliging in de tenuitvoerlegging, omschrijft zij de straf of maatregel die naar het oordeel van de procureur-generaal in plaats van de buitenlandse sanctie behoort te worden opgelegd. Tevens vermeldt de procureur-generaal in dat geval met welk strafbaar feit naar Nederlands-Antilliaans recht het feit op grond waarvan de veroordeelde aan een buitenlandse sanctie is onderworpen, overeenkomt.
Indien het Hof, de tenuitvoerlegging toelaatbaar acht, verleent het verlof tot tenuitvoerlegging van de buitenlandse rechterlijke beslissing en legt, met inachtneming van het daaromtrent in het toepasselijke verdrag voorgeschrevene, de straf of maatregel op, die op het overeenkomstige feit naar Nederlands-Antilliaans recht is gesteld. De uitspraak van het Hof wordt met redenen omkleed. De uitspraak geeft voorts de bijzondere redenen op, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid en voorts zoveel mogelijk de omstandigheden, waarop bij de vaststelling van de duur of de hoogte van de straf is gelet. De artikelen 388, 390, 391, 400, 407, tweede en derde lid, en 410 zijn van toepassing.
Bij het opleggen van tijdelijke gevangenisstraf of hechtenis beveelt het Hof, dat de tijd gedurende welke aan de veroordeelde in de vreemde staat ter uitvoering van de hem aldaar opgelegde sanctie, met het oog op zijn overbrenging naar de Nederlandse Antillen en uit hoofde van deze titel zijn vrijheid ontnomen is geweest, bij de uitvoering van de straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verlof tot tenuitvoerlegging van een in de vreemde staat opgelegde sanctie strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden beperkt tot de tenuitvoerlegging van de verplichting tot betaling van een geldbedrag aan het Land, dat in omvang slechts een gedeelte van dat voordeel vertegenwoordigt.
Indien de in de vreemde staat opgelegde sanctie strekt tot de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, spreekt het Hof, indien de vreemde staat uitdrukkelijk heeft verzocht die sanctie slechts ten uitvoer te leggen op voorwerpen die dat voordeel vertegenwoordigen, de verbeurdverklaring daarvan uit. In dat geval is het Hof niet gebonden aan beperkingen ingevolge artikel 1:68, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht.
Par. 4. Buitengerechtelijke procedure
De procureur-generaal drukt overeenkomstig het bepaalde in het toepasselijke verdrag het bedrag van de geldboete uit in Nederlands-Antilliaanse valuta. Indien het verdrag daaromtrent geen voorschriften bevat bepaalt de procureur-generaal de hoogte van het bedrag volgens de wisselkoers die gold op het tijdstip van veroordeling in de vreemde staat. Als wisselkoers geldt de middenkoers zoals dagelijks vastgesteld en genoteerd door de Bank van de Nederlandse Antillen.
Voor valuta waarvan de wisselkoers niet dagelijks door de Bank van de Nederlandse Antillen wordt vastgesteld en genoteerd geldt de wisselkoers die wordt verkregen uit de waarde in speciale trekkingsrechten van de desbetreffende valuta op de laatste werkdag van de maand waarin de teenuitvoer te leggen sanctie in de vreemde staat werd opgelegd.
Tegen de beslissing van de procureur-generaal kan de veroordeelde binnen veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan, waaruit voortvloeit dat de beslissing hem bekend is, een bezwaarschrift indienen bij het Hof, indien de opgelegde geldboete het bedrag van vijftig gulden overschrijft.
Verklaart het Hof het bezwaar gegrond, dan vernietigt het de beslissing van de procureur-generaal of vult deze aan met inachtneming van het bepaalde in artikel 1:58 van het Wetboek van Strafrecht. Acht het, ondanks vernietiging de tenuitvoerlegging wel toelaatbaar, dan doet het Hof hetgeen de procureur-generaal had behoren te doen. In alle gevallen dat het Hof de tenuitvoerlegging van een geldboete toelaatbaar verklaard, bepaalt het tevens de duur van de vervangende hechtenis.
Onmiddellijke tenuitvoerlegging
Voor zover een verdrag daarin uitdrukkelijk voorziet kan, op aanwijzing van de Minister, de tenuitvoerlegging of verdere tenuitvoerlegging van een in een vreemde staat opgelegde tot vrijheidsontneming strekkende sanctie in de Nederlandse Antillen plaatsvinden buiten toepassing van paragraaf 3 van deze afdeling.
VIERDE AFDELING Overdracht van de tenuitvoerlegging vanNederlands-Antilliaanse rechterlijke beslissingen
Par. 1. Van de Nederlandse Antillen uitgaande verzoeken
Indien de procureur-generaal het in het belang van een goede rechtsbedeling gewenst acht, dat een vreemde staat een door de Nederlands-Antilliaanse rechter opgelegde straf of maatregel ten uitvoer legt of verder ten uitvoer legt, geeft hij, onder overlegging van het voor tenuitvoerlegging vatbare vonnis of arrest en eventuele andere met het oog op de tenuitvoerlegging van belang zijnde stukken, aan de Minister een met redenen omkleed advies tot overdracht van de tenuitvoerlegging aan die staat.
Behoudens het bepaalde in het tweede lid beslist de Minister zo spoedig mogelijk na de ontvangst van een advies, als bedoeld in artikel 594, omtrent het daaraan te geven gevolg. Daarbij neemt hij, indien het verzoek tot tenuitvoerlegging op een verdrag kan worden gegrond, de bepalingen van dat verdrag in acht.
Indien het advies van de procureur-generaal betrekking heeft op een veroordeelde die zich in de Nederlandse Antillen bevindt, aan wie een tot vrijheidsontneming strekkende sanctie is opgelegd en die niet heeft verklaard met de overdracht van de tenuitvoerlegging van die sanctie in te stemmen, dan laat de Minister, zo hij voornemens is gevolg te geven aan dit advies, alvorens een beslissing te nemen, de veroordeelde schriftelijk van dit advies in kennis stellen. Daarbij wordt de veroordeelde meegedeeld, dat hij binnen veertien dagen na ontvangst van de kennisgeving tegen het voornemen van de Minister een bezwaarschrift kan indienen bij het gerecht, dat in hoogste feitelijke instantie de tot vrijheidsontneming strekkende sanctie heeft opgelegd.
Zo spoedig mogelijk na ontvangst van een tijdig ingediend bezwaarschrift onderzoekt het in het tweede lid bedoelde gerecht of de Minister bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de voorgenomen beslissing kan komen. De veroordeelde wordt bij het onderzoek gehoord, althans daartoe behoorlijk opgeroepen. Indien niet blijkt dat de veroordeelde reeds een advocaat heeft, voegt de voorzitter van het gerecht hem ambtshalve een advocaat toe.
De Minister geeft de procureur-generaal schriftelijk kennis van de beslissing die hij op diens advies heeft genomen alsmede van de door hem ontvangen mededelingen omtrent beslissingen van de autoriteiten van de vreemde staat naar aanleiding van het verzoek tot tenuitvoerlegging dat op advies van de procureur-generaal is gedaan.
Par. 2. Tot de Nederlandse Antillen gerichte verzoeken
Tenzij de Minister reeds aanstonds van oordeel is, dat het verzoek van een buitenlandse autoriteit tot overdracht van de tenuitvoerlegging van een in de Nederlandse Antillen opgelegde sanctie moet worden afgewezen, wint hij omtrent de vraag of het belang van een goede rechtsbedeling zich tegen inwilliging van het verzoek verzet, het advies in van het gerecht dat in hoogste feitelijke instantie de sanctie heeft opgelegd en van de procureur-generaal.
Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden regels gesteld met betrekking tot de procedure volgens welke een verklaring van of namens een zich in de Nederlandse Antillen bevindende veroordeelde, houdende instemming met de overdracht van de tenuitvoerlegging van een hem opgelegde tot vrijheidsontneming strekkende sanctie, dient te worden afgelegd.
Overdracht van de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen ingevolge deze afdeling geschiedt slechts onder het algemene beding, dat de door de Nederlands-Antilliaanse rechter opgelegde straf of maatregel niet ten nadele van de veroordeelde worden gewijzigd en dat daarbij met het reeds hier te lande ten uitvoer gelegde gedeelte van die straf of maatregel rekening wordt gehouden.
Een veroordeelde die in de Nederlandse Antillen een tot vrijheidsontneming strekkende sanctie ondergaat of nog zal moeten ondergaan, wordt, wanneer met een vreemde staat overeenstemming is bereikt omtrent de verdere tenuitvoerlegging van deze sanctie, zo spoedig mogelijk ter beschikking gesteld van de autoriteiten van die staat op een door de procureur-generaal, na overleg met die autoriteiten, te bepalen tijd en plaats.
VIJFDE AFDELING Slotbepalingen
Op de krachtens deze titel gegeven bevelen tot voorlopige vrijheidsontneming of tot verlenging of beëindiging daarvan zijn de bepalingen van dit Wetboek betreffende de inverzekeringstelling, onderscheidenlijk de voorlopige hechtenis van overeenkomstige toepassing, tenzij enige bepaling in deze titel anders voorschrijft.
In gevallen waarin onherroepelijk is vastgesteld dat tenuitvoerlegging van een buitenlandse rechterlijke beslissing in de Nederlandse Antillen niet behoort plaats te vinden, kan het Hof op verzoek van de veroordeelde hem een vergoeding ten laste van het Land toekennen voor de schade die hij heeft geleden en kosten die hij heeft gemaakt ten gevolge van voorlopige vrijheidsontneming, bevolen krachtens deze titel. Titel XVI van het Derde Boek is van toepassing.
De Minister beslist op verzoeken om doorvoer over Nederlands-Antilliaans grondgebied van vreemdelingen die ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing door de autoriteiten van een vreemde staat ter beschikking van de autoriteiten van een andere staat worden gesteld.
ACHTSTE BOEK TENUITVOERLEGGING EN KOSTEN
EERSTE AFDELING Algemene bepalingen
De tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen geschiedt op last van het openbaar ministerie.
De benadeelde partij, die zich in het geding over de strafzaak gevoegd heeft, doet zelf het vonnis, voor zover haar vordering aangaat, tenuitvoerleggen, op de wijze bepaald voor vonnissen in burgerlijke zaken. Indien het een mondeling vonnis geldt, geschiedt de tenuitvoerlegging uit kracht van een mededeling van de griffier, houdende afschrift van de aantekening van het vonnis, vermeldende de benadeelde partij, degene tegen wie en de rechter door wie het vonnis is gewezen, en dragende aan het hoofd de woorden: "In naam des Konings".
Indien bij dit wetboek enige betekening, dagvaarding, oproeping, kennisgeving, aanzegging of andere mededeling is voorgeschreven, geschiedt deze, indien niet anders is bepaald, op last van het openbaar ministerie.
Het openbaar ministerie kan voor de tenuitvoerlegging van rechterlijke of eigen beslissingen de nodige bijzondere of algemene last geven aan de deurwaarders en aan de ambtenaren van politie, alsmede voor de tenuitvoerlegging aan boord van een Nederlands-Antilliaans schip dan wel op een bij landsbesluit aangewezen installatie ter zee aan de schipper, een en ander voor zover het volkenrecht en het interregionale recht dit toelaten.Voor de tenuitvoerlegging van bevelen tot inbeslagneming en teruggave van onroerende goederen wordt de bijzondere last tot de deurwaarder gericht.
TWEEDE AFDELING Uitvoerbaarheid van beslissingen
Is een mededeling als bedoeld in artikel 411 voorgeschreven, dan kan de tenuitvoerlegging van het vonnis geschieden na de betekening van die mededeling. Bij vonnissen bij verstek gewezen, waarbij zodanige mededeling niet behoeft te geschieden, kan de tenuitvoerlegging geschieden na de uitspraak. Door verzet, hoger beroep of beroep in cassatie wordt de tenuitvoerlegging geschorst of opgeschort.
De laatste volzin van het tweede lid geldt niet:
indien naar het oordeel van het openbaar ministerie vaststaat dat het rechtsmiddel na het verstrijken van de daarvoor gestelde termijn is aangewend, tenzij op verzoek van degene die het middel aanwendde, en na te zijn gehoord, indien hij dit bij het verzoek heeft gevraagd, de voorzitter van het Hof of de rechter in eerste aanleg anders bepaalt.
De tenuitvoerlegging of ingang van straffen wordt opgeschort gedurende acht dagen volgende op de dag waarop het vonnis, waarbij zij zijn opgelegd, in kracht van gewijsde is gegaan.
Wanneer een verzoekschrift om gratie van een vrijheidsstraf is ingediend, zonder dat een wettelijke regeling daaraan de opschorting van de tenuitvoerlegging verbindt, kan de Minister van Justitie niettemin bepalen dat de tenuitvoerlegging wordt of blijft opgeschort of wel dat zij wordt of blijft geschorst zolang op het verzoek niet is beschikt.
Een verzoekschrift om gratie dat van een derde afkomstig is, wordt buiten verdere behandeling gelaten indien blijkt dat de veroordeelde niet met het verzoek instemt. Het verliest alsdan de opschortende werking die de wettelijke regeling daaraan verbindt.
Indien, ondanks de krankzinnigheid van de veroordeelde, de tenuitvoerlegging van andere dan bij artikel 616 bedoelde straffen mogelijk is, wordt de curator op de gewone wijze tot voldoening aan het vonnis uitgenodigd. Zo de veroordeelde nog geen curator heeft, wordt deze zo nodig te dien einde op de vordering van het openbaar ministerie benoemd.
DERDE AFDELING Tenuitvoerlegging van bevelen tot vrijheidsontneming en veroordelende vonnissen
De last tot tenuitvoerlegging van een bevel tot vrijheidsontneming of veroordelend vonnis behelst een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de te vatten persoon, een opgave van de beslissing of het bevel waarop de aanduiding steunt, en een vermelding van de plaats waarheen de aangehoudene moet worden overgebracht, of van de rechter of ambtenaar voor wie hij moet worden geleid.
De met de tenuitvoerlegging belaste ambtenaar kan ter aanhouding van de te vatten persoon elke plaats betreden. De artikelen 155 tot en met 164 zijn van toepassing. Geschiedt de aanhouding echter buiten het rechtsgebied van de Nederlandse Antillen, dan is artikel 539 van overeenkomstige toepassing.
De opneming van een persoon tegen wie een bevel tot vrijheidsontneming of veroordelend vonnis wordt ten uitvoer gelegd, in de daartoe bestemde gevangenis of andere inrichting, geschiedt hetzij op vertoon van het bevel tot voorlopige hechtenis of inverzekeringstelling, of wel van het veroordelend vonnis of een uittreksel daarvan, hetzij op vertoon van de last tot tenuitvoerlegging van het openbaar ministerie.
Het hoofd van de gevangenis of andere inrichting, waarin de straf van vrijheidsontneming wordt ten uitvoer gelegd, is verplicht een register te houden volgens een door de Minister van Justitie vast te stellen model.
In het register worden bij de opneming van een persoon tegen wie een bevel tot vrijheidsontneming of een veroordelend vonnis wordt ten uitvoer gelegd, diens naam, voornaam, beroep, geboorteplaats en woon- of verblijfplaats ingeschreven. Indien het een of ander onbekend is, wordt daarvan melding gemaakt.
De inschrijving wordt mede ondertekend door de ambtenaar, die het bevel of vonnis ten uitvoer legt. Deze ontvangt van het hoofd van de inrichting de schriftelijke verklaring dat de opneming heeft plaatsgehad, welke verklaring hij overlegt aan de ambtenaar op wiens last de tenuitvoerlegging is geschied.
Voor de toepassing van het eerste tot en met derde lid wordt, in gevallen waarin ten aanzien van een gedeelte van de straf een bevel als bedoeld in artikel 1:19 van het Wetboek van Strafrecht is gegeven, met dat gedeelte alleen rekening gehouden, voor zover de tenuitvoerlegging daarvan door de rechter is gelast.
Indien de veroordeelde meer dan een straf achtereenvolgens moet ondergaan, worden zij voor de toepassing van artikel 625, eerste lid, aanhef en onderdelen a, b of c, als één straf aangemerkt.
Bij gebreke van volledige betaling binnen de ingevolge artikel 615 bepaalde termijn wordt het verschuldigde bedrag, na voorafgaande schriftelijke waarschuwing, op de goederen van de veroordeelde verhaald. In verband met het verhaal kan woonplaats worden gekozen ten parkette van het openbaar ministerie dat met de tenuitvoerlegging is belast.
De einduitspraak, bedoeld in het eerste lid, geldt als executoriale titel. Betekening van deze titel aan de veroordeelde en, zo het beslag onder een derde is gelegd, ook aan deze, kan plaatsvinden door betekening van een kennisgeving inhoudende de bij de einduitspraak opgelegde straf, voor zover voor het nemen van verhaal van belang.
De tenuitvoerlegging van het dwangbevel kan niet worden geschorst dan door een verzet, dat evenwel nimmer gericht zal kunnen zijn tegen het vonnis waarbij de geldboete werd opgelegd.Verzet wordt gedaan bij een met redenen omkleed bezwaarschrift, dat voor de verkoop en uiterlijk binnen zeven dagen te rekenen van de dag van de inbeslagneming, wordt ingediend bij het gerecht waartoe de rechter behoort, die de straf heeft opgelegd. Het gerecht geeft binnen zeven dagen, na zo nodig de veroordeelde en de ambtenaar die het dwangbevel heeft uitgevaardigd, te hebben gehoord, althans daartoe behoorlijk te hebben opgeroepen om te verschijnen, zijn met redenen omklede beschikking, die onverwijld aan de veroordeelde wordt betekend.
Verhaal met toepassing van het eerste lid geschiedt door middel van een schriftelijke kennisgeving van het openbaar ministerie. De kennisgeving bevat een voor de uitoefening van het verhaal voldoende aanduiding van de persoon van de veroordeelde, en vermeldt welk bedrag uit hoofde van de veroordeling nog verschuldigd is, bij welke rechterlijke uitspraak de geldboete is opgelegd, alsmede de plaats waar de betaling moet geschieden. Zij wordt betekend aan de veroordeelde en aan degene onder wie het verhaal wordt genomen. De artikelen 517 tot en met 520 zijn van overeenkomstige toepassing.
Door de betekening van de kennisgeving is degene onder wie het verhaal wordt genomen, verplicht tot betaling aan 's Lands kas van het in de kennisgeving bedoelde bedrag voor zover de veroordeelde op hem een opeisbare vordering heeft of verkrijgt. Het openbaar ministerie bepaalt de termijn waarbinnen de betaling moet geschieden. De verplichting tot betaling vervalt, zodra het uit hoofde van de veroordeling verschuldigde bedrag is betaald of verhaald en uiterlijk wanneer twee jaren na de dag van betekening zijn verstreken.
Degene onder wie het verhaal wordt genomen, kan zich niet ten nadele van 's Lands kas beroepen op het tenietgaan of de vermindering van zijn schuld aan de veroordeelde door betaling of door verrekening met een tegenvordering, die na de betekening aan hem is opgekomen of opeisbaar is geworden. Voor de toepassing van de artikelen 617 en 618 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en artikel 29 van het Faillissementsbesluit 1931 wordt het verhaal met beslag onder derden gelijkgesteld.
Indien verhaal is genomen op een periodieke uitkering, die ingevolge enig wettelijk voorschrift niet vatbaar is voor beslag, kan telkens ten hoogste een vijfde gedeelte van de uitkering tot betaling van het uit hoofde van de veroordeling verschuldigde bedrag worden bestemd. Overigens strekt het verhaal zich niet uit tot gelden, waarvan bij wettelijke regeling bepaald is dat zij niet voor inbeslagneming vatbaar zijn.
Een ieder, behoudens de veroordeelde, is verplicht desgevorderd aan het openbaar ministerie de inlichtingen te verstrekken, die naar het redelijk oordeel van het openbaar ministerie noodzakelijk zijn ten behoeve van de toepassing van het eerste lid van dit artikel. De artikelen 251 en 252 zijn van overeenkomstige toepassing.
Verbeurdverklaring van vorderingen wordt ten uitvoer gelegd door betekening van de uitspraak aan de schuldenaar.
Op de vordering van het openbaar ministerie, of op het schriftelijke verzoek van de veroordeelde of van een benadeelde derde, kan de rechter die de in het eerste lid genoemde maatregel heeft opgelegd, het daarin vastgestelde bedrag en de bevolen vervangende hechtenis verminderen of kwijtschelden. Is het bedrag reeds betaald of verhaald dan kan de rechter bevelen dat het geheel of gedeeltelijk zal worden teruggegeven of aan een door hem aangewezen derde uitgekeerd. Het bevel laat ieders recht op het teruggegeven of uitgekeerde bedrag onverlet.
Indien het openbaar ministerie overeenkomstig artikel 1:149 van het Wetboek van Strafrecht voorwaarden stelt ter voorkoming van de strafvervolging, bepaalt het daarbij de termijn waarbinnen aan die voorwaarden moet zijn voldaan, en zo nodig tevens de plaats waar dat moet geschieden. De gestelde termijn kan worden verlengd.
Indien de officier van justitie overeenkomstig artikel 503b een schikking met de verdachte of veroordeelde aangaat, bepaalt hij de termijn waarbinnen aan de termen van die schikking moet worden voldaan.Tot dat tijdstip is de termijn waarbinnen ingevolge artikel 503a, eerste lid, een vordering aanhangig moet zijn gemaakt geschorst. Door voldoening aan die termen vervalt het recht tot indiening van de vordering of is, indien die vordering reeds is ingediend, de zaak van rechtswege geëindigd.
Wanneer na voldoening aan die termen, bedoeld in het eerste lid, blijkt van omstandigheden die de toepasselijkheid van de maatregel bedoeld in artikel 1:77 van het Wetboek van Strafrecht zouden hebben uitgesloten, kan de gewezen verdachte of veroordeelde de officier van justitie verzoeken om teruggave van betaalde geldbedragen of overgedragen voorwerpen.
VIERDE AFDELING Rechtsgeding tot herkenning van veroordeelden of van andere gevonniste personen
Indien iemand die tot het ondergaan van straf is aangehouden, blijft ontkennen de veroordeelde te zijn, of indien daaromtrent niettegenstaande erkentenis twijfel blijft bestaan, beslist de rechter die in eerste aanleg van het strafbare feit heeft kennisgenomen, of hij al dan niet de veroordeelde is.
Het onderzoek en de beslissing geschieden overeenkomstig de bepalingen van de Vierde Titel van het Vijfde Boek. Artikel 424 vindt overeenkomstig toepassing.
Indien de rechter de identiteit niet aanneemt, gelast hij de invrijheidstelling. In het andere geval wordt de tenuitvoerlegging geacht te zijn aangevangen op het ogenblik van de vrijheidsontneming.
VIJFDE AFDELING Wijze van kennisgeving van gerechtelijke mededelingen aan natuurlijke personen
De kennisgeving van gerechtelijke mededelingen aan natuurlijke personen, als in dit wetboek en het Wetboek van Strafrecht voorzien, geschiedt, tenzij bij wettelijke regeling anders is bepaald of toegelaten, door toezending van een gewone of aangetekende brief over de post.
Ingeval de met de betekening belaste ambtenaar noch de verdachte, noch een van diens huisgenoten aan zijn woon- of verblijfplaats aantreft, zal hij een afschrift van het gerechtelijk schrijven terstond terhandstellen aan de officier van justitie bij het gerecht in eerste aanleg waar de rechter waarvoor gedagvaard wordt, zitting houdt. De officier van justitie zal het oorspronkelijk schrijven voor gezien tekenen en het afschrift zo mogelijk aan de verdachte doen toekomen, zonder dat van ontvangst door deze in rechte zal behoeven te blijken.
aan alle anderen: in persoon of, indien betekening in persoon niet is vereist en het stuk wordt aangeboden in de Nederlandse Antillen aan hun woon- of verblijfplaats en zij daar niet worden aangetroffen, aan degene die zich in het huis bevindt en die zich bereid verklaart om het stuk onverwijld aan hem voor wie het bestemd is te doen toekomen. Onder woon- of verblijfplaats wordt mede begrepen het adres waarop de persoon voor wie het schrijven bestemd is op de dag van aanbieding stond ingeschreven in het bevolkingsregister.
In het belang van een goede uitvoering van de artikelen 642, 643 en 644 kunnen bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, nadere voorschriften worden gegeven.
Aan de gewezen verdachte of zijn erfgenamen wordt uit 's Lands kas een vergoeding toegekend voor de kosten, die ingevolge het bij en krachtens Tarief justitiekosten strafzaken bepaalde ten laste van de gewezen verdachte zijn gekomen, voor zover de aanwending van die kosten het belang van het onderzoek heeft gediend of door de intrekking van dagvaardingen of rechtsmiddelen door het openbaar ministerie nutteloos is geworden.
Het bedrag van de vergoeding wordt op verzoek van de gewezen verdachte of zijn erfgenamen vastgesteld. Het verzoek moet worden ingediend binnen drie maanden na het eindigen van de zaak bij de president van het Hof van Justitie. Deze kan een van de rechters die over de zaak hebben gezeten, tot de vaststelling van de vergoeding aanwijzen. De rechter geeft voor het bedrag van de vergoeding een bevelschrift van tenuitvoerlegging af.
Indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel, maar niet indien de gewezen verdachte is schuldig verklaard zonder oplegging van enige straf of maatregel, wordt aan de gewezen verdachte of zijn erfgenamen uit 's Lands kas een vergoeding toegekend voor zijn ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, berekend op de voet van het bij en krachtens Tarief justitiekosten strafzaken bepaalde.
Indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel, maar niet indien de gewezen verdachte is schuldig verklaard zonder oplegging van enige straf of maatregel, kan aan de gewezen verdachte of zijn erfgenamen uit 's Lands kas een vergoeding worden toegekend voor de schade, die hij ten gevolge van hem niet toe te rekenen tijdverzuim door het voorbereidend vooronderzoek en de behandeling van de zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede in de kosten van een raadsman. Een vergoeding voor de kosten van een raadsman gedurende de verzekering en de voorlopige hechtenis is hierin begrepen. Een vergoeding voor deze kosten kan voorts worden toegekend in het geval dat de zaak eindigt met oplegging van straf of maatregel op grond van een feit, waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten.