Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Sint Maarten

LANDSVERORDENING ter uitvoering van de Mijnwet en tot regeling van sommige daarmee in verband staande onderwerpen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSint Maarten
OrganisatietypeKoninkrijksdeel
Officiële naam regelingLANDSVERORDENING ter uitvoering van de Mijnwet en tot regeling van sommige daarmee in verband staande onderwerpen
CiteertitelMijnverordening
Vastgesteld doorMinister van Financiën
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerpmilieu; ruimtelijke ordening

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Mijnwet, art. 3

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

30-04-2016art. 161F

18-03-2016

AB, 2016, 14

Onbekend.
30-05-201530-04-2016Art. 202

17-04-2015

AB 2015, no. 9

onbekend
10-10-201030-05-2015geconsolideerde tekst (GT)

03-05-2013

AB 2013, GT no. 756

onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

LANDSVERORDENING ter uitvoering van de Mijnwet en tot regeling van sommige daarmee in verband staande onderwerpen

 

 

TITEL I Algemene bepalingen

Artikel 1

Waar in deze landsverordening zonder nadere aanduiding artikelen worden genoemd, worden artikelen van deze landsverordening zelf bedoeld.

Artikel 2
  • 1.

    In deze landsverordening wordt onder opsporing verstaan: opzettelijk ingesteld onderzoek naar de in artikel 1 van de Mijnwet genoemde delfstoffen met het oogmerk om recht tot mijnontginning te verwerven; en onder ontginning of mijnontginning de opzettelijke winning van deze delfstoffen, onverschillig of die winning geschiedt door onderaardse mijnwerken, open groeven, grondboringen of op andere wijze.

  • 2.

    Deze landsverordening kent aan de uitdrukking onderzoekingsveld, concessieveld en mijnveld het begrip van ruimte toe, en aan de uitdrukkingen onderzoekingsterrein, vergunningsterrein, opsporingsterrein, concessieterrein en ontginningsterrein dat van oppervlakte.

Artikel 3

In deze landsverordening wordt verstaan onder:

  • a.

    rechthebbende op de grond: degene die een zakelijk recht daarop heeft;

  • b.

    derde belanghebbende: degene van wie uit een persoonlijk recht voortvloeiende belangen door een opsporing of ontginning kunnen worden geschaad.

Artikel 4

Onverminderd hetgeen overigens dienaangaande in deze landsverordening in het bijzonder is bepaald, gelden de aan opspoorders toegekende rechten en opgelegde verplichtingen, ook die omtrent de wijze van uitoefening van hun bedrijf mede voor ontdekkers die ingevolge artikel 88 hun werkzaamheden voortzetten.

Artikel 5

Waar in deze landsverordening gesproken wordt van "door de minister" wordt daarmede ook bedoeld "vanwege de minister".

TITEL II Voorschriften tot uitvoering van artikel 1, derde en zesde lid,van de Mijnwet

HOOFDSTUK I Over de vereisten waaraan aanvragers en houders van vergunning tot opsporing moeten voldoen

Artikel 6
  • 1.

    Behoudens het bepaalde in het tweede lid van dit artikel moet elk schriftelijk verzoek om vergunning tot het doen van opsporingen vergezeld gaan van bescheiden, aantonende dat de aanvrager voldoet aan de in artikel 5, eerste lid, van de Mijnwet gestelde vereisten.

  • 2.

    Zolang door een aanvrager de bescheiden, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, nog niet zijn terugontvangen, kan door hem bij de indiening van andere verzoeken worden volstaan met een mededeling bij welk verzoek die bescheiden zijn gevoegd.

Artikel 7
  • 1.

    De aanvrager van een vergunning tot opsporing moet domicilie kiezen in de hoofdplaats van Sint Maarten, in het schriftelijk verzoek om vergunning.

  • 2.

    Bij het kiezen van domicilie moet uitdrukkelijk worden verklaard dat dit geschiedt voor de duur van de vergunning en voor al wat daarop betrekking heeft.

  • 3.

    Het door de aanvrager gekozen domicilie gaat bij overdracht en bij overlijden van de wettige houder van een vergunning over op de verkrijger van de vergunning.

Artikel 8

Vertegenwoordigers, als bedoeld in het eerste lid van artikel 5 van de Mijnwet, ook tijdelijk vervangende en waarnemende, moeten bij authentieke akte zijn aangesteld.

Artikel 9

Ingeval van overlijden van de wettige houder van een vergunning zijn diens rechtverkrijgenden, voor zover zij reeds dadelijk dan wel binnen de tijd van één jaar na het openvallen van de erfenis voldoen aan de in artikel 5 van de Mijnwet gestelde vereisten, verplicht dit door bescheiden aan te tonen en tevens het bewijs van bedoeld overlijden tijdig aan de Minister van Toerisme, Economische Zaken, Verkeer en Telecommunicatie, hierna te noemen: de minister, in te dienen.

Artikel 10
  • 1.

    Bij overlijden van de wettige houder van een vergunning moeten zijn in Sint Maarten gevestigde rechtverkrijgenden, als er twee of meer zijn, binnen een korte termijn bij authentieke akte een gemeenschappelijke vertegenwoordiger aanstellen.

  • 2.

    Wanneer er een of meer niet in Sint Maarten gevestigde rechtverkrijgenden van een overleden houder van een vergunning zijn, die verplicht zijn ter voldoening aan artikel 5 van de Mijnwet een vertegenwoordiger aan te stellen, moet, als er tevens een of meer in Sint Maarten gevestigde rechtverkrijgenden zijn, diezelfde vertegenwoordiger ook door deze rechtverkrijgenden tot hun vertegenwoordiger worden aangesteld; in dit geval moet de aanstelling in verband met het bepaalde in het derde lid van artikel 5 van de Mijnwet geschieden binnen de tijd van één jaar na het openvallen van de erfenis.

Artikel 11
  • 1.

    Wanneer rechtverkrijgenden van een overleden wettige houder van een vergunning, die niet voldoen aan de in artikel 5 van de Mijnwet gestelde vereisten, ingevolge het derde lid van dat artikel hun uit de vergunning voorvloeiende rechten en verplichtingen wensen over te dragen, moet bij het verzoek om toestemming tot die overdracht, behalve de overigens gevorderde stukken ook worden overlegd het bewijs van overlijden van de wettige houder en tevens door bescheiden worden aangetoond, dat de verkrijger aan de gestelde vereisten voldoet; het bepaalde in het tweede lid van artikel 6 is van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Met betrekking tot overdrachten als bedoeld in het eerste lid van dit artikel gelden overigens de artikelen 54 tot en met 59.

Artikel 12

Het verzoek om toestemming tot elke andere overdracht van een vergunning dan bedoeld in artikel 11 moet eveneens, behalve van de overige gevorderde stukken, vergezeld gaan van bescheiden, aantonende dat de verkrijger voldoet aan de in artikel 5 van de Mijnwet gestelde vereisten; het bepaalde in het tweede lid van artikel 6 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 13
  • 1.

    Van elke verandering in het bestuur, commissarissen daaronder begrepen, van naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen die houders zijn van vergunningen of die andere naamloze vennootschappen houders van vergunningen, besturen, moet door dat bestuur, binnen een maand nadat de verandering heeft plaats gehad, worden kennis gegeven aan de minister.

  • 2.

    In de kennisgeving moet worden opgegeven:

    • a.

      de nationaliteit van de nieuwe bestuurder of commissaris;

    • b.

      of hij ingezetene is van Sint Maarten;

    • c.

      waar hij woonachtig is.

  • 3.

    De minister is bevoegd om te allen tijde te vorderen, dat binnen een voor elk geval door hem te stellen termijn, bescheiden worden overgelegd, aantonende de juistheid van de in het tweede lid van dit artikel voorgeschreven opgaven. De gestelde termijn kan in bijzondere gevallen, eenmaal worden verlengd.

  • 4.

    Het bovenstaande geldt eveneens voor verandering in het beheer van vennootschappen onder firma of bij wijze van geldschieting, die houders zijn van vergunningen of die bestuurders zijn van naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen die houders van vergunningen zijn.

Artikel 14
  • 1.

    Van elk optreden van een nieuwe vertegenwoordiger, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Mijnwet, moet binnen één maand nadat dit optreden heeft plaats gehad, door de houder van de vergunning worden kennis gegeven aan de minister, onder overlegging van de authentieke akte of van een volledig afschrift daarvan, waarbij de nieuwe vertegenwoordiger is aangesteld.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid van dit artikel geldt eveneens voor de tijdelijk vervangende en waarnemende vertegenwoordigers.

Artikel 15
  • 1.

    Bij de behandeling van een verzoek om vergunning en een verzoek om toestemming tot overdracht van een vergunning, overeenkomstig de artikelen 33 en 34, wordt indien overigens tegen het verzoek geen bezwaren bestaan, nagegaan of de aanvrager dan wel de verkrijger voldoet aan de in artikel 5 van de Mijnwet gestelde vereisten.

  • 2.

    In het geval genoemd in artikel 9 wordt nagegaan of de rechtverkrijgenden van een overleden vergunninghouder voldoen aan de in artikel 5 van de Mijnwet gestelde vereisten.

  • 3.

    In de gevallen genoemd in de artikelen 13 en 14 wordt nagegaan of in verband met het optreden van een nieuwe bestuurder of commissaris, een nieuwe beherende vennoot dan wel een nieuwe vertegenwoordiger, de houder van de vergunning nog voldoet aan de in artikel 5 van de Mijnwet gestelde vereisten.

  • 4.

    Overigens wordt gehandeld overeenkomstig het bepaalde in artikel 34.

Artikel 16
  • 1.

    In elk geval dat een persoon of een vennootschap, die in verband met het verkrijgen van een vergunning tot opsporing aan de in artikel 5 van de Mijnwet gestelde vereisten moet voldoen, naar het oordeel van de minister daaraan niet voldoet, wordt dit aan de belanghebbende of de belanghebbenden bij een, bij deurwaardersexploot betekende akte meegedeeld.

  • 2.

    Bij die beschikking wordt tegelijkertijd het verzoek om vergunning of het verzoek om toestemming tot overdracht van een vergunning afgewezen, dan wel aangetekend dat de uit de vergunning voortvloeiende rechten en verplichtingen niet op de rechtverkrijgenden van de overleden wettige houder zijn overgegaan, omdat zij niet voldoen aan de in artikel 5 van de Mijnwet gestelde vereisten.

  • 3.

    Van die beschikking en het exploot van betekening worden uittreksels in de Landscourant bekendgemaakt.

Artikel 17
  • 1.

    In elk geval dat de houder van een vergunning naar het oordeel van de minister heeft opgehouden aan de in artikel 5 van de Mijnwet gestelde vereisten te voldoen, wordt dit aan de belanghebbende te kennen gegeven bij een met redenen omklede beschikking die ten spoedigste aan de belanghebbende bij een bij deurwaardersexploot betekende akte wordt meegedeeld.

  • 2.

    Van die beschikking en het exploot van betekening worden uittreksels in de Landscourant bekendgemaakt.

HOOFDSTUK II Over de vereisten waaraan de houders van het recht op concessie en van concessies tot ontginning moeten voldoen

Artikel 18
  • 1.

    Behoudens het bepaalde in het derde lid van dit artikel moet het verzoekschrift waarbij aanspraken op een concessie worden geldend gemaakt, behalve van de overigens gevorderde stukken, vergezeld gaan van bescheiden, aantonende dat de verzoeker voldoet aan de in artikel 5 van de Mijnwet gestelde vereisten.

  • 2.

    Bij het kiezen van domicilie in het verzoekschrift, moet uitdrukkelijk worden verklaard, dat dit geschiedt voor de duur van de concessie en voor al wat daarop betrekking heeft. Het gekozen domicilie gaat bij overdracht van het recht op concessie, dan wel van de concessie en bij overlijden van de wettige houder van het recht op concessie dan wel van de concessie over op de verkrijger.

  • 3.

    Zolang door een aanvrager de bescheiden, genoemd in het eerste lid van dit artikel, nog niet zijn terugontvangen, kan door hem bij de indiening van andere verzoeken worden volstaan met de overlegging van afschriften van die bescheiden onder mededeling bij welk verzoek de originele stukken zijn gevoegd.

Artikel 19
  • 1.

    In geval van overlijden van de wettige houder van het recht op een concessie zijn diens rechtverkrijgenden, voor zover zij reeds dadelijk dan wel binnen de tijd van een jaar na het openvallen van de erfenis voldoen aan de in artikel 5 van de Mijnwet gestelde vereisten, verplicht dit door bescheiden aan te tonen en tevens het bewijs van bedoeld overlijden tijdig bij de minister in te dienen.

  • 2.

    Wanneer rechtverkrijgenden van een overleden wettige houder van het recht op een concessie, die niet voldoen aan de in artikel 5 van de Mijnwet gestelde vereisten, hun recht wensen over te dragen, moeten bij het verzoek tot goedkeuring van die overdracht, behalve de overigens gevorderde stukken ook worden overgelegd het bewijs van overlijden van de wettige houder en tevens door bescheiden worden aangetoond, dat de verkrijger aan de gestelde vereisten voldoet. Het verzoek tot goedkeuring van deze overdracht moet door beide bij de overdracht betrokken partijen worden gedaan. Het bepaalde in het derde lid van artikel 18 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 20

Het bepaalde in artikel 19 geldt eveneens in geval van overlijden van de wettige houder van een concessie voor diens rechtverkrijgenden, voor zover zij reeds dadelijk dan wel binnen de tijd van een jaar na het openvallen van de erfenis voldoen aan de in artikel 5 van de Mijnwet gestelde vereisten, alsmede voor rechtverkrijgenden van een overleden wettige houder van een concessie, die niet voldoen aan de gestelde vereisten en hun uit de concessie voortvloeiende rechten en verplichtingen wensen over te dragen.

Artikel 21

Afgezien van het bepaalde in de artikelen 19 en 20 is bij elke andere overdracht van het recht op concessie of van een concessie de verkrijger verplicht de minister door bescheiden aan te tonen, dat hij voldoet aan de artikel 5 van de Mijnwet gestelde vereisten; het bepaalde in het derde lid van artikel 18 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 22

Het bepaalde in artikel 8 geldt eveneens voor de aanstelling van vertegenwoordigers, ook tijdelijk vervangende en waarnemende, van niet in Sint Maarten gevestigde houders van het recht op concessie en van concessies.

Artikel 23
  • 1.

    Bij overlijden van de wettige houder van het recht op een concessie of van concessies moeten zijn in Sint Maarten gevestigde rechtverkrijgenden, als er twee of meer zijn, binnen een voor elk geval door de minister te stellen termijn bij authentieke akte een gemeenschappelijke vertegenwoordiger aanstellen.

  • 2.

    Wanneer er een of meer niet in Sint Maarten gevestigde rechtverkrijgenden van een overleden houder van het recht op een concessie of van concessies zijn, die verplicht zijn ter voldoening aan artikel 5 van de Mijnwet een vertegenwoordiger aan te stellen, moet, als er tevens een of meer in Sint Maarten gevestigde rechtverkrijgenden zijn, diezelfde vertegenwoordiger ook door deze rechtverkrijgenden tot hun vertegenwoordiger worden aangesteld; in dit geval moet de aanstelling in verband met het bepaalde in het derde lid van artikel 5 van de Mijnwet geschieden binnen de tijd van één jaar na het openvallen van de erfenis.

Artikel 24
  • 1.

    Van elke verandering in het bestuur, commissarissen daaronder begrepen, van naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen die houders zijn van het recht op een concessie of van concessies of die andere naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen, houders van het recht op concessie of van concessies besturen, moet door dat bestuur, binnen één maand nadat de verandering heeft plaats gehad, worden kennis gegeven aan de minister.

  • 2.

    In de kennisgeving moet worden opgegeven:

    • a.

      de nationaliteit van de nieuwe bestuurder of commissaris;

    • b.

      of hij ingezetene is van Sint Maarten;

    • c.

      waar hij woonachtig is.

  • 3.

    De minister is bevoegd om te allen tijde te vorderen, dat binnen een voor elk geval door hem te stellen termijn, bewijzen worden overgelegd, aantonende de juistheid van de in het tweede lid van dit artikel voorgeschreven opgaven. De gestelde termijn kan in bijzondere gevallen eenmaal worden verlengd.

  • 4.

    Het bovenstaande geldt eveneens voor veranderingen in het beheer van vennootschappen onder firma of bij wijze van geldschieting, die houders zijn van het recht op concessie of van concessies dan wel die bestuurders zijn van naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen die houders van het recht op concessie of van concessies zijn.

Artikel 25
  • 1.

    Van elk optreden van een nieuwe vertegenwoordiger, als bedoeld in het eerste lid van artikel 5 van de Mijnwet, moet binnen een maand nadat dit optreden heeft plaats gehad, door de houder van het recht op concessie of van concessies, worden kennis gegeven aan de minister, onder overlegging van de authentieke akte of van een volledig afschrift daarvan, waarbij de nieuwe vertegenwoordiger is aangesteld.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid van dit artikel geldt eveneens voor tijdelijk vervangende of waarnemende vertegenwoordigers.

Artikel 26
  • 1.

    Bij de behandeling van een aanvraag om concessie en van een verzoek om goedkeuring tot overdracht van het recht op concessie of van concessies wordt, indien overigens tegen het verlenen van de concessie of de goedkeuring, voor zover die wordt vereist, geen bezwaren bestaan, nagegaan of de aanvrager dan wel de verkrijger voldoet aan de in artikel 5 van de Mijnwet gestelde vereisten.

  • 2.

    In de gevallen genoemd in de artikelen 19 en 20 wordt nagegaan of de rechtverkrijgenden van een overleden houder van het recht op concessie dan wel van concessies voldoen aan de in artikel 5 van de Mijnwet gestelde vereisten.

  • 3.

    In de gevallen genoemd in artikel 24 en 25 wordt nagegaan of in verband met het optreden van een nieuwe bestuurder of commissaris, een nieuwe beherende vennoot dan wel een nieuwe vertegenwoordiger, de houder van het recht op concessie of van concessies nog voldoet aan de in artikel 5 van de Mijnwet gestelde vereisten.

  • 4.

    Overigens wordt gehandeld overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 78 en 79 of de artikelen 80 tot en met 85.

  • 5.

    In de gevallen, bedoeld in het tweede en derde lid van dit artikel, wordt aan belanghebbenden, indien zij naar het oordeel van de minister aan de gestelde vereisten voldoen, daarvan mededeling gedaan.

Artikel 27
  • 1.

    In elk geval dat een persoon of een vennootschap, die in verband met het verkrijgen van het recht op concessie of van concessies aan de in artikel 5 van de Mijnwet gestelde vereisten moet voldoen, naar het oordeel van de minister daaraan niet voldoet, alsmede in elk geval dat de houder van het recht op een concessie of van concessies naar het oordeel van de minister heeft opgehouden aan die gestelde vereisten te voldoen, wordt dit aan de belanghebbende te kennen gegeven bij met redenen omklede beschikking.

  • 2.

    Deze beschikking wordt vanwege de minister aan de belanghebbende bij een, bij deurwaardersexploot betekende akte medegedeeld.

  • 3.

    De beschikking wordt zowel in de Landscourant als in de Nederlandse Staatscourant bij uittreksel aangekondigd.

HOOFDSTUK III Over de vergunningen tot opsporing

Artikel 28
  • 1.

    Recht tot opsporing wordt verkregen door schriftelijke vergunning.

  • 2.

    Het schriftelijk verzoek om vergunning moet in twee eensluidende exemplaren worden ingediend bij de minister.

    De exemplaren van het verzoekschrift moeten beide gezegeld zijn en gelijktijdig worden ingediend.

  • 3.

    Verzoeken om vergunning per telegram gedaan worden niet in behandeling genomen.

  • 4.

    Op beide exemplaren van het verzoekschrift worden datum en uur van de indiening aangetekend en een exemplaar wordt aan de verzoeker terug gegegeven.

Artikel 29
  • 1.

    Verzoeken om vergunning kunnen ook worden gedaan door een door de aanvrager daartoe bij authentieke of onderhandse akte aangestelde bijzondere gemachtigde; de volmacht moet bij het verzoekschrift worden overlegd en ook uitdrukkelijk de macht inhouden om voor de lastgever op de voorgeschreven wijze domicilie te kiezen.

  • 2.

    Zolang een volmacht, die is overlegd bij een verzoekschrift om vergunning, nog niet door de gemachtigde is terugontvangen, kan door deze bij de indiening van andere verzoeken voor dezelfde aanvrager worden volstaan met de overlegging van een afschrift van de volmacht onder mededeling bij welk verzoek de originele akte is overlegd.

  • 3.

    Machtiging tot het aanvragen van vergunningen kan door een niet in Sint Maarten gevestigde aanvrager ook worden verleend in de in artikel 8 bedoelde authentieke akte, waarbij door hem een vertegenwoordiger is aangesteld.

Artikel 30
  • 1.

    Elk schriftelijk verzoek om vergunning mag slechts betrekking hebben op één aaneengesloten terrein dat een samenhangend geheel vormt en moet behalve van de overigens gevorderde stukken in elk geval vergezeld gaan van een kaart of schetstekening van het in het verzoekschrift zo nauwkeurig mogelijk aan te duiden terrein.

  • 2.

    In het verzoekschrift moeten de naam, voornamen, leeftijd, en woonplaats alsmede het beroep van de aanvrager worden vermeld.

  • 3.

    Bij aanvragen van gehuwde vrouwen moet dadelijk blijken van de toestemming van de echtgenoot, hetzij uit een door deze op het verzoekschrift gestelde en ondertekende verklaring, hetzij op andere wijze.

Artikel 31
  • 1.

    Het aangeven van de grensomschrijving van de aangevraagde terreinen in de verzoekschriften om vergunning moet zo nauwkeurig mogelijk geschieden.

  • 2.

    De hoekpunten van een aangevraagd terrein moeten in het algemeen zo worden gekozen dat ten minste één daarvan òf zelf een gemakkelijk op het terrein te vinden, uit zijn aard niet aan verandering of verplaatsing onderhevig vast punt is òf ten opzichte van een dergelijk zich in de nabijheid bevindend vast punt op eenvoudige wijze bepaald is.

  • 3.

    De verbindingslijnen van de hoekpunten moeten bestaan uit rechte lijnen of goed waarneembare natuurlijke grenzen dan wel uit grenzen die officieel zijn vastgesteld. Meridianen en parallellen, alsmede lijnen die daarmee een aangegeven hoek vormen, mogen alleen als grenzen worden gebezigd indien zij zijn bepaald door in de nabijheid gelegen vaste punten.

Artikel 32

Verzoeken om vergunning die niet dadelijk bij de indiening geheel aan alle gestelde vereisten voldoen, worden op die grond afgewezen en mogen niet aan de aanvragers ter verbetering, wijziging of aanvulling worden teruggezonden. Kleine fouten of onduidelijkheden van ondergeschikt belang, die in de verzoeken mochten voorkomen en zonder terugzending aan de aanvragers ambtshalve kunnen worden verbeterd, leveren geen bezwaar op tegen het verlenen van de vergunning.

Artikel 33
  • 1.

    Verschillende met dezelfde postbestelling of op andere wijze gelijktijdig door de minister ontvangen aanvragen voor één en hetzelfde terrein worden geacht alle op hetzelfde tijdstip te zijn ingediend.

  • 2.

    Onder aanvragen voor een en hetzelfde terrein worden ook verstaan aanvragen voor terreinen die gedeeltelijk samenvallen.

  • 3.

    Omtrent de voorrang van gelijktijdig voor één en hetzelfde terrein ingediende aanvragen voor zover zij voor een gunstige beschikking in aanmerking kunnen komen wordt door het lot beslist. De loting heeft plaats op de door de minister te bepalen wijze. Van de uitslag van de loting wordt proces-verbaal opgemaakt. Aan belanghebbenden wordt desgewenst door de minister van het proces-verbaal inzage verleend.

  • 4.

    Wanneer een aanvraag die ingevolge het bepaalde in dit artikel voorrang heeft, om de een of andere reden wordt afgewezen, geniet de aanvraag die bij de loting het volgende nummer heeft getrokken, voorrang.

  • 5.

    Bij gunstige beschikking op een aanvraag die voorrang heeft, worden alle andere aanvragen die volgens dit artikel moeten worden geacht voor een en hetzelfde terrein te zijn gedaan, afgewezen ook al is door die beschikking een gedeelte van het terrein waarvoor de andere aanvragen zijn gedaan, beschikbaar gebleven. Voor dat beschikbaar gebleven gedeelte kan slechts vergunning worden verleend nadat daarvoor een nieuwe aanvraag is ingediend.

Artikel 34

Nadat de minister een verzoek om vergunning met de daarop betrekking hebbende stukken heeft ontvangen en nadat overeenkomstig artikel 33 omtrent de voorrang is beslist, wordt de aanvraag ten spoedigste bekendgemaakt in de Landscourant.

Artikel 35
  • 1.

    Een vergunning tot het doen van mijnbouwkundige opsporing wordt slechts verleend aan één persoon of één vennootschap.

  • 2.

    Vergunning tot opsporing wordt niet verleend aan:

    • a.

      minderjarigen;

    • b.

      onder curatele gestelden;

    • c.

      personen of vennootschappen, die ingevolge wettelijk voorschrift van het verkrijgen van vergunningen zijn uitgesloten;

    • d.

      naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen die volgens hun statuten het bedrijven van mijnbouw niet als doelstelling hebben.

Artikel 36
  • 1.

    Aanvragen om vergunning ingediend voor terreinen, binnen welke aan anderen vergunning tot het doen van opsporingen is verleend, zolang deze ingevolge die vergunning een aanspraak op concessie geldend kunnen maken, worden afgewezen. Voor zodanige terreinen kunnen eerst geldige aanvragen worden ingediend nadat de daarvoor verlende vergunning is vervallen of ingetrokken.

  • 2.

    Het bepaalde in het vorige lid is ook van toepassing op aanvragen voor terreinen, waarvan een gedeelte behoort tot het onderzoekingsterrein van een ander.

Artikel 37

Bij overlijden van een aanvrager vervalt zijn aanvraag. Zijn rechtverkrijgenden kunnen aan zijn aanvraag geen rechten of aanspraken ontlenen.

Artikel 38
  • 1.

    De beschikking waarbij vergunning verleend wordt moet omvatten:

    • a.

      de naam, de voornamen, het beroep en de woonplaats van de houder van de vergunning;

    • b.

      de oppervlakte van het onderzoekingsterrein, uitgedrukt in hectaren, met verwaarlozing van onderdelen;

    • c.

      de grenzen van het onderzoekingsterrein;

    • d.

      de duur van de vergunning;

    • e.

      de naam van het gebied, waarbinnen het onderzoekingsterrein is gelegen;

    • f.

      het gekozen domicilie;

    • g.

      de voorwaarden die aan de vergunning zijn verbonden, in elk geval de voorwaarde genoemd in artikel 141, tweede lid;

    • h.

      het bedrag van het door de houder van de vergunning verschuldigde vastrecht en de tijdstippen waarop het bedrag uiterlijk over het eerste vergunningsjaar en verder elk jaar over volgende vergunningsjaren moet worden voldaan;

    • i.

      de datum.

  • 2.

    Voorts moet in de beschikking worden melding gemaakt van:

    • a.

      de bezwaren die door rechthebbende op de grond of derde belanghebbenden mochten zijn ingebracht en de dienaangaande genomen beslissing. Indien geen bezwaren zijn ingebracht, wordt dit uitdrukkelijk in de beschikking vermeld;

    • b.

      de beslissing van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao en Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, hierna te noemen: Hof van Justitie, bedoeld in het tweede lid van artikel 250.

Artikel 39

Wanneer de juiste oppervlakte van een onderzoekingsterrein niet met de zekerheid kan worden berekend, kan worden volstaan met een schatting tenzij de aanvrager meting van het terrein op zijn kosten verlangt.

Artikel 40
  • 1.

    Van de beschikking waarbij vergunning verleend is, wordt zo spoedig mogelijk een authentiek en volledig afschrift uitgereikt aan de houder van de vergunning of, indien de houder van de vergunning niet in Sint Maarten is gevestigd, aan diens vertegenwoordiger aldaar.

  • 2.

    De verleende vergunning wordt bekendgemaakt in de Landscourant; in die bekendmaking wordt de grensomschrijving van het in de vergunning genoemde onderzoekingsterrein vermeld.

  • 3.

    Aan de houder van de vergunning of zijn vertegenwoordiger moeten op verzoek tegen betaling van het zegelgeld en van NAƒ 2,- voor elk afschrift, meerdere afschriften van de vergunningsbeschikking worden uitgereikt.

Artikel 41
  • 1.

    Ingeval het in het eerste lid van artikel 40 bedoeld afschrift van de vergunningsbeschikking wegens het onbekend zijn van het adres van de houder van de vergunning (of van diens gemachtigde) dan wel van de vertegenwoordiger, niet binnen een termijn van drie maanden na de verzending is kunnen worden uitgereikt, wordt dit aangetekend. De vergunning wordt alsdan geacht niet te zijn verleend; er kunnen derhalve geen rechten aan worden ontleend.

  • 2.

    De bepaling van het vorig lid is mede van toepassing wanneer het voor het afschrift van de vergunningsbeschikking verschuldigde zegelgeld niet binnen een termijn van drie maanden na de verzending is voldaan.

  • 3.

    Op de krachtens dit artikel door de minister genomen beschikkingen is van toepassing het bepaalde in artikel 40, tweede lid.

Artikel 42
  • 1.

    Wanneer een vergunning is verleend aan een aanvrager die op het tijdstip van verlening reeds was overleden, terwijl de minister onkundig was van dat overlijden, wordt de vergunning geacht niet te zijn verleend, zodat de rechtverkrijgenden van de overleden aanvrager aan zodanige vergunning geen rechten kunnen ontlenen. Hiervan moet aantekening geschieden.

  • 2.

    Op de krachtens dit artikel door de minister genomen beschikking is van toepassing het bepaalde in artikel 40, tweede lid.

Artikel 43
  • 1.

    De beschikking van de minister waarbij een verzoek om vergunning wordt afgewezen, moet de gronden vermelden waarop de afwijzing berust. Behoudens het bepaalde in artikel 16 wordt van de beschikking aan de belanghebbende kosteloos een volledig afschrift uitgereikt.

  • 2.

    Van de in het vorig lid genoemde beschikking wordt een volledig afschrift bekendgemaakt in de Landscourant.

Artikel 44
  • 1.

    De minister is bevoegd naar aanleiding van nader verkregen gegevens omtrent de grenzen en de oppervlakte van het onderzoekingsterrein of in verband met wijzigingen van officieel vastgestelde grenzen, na het verlenen van de vergunning bij een nadere beschikking de aanvankelijk in de vergunningsbeschikking opgenomen grensomschrijving en oppervlakte van het onderzoekingsterrein te wijzigen. Hij is tot die wijziging verplicht wanneer de houder van de vergunning meting van het terrein op zijn kosten verlangt en de meting een andere oppervlakte aangeeft dan aanvankelijk in de vergunningsbeschikking was opgenomen.

  • 2.

    Op de in het vorig lid bedoeld beschikkingen is van toepassing het bepaalde in artikel 40.

Artikel 45
  • 1.

    Met de opsporing moet binnen de tijd van een jaar na de datum, waarop de vergunning verleend is, een aanvang zijn gemaakt.

  • 2.

    Uiterlijk een maand na het verstrijken van de in het eerste lid van dit artikel genoemde termijn moet de houder van de vergunning of zijn vertegenwoordiger dan wel hij, die overeenkomstig het bepaalde in artikel 168 met de plaatselijke leiding is belast, de minister schriftelijk in kennis stellen van de aard van de op het onderzoeksterrein verrichte werkzaamheden en van hetgeen overigens is verricht, alsmede van de tijd waarop en, voor zover het de werkzaamheden op het terrein betreft, van de plaats waar de werkzaamheden zijn verricht en uitgevoerd.

  • 3.

    Na ontvangst van de in het eerste lid genoemde schriftelijke kennisgeving gaat de minister na of hetgeen is verricht als een begin van opsporing kan worden beschouwd, nadat zo nodig op diens last een plaatselijk onderzoek is ingesteld, waarvan proces-verbaal wordt opgemaakt.

  • 4.

    Als datum van indiening van de kennisgeving, geldt die van het daarvoor kosteloos afgegeven, gedagtekende ontvangstbewijs.

  • 5.

    [vervallen]

Artikel 46

Indien door de minister wordt beslist, dat niet tijdig met de opsporing een aanvang is gemaakt of, indien geen schriftelijke kennisgeving bedoeld in artikel 45, tweede lid, is ingediend, wordt overeenkomstig de artikelen 61 en 62 de vergunning ingetrokken.

Artikel 47
  • 1.

    Het schriftelijk verzoek om verlening van een vergunning moet door de houder of zijn vertegenwoordiger in twee eensluidende gezegelde exemplaren worden ingediend bij de minister en wel binnen drie maanden voor het verstrijken van de vergunningstermijn, waarvan de verlenging wordt gevraagd. Met de exemplaren van het verzoek wordt gehandeld overeenkomstig het bepaalde in artikel 1, vierde lid, van de Mijnwet in verband met artikel 28, tweede en vierde lid, van deze verordening. Verzoeken om verlenging ingediend na, of langer dan drie maanden voor het verstrijken van de vergunningstermijn worden onvoorwaardelijk afgewezen.

  • 2.

    Het verzoek kan worden gedaan door een gemachtigde. De volmacht moet bij het verzoek worden overgelegd. Het bepaalde in het tweede en derde lid van artikel 29 is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Het verzoek om verlenging mag, evenals de beschikking waarbij de verlenging wordt verleend, slechts betrekking hebben op één vergunning.

  • 4.

    De verlengde vergunningstermijn gaat in met de dag volgende op die waarop de termijn, waarvan de verlenging wordt verleend, eindigt of inmiddels reeds is geëindigd.

  • 5.

    In afwachting van de beschikking op een verzoek om verlenging mogen de werkzaamheden op het onderzoekingsterrein worden voortgezet.

  • 6.

    Bij overlijden van de houder van een vergunning die een verzoek om verlenging heeft ingediend, waarop op dat moment nog niet is beschikt, kan de verlenging aan de rechtverkrijgenden worden verleend.

Artikel 48
  • 1.

    Het verzoek om verlenging wordt afgewezen indien niet is aangetoond, dat de houder van de vergunning diligent is geweest.

  • 2.

    Het verzoek om verlenging wordt mede afgewezen indien door de houder van de vergunning niet door aanbieding van kwitanties is aangetoond, of indien niet op andere wijze aan de minister is gebleken, dat de aan vastrecht verschuldigde bedragen zijn betaald.

  • 3.

    Onder diligentie wordt verstaan, dat van de vergunning ernstig gebruik is gemaakt, in die zin, dat de werkzaamheden op het terrein zo regelmatig mogelijk zijn voortgezet en alleen door omstandigheden onafhankelijk van de wil van de houder van de vergunning nog niet tot zodanig resultaat hebben geleid, dat op grond daarvan een aanspraak op concessie geldend gemaakt kan worden.

  • 4.

    Teneinde te kunnen beoordelen of de houder van de vergunning diligent is geweest, moet bij het verzoek om verlenging, voor de eerste maal, worden overgelegd een zakelijk verslag omtrent de werkzaamheden die gedurende en na afloop van het eerste jaar van de vergunningstermijn op het onderzoekingsterrein hebben plaats gehad, omtrent hetgeen overigens is verricht, met vermelding van de resultaten van die werkzaamheden en verrichtingen. Een verzoek om verlenging waarbij geen verslag is overgelegd wordt dadelijk afgewezen.

Artikel 49
  • 1.

    Bij het verzoek om verlenging voor de tweede maal moet worden overgelegd een verslag betreffende de werkzaamheden en verrichtingen gedurende het jaar, waarvoor de vergunning voor de eerste maal werd verlengd.

  • 2.

    Overigens geldt het bepaalde in de artikelen 47 en 48 eveneens ten aanzien van een verlenging voor de tweede maal.

Artikel 50

De ingevolge de artikelen 48 en 49 ingediende verslagen worden niet aan de houders van de vergunning teruggezonden, maar blijven berusten bij de minister.

Artikel 51

Op de beschikkingen houdende verlenging van de vergunningstermijn is van toepassing het bepaalde in artikel 40.

Artikel 52
  • 1.

    De beschikking waarbij een verzoek om verlenging van de vergunningstermijn wordt afgewezen, moet de gronden vermelden waarop de afwijzing berust.

  • 2.

    Op die beschikkingen is van toepassing het bepaalde in artikel 43.

Artikel 53

Wanneer een vergunning door tijdsverloop is vervallen of is ingetrokken, mag aan hen die houder van die vergunning zijn geweest, noch voor hetzelfde terrein, noch voor een gedeelte daarvan opnieuw vergunning worden verleend. Evenmin mag aan hen een inmiddels aan een ander voor datzelfde terrein of een gedeelte daarvan verleende of overgedragen vergunning worden overgedragen.

Artikel 54
  • 1

    De vergunning tot het doen van mijnbouwkundige opsporingen mag niet anders worden overgedragen dan krachtens verkregen toestemming van de minister.

  • 2.

    Het schriftelijke verzoek tot overdracht van de vergunning tot opsporing moet door de beide bij de overdracht betrokken partijen worden gedaan. Het kan bij één verzoekschrift worden gedaan.

  • 3.

    Het verzoek kan ook worden gedaan door een gemachtigde. De volmacht of volmachten moeten bij het verzoekschrift worden overgelegd.

  • 4.

    Het verzoek om toestemming tot overdracht mag, evenals de beschikking waarbij de toestemming wordt verleend, slechts betrekking hebben op één vergunning.

  • 5.

    Bij het overlijden van een van de bij de overdracht betrokken partijen vervalt, indien de toestemming nog niet is verleend, het verzoek daartoe.

  • 6.

    De overdracht gaat in met de datum van de beschikking, waarbij de toestemming wordt verleend.

Artikel 55
  • 1.

    Het verzoek om toestemming tot overdracht moet vergezeld gaan van de ter zake gevorderde stukken. In elk geval moet door overlegging van kwitanties of op andere wijze blijken, dat de aan vastrecht verschuldigde bedragen zijn betaald.

  • 2.

    In het verzoekschrift moeten de beschikking waarbij de vergunning is verleend, alsmede de naam, voornamen, leeftijd en woonplaats en het beroep van de verkrijger worden vermeld.

  • 3.

    Bij overdracht van vergunningen op gehuwde vrouwen moet dadelijk blijken van de toestemming van de echtgenoot, hetzij uit een door hem op het verzoekschrift gestelde en ondertekende verklaring, hetzij op andere wijze.

  • 4.

    Verzoeken om toestemming tot overdracht die niet dadelijk bij de indiening geheel aan alle gestelde vereisten voldoen, worden op die grond afgewezen en mogen niet ter verbetering, wijziging of aanvulling worden teruggezonden. Kleine fouten of onduidelijkheden van ondergeschikt belang, die in de verzoeken mochten voorkomen en zonder terugzending ambtshalve kunnen worden verbeterd, leveren geen bezwaar op tegen het verlenen van de toestemming.

Artikel 56
  • 1.

    De vergunning tot opsporing kan slechts aan één persoon of één vennootschap worden overgedragen.

  • 2.

    De vergunning kan niet worden overgedragen aan een persoon of vennootschap aan wie ingevolge artikel 35 geen vergunning zou kunnen verleend.

  • 3.

    De toestemming tot overdracht wordt ook geweigerd wanneer door de overdracht houder van de vergunning zou worden een persoon of vennootschap, aan wie ingevolge artikel 53 voor het betrokken onderzoekingsterrein niet opnieuw vergunning zou mogen worden verleend.

  • 4.

    De toestemming tot overdracht wordt mede geweigerd indien niet door aanbieding van de kwitanties is aangetoond of indien niet op andere wijze is gebleken, dat de aan vastrecht verschuldigde bedragen zijn betaald.

Artikel 57

Op de beschikkingen waarbij toestemming tot overdracht van vergunningen is verleend, is van toepassing het bepaalde in artikel 40, met dien verstande, dat een afschrift van de beschikking wordt uitgereikt aan de nieuwe houder van de vergunning of zijn vertegenwoordiger.

Artikel 58

De houder die de vergunning heeft overgedragen, is verplicht nadat de toestemming tot overdracht is verleend het hem ingevolge artikel 40 uitgereikte afschrift van de vergunningsbeschikking aan de nieuwe houder af te geven.

Artikel 59
  • 1.

    De beschikking waarbij een verzoek om toestemming tot overdracht van een vergunning is afgewezen, moet de gronden vermelden waarop de afwijzing berust.

  • 2.

    Op die beschikking is van toepassing het bepaalde in artikel 43.

Artikel 60
  • 1.

    De vergunning wordt ingetrokken:

    • a.

      indien niet binnen de in artikel 45 daarvoor bepaalde tijd met de opsporing is aangevangen;

    • b.

      op vordering van de rechthebbenden op de grond of van derde belanghebbenden, indien de opsporingen worden ondernomen zonder dat jegens hen is voldaan aan de bepalingen van artikel 173.

  • 2.

    De vergunning kan worden ingetrokken:

    • a.

      indien de houder van de vergunning aan een van de daarbij gestelde voorwaarden niet voldoet;

    • b.

      hetzij voor het gehele onderzoekingsterrein, hetzij voor een gedeelte daarvan, op het verzoek van de houder van de vergunning. Dit verzoek wordt in tweevoud ingediend bij de minister. Op de beide exemplaren van het verzoekschrift worden dag en uur van de indiening aangetekend en een exemplaar wordt weer aan de verzoeker teruggegeven. Binnen drie maanden na de dag van de indiening wordt op het verzoek beschikt.

Artikel 61
  • 1.

    De intrekking van een vergunning tot opsporing geschiedt door de minister.

  • 2.

    De beschikking waarbij een vergunning wordt ingetrokken vermeldt de gronden waarop de intrekking berust en wordt, tenzij de intrekking op eigen verzoek is geschied, aan de houder van de vergunning gerechtelijk betekend.

Artikel 62
  • 1.

    Tot de intrekking van een vergunning als bedoeld in artikel 60, eerste lid, onder a, wordt overgegaan zodra ingevolge artikel 46 is beslist dat niet tijdig met de opsporing een aanvang is gemaakt.

  • 2.

    De beschikking, waarbij een vergunning ingevolge het eerste lid van dit artikel is ingetrokken, wordt bekendgemaakt in de Landscourant.

Artikel 63
  • 1.

    Behoudens het bepaalde in het tweede lid van dit artikel wordt tot de intrekking op vordering van de rechthebbenden op de grond of van derde belanghebbenden, en om de reden dat de houder van de vergunning niet aan een van de daarbij gestelde voorwaarden heeft voldaan, niet overgegaan dan nadat de houder van de vergunning in de gelegenheid is gesteld om binnen een door de minister bepaalde termijn voor zijn belangen op te komen.

  • 2.

    Wanneer wordt gebruikt gemaakt van de bevoegdheid om de vergunning in te trekken om de reden dat de houder niet heeft voldaan aan de voorwaarde, dat hij het door hem verschuldigde vastrecht op de daarvoor bepaalde tijdstippen moet voldoen, wordt de houder van de vergunning niet vooraf in de gelegenheid gesteld om voor zijn belangen op te komen.

Artikel 64
  • 1.

    Van de beschikking waarbij een vergunning op vordering van rechthebbenden op de grond of van derde belanghebbenden is ingetrokken, wordt aan de verzoeker afschrift verleend.

  • 2.

    Van de beschikking waarbij de vordering van rechthebbenden op de grond of derde rechthebbenden om intrekking van een vergunning is afgewezen, wordt zowel aan de verzoeker als de houder van de vergunning afschrift verleend.

  • 3.

    De beschikkingen in dit artikel bedoeld worden bekendgemaakt in de Landscourant.

Artikel 65
  • 1.

    Wanneer een vergunning voor een gedeelte van het onderzoekingsterrein op verzoek van de houder wordt ingetrokken, worden voor het gedeelte of de gedeelten die hij behoudt, door de minister een of meer afzonderlijke nieuwe vergunningsbeschikkingen uitgereikt overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 38, 39 en 40.

  • 2.

    De termijn van een nieuwe vergunning als bedoeld in het vorige lid wordt geacht te zijn ingegaan op de dag waarop de oorspronkelijke gedeeltelijk ingetrokken vergunning inging.

  • 3.

    De beschikking, waarbij het verzoek van de houder van een vergunning om intrekking van zijn vergunning of van een deel daarvan is afgewezen, wordt bekendgemaakt in de Landscourant.

Artikel 66
  • 1.

    De intrekking op verzoek van de houder van een vergunning gaat in zodra hem de beschikking houdende intrekking is uitgereikt.

  • 2.

    In alle andere gevallen gaat de intrekking in op de dag, waarop de intrekkingsbeschikking aan de houder van de vergunning bij deurwaardersexploot is betekend.

  • 3.

    Zodra de intrekking van een vergunning is ingegaan, moet de houder de opsporing op het onderzoeksterrein of op het gedeelte waarvoor de vergunning werd ingetrokken staken of doen staken.

Artikel 67
  • 1.

    Bij de Afdeling Documentaire Informatievoorziening worden een of meer registers aangelegd, waarin de beschikkingen, waarbij vergunning tot opsporing is verleend, naar tijdsvolgorde worden ingeschreven met vermelding van de namen en woonplaatsen van de houders en hun vertegenwoordigers, de oppervlakten en grensomschrijvingen van de terreinen, de duur van de vergunningen en de aan de vergunningen verbonden voorwaarden.

  • 2.

    In die registers worden ook alle verlengingen, overdrachten en intrekkingen van vergunningen aangetekend, alsmede alle wijzigingen in de grensomschrijvingen, de oppervlakten en de voorwaarden.

  • 3.

    De in dit artikel genoemde registers zijn openbaar.

HOOFDSTUK IV Over de concessies

1e. AFDELING Concessie-aanvragen

Artikel 68

In deze verordening wordt onder "concessie-aanvraag" en "aanvraag om concessie" verstaan: het in het eerste lid van het volgende artikel bedoelde verzoekschrift, waarbij de ontdekker van een in de Mijnwet genoemde delfstof zijn aanspraken doet gelden en dientengevolge recht op concessie tot ontginning van de ontdekte delfstof verkrijgt.

Artikel 69
  • 1.

    De aanspraken in artikel 2, eerste lid van de Mijnwet bedoeld worden geldend gemaakt door een schriftelijk verzoek om concessie.

  • 2.

    In de concessie-aanvraag moet de aanvrager domicilie kiezen in de hoofdplaats van Sint Maarten voor de duur van de concessie.

  • 3.

    Het schriftelijk verzoek om concessie moet in twee eensluidende exemplaren worden ingediend bij de minister. De exemplaren van het verzoekschrift moeten beide gezegeld zijn en gelijktijdig worden ingediend.

  • 4.

    Op beide exemplaren van het verzoekschrift worden datum en uur van de indiening aangetekend en een exemplaar wordt weer aan de verzoeker teruggegeven.

  • 5.

    Concessie-aanvragen per telegram gedaan worden niet in behandeling genomen.

  • 6.

    De concessie-aanvraag wordt zo spoedig mogelijk na de indiening volledig in de Landscourant bekendgemaakt met vermelding van het tijdstip van de indiening.

Artikel 70
  • 1.

    Concessie-aanvragen kunnen ook worden gedaan door een door de aanvrager bij authentieke of onderhandse akte aangestelde bijzondere gemachtigde. De volmacht moet bij de aanvraag worden overgelegd en ook uitdrukkelijk de macht inhouden om voor de lastgever in de concessie-aanvraag op de in artikel 69, tweede lid, voorgeschreven wijze domicilie te kiezen.

  • 2.

    Zolang een volmacht die is overgelegd bij een concessie-aanvraag nog niet door de gemachtigde is terugontvangen, kan door deze bij de indiening van andere verzoeken voor dezelfde aanvrager worden volstaan met de overlegging van een afschrift van de volmacht onder mededeling bij welk verzoek de originele akte is overgelegd.

  • 3.

    Machtiging tot het aanvragen van concessies kan door een niet in Sint Maarten gevestigde aanvrager ook worden verleend in de in de artikelen 8 en 22 bedoelde authentieke akte waarbij door hem een vertegenwoordiger is aangesteld.

Artikel 71
  • 1

    Verschillende met dezelfde postbestelling of op andere wijze gelijktijdig bij de minister ingediende concessie-aanvragen voor één en hetzelfde terrein worden geacht alle op hetzelfde tijdstip te zijn ingediend.

  • 2.

    Onder concessie-aanvragen voor een en hetzelfde terrein worden ook verstaan aanvragen voor terreinen die gedeeltelijk samenvallen.

  • 3.

    Omtrent de in het eerste lid van artikel 2 van de Mijnwet bedoelde voorrang wordt ten aanzien van gelijktijdig voor een en hetzelfde terrein ingediende concessie-aanvragen beslist door de minister op de door deze te bepalen wijze.

  • 4.

    Wanneer een concessie-aanvraag, die ingevolge het eerste lid van artikel 2 van de Mijnwet en dit artikel voorrang heeft, om de een of andere reden wordt afgewezen, geniet de daarop volgende aanvraag voorrang met inachtneming van de door de minister bepaalde volgorde.

  • 5.

    Bij gunstige beschikking op een aanvraag die de voorrang heeft, worden alle andere aanvragen, welke volgens dit artikel moeten worden geacht voor één en hetzelfde terrein te zijn gedaan, afgewezen ook al is door die beschikking een gedeelte van het terrein waarvoor de andere aanvragen zijn gedaan, beschikbaar gebleven. Voor dat beschikbaar gebleven gedeelte wordt slechts concessie verleend nadat daarvoor een nieuwe geldige aanvraag is ingediend.

Artikel 72

Elke concessie-aanvraag mag slechts betrekking hebben op één aaneengesloten terrein, dat één samenhangend geheel vormt.

Artikel 73
  • 1.

    De concessie-aanvraag moet bevatten:

    • 1°.

      de naam, de voornamen en de woonplaats van de verzoeker;

    • 2°.

      de benaming van de delfstof of de namen van de delfstoffen voor welke de ontginning concessie gevraagd wordt;

    • 3°.

      de ligging van de ontdekte vindplaats of vindplaatsen en de grenzen, hetzij van het aangevraagde, hetzij van het bestaande concessie-terrein;

    • 4°.

      den naam aan de concessie te geven of gegeven;

    • 5°.

      het gekozen domicilie;

    • 6°.

      het beroep en de leeftijd van de verzoeker;

    • 7°.

      of de ontdekking is geschied als houder van een vergunning dan wel als concessionaris, onder opgave van datum en nummer van de vergunningsbeschikking dan wel de concessiebeschikking;

    • 8°.

      de tijd waarvoor de concessie wordt aangevraagd met dien verstande dat die, ingevolge het vijfde lid van artikel 1 van de Mijnwet, 75 jaar niet mag te boven gaan.

  • 2.

    Bij concessie-aanvragen van gehuwde vrouwen moet blijken van de toestemming van de echtgenoot, hetzij uit een door deze op het verzoekschrift gestelde en ondertekende verklaring, hetzij op andere wijze.

Artikel 74
  • 1.

    Elke concessie-aanvraag moet behalve van de in het eerste lid van artikel 73 genoemde en nog overigens gevorderde stukken, vergezeld gaan van:

    • 1°.

      een aantoning als bedoeld in artikel 86;

    • 2°.

      een plattegrondtekening in drievoud van het aangevraagde terrein, op geen kleinere schaal dan van 1:20.000, na plaatselijke opmeting opgemaakt door de Stichting Kadaster en Hypotheekwezen Sint Maarten of een ander persoon als bedoeld in het tweede lid van dit artikel, op welke plattegrondtekening nauwkeurig moeten zijn aangegeven:

      • a.

        de grenzen van het aangevraagd terrein;

      • b.

        de punten, geschikt voor de afbakening van merktekens, waarvan twee opeenvolgende op niet meer dan 500 meter afstand mogen gelegen zijn;

      • c.

        de ligging van de ontdekte vindplaats of vindplaatsen;

      • d.

        de natuurlijke of kunstmatig aangebrachte, ter oriëntering dienende, kenbare vaste punten aan de oppervlakte;

      • e.

        de astronomische en magnetische meridiaan.

  • 2.

    Bij uitzondering kan, indien ten genoege van de minister door de aanvrager overtuigend wordt aangetoond, dat het hem onmogelijk is geweest om over de diensten van de Stichting Kadaster en Hypotheekwezen Sint Maarten te beschikken, worden volstaan met een door een ander daartoe naar het oordeel van de minister geschikte persoon verrichte plaatselijke opmeting en daarvan opgemaakte plattegrondtekening.

  • 3.

    Wanneer ten genoege van deminister wordt aangetoond, dat de begrenzing van het aangevraagde terrein door vaste merktekens of anderszins onmiskenbaar is vastgelegd, behoeft de in het tweede lid, onder 2°, genoemde kaart niet alle gegevens onder a tot en met e te vermelden.

  • 4.

    Wanneer ten genoege van de minister wordt aangetoond, dat de in het eerste lid van dit artikel bedoelde stukken niet tegelijk met de concessie-aanvraag kunnen worden overgelegd, wordt een termijn van maximaal zes maanden gesteld waarbinnen de aanvrager die stukken moet indienen. De gestelde termijn kan in bijzondere gevallen eenmaal met maximaal drie maanden worden verlengd.

Artikel 75

Bij de plaatselijke opmeting van een aan te vragen concessieterrein, bedoeld in artikel 74, eerste lid, onder 2°, moeten de grenzen van dat terrein zodanig op het terrein worden uitgezet, dat zij te allen tijde zijn terug te vinden.

Artikel 76
  • 1.

    Concessieterreinen moeten zoveel mogelijk door rechte lijnen begrensd zijn.

  • 2.

    Lijnen zonder bekend azimut getrokken mogen niet als grenzen worden aangenomen.

  • 3.

    De hoekpunten van de aangevraagde concessieterreinen moeten zo worden gekozen dat ten minste een daarvan of zelf een gemakkelijk op het terrein te vinden, uit zijn aard niet aan verandering of verplaatsing onderhevig vast punt is, of ten opzichte van een dergelijk zich in de nabijheid bevindend vast punt is bepaald.

Artikel 77
  • 1.

    Een concessie tot ontginning wordt slechts verleend aan één persoon of één vennootschap.

  • 2.

    Concessies tot ontginning worden niet verleend aan:

    • a.

      minderjarigen;

    • b.

      onder curatele gestelden;

    • c.

      personen of vennootschappen, die ingevolge wettelijk voorschrift van het verkrijgen van concessies tot ontginning zijn uitgesloten;

    • d.

      naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen die volgens hun statuten het bedrijven van mijnbouw niet als doelstelling hebben;

    • e.

      hem, die krachtens artikel 7 van de Mijnwet van zijn rechten als concessionaris vervallen is verklaard maar alleen voor zover het betreft het terrein van zijn vroegere concessie.

2e AFDELING Overdracht van het recht op concessie

Artikel 78
  • 1.

    Het schriftelijk verzoek om goedkeuring van een overdracht van het recht op concessie in zijn geheel, ingevolge artikel 2, tweede lid, en artikel 5, derde lid, van de Mijnwet wordt gericht aan de minister.

  • 2.

    Het verzoek moet door de beide bij de overdracht betrokken partijen worden gedaan; het kan bij één verzoekschrift worden gedaan.

  • 3.

    Het verzoek kan ook worden gedaan door een gemachtigde; de volmacht of volmachten moeten bij het verzoekschrift worden overgelegd.

  • 4.

    Elk verzoek om goedkeuring mag slechts betrekking hebben op één concessie-aanvraag.

  • 5.

    Bij het verzoek om goedkeuring tot overdracht moet, behalve de ingevolge artikel 18, tweede lid, of artikel 20 en overigens gevorderde stukken worden overgelegd het door de houder van het recht op concessie ingevolge artikel 69, derde lid, terugontvangen exemplaar van zijn concessie-aanvraag. Ook moet door overlegging van kwitanties of op andere wijze blijken, dat de aan vastrecht verschuldigde bedragen zijn betaald.

  • 6.

    In het verzoekschrift moeten de naam, voornamen, leeftijd en woonplaats en het beroep van de verkrijger worden vermeld.

  • 7.

    Bij overlijden van de verkrijger vervalt, indien de goedkeuring nog niet is verleend, het verzoek daartoe.

  • 8.

    Bij overdracht van het recht op concessie op gehuwde vrouwen moet dadelijk blijken van de toestemming van de echtgenoot, hetzij uit een door hem op het verzoekschrift gestelde en onderteekende verklaring, hetzij op andere wijze.

  • 9.

    Het recht op concessie kan slechts op één persoon of één vennootschap worden overgedragen.

  • 10.

    Het recht op concessie kan niet worden overgedragen op een persoon of vennootschap aan wie ingevolge artikel 77 geen concessie zou kunnen worden verleend.

  • 11.

    De goedkeuring op de overdracht wordt ook geweigerd indien niet door aanbieding van de kwitanties is aangetoond of indien niet op andere wijze blijkt, dat de aan vastrecht verschuldigde bedragen zijn betaald.

Artikel 79
  • 1.

    De minister beschikt op het verzoek met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 26 en 27.

  • 2.

    Elke overdracht van het recht op concessie wordt door de minister bij afzonderlijke beschikking goedgekeurd.

  • 3.

    De beschikking, waarbij de goedkeuring is verleend, wordt in de Landscourant bekendgemaakt.

  • 4.

    De overdracht gaat in met de datum van de beschikking, waarbij de goedkeuring wordt verleend.

  • 5.

    De beschikking waarbij een verzoek om goedkeuring van een overdracht van het recht op concessie wordt afgewezen, wordt met redenen omkleed en, onverminderd het bepaalde in artikel 27 in de Landscourant bekendgemaakt.

3e AFDELING Behandeling van concessie-aanvragen

Artikel 80
  • 1.

    Is de minister van oordeel dat een concessie-aanvraag niet voldoet aan de in artikel 2, eerste lid, van de Mijnwet gestelde vereisten, maar dat daaraan kan worden tegemoetgekomen door de nodige verbeteringen in de aanvraag aan te brengen, dan wordt, tenzij om andere redenen in elk geval afwijzend op de aanvraag moet worden beschikt, de aanvrager in de gelegenheid gesteld de nodige verbeteringen in zijn aanvraag aan te brengen.

  • 2.

    Daartoe wordt de aanvrager onder terugzending van de concessie-aanvraag meegedeeld, dat en waarom zijn aanvraag niet aan de in artikel 2, eerste lid, van de Mijnwet gestelde vereisten voldoet, met de uitnodiging om binnen een maand nadat hem die mededeling zal zijn uitgereikt, de nodige verbeteringen in de aanvraag aan te brengen en haar daarna wederom aan de minister te doen toekomen. Voor de uitgereikte mededeling wordt door de aanvrager een gedagtekend ontvangbewijs afgegeven, terwijl voor de door hem wederom ingediende concessie-aanvraag aan hem een gedagtekend ontvangstbewijs wordt uitgereikt.

  • 3.

    Het bepaalde in de vorige leden geldt ook ten aanzien van de in artikel 74 genoemde, bij de aanvraag behorende stukken

  • 4.

    Voldoet de aanvrager niet aan de uitnodiging om binnen de gestelde termijn de nodige verbeteringen in zijn aanvraag aan te brengen, dan wordt zij onvoorwaardelijk afgewezen.

Artikel 81

Is de minister van oordeel, dat een concessie-aanvraag niet voldoet aan de in artikel 2, eerste lid, van de Mijnwet gestelde vereisten en dat daaraan ook niet kan worden tegemoetgekomen door de nodige verbeteringen in de aanvraag aan te brengen, dan wordt de concessie-aanvraag onvoorwaardelijk afgewezen.

Artikel 82

Is de minister van oordeel dat, ondanks dat de aanvraag aan de in artikel 2, eerste lid, van de Mijnwet gestelde vereisten voldoet, tegen het verlenen van de concessie bezwaren bestaan, waaraan door de aanvrager niet kan worden tegemoetgekomen, dan wordt de concessie-aanvraag onvoorwaardelijk afgewezen.

Artikel 83

Voldoet de aanvrager niet aan de uitnodiging om binnen de gestelde termijn hetzij aan de gerezen bezwaren tegemoet te komen, hetzij de nodige verbeteringen in de aanvraag of ten aanzien van de daarbij behorende stukken aan te brengen, dan wel worden de vereiste stukken niet binnen de in artikel 74, vierde lid, gestelde of verlengde termijn ingediend, dan wordt de concessie-aanvraag onvoorwaardelijk afgewezen.

Artikel 84

Zodra vaststaat, dat zowel de aanvraag als de daarbij behorende stukken voldoen aan alle gestelde vereisten, wordt de aanvraag, indien gedurende en naar aanleiding van de behandeling daarin wijzigingen zijn aangebracht, onder verwijzing naar de eerste openbaarmaking ingevolge artikel 69, vijfde lid, opnieuw volledig in de Landscourant openbaar gemaakt met vermelding wederom van het tijdstip van de indiening.

Artikel 85

Iedere belanghebbende kan binnen de tijd van drie maanden nadat een aanvraag om concessie is bekendgemaakt, voor zijn belangen opkomen en zijn bezwaren tegen het verlenen van de aangevraagde concessie schriftelijk indienen bij de minister.

4e AFDELING Het verlenen van concessies

Artikel 86

Concessies worden slechts verleend voor de winning van zodanige delfstoffen, waarvan ten genoegen van de minister wordt aangetoond, dat zij binnen het mijnveld in een natuurlijke afzetting voorkomen, waaruit haar winning technisch mogelijk is.

Artikel 87

Concessies worden niet verleend voor ontginning in streken of terreinen, waar die, naar het oordeel van de minister, om redenen van algemeen belang niet kan worden toegelaten.

Artikel 88

Na de indiening van het in artikel 69 bedoelde verzoek om concessie kan de ontdekker zijn werkzaamheden op de voet van opsporingswerken voortzetten totdat hij in kennis zal zijn gesteld van de beschikking op zijn verzoek.

Artikel 89

Op elke concessie-aanvraag wordt door de minister afzonderlijk beschikt, met gelijktijdige beslissing omtrent de eventueel ingebrachte bezwaren.

Artikel 90

De beschikking waarbij de concessie verleend wordt, moet omvatten:

  • 1°.

    de naam, de voornamen, het beroep en de woonplaats van de concessionaris;

  • 2°.

    de naam van de concessie;

  • 3°.

    de oppervlakte van het concessieterrein uitgedrukt in hectaren, met verwaarlozing van onderdelen;

  • 4°.

    de grenzen van het concessieterrein aangeduid op de bij de beschikking behorende kaart, waarop tevens de voor de plaatsing van merktekens bestemde punten worden aangegeven, waarbij twee opeenvolgende punten op niet meer dan 500 meter afstand mogen gelegen zijn;

  • 5°.

    de duur van de concessie;

  • 6°.

    de naam van het gebied, dan wel de namen van de gebieden waarbinnen het concessieterrein gelegen is;

  • 7°.

    het gekozen domicilie;

  • de naam van de delfstof of de namen van de delfstoffen waarvoor concessie verleend wordt;

  • 9°.

    de bijzondere voorwaarden voor zover zij nodig zijn;

  • 10°.

    de datum;

  • 11°.

    het bedrag van het door de concessionaris verschuldigde vastrecht en de tijdstippen waarop dat bedrag uiterlijk over het eerste concessie-jaar en verder over elk van de volgende concessiejaren moet worden voldaan;

  • 12°.

    het rekeningnummer van de Landskas waarop het vastrecht en het uitvoerrecht moeten worden gestort;

  • 13°.

    de aangaande ingebrachte bezwaren genomen beslissing; terwijl de concessionaris in de beschikking wordt verwezen naar artikel 237.

Artikel 91

De beschikking waarbij concessie verleend wordt vormt met het daarin gestelde voorwaarden de akte van concessie.

Artikel 92
  • 1.

    Elke concessiebeschikking wordt in de Landscourant volledig openbaar gemaakt.

  • 2.

    Een authentiek afschrift van de beschikking wordt aan de concessionaris uitgereikt. Voor dat afschrift worden geen andere kosten in rekening gebracht dan die van het zegel.

  • 3.

    Aan de concessionaris of zijn vertegenwoordiger moeten op verzoek en tegen betaling van de kosten meerdere afschriften van de concessiebeschikking, c.q. met kaart, worden uitgereikt.

5e AFDELING Afwijzing van concessie-aanvragen

Artikel 93
  • 1.

    De beschikking van de minister, waarbij een aanvraag om concessie wordt afgewezen, moet de gronden vermelden waarop de afwijzing berust.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 26 wordt de beschikking volledig in de Landscourant openbaar gemaakt en wordt aan de aanvrager kosteloos een volledig afschrift van de beschikking uitgereikt.

Artikel 94

Op aanvragen van concessies wordt afwijzend beschikt:

  • 1°.

    indien de aanvrager niet voldoet aan de in de Mijnwet en deze landsverordening gestelde vereisten;

  • 2°.

    indien de aanvraag niet voldoet aan de in deze landsverordening gestelde vereisten;

  • 3°.

    indien de minister gebruik maakt van de bevoegdheid verleend in artikel 87.

Artikel 95
  • 1.

    Indien een concessie-aanvraag, die was ingediend op grond van een ontdekking van de wettige houder van een vergunning, wordt afgewezen, mag die houder een nieuwe concessie-aanvraag voor hetzelfde terrein of een gedeelte daarvan indienen zolang hij nog wettig houder van de vergunning is.

  • 2.

    Is na de indiening van de eerste afgewezen concessie-aanvraag inmiddels de vergunning vervallen of ingetrokken, dan moeten na de afwijzing van de concessie-aanvraag de werkzaamheden op het aangevraagde terrein onmiddellijk worden gestaakt.

6e. AFDELING Gemengde bepalingen betreffende verleende concessies

Artikel 96

De concessie gaat in met de datum van de beschikking waarbij zij is verleend.

Artikel 97

Bij verschil van opvatting omtrent de loop van de grenzen van een concessieterrein beslist de minister in hoogste instantie.

Artikel 98
  • 1.

    De minister is bevoegd om, zoveel mogelijk met inachtneming van de belangen van de concessionaris, hetzij in verband met het bepaalde in het vorige artikel, hetzij in verband met wijzigingen van officieel vastgestelde grenzen, hetzij in verband met ontdekte vergissingen of onjuistheden, hetzij naar aanleiding van door van overheidswege verrichte topografische opnemingen, nader verkregen gegevens omtrent de grenzen en de oppervlakte van een concessieterrein, na het verlenen van de concessie bij een nadere beschikking de aanvankelijk in de concessie-beschikking opgenomen grensomschrijving en oppervlakte van het concessieterrein te wijzigen. In die nadere beschikking wordt aantekening gehouden van het nieuw bedrag van het verschuldigde vastrecht en van het tijdstip waarop dat bedrag voor de eerste maal en telkens over volgende jaren uiterlijk moeten worden voldaan.

  • 2.

    In de beschikking wordt de concessionaris verwezen naar artikel 240, derde lid.

  • 3.

    Op de beschikkingen van de minister, houdende wijziging van de grenzen en oppervlakten van concessieterreinen, is van toepassing het bepaalde in artikel 92.

Artikel 99

Noch de concessionarissen noch de hypothecaire of andere schuldeisers ontlenen tegenover Sint Maarten aan krachtens de artikelen 97 en 98 genomen beslissingen enige aanspraak op schadeloosstelling.

HOOFDSTUK V Splitsing van concessieterreinen, verwisseling van gedeelten van aangrenzende concessieterreinen, vereniging van aan elkaar grenzende concessieterreinen en gedeeltelijke intrekking van concessies

1e. AFDELING Splitsing, verwisseling en vereniging

Artikel 100
  • 1.

    De splitsing van een concessieterrein in op zich zelf staande gedeelten, het verwisselen van een gedeelte van een concessieterrein met dat van een aangrenzend terrein, en het verenigen van twee of meer aan elkaar grenzende concessieterreinen tot een geheel kan slechts geschieden bij door de minister te verlenen nieuwe akten van concessie. Verzoekschriften om splitsing van een concessieterrein in op zich zelf staande gedeelten, het verwisselen van een gedeelte van een concessieterrein met dat van een aangrenzend terrein, en het verenigen van twee of meer aan elkaar grenzende concessieterreinen tot een geheel moeten worden ingediend bij de minister.

  • 2.

    Betreffen de te verwisselen gedeelten van concessieterreinen of de te verenigen concessieterreinen concessies van verschillende houders, dan moeten de verzoeken daartoe worden gedaan door alle betrokken houders. Het verzoek moet in die gevallen bij één verzoekschrift worden gedaan.

Artikel 101

Splitsing van concessieterreinen, verwisseling van gedeelten van aangrenzende concessieterreinen en vereniging van aan elkaar grenzende concessieterreinen kunnen niet plaats hebben alvorens de bestaande concessies, waarop de splitsing, verwisseling en vereniging betrekking hebben, overeenkomstig het bepaalde in artikel 237, zijn ingeschreven.

Artikel 102

Splitsing van een concessieterrein en verwisseling van gedeelten van aangrenzende concessieterreinen worden slechts toegestaan indien de nieuwe concessies, die na de splitsing en de verwisseling zullen ontstaan, elk op zich zelf betrekking hebben op één aaneengesloten terrein dat een samenhangend geheel vormt.

Artikel 103
  • 1.

    Het verzoekschrift waarbij splitsing van een concessieterrein in op zich zelf staande gedeelten wordt gevraagd, moet omvatten:

    • 1°.

      de naam, de voornamen, het beroep en de woonplaats van de concessionaris;

    • 2°.

      de naam van de bestaande concessie;

    • 3°.

      de data en nummers van de concessiebeschikking en de gerechtelijke akte van concessie;

    • 4°.

      de grenzen van elk van de gedeelten waarin de concessionaris het bestaande concessieterrein wenst gesplitst te zien;

    • 5°.

      de namen van de nieuwe concessies;

    • 6°.

      de namen van de hypothecaire of andere ingevolge artikel 184 bevoorrechte schuldeisers.

  • 2.

    Het verzoekschrift betreffende de splitsing moet vergezeld gaan van:

    • 1°.

      een plattegrondtekening van elk gedeelte waarin de concessionaris het bestaande concessieterrein wenst gesplitst te zien, op geen kleinere schaal dan van 1:20.000, na plaatselijke opmeting gemaakt door de Stichting Kadaster en Hypotheekwezen Sint Maarten of een ander daartoe naar het oordeel van de minister geschikte persoon, op welke plattegrondtekeningen nauwkeurig moeten zijn aangegeven:

      • a.

        de grenzen van de nieuwe concessieterreinen;

      • b.

        de punten geschikt voor de afbakening van nieuwe merktekens, waarvan twee opeenvolgende op niet meer dan 500 meter afstand mogen gelegen zijn;

      • c.

        de natuurlijke of kunstmatig aangebrachte, ter oriëntering dienende, kenbare vaste punten aan de oppervlakte, voor zover het betreft elk nieuw concessieterrein;

      • d.

        de astronomische en de magnetische meridiaan van elk nieuw concessieterrein;

    • 2°.

      een of meer notariële akten waaruit blijkt, dat de hypothecaire schuldeiser of schuldeisers tegen de gewenste splitsing geen bezwaar hebben en waarin tevens de tussen de concessionaris en genoemde schuldeisers omtrent de vestiging van hypotheken op te verlenen nieuwe concessies gesloten overeenkomsten zijn opgenomen;

    • 3°.

      een of meer verklaringen van de bewaarder van hypotheken in Sint Maarten, houdende opgave van de namen van hen, die blijkens de openbare registers bekend staan als houder van de betrokken concessie en als hypothecaire schuldeiser of schuldeisers.

      Deze verklaringen zijn vrij van zegel.

  • 3.

    Ten aanzien van de in het tweede lid, onder 1°, van dit artikel bedoelde plattegrondtekeningen is van toepassing het bepaalde in het tweede lid van artikel 74 en in artikel 75; ten aanzien van de begrenzing van de nieuwe concessieterreinen, die na de splitsing zullen ontstaan, het bepaalde in artikel 76.

Artikel 104

Het verzoek om splitsing van een concessieterrein in op zich zelf staande gedeelten met bekendstelling van de wijze waarop die splitsing zal geschieden, moet door de concessionaris op zijn kosten driemaal, telkens met een tijdsruimte van een maand, worden bekendgemaakt in de Landscourant alsmede in een door de minister aan te wijzen particulier nieuwsblad. Van de Landscourant en het particuliere nieuwsblad waarin de bekendmaking heeft plaats gehad, moet door de concessionaris een exemplaar aan de minister worden aangeboden.

Artikel 105
  • 1.

    De krachtens artikel 184 bevoorrechte schuldeisers zijn bevoegd binnen een termijn van drie maanden na de eerste van de in artikel 104 bedoelde bekendmakingen bij tot de minister gericht verzoekschrift hun bezwaren tegen de gevraagde splitsing van een concessieterrein in te dienen.

  • 2.

    Indien door een of meer van de in het eerste lid van dit artikel genoemde schuldeisers tegen de gevraagde splitsing bezwaren zijn ingebracht, wordt op het verzoek om splitsing niet beschikt dan nadat ten genoegen van de minister is aangetoond, dat de concessionaris zich met die schuldeiser of die schuldeisers heeft verstaan dan wel diens vordering of hun verordeningen heeft voldaan.

Artikel 106

Op een verzoek om splitsing van een concessieterrein wordt door de minister niet beschikt dan nadat tenminste een maand na de derde van de in artikel 104 genoemde bekendmakingen is verstreken.

Artikel 107
  • 1.

    Op een verzoek om splitsing van een concessieterrein in op zich zelf staande gedeelten, dat aan de in de artikelen 100 tot en met 103 gestelde vereisten voldoet, wordt slechts afwijzend beschikt om overwegende redenen van algemeen belang.

  • 2.

    Op de afwijzende beschikking is van toepassing het bepaalde in artikel 93.

Artikel 108
  • 1.

    Indien op een verzoek om splitsing van een concessieterrein in op zich zelf staande gedeelten gunstig wordt beschikt,verleent de minister voor elk gedeelte, waarin het terrein wordt gesplitst, een nieuwe concessie.

  • 2.

    In elk van de beschikkingen waarbij in geval van splitsing nieuwe concessies worden verleend, wordt uitdrukkelijk vermeld, dat de nieuwe concessie wordt verleend met splitsing van de oorspronkelijke concessie inzoveel op zichzelf staande, in de beschikking bepaaldelijk te omschrijven gedeelten als de concessionaris heeft verzocht; overigens moeten die beschikkingen omvatten hetgeen in artikel 90, onder 1° tot en met 12°, is vermeld.

  • 3.

    In de nieuwe concessiebeschikkingen mogen geen andere voorwaarden worden gesteld dan aan de oorspronkelijke concessie waren verbonden, tenzij op verzoek of met toestemming van de concessionaris en overigens met inachtneming van het bepaalde in artikel 143.

  • 4.

    De in geval van splitsing te verlenen nieuwe concessies worden verleend voor de duur, die de bestaande concessie nog te lopen had, en worden derhalve geacht te zijn ingegaan op de dag waarop die oorspronkelijke concessie inging.

  • 5.

    In de nieuwe concessiebeschikkingen wordt de concessionaris verwezen naar artikel 240.

Artikel 109

Op de beschikkingen waarbij in geval van splitsing van een concessieterrein nieuwe concessies worden verleend, is van toepassing het bepaalde in artikel 91 en 92.

Artikel 110

Het op grond van de in geval van splitsing verleende nieuwe concessies verworven recht, wordt tegenover derden eerst als bestaand aangemerkt, nadat èn de in artikel 240 voorgeschreven openbaarmaking (inschrijving) heeft plaats gehad, en door inschrijving van de in het tweede lid, onder 2°, van artikel 103 bedoelde hypotheken uitvoering is gegeven aan hetgeen c.q. dienaangaande tussen partijen is overeengekomen. Eerst na die openbaarmaking en inschrijving zullen de in het tweede lid van artikel 240 bedoelde aantekingen mogen worden gesteld en de inschrijving of inschrijvingen van de op de oorspronkelijke concessie rustende hypotheek of hypotheken in de registers mogen worden doorgehaald.

Artikel 111

Binnen de tijd van een jaar na de datum van de beschikkingen, waarbij in geval van splitsing nieuwe concessies zijn verleend moet door de concessionaris worden voldaan aan de verplichting omschreven in het eerste lid, onder a en d, van artikel 167.

Artikel 112
  • 1.

    Op verzoeken betreffende het verwisselen van een gedeelte van een concessieterrein met dat van een aangrenzend concessieterrein en het verenigen van twee of meer aan elkaar grenzende concessieterreinen tot een geheel is het bepaalde in de artikelen 103 tot en met 111 van toepassing, met dien verstande dat in die artikelen voor "concessie", "concessieterrein", "concessie-beschikking" en "gerechtelijke akte" wordt gelezen "concessies", "concessieterreinen", "concessiebeschikkingen" en "gerechtelijke akten" en, indien zodanig verzoek betrekking heeft op concessies van verschillende houders, voor "concessionaris" wordt gelezen "concessionarissen", alsmede dat wat daar ten aanzien van splitsing is voorgeschreven, hier geldt voor verwisseling van gedeelten van concessieterreinen en voor vereniging van concessieterreinen.

  • 2.

    Het verzoekschrift betreffende het verenigen van twee of meer aan elkaar grenzende concessieterreinen tot een geheel moet de grenzen van het nieuwe concessieterrein en de naam van de nieuwe concessie behelzen en vergezeld gaan van een plattegrondtekening van het nieuwe concessieterrein waarop de grenzen van dat terrein nauwkeurig zijn aangegeven. Overigens moeten het verzoekschrift en de daarbij over te leggen plattegrondtekening voldoen aan de voorschriften van artikel 103.

  • 3.

    Indien de vereniging van twee of meer aan elkaar grenzende concessieterreinen betrekking heeft op concessies van twee of meer verschillende houders, dan moet het verzoek om vereniging worden gedaan door alle betrokken concessionarissen en daarin worden vermeld aan wie van hen zij wensen dat de nieuwe concessie zal worden verleend.

  • 4.

    Indien op een verzoek om vereniging van twee of meer aan elkaar grenzende concessieterreinen tot een geheel gunstig wordt beschikt, verleent de minister aan de houder van de oorspronkelijke concessies waarvan de terreinen worden vereenigd, één nieuwe concessie voor het verenigde terrein. Heeft de vereniging van twee of meer aan elkaar grenzende concessieterreinen betrekking op concessies van twee of meer verschillende houders, dan wordt de nieuwe concessie verleend aan hem, die in het verzoek om vereniging door de betrokken concessionarissen als houder van de te verlenen nieuwe concessie is aangewezen.

  • 5.

    De in geval van verwisseling van gedeelten van aangrenzende concessieterreinen te verlenen nieuwe concessies worden verleend voor de duur, die de bestaande concessies nog te lopen hadden, en worden derhalve geacht te zijn ingegaan op de dag waarop de betrokken oorspronkelijke concessies ingingen.

  • 6.

    De in geval van vereniging van aan elkaar grenzende concessieterreinen te verlenen nieuwe concessie wordt verleend voor de kortste duur die een van de bestaande concessies nog te lopen had en wordt derhalve geacht te zijn ingegaan op de dag waarop laatstbedoelde concessie inging.

2e AFDELING Gedeeltelijke intrekking

Artikel 113

Het schriftelijk verzoek van een concessionaris om gedeeltelijke intrekking van zijn concessie moet worden gericht aan de minister.

Artikel 114
  • 1.

    Gedeeltelijke intrekking van een concessie kan niet plaatsvinden alvorens de concessie overeenkomstig het bepaalde in artikel 237 is ingeschreven.

  • 2.

    Zij wordt slechts toegestaan indien het gedeelte van het concessieterrein, dat de concessionaris wenst te behouden, bestaat uit een aaneengesloten terrein dat een samenhangend geheel vormt.

Artikel 115
  • 1.

    Het verzoekschrift waarbij gedeeltelijke intrekking van een concessie wordt gevraagd, moet omvatten:

    • 1°.

      de naam, de voornamen, het beroep en de woonplaats van de concessionaris;

    • 2°.

      de naam van de bestaande concessie;

    • 3°.

      de data en nummers van de concessiebeschikking en de gerechtelijke akte van concessie;

    • 4°.

      de grenzen van het gedeelte van het concessieterrein waarvoor de concessionaris intrekking verzoekt en van het gedeelte dat hij wenst te behouden;

    • 5°.

      de naam van de nieuwe concessie;

    • 6°.

      de namen van de hypothecaire of andere ingevolge artikel 184 bevoorrechte schuldeisers.

  • 2.

    Het verzoekschrift moet vergezeld gaan van:

    • 1°.

      een plattegrondtekening van het gedeelte van het concessieterrein dat de concessionaris wenst te behouden, op geen kleinere schaal dan van 1:20.000, na plaatselijke opmeting opgemaakt door de Stichting Kadaster en Hypotheekwezen Sint Maarten of een ander daartoe naar het oordeel van de minister geschikte persoon, op welke plattegrondtekening nauwkeurig moeten zijn aangegeven:

      • a.

        de grenzen van het terrein, dat de concessionaris wenst te behouden;

      • b.

        de punten, geschikt voor de afbakening van nieuwe merktekens, waarvan twee opeenvolgende op niet meer dan 500 meter afstand mogen gelegen zijn;

      • c.

        de natuurlijke of kunstmatig aangebrachte, ter oriëntering dienende, kenbare vaste punten aan de oppervlakte;

      • d.

        de astronomische en de magnetische meridiaan van het nieuwe concessieterrein;

    • 2°.

      een of meer notariële akten waaruit blijkt, dat de hypothecaire schuldeiser of schuldeisers tegen de gevraagde gedeeltelijke intrekking geen bezwaar hebben en waarin tevens de tussen de concessionaris en genoemde schuldeisers omtrent de vesting van hypotheken op de te verlenen nieuwe concessie gesloten overeenkomsten zijn opgenomen;

    • 3°.

      een of meer verklaringen van de bewaarder van de hypotheken in Sint Maarten, houdende opgave van de namen van hen, die blijkens de openbare registers bekend staan als houder van de betrokken concessie en als hypothecaire schuldeiser of schuldeisers. Deze verklaringen zijn vrij van zegel.

  • 3.

    Wanneer ten genoegen van de minister wordt aangetoond, dat de begrenzing van het aangevraagde terrein door vaste merktekens of anderszins onmiskenbaar is vastgelegd, behoeft de in het tweede lid, onder 1°, genoemde kaart niet alle gegevens onder a tot en met d te vermelden.

  • 4.

    Ten aanzien van de in het tweede lid, onder 1°, van dit artikel bedoelde plattegrondtekening is van toepassing het bepaalde in het tweede lid van artikel 74 en in artikel 75, en ten aanzien van de begrenzing van het nieuwe concessieterrein, dat na de gedeeltelijke intrekking zal ontstaan, het bepaalde in artikel 76.

Artikel 116

Het verzoek om gedeeltelijke intrekking van een concessie moet door de concessionaris op zijn kosten driemaal, telkens met een tijdruimte van een maand, worden bekendgemaakt in de Landscourant, alsmede in een door de minister aan te wijzen particulier nieuwsblad. Van de Landscourant en het particuliere nieuwsblad, waarin de bekendmaking heeft plaats gehad, moet door de concessionaris een exemplaar aan de minister worden aangeboden.

Artikel 117
  • 1.

    De krachtens artikel 184 bevoorrechte schuldeisers zijn bevoegd binnen een termijn van drie maanden na de eerste van de in artikel 116 bedoelde bekendmakingen bij tot de minister gericht verzoekschrift hun bezwaren tegen de gevraagde gedeeltelijke intrekking van een concessie in te dienen.

  • 2.

    Indien door een of meer van de in het eerste lid van dit artikel genoemde schuldeisers tegen de gevraagde gedeeltelijke intrekking bezwaren zijn ingebracht, wordt op het verzoek om gedeeltelijke intrekking niet beschikt dan nadat ten genoegen van de minister is aangetoond, dat de concessionaris zich met die schuldeiser of die schuldeisers heeft verstaan dan wel diens vordering of hun vorderingen heeft voldaan.

Artikel 118

Op een verzoek om gedeeltelijke intrekking van een concessie wordt door de minister niet beschikt dan nadat tenminste een maand na de derde van de in artikel 116 genoemde bekendmakingen is verstreken.

Artikel 119
  • 1.

    Op een verzoek om gedeeltelijke intrekking van een concessie, dat aan de in de artikelen 113 tot en met 115 gestelde vereisten voldoet, wordt slechts afwijzend beschikt om overwegende redenen van algemeen belang.

  • 2.

    Op de afwijzende beschikking is van toepassing het bepaalde in artikel 93.

Artikel 120
  • 1.

    Indien op een verzoek om gedeeltelijke intrekking van een concessie gunstig wordt beschikt, verleent de minister voor het terrein, dat de concessionaris wenst te behouden een nieuwe concessie.

  • 2.

    In de beschikking waarbij in geval van gedeeltelijke intrekking een nieuwe concessie wordt verleend, wordt uitdrukkelijk vermeld dat de nieuwe concessie wordt verleend met intrekking van de oorspronkelijke concessie; overigens moet de beschikking omvatten hetgeen in artikel 90, onder 1° tot en met 12°, is vermeld.

  • 3.

    In de nieuwe concessiebeschikking mogen geen andere voorwaarden worden gesteld dan aan de oorspronkelijke concessie waren verbonden, tenzij op verzoek of met toestemming van de concessionaris en overigens met inachtneming van het bepaalde in artikel 143.

  • 4.

    De in geval van gedeeltelijke intrekking te verlenen nieuwe concessie wordt verleend voor de duur, die de bestaande concessie nog te lopen had, en wordt derhalve geacht te zijn ingegaan op de dag waarop die oorspronkelijke concessie inging.

  • 5.

    In de nieuwe concessiebeschikking wordt de concessionaris verwezen naar artikel 240.

Artikel 121

Op de beschikking waarbij in geval van gedeeltelijke intrekking een nieuwe concessie wordt verleend, is van toepassing het bepaalde in de artikelen 91 en 92.

Artikel 122

Het op grond van de in geval van gedeeltelijke intrekking verleende nieuwe concessie verworven recht wordt tegenover derden eerst als bestaand aangemerkt nadat èn de in artikel 240 voorgeschreven openbaarmaking (inschrijving) heeft plaats gehad èn door inschrijving van de in het tweede lid, onder 2°, van artikel 115 bedoelde hypotheken uitvoering is gegeven aan hetgeen c.q. dienaangaande tussen partijen is overeengekomen. Eerst na die openbaarmaking en inschrijving zullen de in het tweede lid van artikel 240 bedoelde aantekeningen mogen worden gesteld en de inschrijving of inschrijvingen van op de oorspronkelijke concessie rustende hypotheek of hypotheken in de registers mogen worden doorgehaald.

Artikel 123

Binnen de tijd van een jaar na de datum van de beschikking waarbij in geval van gedeeltelijke intrekking van een concessie een nieuwe concessie is verleend, moet door den concessionaris worden voldaan aan de verplichting omschreven in het eerste lid, onder a en d, van artikel 167.

HOOFDSTUK VI Het verlenen van concessies na openbare mededinging

Artikel 124

Indien een naar het oordeel van de minister voor ontginning in aanmerking komende delfstofafzetting ontdekt is ten gevolge van een van overheidswege ingesteld onderzoek, wijst de minister, behoudens de rechten van derden, het terrein aan, waarbinnen geen concessie wordt verleend dan na openbare mededinging, onverminderd de bevoegdheid van de overheid om daarin zelf mijnontginning te ondernemen.

Artikel 125

Artikel 124 is van toepassing op naar het oordeel van de minister voor ontginning in aanmerking komende delfstofafzettingen totontginning ge waarvan en aanspraken op concessie overeenkomstig artikel 2 van de Mijnwet, geldend kunnen gemaakt worden en die niet vallen in de termen van het eerste lid van laatstgenoemd artikel.

Artikel 126

De beschikking, waarbij krachtens artikel 124 door de minister het terrein wordt aangewezen waarbinnen geen concessie wordt verleend dan na openbare mededinging, wordt openbaar gemaakt in de Landscourant.

Artikel 127
  • 1.

    In geval van openbare mededinging wordt de concessie toegewezen aan hem die het hoogste bedrag in geld aanbiedt, mits de minister van oordeel is, dat tegen zijn toelating geen bezwaar bestaat.

  • 2.

    Leidt de openbare mededinging tot geen resultaat dan wordt, voor zover daartoe termen bestaan en niet onderhands concessie is of wordt verleend, het volgens de artikelen 124 en 125 gereserveerde terrein weer opengesteld voor opsporingen.

Artikel 128

Indien naar het oordeel van de minister een niet tengevolge van een van overheidswege ingesteld onderzoek ontdekte delfstofafzetting voor ontginning in aanmerking komt, tot ontginning waarvan geen aanspraken op concessie, overeenkomstig de Mijnwet en deze verordening, geldend kunnen gemaakt worden, wordt de beschikking waarbij in verband daarmee krachtens artikel 125 door de minister het terrein wordt aangewezen, waarbinnen geen concessie wordt verleend dan na openbare mededinging, openbaar gemaakt in de Landscourant.

Artikel 129
  • 1.

    In een terrein als bedoeld in de artikelen 126 en 128 worden ingevolge het eerste lid, onder a van artikel 174 en in verband met het bepaalde in artikel 176 geen opsporingen toegelaten totdat voor dat terrein concessie is verleend of het terrein weer voor opsporing wordt opengesteld.

  • 2.

    De beschikking, waarbij een terrein als bedoeld in de artikelen 126 en 128, krachtens het tweede lid van artikel 127 en met toepassing van het bepaalde in artikel 176, voor zover daartoe termen bestaan door de minister weer voor opsporingen wordt opengesteld, wordt openbaar gemaakt in de Landscourant.

Artikel 130

De beschikking, waarbij door de minister de gelegenheid wordt opengesteld om na openbare mededinging concessie te verkrijgen voor de winning van de in de beschikking genoemde delfstof of delfstoffen in een nauwkeurig aangeduid concessieterrein, overeenkomende met of gelegen binnen en een overeenkomstig artikel 126 of artikel 128 aangewezen terrein wordt volledig in de Landscourant openbaar gemaakt. Ten aanzien van de omvang van het terrein is van toepassing het bepaalde in artikel 138.

Artikel 131
  • 1.

    De mededinging op de voet van het eerste lid van artikel 127 naar een concessie als bedoeld in artikel 130 geschiedt bij een openbare inschrijving;de door de minister bepaalde dag, uur en plaats van de inschrijving en de door de minister vastgestelde voorwaarden worden in de Landscourant bekendgemaakt en voor zover nodig ook in een of meer particuliere nieuwsbladen aangekondigd.

  • 2.

    Tot het houden van de openbare inschrijving wordt eerst overgegaan nadat vaststaat, dat in verband met de uitslag van de in artikel 130 genoemde bekendmaking geen redenen van algemeen belang zich tegen het verlenen van de concessie verzetten.

Artikel 132
  • 1.

    Niet geldig zijn inschrijvingsbiljetten van personen of vennootschappen, die ingevolge artikel 77 geen houders van concessies kunnen zijn.

  • 2.

    De beschikking betreffende de toewijzing wordt in de Landscourant volledig openbaar gemaakt.

Artikel 133

Hij aan wie de concessie is toegewezen is verplicht:

  • 1°.

    de som, waarvoor door hem is ingeschreven binnen de in de voorwaarden van de inschrijving vastgestelde termijn ineens in de Landskas te storten;

  • 2°.

    binnen een termijn van zes maanden na de datum van het nummer van de Landscourant waarin de beschikking ingevolge het tweede lid van artikel 132 is openbaar gemaakt bij de minister in te dienen:

    • a.

      een verklaring waarbij door hem overeenkomstig het tweede lid van artikel 69 domicilie wordt gekozen, met vermelding van de aan de concessie te geven naam;

    • b.

      een plattegrondtekening, die voldoet aan het bepaalde in het eerste lid, onder 2°, van artikel 74.

Artikel 134
  • 1.

    Nadat binnen de gestelde termijnen aan het bepaalde in artikel 133 is voldaan, wordt de concessie door de minister verleend aan hem, aan wie zij definitief is toegewezen. De artikelen 90, 91, 92 en 143 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    De definitieve toewijzing vervalt onvoorwaardelijk indien niet binnen de gestelde termijnen aan het bepaalde in artikel 133 is voldaan. De beschikking van de minister, waarbij daarvan aantekening wordt gehouden, wordt in de Landscourant openbaar gemaakt.

HOOFDSTUK VII Over de omvang, waarvoor vergunningen tot opsporing en concessies tot ontginning kunnen worden verkregen

Artikel 135

De vergunning tot opsporing word verleend voor een veld, dat zich binnen de verticale projectie van het terrein, aangeduid in de beschikking, waarbij vergunning wordt verleend, tot een onbepaalde diepte uitstrekt.

Artikel 136
  • 1.

    Elk tot het doen van opsporingen aan te vragen terrein mag behoudens het bepaalde in het tweede lid van dit artikel geen grotere oppervlakte hebben dan 3.000 hectaren. Aanvragen voor een grotere omvang worden onvoorwaardelijk afgewezen.

  • 2.

    Indien in het belang van een doelmatige begrenzing, dit door de minister nodig wordt geoordeeld, kan aan een aanvrager, behoudens de rechten en aanspraken van anderen, vergunning worden verleend voor een grotere omvang dan door hem is aangevraagd en mag ook het in het eerste lid van dit artikel genoemde maximum worden overschreden, maar alleen voor zover dat strikt noodzakelijk is met het oog op de begrenzing.

  • 3.

    Ieder kan in een of meer gebieden zoveel onderzoekingsterreinen krijgen, ook door overdracht, als hij zelf wenst en beschikbaar zijn, mits elk terrein op zich zelf niet groter is dan het in dit artikel genoemde maximum.

Artikel 137

Concessies tot ontginning worden verleend voor een mijnveld, dat zich binnen de verticale projectie van het in de concessiebeschikking aangeduide terrein tot in onbepaalde diepte uitstrekt.

Artikel 138

Behoudens het bepaalde in artikel 140 en behalve in het geval van artikel 139 worden geen concessies verleend voor een grotere omvang van elk concessieterrein op zich zelf, dan van 1.000 hectaren.

Artikel 139
  • 1.

    Indien, in het belang van een doelmatige begrenzing of van een behoorlijke ontginning dit door de minister nodig wordt geoordeeld kan aan de ontdekker, behoudens de rechten en aanspraken van anderen, concessie worden verleend voor een grotere omvang dan door hem is aangevraagd of kunnen in het concessieterrein aangrenzende gronden begrepen worden, die buiten het onderzoekingsterrein liggen.

  • 2.

    Een authentiek afschrift van de beschikking wordt aan de concessionaris uitgereikt.

Artikel 140

De omvang van concessieterreinen, ontstaan door verwisseling van gedeelten van aangrenzende terreinen of door vereniging van twee of meer aan elkaar grenzende concessieterreinen, mag het in artikel 138 genoemde maximum overschrijden.

HOOFDSTUK VIII Over de voorwaarden, waaronder vergunning tot opsporing en concessies tot ontginning kunnen worden verkregen

1e AFDELING Algemene bepalingen

Artikel 141
  • 1.

    De voorwaarden die aan de vergunning worden verbonden, moeten tot het strikt noodzakelijke worden beperkt en mogen in geen geval bepalingen inhouden die strijdig zijn met of uitbreiding geven aan de voorschriften van de Mijnwet en deze landsverordening.

  • 2.

    In elke vergunningsbeschikking wordt als voorwaarde gesteld dat de houder bij het gebruik maken van het hem verleende recht de bepalingen van de Mijnwet, de wettelijke voorschriften tot uitvoering van die wet en de bij de vergunning gestelde voorwaarden moet in acht nemen, in het bijzonder dat hij het door hem verschuldigde vastrecht op de daarvoor bepaalde tijdstippen moet voldoen.

  • 3.

    De in dit artikel bedoelde voorwaarden mogen, zolang de vergunning van kracht is, niet worden gewijzigd of met nieuwe uitgebreid dan op verzoek of met toestemming van de houder van de vergunning.

  • 4.

    Op de beschikkingen, houdende wijziging of uitbreiding van de voorwaarden van een vergunning, of afwijzing van een daartoe strekkend verzoek, is van toepassing het bepaalde in artikel 40.

Artikel 142

Aan een verlenging of bij de toestemming tot overdracht van de vergunning mogen geen nieuwe of gewijzigde voorwaarden worden verbonden dan op verzoek of met toestemming van de houder van de vergunning.

Artikel 143

De voorwaarden die in de concessie-beschikking worden gesteld moeten tot het strikt noodzakelijke worden beperkt.

Artikel 144
  • 1.

    De voorwaarden, die in de concessiebeschikking zijn gesteld, mogen nadat de concessie is verleend, niet worden gewijzigd of met nieuwe uitgebreid dan op verzoek of met toestemming van de concessionaris.

  • 2.

    Op de beschikkingen van de minister houdende wijziging of uitbreiding van de voorwaarden van concessies is van toepassing het bepaalde in artikel 92.

  • 3.

    In die beschikkingen wordt de concessionaris verwezen naar artikel 240, derde lid.

2e AFDELING Over de heffing van vastrecht

Artikel 145
  • 1.

    Het vastrecht van vergunningen tot opsporing en van ontdekkers die na het verstrijken van de vergunningstermijn hun werkzaamheden op de voet van opsporingswerken voortzetten, wordt geheven over vergunningsjaren en voor iedere vergunning afzonderlijk berekend naar de oppervlakte van het opsporingsterrein zoals deze door de minister in de vergunningsbeschikking (artikel 38, eerste lid, onder b) is vastgesteld of ingevolge het bepaalde in artikel 44, eerste lid, is gewijzigd.

  • 2.

    Het wegens vastrecht verschuldigde bedrag moet steeds in zijn geheel worden voldaan.

Artikel 146
  • 1.

    Het vastrecht over het eerste vergunningsjaar moet uiterlijk binnen drie maanden, gerekend van de datum van beschikking waarbij de vergunning is verleend, worden voldaan.

  • 2.

    Over volgende vergunningsjaren moet het vastrecht uiterlijk op de laatste dag voor de aanvang van elk vergunningsjaar worden voldaan.

Artikel 147
  • 1.

    Ten aanzien van vergunningen, die hetzij op verzoek, hetzij ingevolge het bepaalde in artikel 60, eerste lid, onder a en b, en het tweede lid, onder a, voor het gehele opsporingsterrein worden ingetrokken, is het vastrecht verschuldigd over alle vergunningsjaren die vóór de datum van de beschikking tot intrekking zijn ingegaan.

  • 2.

    Mocht over enig jaar dat is ingegaan na de datum van de beschikking, waarbij een vergunning is ingetrokken, het vastrecht reeds zijn betaald, dan wordt het te veel betaalde, als onverschuldigd, aan de rechthebbende zo spoedig mogelijk terugbetaald.

Artikel 148
  • 1.

    Wanneer een vergunning voor een gedeelte van het opsporingsterrein op verzoek van de houder wordt ingetrokken, is het vastrecht berekend over de gehele oppervlakte van het oorspronkelijke opsporingsterrein verschuldigd over alle vergunningsjaren, die voor de datum van de beschikking tot de gedeeltelijke intrekking zijn ingegaan.

  • 2.

    Het vastrecht berekend over het gedeelte of de gedeelten, die de vergunninghouder, wiens vergunning op verzoek voor een gedeelte van het opsporingsterrein is ingetrokken, behoudt, is voor de eerste maal verschuldigd over het vergunningsjaar dat ingaat op of na de datum van de beschikking tot gedeeltelijke intrekking en moet voor het eerst uiterlijk binnen drie maanden na de datum van de nieuwe vergunningsbeschikking of de nieuwe vergunningsbeschikkingen, bedoeld in artikel 65, tweede lid, worden voldaan.

  • 3.

    Mocht over enig jaar dat is ingegaan na de datum van de beschikking, waarbij een vergunning voor een gedeelte van het opsporingsterrein is ingetrokken, het vastrecht reeds over de gehele oppervlakte zijn voldaan dan wordt het te veel betaalde als onverschuldigd aan de rechthebbende zo spoedig mogelijk terugbetaald.

Artikel 149
  • 1.

    Wordt de oppervlakte van een opsporingsterrein krachtens het bepaalde in artikel 44, eerste lid, gewijzigd, dan geschiedt de berekening van het wegens vastrecht verschuldigde bedrag naar het gewijzigde aantal hectaren van de oppervlakte van het opsporingsterrein, voor de eerste maal over het vergunningsjaar, volgende op dat waarin de wijziging heeft plaatsgevonden.

  • 2.

    Heeft de in het eerste lid van dit artikel bedoelde wijziging van het aantal hectaren van de oppervlakte plaats op een tijdstip waarop het over het daarop volgende vergunningsjaar verschuldigd vastrecht reeds mocht zijn voldaan, dan moet, indien het gewijzigde cijfer een grotere oppervlakte van het opsporingsterrein aangeeft dan aanvankelijk was aangenomen, hetgeen meer aan vastrecht verschuldigd is uiterlijk op de laatste dag van de derde maand volgende op die waarin de wijziging heeft plaats gehad, worden bijbetaald, terwijl indien het gewijzigde cijfer een kleinere oppervlakte aangeeft, het te veel betaalde aan de rechthebbende zo spoedig mogelijk wordt terugbetaald. De datum waarop de bijbetaling uiterlijk moet geschieden, wordt vermeld in de beschikking waarbij de wijziging plaatsvindt.

  • 3.

    In de in het tweede lid van dit artikel bedoelde beschikking wordt eveneens vermeld het gewijzigde bedrag van het vastrecht en van het tijdstip waarop dat uiterlijk voor de eerste maal moet worden voldaan.

Artikel 150
  • 1.

    Sint Maarten heft van iedere vergunning tot opsporing en van elke ontdekker, die opsporingswerken voortzet overeenkomstig artikel 88 een jaarlijks, ieder jaar bij vooruitbetaling te voldoen, vastrecht, evenredig aan de oppervlakte van het opsporingsterrein en ten bedrage van NAƒ 0,05 per hectare.

  • 2.

    Sint Maarten heft van iedere concessie een jaarlijks, ieder jaar bij vooruitbetaling te voldoen, vastrecht, evenredig aan de oppervlakte van het concessie-terrein en ten bedrage van NAƒ 0,25 per hectare.

  • 3.

    Restitutie van gedane betalingen wegens verschuldigd vastrecht vindt niet plaats.

Artikel 151

Van elke ontdekker, die opsporingswerken voortzet overeenkomstig artikel 88 nadat de tijd waarvoor zijn vergunning was verleend of verlengd is verstreken en voordat een beschikking is gevolgd op zijn concessie-aanvraag, wordt vastrecht geheven alsof zijn vergunning nog van kracht was en wel over alle vergunningsjaren, die ingaan vóór de datum van de beschikking op zijn concessie-aanvraag.

Artikel 152
  • 1.

    Van elke ontdekker, die reeds houder is van een concessie tot ontginning op het betrokken terrein van een andere dan de door hem ontdekte delfstof, wordt een jaarlijks vastrecht geheven, evenredig aan de oppervlakte van het door hem aangevraagde concessie-terrein, ten bedrage van NAƒ 0,05 per hectare, en wel van het tijdstip waarop hij een aanvraag om concessie tot winning van de door hem ontdekte delfstof heeft ingediend tot het tijdstip waarop een beschikking op die aanvraag wordt genomen.

  • 2.

    Wanneer de concessie-aanvraag van de ontdekkerconcessionaris voldoet aan de gestelde vereisten dan wordt een beschikking opgemaakt, waarin worden vermeld:

    • a.

      de oppervlakte van het aangevraagde concessieterrein;

    • b.

      het bedrag van het verschuldige vastrecht;

    • c.

      de tijdstippen waarop het vastrecht voor de eerste maal, en wel uiterlijk binnen drie maanden gerekend van de datum van de beschikking, en verder elk jaar bij vooruitbetaling moet worden voldaan;

    • d.

      het rekeningnummer van de Landskas waarop het vastrecht moet worden gestort.

  • 3.

    Van de beschikking wordt behalve aan de ontdekkerconcessionaris een afschrift gezonden aan de Ontvanger.

Artikel 153

Als belastingschuldige ten aanzien van het vastrecht van vergunningen en ontdekkers is aan te merken hij die houder van de vergunning of van het recht op concessie is op het tijdstip dat die belasting uiterlijk moet worden voldaan.

Artikel 154

Zodra de houder van een vergunning langer dan drie maanden achterstallig is met de betaling van het door hem verschuldigde vastrecht wordt de vergunning onmiddellijk ingetrokken, onverminderd de bevoegdheid om bij niet-voldoening van het vastrecht op het daarvoor bepaalde tijdstip, reeds eerder tot die intrekking over te gaan.

Artikel 155
  • 1.

    De minister verstrekt aan de Ontvanger binnen acht dagen na afloop van elke maand opgaven betreffende de gedurende de afgelopen maand verleende, verlengde, overgedragen en, hetzij voor het gehele opsporingsterrein, hetzij voor een gedeelte daarvan, ingetrokken vergunningen alsmede betreffende alle vergunningen waarvan de oppervlakte overeenkomstig het bepaalde in artikel 44 gedurende die maand is gewijzigd en welke ingevolge de artikelen 41 en 42 moeten geacht worden niet te zijn verleend.

  • 2.

    In de opgaven moeten worden vermeld:

    • a.

      de data en nummers van de desbetreffende beschikkingen;

    • b.

      de namen van de houders van de vergunningen waarvan vastrecht verschuldigd is;

    • c.

      de bedragen van het verschuldigde vastrecht alsmede de vergunningsjaren waarover die bedragen verschuldigd zijn;

    • d.

      de tijdstippen waarop het vastrecht over elk vergunningsjaar uiterlijk moet worden voldaan.

Artikel 156

De Ontvanger verstrekt met het oog op het bepaalde in artikel 154 binnen acht dagen na afloop van elke maand aan de minister opgaven van de vergunningen waarvan het verschuldigde vastrecht, dat in de loop van die maand moest zijn betaald, niet is voldaan.

Artikel 157

In de kwitanties voor van vergunningen en door ontdekkers betaald vastrecht moet behalve van de namen van de belastingschuldigen, ook melding worden gemaakt van het belastingjaar waarop de betaling betrekking heeft.

Artikel 158
  • 1.

    Het vastrecht van concessies wordt geheven over concessiejaren en voor iedere concessie afzonderlijk berekend naar de oppervlakte van het concessie-terrein zoals deze door de minister is vastgesteld of ingevolge artikel 98 is gewijzigd.

  • 2.

    Het wegens vastrecht verschuldigde bedrag moet steeds in zijn geheel worden voldaan.

  • 3.

    Over het eerste concessie-jaar moet het vastrecht uiterlijk op de laatste dag van de derde maand volgend op die waarin de concessie is aangevangen worden voldaan.

  • 4.

    Over de volgende concessie-jaren moet het vastrecht uiterlijk op de laatste dag voor de aanvang van elk concessie-jaar worden voldaan.

  • 5.

    In de beschikking waarbij een concessie wordt verleend, worden ingevolge artikel 90 vermeld:

    • a.

      de oppervlakte van het concessie-terrein uitgedrukt in hectaren, met verwaarlozing van onderdelen;

    • b.

      het bedrag van het vastrecht en van de tijdstippen waarop dat bedrag overeenkomstig dit artikel uiterlijk over het eerste concessie-jaar en verder elk jaar over volgende concessie-jaren moet worden voldaan;

    • c.

      het rekeningnummer van de Landskas waarop het vastrecht moet worden gestort.

Artikel 159
  • 1.

    Ingeval:

    • a.

      een concessie-terrein in op zich zelf staande gedeelten wordt gesplitst, een gedeelte van een concessie-terrein met dat van een aangrenzend concessie-terrein wordt verwisseld, twee of meer aan elkaar grenzende concessie-terreinen tot een geheel worden verenigd;

    • b.

      een concessie op verzoek van de concessionaris gedeeltelijk wordt ingetrokken;

    • c.

      de oppervlakte van een concessie-terrein bij beschikking van de minister krachtens artikel 98 wordt gewijzigd;

    is het vastrecht, berekend naar de oppervlakte van de concessie-terreinen, zoals die is vastgesteld in de beschikkingen van de minister welke op de splitsing, verwisseling, vereniging, gedeeltelijke intrekking of wijziging van de oppervlakte betrekking hebben, voor de eerste maal verschuldigd over het jaar (concessie-jaar), dat na de datum van die beschikkingen ingaat.

  • 2.

    Het vastrecht van de concessies, waarop de in het eerste lid van dit artikel bedoelde beschikkingen betrekking hebben, moet voor de eerste maal uiterlijk worden voldaan op de laatste dag van de derde maand volgend op die waarin de splitsing, verwisseling, vereniging, gedeeltelijke intrekking of wijziging van de oppervlakte heeft plaats gehad.

  • 3.

    Heeft de splitsing, verwisseling, vereniging, gedeeltelijke intrekking of wijziging van de oppervlakte van concessies plaats op een tijdstip, waarop het over het daarop volgende jaar (concessie-jaar) verschuldigde vastrecht van de oorspronkelijke oppervlakte reeds mocht zijn voldaan, dan moet hetgeen meer aan vastrecht verschuldigd is, uiterlijk worden bijbetaald op de laatste dag van de derde maand volgend op die waarin de splitsing, verwisseling, vereniging, gedeeltelijke intrekking of wijziging van de oppervlakte heeft plaats gehad, terwijl het teveel betaalde aan de rechthebbende zo spoedig mogelijk wordt terugbetaald. De datum waarop de bijbetaling uiterlijk moet geschieden, wordt in de desbetreffende beschikkingen van de minister, bedoeld in de artikelen 98, 108, 112 en 120, vermeld. Ingevolge de evengenoemde artikelen worden in die beschikkingen ook vermeld de bedragen van het verschuldigdevastrecht en van de tijdstippen waarop die bedragen voor de eerste maal en telkens over volgende jaren uiterlijk moeten worden voldaan.

Artikel 160
  • 1.

    Bij niet-voldoening van het vastrecht voor of op de in deze verordening voorgeschreven tijdstippen, verbeurt de concessionaris een boete van 1% van het door hem verschuldigde bedrag voor elke maand achterstand, waarbij een gedeelte van een maand voor een volle maand wordt gerekend.

  • 2.

    In de kwitanties voor betaald vastrecht, moet behalve van de namen van de belastingschuldigen en van de concessies, ook melding worden gemaakt van het concessie-jaar, waarop de betaling betrekking heeft.

Artikel 161

Als belastingschuldigen ten aanzien van het vastrecht en als aansprakelijk voor de deswege verschuldigde boetes is aan te merken, hij die concessionaris is op het tijdstip dat die belasting uiterlijk moet worden voldaan.

3de AFDELING Het mijnrecht of de mijnbelasting

Artikel 161A
  • 1.

    De houder van een concessie is over de door hem gewonnen delfstoffen mijnbelasting verschuldigd.

  • 2.

    De mijnbelasting bedraagt ten minste 25% en ten hoogste 10% van de waarde van de gewonnen delfstoffen.

  • 3.

    De minister stelt, bij het verlenen van de concessie, het percentage van de mijnbelasting vast, rekening houdende met de aard van de delfstoffen, alsmede met de gesteldheid van het terrein waarbinnen de omstandigheden waaronder en de wijze waarop de ontginning zal moeten plaats vinden.

  • 4.

    De mijnbelasting kan op naar tijdvakken wisselende percentages worden vastgesteld.

  • 5.

    Indien de houder van de concessie ten genoegen van de minister aantoont, dat de ontginning over het afgelopen jaar, als gevolg van bij de aanvang van de concessie niet te voorziene omstandigheden, verlies heeft opgeleverd, kan de minister de over dat jaar verschuldigde of betaalde belasting gedeeltelijk kwijtschelden of teruggeven.

Artikel 161B

Naast het vastrecht als bedoeld in de vorige afdeling van dit hoofdstuk is de houder van een concessie aan Sint Maarten verschuldigd:

  • -

    hetzij uitsluitend een daarbij overeen te komen belasting over de gewonnen delfstoffen;

  • -

    hetzij naast zodanige belasting of in plaats van belasting, een daarbij overeen te komen aandeel in de met de ontginning behaalde winst.

Artikel 161C
  • 1.

    Onder de waarde van de gewonnen delfstoffen wordt voor de berekening van de mijnbelasting verstaan de handelswaarde van die delfstoffen opde plaats van de winning.

  • 2.

    Behoudens het bepaalde in het derde lid van dit artikel strekt de werkelijke verkoopprijs van de delfstoffen, al dan niet nadat deze een bewerking hebben ondergaan, tot grondslag voor de berekening van de handelswaarde.

  • 3.

    Indien de werkelijke verkoopprijs niet geacht kan worden op normale wijze tot stand te zijn gekomen, strekt de wereldmarktprijs, indien deze bestaat, en anders de geschatte verkoopwaarde tot grondslag voor de berekening van de handelswaarde.

Artikel 161D
  • 1.

    Indien belasting verschuldigd is, wordt vóór het einde van elk kalenderjaar, voor het daarop volgende kalenderjaar, de handelswaarde per eenheid product en per concessiehouder voorlopig vastgesteld.

  • 2.

    Als voorlopige handelswaarde per eenheid product wordt aangemerkt de verkoopprijs als bedoeld in het tweede lid van het vorige artikel:

    • a.

      die definitief voor het voorlaatste kalenderjaar werd vastgesteld volgens onderstaande regels; of

    • b.

      die gedurende het lopende kalenderjaar werd behaald; of

    • c.

      die voor het komende kalenderjaar vermoedelijk zal gelden.

  • 3.

    Op basis van de voorlopig vastgestelde handelswaarde vindt de heffing van de belasting in het komende kalenderjaar plaats.

  • 4.

    Binnen tien maanden na afloop van dat kalenderjaar wordt aan de hand van de uitkomsten van het ontginningsbedrijf van de concessiehouder gedurende dat jaar de handelswaarde per eenheid product over dat kalenderjaar definitief vastgesteld.

  • 5.

    Voor het eerste kalenderjaar of het nog overblijvende gedeelte daarvan zal van een ontginning als voorlopige handelswaarde per eenheid product worden aangemerkt de vermoedelijke verkoopprijs als bedoeld in het tweede lid van het vorige artikel, die voor het mijnproduct in dit tijdvak zal gelden.

  • 6.

    De vaststelling van de voorlopige en de definitieve handelswaarde geschiedt bij beschikking van de Inspecteur der Douane. Een afschrift van de beschikking wordt per aangetekende brief toegezonden of tegen schriftelijk ontvangstbewijs uitgereikt aan de concessiehouder of zijn vertegenwoordiger.

  • 7.

    De concessiehouder is tegenover de Landskas aansprakelijk voor de belasting.

Artikel 161E
  • 1.

    De concessiehouder is verplicht zijn boekhouding in te richten volgens door de Inspecteur der Douane te stellen regels en hij is gehouden desgevraagd aan de door de Inspecteur der Douane aan te wijzen ambtenaren of deskundigen inzage te verlenen van boeken of andere bescheiden die tot staving van zijn aangifte kunnen dienen.

  • 2.

    Binnen acht dagen na afloop van elke maand doet de concessiehouder aangifte bij de Inspecteur der Douane van de gedurende die maand geleverde producten en betaalt hij de belasting berekend naar de voorlopig vastgestelde handelswaarde aan de Ontvanger onder overlegging van een afschrift van de aangifte.

  • 3.

    Binnen acht dagen na de dagtekening van de beschikking waarbij de handelswaarde over enig jaar definitief werd vastgesteld betaalt de concessiehouder de te weinig betaalde belasting aan de Ontvanger.

  • 4.

    De bepalingen van de Landsverordening houdende regeling van de invordering van belastingen, bijdragen en vergoedingen door middel van dwangschriften, alsmede van rechtspleging inzake van belastingen, bijdragen en vergoedingen zijn van overeenkomstige toepassing op de invordering of de navordering van de belasting.

  • 5.

    De Landskas heeft voor de belasting recht van voorrang gaande boven alle andere bestaande voorrechten daaronder begrepen pand en hypotheek op alle roerende en onroerende goederen van de belastingschuldige.

Artikel 161F
  • 1.

    Tegen de vaststelling van de voorlopige of de definitieve handelswaarde kan binnen twee maanden na dagtekening van de beschikking een met reden omkleed beroepschrift worden ingediend bij het Gerecht, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken.

  • 2.

    De Inspecteur der Douane is belast met de uitvoering van de beslissingen van het Gerecht, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken.

Artikel 161G

Gedurende vijf jaren na de dagtekening van de beschikking waarbij de handelswaarde definitief werd vastgesteld kan de niet of te weinig betaalde belasting worden nagevorderd.

Artikel 161H
  • 1.

    Indien de concessiehouder opzettelijk geen of te weinig verschuldigde belasting betaalt, is artikel 154 van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Bij niet tijdige voldoening van de belasting is artikel 160 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 161I

Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen nadere regels tot uitvoering van de artikelen 161A tot en met 161H worden vastgesteld.

HOOFDSTUK IX Over de rechten en verplichtingen die uit de vergunningen tot opsporing en de concessies tot ontginning voortvloeien

Artikel 162
  • 1.

    De vergunning tot het doen van opsporingen geeft de houder, met uitsluiting van ieder ander, het recht om overeenkomstig de voorschriften van de Mijnwet en van deze verordening, en de bij de vergunning gestelde voorwaarden, in het onderzoekingsveld alle werkzaamheden te verrichten, nodig tot opsporing van de in artikel 1 van de Mijnwet genoemde delfstoffen of met als doel om de aard van de aangetroffen delfstofafzettingen en van de daarin voorkomende delfstoffen te beoordelen.

  • 2.

    Over de door hem verkregen delfstoffen mag de opspoorder, behoudens de rechten van anderen, vrijelijk beschikken.

  • 3.

    Hetgeen in de artitkelen 164, 165 en 166 bepaald is omtrent concessionarissen en ontginningen is eveneens van toepassing op houders van vergunningen tot het doen van opsporingen en door hen verrichte opsporingen.

Artikel 163
  • 1.

    De concessie geeft de concessionaris overeenkomstig de voorschriften van deze landsverordening en op de in de akte van concessie gestelde voorwaarden, binnen het mijnveld het uitsluitend recht tot het winnen van de in die akte genoemde delfstoffen en tot de aanleg van alle daartoe benodige werken, zowel op als onder de grond; dit recht strekt zich mede uit tot binnen het mijnveld gelegen oude ertshopen van vroegere ontginningen of opsporingen.

  • 2.

    Delfstoffen genoemd in artikel 1 van de Mijnwet, die niet in de akte van concessie zijn genoemd, mogen door de concessionaris, tenzij hij tot de winning daarvan een nadere concessie heeft verkregen, niet gewonnen worden, dan voor zover, ter beoordeling van de minister, de samenhang van die delfstoffen met de in de akte van concessie genoemde haar gelijktijdige winning onvermijdelijk maakt. Heeft een ander in hetzelfde mijnveld een concessie voor de winning van die delfstoffen, dan moet de overeenkomstig dit lid gewonnen hoeveelheid daarvan op diens vordering, tegen vergoeding van de kosten van voortbrenging aan hem worden afgestaan.

Artikel 164
  • 1.

    De concessionaris is verplicht tot volledige vergoeding van alle schade door de onderneming aan de rechthebbenden op of belanghebbenden bij de bovengrond en hetgeen daartoe behoort toegebracht, onverschillig of ontginningswerken al dan niet daaronder hebben plaats gehad, of de schade door een opzettelijke daad van hem veroorzaakt is of niet, dan wel of zij al of niet had kunnen worden voorzien.

  • 2.

    Is de schade door twee of meer ontginningen veroorzaakt, dan zijn de concessionarissen daarvan gemeenschappelijk en wel tot gelijke delen tot vergoeding van de schade gehouden, onverminderd het recht om onderling terug te vorderen wat elk dientengevolge meer mocht hebben bijgedragen dan zijn aandeel in de schade bedraagt. Evenwel zal het aan de rechthebbenden op of belanghebbenden bij de bovengrond vrijstaan om, het bewijs leverende dat de verhouding van concessionarissen wat betreft elk aandeel in de toegebrachte schade anders is dan die van gelijke delen, dienovereenkomstig hun vordering tot schadevergoeding in te richten.

  • 3.

    De verplichting tot vergoeding strekt zich niet uit tot schade aan gebouwen of inrichtingen tot stand gekomen op een tijdstip dat het gevaar, waarmee die door de ontginning bedreigd worden, de rechthebbenden op of belanghebbenden bij de bovengrond bij gewone opmerkzaamheid niet onbekend had kunnen blijven. Behoort, tengevolge van het door de ontginning veroorzaakte gevaar, de oprichting van zodanige werken boven de grond achterwege te blijven, dan kunnen rechthebbenden op of belanghebbenden bij de bovengrond daaraan geen aanspraak op schadevergoeding wegens waardevermindering ontlenen, indien blijkt, dat hun geopenbaard voornemen om zodanige werken op te richten kennelijk slechts het ontvangen van schadevergoeding ten doel heeft.

Artikel 165
  • 1.

    Wanneer het nodig is dat de werkzaamheden van naburige ontginningen in onderling verband worden verricht en de concessionarissen dienaangaande niet tot overeenstemming kunnen komen, zijn ze gehouden zich te gedragen naar de regelingen, ter zake door de minister te treffen.

  • 2.

    De concessionaris is aansprakelijk voor de schade, die hij aan een naburige ontginning toebrengt.

Artikel 166

De aanspraak op schadeloosstelling als in de artikelen 163 en 164 bedoeld, voor zover zij niet gegrond is op een overeenkomst, verjaart door verloop van drie jaar, te rekenen van de dag, waarop de schade aan de belanghebbende bekend is.

Artikel 167
  • 1.

    De concessionaris is verplicht:

    • a.

      binnen de tijd van twee jaren na de datum van de beschikking waarbij de concessie is verleend of van de beschikking waarbij de loop van de concessiegrenzen krachtens de artikelen 98, 100 of 114 is gewijzigd, de begrenzing van het concessieterrein dienovereenkomstig af te bakenen door plaatsing op de daarvoor in de desbetreffende beschikking of op de daarbij behorende kaart aangegeven punten,van goed gefundeerde stenen of ijzeren merktekens, waarop ten minste 1,50 meter boven de begane grond de letters M. C. alsmede de beginletters van ieder in de naam van de concessie voorkomend woord zijn aangebracht;

    • b.

      op daartoe van overheidswege gedane aanzegging en binnen de tijd, op de wijze en op de plaatsen, voor elk geval aangegeven, ter nadere aanwijzing van de grenzen van het concessieterrein merktekens op andere punten dan de onder a bedoelde aan te brengen;

    • c.

      de merktekens in behoorlijke staat te onderhouden;

    • d.

      de merktekens, vervallen wegens wijziging van de loop van de concessiegrenzen, binnen de tijd van een jaar na de datum van de wijzigingsbeschikking, maar niet alvorens de in verband met de wijziging nodige nieuwe merktekens zijn aangebracht, te verwijderen.

  • 2.

    De minister is bevoegd voor en namens de nalatige concessionaris en op diens kosten en risico de merktekens overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid van dit artikel, te doen plaatsen, onderhouden en verwijderen.

Artikel 168
  • 1.

    De concessionaris is bevoegd om de plaatselijke leiding van de ontginning en daarmee in verband staande werkzaamheden aan een beheerder van de onderneming op te dragen.

  • 2.

    De beheerder van de onderneming moet door of vanwege de concessionaris worden voorzien van een schriftelijke volmacht, waarin zijn bevoegdheden duidelijk zijn omschreven; de volmacht moet telkens op verzoek aan de bestuurs en de met het toezicht belaste ambtenaren worden getoond.

  • 3.

    De concessionarissen en vertegenwoordigers van concessionarissen zijn verplicht aan de minister opgave te doen van de naam en de woonplaats van de beheerder van elke onderneming, binnen 30 dagen nadat diens aanstelling heeft plaats gehad. Deze bepaling is ook van toepassing op tijdelijk vervangende en waarnemende beheerders.

Artikel 169

Onder de aanleg binnen het mijnveld van werken als bedoeld in artikel 163 nodig tot het winnen van de in de concessiebeschikking genoemde delfstoffen wordt verstaan de uitvoering van alle opsporings- en ontginningswerken, zowel op als onder de grond, en van al hetgeen ten dienste daarvan strekt, zoals:

  • -

    de aanleg van stapel-, opslag- en scheepplaatsen, van los- en laadhoofden en aanlegplaatsen voor schepen, van land- en waterwegen, met inbegrip van spoorwegen, van machine-installaties, van verzamelplaatsen van water en andere vloeistoffen, van buis- en andere leidingen, van was-, sorterings- en reinigingsinrichtingen en van smeltovens;

  • -

    de plaatsing van merktekens tot afbakening en van de concessiegrenzen;

  • -

    de oprichting van tot uitvoering van het mijnbouwbedrijf en tot huisvesting, voeding of verpleging van de werklieden bestemde gebouwen en inrichtingen;

  • -

    het aanbrengen van toe- en afvoerwegen van lucht;

  • -

    de oprichting van magazijnen voor springmiddelen en de toegangswegen daarheen en van inrichtingen tot fabricage van cokes en briketten indien die ter plaatste van de kolenontginning worden opgericht;

  • alsmede de aanleg en uitvoering van alle andere voor het bedrijf nodige werken waaromtrent in geval van twijfel door deminister wordt beslist dat zij vallen onder de in artikel 163 genoemde werken.

Artikel 170
  • 1.

    De concessionaris is bevoegd om buiten zijn concessieterrein hulpwerken aan te leggen. Hij is ook bevoegd tot die aanleg binnen het mijnveld van een andere concessionaris, voor zover die hulpwerken waterlozing of luchtverversing dan wel voordeliger uitoefening van zijn eigen mijnbouwbedrijf ten doel hebben en het mijnbouwbedrijf van die andere concessionaris daardoor belemmerd noch met gevaar bedreigd wordt.

  • 2.

    Betwist de concessionaris, binnen wiens mijnveld het hulpwerk van een andere concessionaris zou moeten worden aangelegd, zijn verplichting om die aanleg te gedogen, dan mag daartoe pas worden overgegaan nadat de minister ter zake beslist en verlof tot de aanleg verleend heeft.

  • 3.

    De concessionaris, die enig hulpwerk binnen het mijnveld van een andere concessionaris aanlegt, is verplicht tot volledige vergoeding van alle schade door die aanleg aan dat mijnveld en de daarin voorkomende werken toegebracht.

  • 4.

    De delfstoffen gewonnen bij de aanleg van hulpwerken worden, voor zover de concessionaris, door wie die werken ten behoeve van zijn bedrijf zijn aangelegd, die behoudt, beschouwd als een deel van de opbrengst van de door hem gedreven mijnontginning.

  • 5.

    De delfstoffen, gewonnen bij de aanleg van hulpwerken binnen het mijnveld van een andere concessionaris, moeten aan deze op zijn verlangen kosteloos worden afgegeven voor zover hem concessie is verleend voor de winning van die delfstoffen.

  • 6.

    Het hulpwerk wordt beschouwd als één geheel uit te maken met het mijnveld ten behoeve waarvan het is aangelegd of, indien het ten behoeve van meer dan één mijnveld is aangelegd en de betrokken concessionarissen daaromtrent niet anders zijn overeengekomen, als deel van die verschillende mijnvelden.

Artikel 171
  • 1.

    Over de door de concessionaris bij zijn ontginning gewonnen, niet in artikel 1 van de Mijnwet genoemde delfstoffen, mag door hem zonder enige vergoeding aan de rechthebbende op de grond vrijelijk worden beschikt evenwel uitsluitend ten behoeve van zijn bedrijf. Wint de concessionaris die delfstoffen bij zijn bedrijf en beschikt hij daarover niet uitsluitend ten behoeve van zijn bedrijf, dan moet door hem voor die beschikking aan de rechthebbende op de grond schadevergoeding worden betaald dan wel is de rechthebbende op de grond bevoegd te vorderen, dat aan hem de gewonnen hoeveelheid delfstoffen door de concessionaris tegen vergoeding van de kosten van voortbrenging wordt afgestaan.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid van dit artikel is ook van toepassing op de daar bedoelde delfstoffen, gewonnen bij de aanleg van hulpwerken.

Artikel 172

Onder de kosten van voortbrenging, bedoeld in artikel 171 en in artikel 163, tweede lid, zijn, behalve die van winning, ook de kosten van transport tot de plaats van levering begrepen.

HOOFDSTUK X Over de rechten en verplichtingen van de rechthebbenden op de grond en van derde belanghebbenden, voor het geval ten behoeve van opsporingen of ontginningen over de grond moet worden beschikt en van naburige concessionarissen onderling

EERSTE AFDELING Algemene bepalingen

Artikel 173

De rechthebbenden op de grond en derde belanghebbenden zijn gehouden het doen van opsporingen in de grond te gedogen:

  • a.

    mits zij door de houder van de vergunning vooraf, onder vertoon van de vergunning of een authentiek afschrift daarvan, in kennis gesteld zijn met diens voornemen tot het doen van opsporingen en met de plaats waar die zullen geschieden;

  • b.

    tegen vooraf genoten of vooraf verzekerde schadeloosstelling.

Artikel 174

Opsporingen worden niet toegelaten:

  • a.

    in terreinen of gebieden, gereserveerd hetzij voor opsporing of ontginning van overheidswege, hetzij voor de uitgifte van een concessie na openbare mededinging volgens de artikelen 124 tot en met 133;

  • b.

    in terreinen, binnen welke aan anderen vergunning tot het doen van opsporingen is verleend, zolang zij ingevolge die vergunning een aanspraak op concessie geldend kunnen maken;

  • c.

    in terreinen of gebieden door de minister om redenen van algemeen belang voor opsporingen gesloten.

Artikel 175
  • 1.

    Opsporingen, die zich binnen het onderzoekingsveld uitstrekken tot een mijnveld waarvoor aan een ander concessie is verleend, mogen binnen dat mijnveld slechts worden verricht ten aanzien van delfstoffen voor de winning waarvan nog geen concessie is verleend.

  • 2.

    De concessionaris is verplicht, desgewenst tegen vooraf genoten of vooraf verzekerde schadeloosstelling, het doen van opsporingen in zijn mijnveld door een ander te gedogen, mits de beheerder van de onderneming tweemaal 24 uur voor de aanvang van die opsporingen op de voet van artikel 173, onder a, door de houder van de vergunning met diens voornemen daartoe wordt in kennis gesteld.

  • 3.

    De schadeloosstelling dan wel de te stellen zekerheid worden, wanneer partijen in dat opzicht niet tot overeenstemming kunnen komen, op de vordering van de houder van de vergunning overeenkomstig de artikelen 188 tot en met 209 bepaald door de rechter, bevoegd om kennis te nemen van geschillen van dezelfde aard met betrekking tot de concessie.

  • 4.

    Doen die opsporingswerken gevaar ontstaan voor de stevigheid van de mijnwerken dan wel voor de ongestoorde gang van het bedrijf van de concessionaris, of wel is het te voorzien dat dit het gevolg zal zijn van de aanleg van de opsporingswerken, dan worden die door de minister verboden.

Artikel 176

De beschikking waarbij de minister, wegens een van de redenen genoemd in artikel 174, enig terrein of enig gebied van Sint Maarten voor mijnbouwkundige opsporingen sluit en die waarbij nader geheel of gedeeltelijk op deze beslissing wordt teruggekomen, wordt genomen bij landsbesluit; dit landsbesluit wordt in de Landscourant openbaar gemaakt.

Artikel 177
  • 1.

    Opsporingen strekken zich binnen het terrein van onderzoek niet uit tot gronden:

    • A.

      gelegen binnen een afstand van 25 meter:

      • 1°.

        van kerkhoven of graven;

      • 2°.

        van openbare of gewijde gronden;

      • 3°.

        van publieke wegen;

    • B.

      waarop zich beplantingen bevinden die, naar het oordeel van de minister, in strijd met het algemeen belang geheel of gedeeltelijk door de opsporingen zouden kunnen worden verstoord of vernield.

  • 2.

    Opsporingen strekken zich, zonder de vooraf verkregen toestemming van de minister, binnen het terrein van onderzoek niet uit tot gronden gelegen binnen een afstand van 50 meter van overheidsgebouwen, noch tot die gelegen binnen de verboden kring van versterkingen.

  • 3.

    Opsporingen strekken zich binnen het terrein van onderzoek niet uit tot gronden, waarop die door de minister, om redenen van algemeen belang, zijn verboden. Het bepaalde in artikel 176 is hierop van toepassing.

  • 4.

    Opsporingen strekken zich, zonder de vooraf verkregen toestemming van de rechthebbenden op de grond en van derde belanghebbenden, elk voor zover hem aangaat, niet uit tot gronden, gelegen binnen een afstand van 50 meter van woonhuizen, fabrieken en andere gebouwen.

Artikel 178

Hetgeen in artikel 177 omtrent opsporingen is bepaald, is ook van toepassing op de beschikking over de bovengrond ten behoeve van ontginningen.

Artikel 179

De rechthebbenden op de grond en derde belanghebbenden zijn verplicht de voor de in artikelen 169 en 170 genoemde werken benodigde grond overeenkomstig de voorschriften van deze verordening aan de concessionaris voor zijn ontginning af te staan.

Artikel 180
  • 1.

    Indien voor een ontginning de beschikking over de bovengrond nodig is voor geen langer tijdvak dan drie jaar, is daarop van toepassing hetgeen in artikel 173 omtrent opsporingen is bepaald, met dien verstande, dat wat daar ten aanzien van de houder van de vergunning is voorgeschreven, hier op de concessionaris toepasselijk is en dat in dit geval zal moeten worden getoond een authentiek afschrift van de akte waarbij de concessiebeschikking is openbaar gemaakt.

  • 2.

    Indien de beschikking over de grond voor een langer tijdperk nodig is, of indien na verloop van de aanvankelijk voldoende geachte termijn van drie jaar nog verdere beschikking nodig blijkt en partijen over de afstand van de grond niet tot overeenstemming kunnen komen, wordt op verzoek van de meest gerede partij overgegaan tot toepassing van deOnteigeningsverordening. De onteigening van alle voor een ontginning nodige eigendommen behoeft niet tegelijkertijd te worden gevraagd.

Artikel 181
  • 1.

    Op gronden behorende tot het Land verleent de minister, onder de door hem nodig geoordeelde voorwaarden en behoudens de rechten van derden, verlof tot het maken van wegen ten behoeve van de ontginning en recht van opstal tot plaatsing van de nodige gebouwen, inrichtingen en werkplaatsen.

  • 2.

    Is voor de aanleg van wegen of van hulpwerken, overeenkomstig artikel 170, eerste lid, ten behoeve van de ontginning de beschikking over niet tot het Land behorende grond buiten het concessieterrein nodig en blijkt het dat partijen over de afstand van die grond niet tot overeenstemming kunnen komen, dan geldt te dien aanzien het tweede lid van het voorgaande artikel.

Artikel 182

De verklaring, dat ten behoeve van een ontginning gronden als bedoeld in artikel 180 en in artikel 181, tweede lid, nodig zijn, wordt gegeven door de minister.

Artikel 183
  • 1.

    De krachtens de Mijnwet en deze landsverordening aan opspoorders en concessionarissen toegekende rechten en opgelegde verplichtingen voor zover betreft de tijdelijke beschikking over de afstand in eigendom van vreemde grond tegen behoorlijke schadeloosstelling, alsmede de vergoeding van veroorzaakte schade, zijn in geval van door de overheid ondernomen opsporingen en ontginningen van toepassing op de overheid, voor zover van dit voorschrift in deze landsverordening niet uitdrukkelijk wordt afgeweken.

  • 2.

    Wanneer opsporingen of ontginningen door de overheid worden bewerkstelligd, worden in de desbetreffende artikelen van deze landsverordening met onderzoekings-en concessieterreinen gelijkgesteld de door Sint Maarten respectievelijk voor zijn opsporingen of ontginningen gereserveerde terreinen.

Artikel 184
  • 1.

    De schulden, voortkomend uit de verplichting tot schadevergoeding en uit het in gebruik nemen van gronden, volgens artikel 179 en artikel 181, tweede lid, zijn bevoorrecht op de concessie, op het product van de ontginning en op de inventaris.

  • 2.

    Het hierbedoelde voorrecht gaat boven pand en hypotheek.

Artikel 185

Hetgeen in artikel 177 omtrent opsporingen is bepaald, is ook van toepassing op de beschikking over de bovengrond ten behoeve van ontginningen, zodat daar, waar volgens dat artikel geen opsporingen mogen worden verricht, ook geen ontginningen worden toegestaan.

TWEEDE AFDELING Beschikking over de grond ten behoeve van mijnbouwkundige opsporingen

Artikel 186

De in artikel 173 aan de rechthebbenden op de grond en derde belanghebbenden opgelegde verplichting om ten aanzien van de grond waarop zij rechten uitoefenen het doen van mijnbouwkundige opsporingen te gedogen, strekt zich uit tot de oprichting en de bewerkstelliging door de opspoorder, op die gronden, van alle werken en werkzaamheden nodig voor het doen van de door hem in te stellen mijnbouwkundige opsporingen.

Artikel 187
  • 1.

    Het in artikel 173, onder a, bedoelde tonen van de vergunningsbeschikking of een authentiek afschrift daarvan aan de rechthebbenden op de grond en derde belanghebbenden door de houder van de vergunning, onder mededeling tevens van de plaats of plaatsen waar hij zijn opsporingen wenst in te stellen, zal telkens moeten geschieden ten minste tweemaal 24 uur voordat met die opsporingen een aanvang wordt gemaakt. Indien de opsporingen moeten worden verricht in grond behorende tot het Land, behoren het tonen van de vergunningsbeschikking of van een authentiek afschrift daarvan en de mededeling van de plaats of plaatsen, waar de houder van de vergunning de opsporingen wenst in te stellen, ook te geschieden aan de minister.

  • 2.

    Indien opsporingen van overheidswege worden ondernomen, treedt in de plaats van het in het eerste lid van dit artikel genoemde stuk, een afschrift van de beschikking:

    • a.

      waaruit blijkt dat de overheid zelf mijnbouwkundige opsporingen binnen een een bepaald gebied wenst te doen instellen;

    • b.

      houdende aanwijzing van de persoon of de autoriteit die door de minister is gemachtigd om in zijn naam ter zake van de onder a bedoelde opsporingen het nodige, ook in rechten, te verrichten.

  • 3.

    Wordt beschikking over de bovengrond verlangd door personen die krachtens artikel 88 hun werkzaamheden voortzetten op de voet van opsporingswerken nadat de tijd, waarvoor hun vergunning tot het doen van mijnbouwkundige opsporingen was verleend of verlengd reeds is verstreken, dan zijn zij niettemin verplicht tot het tonen, overeenkomstig het eerste lid van dit artikel, van de hun uitgereikte vergunningsbeschikking of een authentiek afschrift daarvan en wordt daaraan, ook in rechten, gelijke kracht toegekend als vóór het verstrijken van de vergunningstermijn.

Artikel 188

In het geval bedoeld in artikel 173, dat de houder van een vergunning ten behoeve van zijn opsporingen, de beschikking nodig heeft over grond, zal hij daartoe eerst bij minnelijke overeenkomst de tijdelijke beschikking over die grond tegen vooraf betaalde of vooraf verzekerde schadeloosstelling trachten te verkrijgen, na de onder a van dat artikel bedoelde vertoning en kennisgeving te hebben gedaan.

Artikel 189

Wanneer ten behoeve van de opsporingen tijdelijke beschikking nodig is over grond behorende tot het Land, waarop derden geen recht uitoefenen, wordt voor die tijdelijke beschikking geen vergoeding aan de overheid gevorderd tenzij de grond door het in gebruik nemen naar het oordeel van de minister grotendeels of geheel waardeloos zal worden, in welk geval een door de minister vast te stellen schadeloosstelling zal moeten worden betaald of vooraf verzekerd.

Artikel 190
  • 1.

    Kunnen de houder van de vergunning tot opsporing enerzijds, en de rechthebbenden op de grond of derde belanghebbende anderzijds, geen overeenstemming over de tijdelijke beschikking over de grond en de daarvoor te geven schadeloosstelling bereiken, dan kan de eerstgenoemde tegen de laatstgenoemden een rechtsvordering instellen voor het Hof van Justitie, teneinde door deze bij wege van voorlopige voorziening te worden gemachtigd om voor een bepaalde tijd over de nodige grond tot het doen van mijnbouwkundige opsporingen te beschikken en dat wel terstond nadat door de eiser een door de rechter te bepalen bedrag als zekerheid zal zijn gesteld, opdat daaruit later de als schadeloosstelling te betalen som kan worden voldaan, alsmede ten einde door de rechter nader bij eindvonnis het bedrag te horen vaststellen dat ter zake als schadeloosstelling aan de rechthebbenden op de grond of derde belanghebbenden zal moeten worden uitgekeerd.

  • 2.

    Omtrent de vordering tot machtiging om over de nodige grond te mogen beschikken, alsook tot bepaling van het bedrag van de zekerheidstelling wordt door de rechter eerst en vooraf bij afzonderlijk vonnis uitspraak gedaan. Wordt de machtiging verleend met bepaling van het bedrag van de zekerheidstelling, dan is tegen dit incidenteel vonnis geen hoger beroep toegelaten.

  • 3.

    Van de verleende machtiging om over de grond te beschikken kan onmiddellijk worden gebruik gemaakt nadat het door de rechter bepaalde bedrag van de zekerheidstelling ter griffie van het Hof van Justitie zal zijn gedeponeerd. Door de griffier wordt daarvan een akte opgemaakt, die hij, die de rechtsvordering heeft ingesteld, aan de rechthebbende op de grond of derde belanghebbenden doet betekenen.

Artikel 191

Wanneer de rechthebbende op de grond of derde belanghebbende buiten het ressort van het Gerecht woont of zijn woonplaats onbekend is, wordt het geding tegen de gevolmachtigde of bewindvoerder, indien deze binnen Sint Maarten bekend is en indien ook deze onbekend is tegen een derde binnen Sint Maarten wonende, nadat aan deze door de bevoegde rechter zal zijn opgedragen de goederen en belangen van de rechthebbende op de grond of derde belanghebbende geheel of gedeeltelijk te beheren en waar te nemen, voor zijn rechten op te komen en hem daarbij te vertegenwoordigen. De aldus benoemde kan, bij het ophouden van zijn betrekking, het loon van de bewindvoerder van een afwezige en daarenboven de gemaakte onkosten in rekening brengen. Desniettemin is de rechthebbende op de grond of derde belanghebbende gerechtigd in het geding, tegen de gevolmachtigde, de bewindvoerder dan wel de door de rechter benoemde ingesteld, zelf op te treden, in welk geval de dagvaarding als aan hem geschied of het verzoekschrift als hem rechtstreeks betreffende wordt beschouwd en het geding tegen hem wordt gevoerd.

Artikel 192
  • 1.

    Het geding wordt aanhangig gemaakt bij dagvaarding. Deze dagvaarding moet, op straffe van nietigheid, vermelden:

    • a.

      de naam en de woonplaats van de rechthebbende op de grond of derde belanghebbende, tegen wie de eis betreffende tijdelijke beschikking over de grond wordt ingesteld;

    • b.

      een opgave van de grondstukken waarover de houder van de vergunning tijdelijk voor het doen van opsporingen wenst te beschikken, en dit wat betreft hun ligging, grootte en grenzen;

    • c.

      beschrijving van het werk waarvoor over de verlangde grondstukken beschikt zal worden;

    • d.

      de tijd gedurende welke vermoedelijk over de grond zal worden beschikt;

    • e.

      de som die als schadeloosstelling aangeboden wordt, hetzij die schadeloosstelling in jaarlijkse gedeelten dan wel in eens in haar geheel voldaan zal worden.

  • 2.

    Bij de dagvaarding moeten worden overgelegd:

    • a.

      het bewijs dat de eiser vergunning heeft gekregen tot het doen van mijnbouwkundige opsporingen voor een terrein waarbinnen de in de dagvaarding genoemde grondstukken gelegen zijn, dan wel de in het tweede en derde lid van artikel 187 genoemde bescheiden;

    • b.

      een situatietekening van de grondstukken, waarover de eiser tijdelijk wenst te beschikken, opgemaakt door de Stichting Kadaster en Hypotheekwezen Sint Maarten, tenzij ten genoegen van de rechter wordt aangetoond dat eerstgenoemde in de onmogelijkheid heeft verkeerd de Stichting met deze arbeid te belasten;

    • c.

      een beschrijving van het werk waarvoor over de verlangde grondstukken beschikt zal worden;

    • d.

      een verklaring van de bewaarder van de hypotheken, behelzende een opgave wie blijkens de door die bewaarder aangehouden registers als rechthebbenden op de gronden, waarover de eiser tijdelijk wenst te beschikken, behoren te worden aangemerkt en wie daarop andere zakelijke rechten dan dat van eigendom uitoefenen.

Artikel 193
  • 1.

    De rechter behandelt zaken aangaande tijdelijke beschikking over gronden voor elke andere.

  • 2.

    Behoudens de gevallen waarin de rechter zich onbevoegd moet verklaren, de vordering om enige andere reden behoort te worden ontzegd, de eiser met zijn vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard dan wel de nietigverklaring van de dagvaarding behoort te worden uitgesproken, mag de gevraagde machtiging om over de in de dagvaarding genoemde gronden te mogen beschikken, door de rechter slechts geheel of gedeeltelijk worden geweigerd in de gevallen voorzien in de artikelen 174 en 177, dan wel wanneer het recht om opsporingswerken te verrichten is vervallen.

  • 3.

    Alle gronden van verdediging, zowel exceptieve als die welke de hoofdzaak betreffen, moeten op verbeurte van het recht om de overige in te brengen, tegelijkertijd worden voorgesteld.

DERDE AFDELING Van het geding

Artikel 194
  • 1.

    Ten dage dienende concludeert de eiser tevens tot benoeming van één of meer deskundigen ter opneming van de schade door de tijdelijke beschikking over de grond aan de rechthebbenden op die grond en derde belanghebbenden te veroorzaken.

  • 2.

    Op dezelfde dag of uiterlijk acht dagen daarna, geven de verweerders de gronden van hun tegenspraak bij conclusie op.

  • 3.

    Partijen kunnen in dezelfde terechtzitting hun conclusies bij pleidooien nader uiteenzetten.

  • 4.

    Oproeping tot vrijwaring wordt niet toegelaten.

  • 5.

    Indien van twee of meer gedaagden de een verschijnt, en de andere niet, wordt met de verschijnende onmiddellijk voortgeprocedeerd en de uitspraak geschiedt tussen alle partijen bij een en hetzelfde vonnis, dat als een vonnis op tegenspraak gewezen wordt beschouwd en waartegen geen verzet wordt toegelaten.

  • 6.

    Uiterlijk acht dagen na de terechtzitting doet de rechter uitspraak omtrent het krachtens het eerste lid van dit artikel gedane verzoek en omtrent de in artikel 190 bedoelde machtiging om over de grond te mogen beschikken, alsmede omtrent het bedrag waarvoor zekerheid moet worden gesteld alvorens tot beschikking over de grond mag worden overgegaan.

  • 7.

    Na de bij incidenteel vonnis bepaalde zekerheid te hebben gesteld, kan de eiser onmiddellijk tot het doen van opsporingen op de in het vonnis omschreven grond overgaan in afwachting van de nader door de rechter bij eindvonnis te bepalen schadeloosstelling.

Artikel 195

Tegen de uitspraak van de rechter, waarbij hij zich onbevoegd verklaart dan wel houdende nietig-verklaring van de dagvaarding, niet-ontvankelijk verklaring van de eiser of ontzegging van de eis om enige andere reden, is hoger beroep toegelaten.

Artikel 196
  • 1.

    Buiten de gevallen in artikel 195 genoemd, benoemt het Hof van Justitie een of meer deskundigen in oneven aantal ten einde het Hof van Justitie aangaande de te betalen schadeloosstelling van voorlichting te dienen.

  • 2.

    Het Hof benoemt voorts een van zijn leden om, vergezeld van de griffier, als commissaris bij het onderzoek door de deskundige of de deskundigen tegenwoordig te zijn.

Artikel 197
  • 1.

    Het in artikel 194, zesde lid, bedoelde vonnis wordt door de eiser aan de gedaagden betekend, ten minste acht dagen voor die, waarop bij het vonnis het onderzoek door de deskundige of de deskundigen is bepaald, met oproeping om daarbij tegenwoordig te zijn.

  • 2.

    Bij afwezigheid van de gedaagden gaat het in het voorgaande lid bedoelde onderzoek toch door.

  • 3.

    Het vonnis wordt, zo spoedig mogelijk, door de meest gerede partij aan de deskundigen betekend.

  • 4.

    De rechter-commissaris bepaalt, met inachtneming van de meest mogelijke spoed, tijd en plaats van het onderzoek door de deskundigen. De griffier roept de deskundigen op.

Artikel 198
  • 1.

    De deskundigen leggen op de plaats van het onderzoek in handen van de rechter-commissaris de eed af.

  • 2.

    Zij kunnen op de gronden in artikel 1932 van het Burgerlijk Wetboek vermeld, door partijen gewraakt worden.

  • 3.

    De rechter-commissaris beslist over de redenen van wraking, die niet dan vóór de eedsaflegging mogen worden voorgesteld; van zijn beslissing valt geen hoger beroep.

  • 4.

    In de plaats van de deskundigen die niet opgekomen zijn of weigeren aan hun verplichtingen te voldoen, benoemt hij anderen.

  • 5.

    Indien tengevolge hiervan het onderzoek moet worden uitgesteld, bepaalt de rechter-commissaris daarvoor een andere tijd, waarvan geen betekening door partijen, doch alleen mededeling door de griffier geschiedt aan de nieuw benoemde en nog niet verschenen deskundigen.

  • 6.

     De rechter-commissaris brengt de bepalingen van de Onteigeningsverordening, omtrent de begroting van de schadeloosstelling voor te onteigenen eigendommen, voor zover nodig of wenselijk onder de aandacht van de in dit artikel bedoelde deskundigen, voor wie deze bepalingen evenwel slechts als richtsnoer zullen dienen.

Artikel 199

Partijen kunnen aan de rechter-commissaris en de deskundigen al die stukken mededelen en al de gronden opgeven, die volgens hun oordeel tot een juiste bepaling van de schade kunnen leiden.

Artikel 200
  • 1.

    Ook ambtshalve kan de rechter-commissaris te allen tijde die personen voor zich en voor de deskundigen doen verschijnen, van wie hij de inlichtingen tot betere beoordeling van de zaak nuttig mocht achten.

  • 2.

    Indien deze personen schadeloosstelling vorderen, wordt die door de rechter-commissaris begroot en daarvan melding gemaakt in het proces-verbaal.

Artikel 201

De formaliteiten, in de wettelijke bepalingen op de burgerlijke rechtsvordering voorgeschreven omtrent het getuigenverhoor en het bericht van deskundigen zijn niet toepasselijk.

Artikel 202
  • 1.

    Wanneer de deskundigen of de personen, van wie de verschijning de rechter-commissaris gelast heeft, op de bepaalde tijd, ofschoon behoorlijk opgeroepen, niet opkomen of zonder wettige redenen weigeren de van hen gevraagde inlichtingen te geven, of wel de eersten de bij artikel 198 gevorderde eed niet willen afleggen, worden zij door de rechter-commissaris veroordeeld tot vergoeding van de tevergeefs gedane onkosten en tot een boete van de eerste categorie, alles onverminderd hun gehoudenheid jegens de partijen tot vergoeding van kosten, schaden en interesten.

  • 2.

    Hij kan hen echter op hun verzet bij ongezegeld verzoekschrift om billijke redenen van de tegen hen uitgesproken veroordeling vrijspreken.

Artikel 203
  • 1.

    De griffier maakt van het bij het onderzoek voorgevallene een proces-verbaal op, door de rechter-commissaris en hem te ondertekenen.

  • 2.

    Hij neemt daarin de verklaringen op van de personen bij het onderzoek gehoord, welke verklaringen hun worden voorgelezen en door hen worden ondertekend.

  • 3.

    De deskundigen doen hun advies in het proces-verbaal opnemen of voegen het er ondertekend bij. In het eerste geval tekenen zij mede het proces-verbaal.

  • 4.

    Ingeval een deskundige of ander gehoord persoon niet kan tekenen of weigert dit te doen, wordt daarvan melding gemaakt in het proces-verbaal.

  • 5.

    De deskundigen verklaren de gronden, waarop hun bepaling van de schadeloosstelling berust.

  • 6.

    In het proces-verbaal wordt de dag vermeld, waarop de terinzagelegging ter griffie, in artikel 204 voorgeschreven, zal plaatsvinden.

Artikel 204

De in artikel 203 genoemde stukken worden gedurende 14 dagen op de griffie ter inzage gelegd voor de partijen, gedurende welke tijd partijen hun bezwaren, na die aan de wederpartij te hebben meegedeeld, schriftelijk bij de rechter-commissaris kunnen indienen.

Artikel 205
  • 1.

    Na afloop van die 14 dagen brengt de rechter-commissaris in de eerstvolgende voor de behandeling van burgerlijke zaken bestemde terechtzitting zijn rapport uit, zonder dat er enige verdere oproeping van partijen vereist wordt.

  • 2.

    Op dezelfde terechtzitting kunnen partijen hun conclusies nader bij pleidooi uiteenzetten.

  • 3.

    Indien de rechter in het bericht van de deskundigen de vereiste inlichting niet vindt, kan hij ambtshalve andere deskundigen benoemen die aan de vroegere deskundigen zodanige ophelderingen mogen vragen als zij dienstig achten.

  • 4.

    Wanneer de rechter geen gebruik maakt van deze bevoegdheid, doet hij uiterlijk acht dagen na de terechtzitting bedoeld in het tweede lid van dit artikel, uitspraak over de schadeloosstelling aan rechthebbenden op de grond of derde belanghebbenden uit te keren.

Artikel 206
  • 1.

    Alleen de werkelijke waarde van de gronden, niet de denkbeeldige die zij uitsluitend voor de persoon van de rechthebbende op de grond dan wel voor de betrokken derde belanghebbende hebben, komt in aanmerking.

  • 2.

    Daarbij wordt gelet op de vermindering van waarde die de grond geacht wordt te zullen hebben ondergaan op het ogenblik, dat de rechthebende of derde belanghebbende die terugontvangt, met het oog op het gebruik dat van de grond door de rechthebbende wordt gemaakt.

  • 3.

    De meerdere waarde die de grond, waarover wordt beschikt, in verband met de voor het verrichten van de opsporingen op te richten werken geacht wordt te zullen verkrijgen, komt bij de bepaling van de schadeloosstelling niet in aanmerking.

Artikel 207

Bij de berekening van de schadeloosstelling voor de beschikking over grond ten behoeve van mijnbouwkundige opsporingen wordt acht geslagen op de mindere waarde die voor de niet door de opspoorder in gebruik genomen gronden het noodzakelijk gevolg is van die beschikking.

Artikel 208

Wanneer de bij het vonnis bepaalde schadeloosstelling meer bedraagt dan het gedane aanbod, wordt de houder van de vergunning in de kosten van het rechtsgeding veroordeeld. In de overige gevallen kunnen de kosten, naar gelang de rechter daartoe termen vindt, worden gebracht hetzij ten laste van de rechthebbende op de grond of derde belanghebbende, die met de aangeboden schadeloosstelling geen genoegen heeft genomen, hetzij voor een gedeelte ten laste van hun en voor het overige gedeelte ten laste van de houder van de vergunning, hetzij geheel ten laste van laatstgenoemde.

Artikel 209

Tegen in artikel 205, vierde lid, bedoeld vonnis, waarbij de te betalen schadeloosstelling is bepaald, is met inachtneming van de ter zake bestaande bepalingen hoger beroep toegelaten.

VIERDE AFDELING Van de gevolgen van het stellen van zekerheid en de tijdelijke beschikking over de grond ten behoeve van mijnbouwkundige opsporingen

Artikel 210

Wanneer de rechthebbenden op de grond of derde belanghebbende weigeren de grond in gebruik te geven, nadat de partij, aan wie door de rechter machtiging tot tijdelijke beschikking over de grond is verleend, de door de rechter bepaalde som als zekerheid ter griffie heeft gestort en de daarvan ingevolge het derde lid van artikel 190 opgemaakte akte aan eerstgenoemden heeft doen betekenen, kunnen zij met inachtneming van het bepaalde in artikel 211 tot ontruiming van de grond gedwongen worden.

Artikel 211
  • 1.

    In het geval van artikel 210 wordt de partij die van de rechter machtiging heeft verkregen om tijdelijk over de grond te beschikken, op door haar daartoe aan de president van het Hof van Justitie gedaan verzoek krachtens bevelschrift van deze, desnoods door middel van de sterke arm, in het tijdelijk bezit van de in het vonnis omschreven gronden gesteld.

  • 2.

    Bij het verzoekschrift aan de president moeten worden overgelegd afschriften van het vonnis waarbij de machtiging om tijdelijk over de grond te beschikken is verleend, en van de akte waaruit van de deponering van de als zekerheid bepaalde som blijkt, alsmede het exploot van betekening van die akte.

Artikel 212
  • 1.

    De opspoorder of de ontdekker die zijn werkzaamheden op de voet van opsporingswerken voortzet of de overheid die tot het doen van opsporingen tijdelijk heeft beschikt over gronden, waarop anderen rechten uitoefenen, dan wel waarbij anderen belang hebben, is gehouden die gronden na gemaakt gebruik weer ter beschikking te stellen van de daarop rechthebbenden of derde belanghebbenden. Daaraan veroorzaakte schade, dan wel de mindere waarde die de grondstukken bij de teruggave mochten hebben, behoort door hem, die over de grond heeft beschikt, te worden vergoed; daarop door hem opgerichte gebouwen of getimmerten moeten door hem worden verwijderd; door hem gelegde buisleidingen moeten door hem worden weggehaald; door hem geboorde gaten of gegraven waterleidingen moeten door hem worden gestopt en dichtgemaakt, een en ander onverminderd het bepaalde in artikel 189.

  • 2.

    De door de opspoorder op gronden behorende tot het Land aangelegde wegen vervallen, nadat over die gronden ten behoeve van de opsporingen is beschikt, tenzij die wegen daarna moeten dienen voor een op de opsporing gevolgde ontginning en behoudens de rechten van derden, aan de overheid, zonder dat enige vergoeding verschuldigd is aan hem die over de gronden heeft beschikt. Hetzelfde geldt voor de op die gronden opgerichte gebouwen en getimmerten van de opspoorder, die niet binnen een door de minister bepaalde termijn zijn verwijderd of waarover binnen die termijn niet op een andere door deze goedgekeurde wijze is beschikt.

  • 3.

    Bij nalatigheid om aan de in het eerste lid van dit artikel omschreven verplichtingen te voldoen, zijn de rechthebbenden op de grond of derde belanghebbenden elk voor zover zij daarbij belang hebben, bevoegd om zelf de in dit verband nodige maatregelen te treffen op kosten van hen die over de gronden ten behoeve van opsporingen hebben beschikt.

VIJFDE AFDELING Beschikking over de gronden ten behoeve van ontginningen

Artikel 213
  • 1.

    Indien voor een ontginning de beschikking over de bovengrond nodig is voor geen langer tijdperk, dan drie jaren, is daarop van toepassing hetgeen in de artikelen 187 tot en met 212 omtrent de beschikking over grond ten behoeve van opsporingen is bepaald, met dien verstande:

    • a.

      dat wat daar ten aanzien van de houder van de vergunning (opspoorder) en de opsporingen is voorgeschreven, hier op de concessionaris en ontginning toepasselijk is;

    • b.

      dat wat daar bepaald is omtrent ontdekkers die hun werkzaamheden voortzetten op de voet van opsporingswerken, hier komt te vervallen;

    • c.

      dat in dit geval in de plaats van het in het eerste lid van artikel 187 genoemd stuk (vergunningsbeschikking of authentiek afschrift daarvan) treedt een authentiek afschrift van de in artikel 237 genoemde gerechtelijk akte van concessie of in voorkomend geval van de gerechtelijke akte waaruit blijkt dat de concessie ten name van de concessionaris is overgeschreven;

    • d.

      dat wat daar is voorgeschreven met betrekking tot van overheidswege ondernomen opsporingen hier geldt voor ontginning van overheidswege;

    • e.

      dat het tweede lid, onder a, van artikel 192 wordt gelezen:

      • 1°.

        een authentiek afschrift van de gerechtelijke akte van concessie of een authentiek afschrift van de gerechtelijke akte waaruit blijkt dat de concessie ten name van de eiser is overgeschreven;

      • 2°.

        in geval van ontginning van overheidswege een afschrift van de beschikking genoemd in het tweede lid van dit artikel.

  • 2.

    Indien een ontginning van overheidswege wordt ondernomen, treedt in de plaats van het in het eerste lid van artikel 187 genoemde stuk, een afschrift van de in artikel 236 bedoelde beschikking:

    • a.

      waaruit blijkt dat de overheid binnen een zeker gebied, waarin de benodigde gronden zijn gelegen, zelf ontginning wenst te ondernemen;

    • b.

      houdende aanwijzing van de persoon of de autoriteit, die door de minister is gemachtigd om namens hem ter zake van de onder a bedoelde ontginning het nodige, ook in rechte, te verrichten.

Artikel 214
  • 1.

    Indien de beschikking over niet tot het Land behorende, binnen het concessieterrein gelegen gronden voor een langer tijdperk dan drie jaar nodig is of indien na verloop van de aanvankelijk voldoende geachte termijn van drie jaar alsnog verdere beschikking nodig blijkt en de concessionaris niet met de rechthebbende op de grond of derde belanghebbende over de afstand van de grond tot overeenstemming kan komen, wendt de concessionaris zich tot de minister bij een met redenen omkleed verzoekschrift, waarin:

    • a.

      door hem wordt meegedeeld dat hij overeenkomstig het bepaalde in het tweede lid van artikel 180 toepassing wenst van de Onteigeningsverordening ten opzichte van de in het rekwest nauwkeurig aangeduide grond;

    • b.

      door hem wordt verzocht dat de minister de in artikel 182 genoemde verklaring zal geven, dat de in het rekwest aangeduide grond nodig is ten behoeve van de ontginning door de verzoeker.

  • 2.

    Het in het eerste lid van dit artikel genoemde verzoekschrift moet vergezeld gaan van een authentiek afschrift van de gerechtelijke akte van concessie of van een authentiek afschrift van de gerechtelijke akte waaruit blijkt dat de concessie ten name van de verzoeker is overgeschreven, en voorts van een uitgewerkt plan met uitvoerige kaarten en grondtekeningen van het aan te leggen werk, houdende tevens een duidelijke aanwijzing van de percelen grond, die de concessionaris wenst te zien afgestaan met toepassing van de Onteigeningsverordening en van de namen van de rechthebbenden op ieder perceel.

  • 3.

    Wanneer tot het maken van het in het tweede lid van dit artikel bedoelde plan, gravingen, opmetingen of het stellen van tekens op of in iemands grond nodig zijn, moeten de rechthebbenden op de grond en derde belanghebbenden dit toelaten, mits hun dit tweemaal 24 uur te voren door de minister schriftelijk is aangezegd.

  • 4.

    De schade, door de in het derde lid van dit artikel bedoelde verrichtingen veroorzaakt, wordt behoudens het recht van de belanghebbende om zich tot de bevoegde rechter te wenden, voorlopig begroot en door de concessionaris vergoed.

Artikel 215
  • 1.

    Het in het eerste lid van artikel 214 bedoelde verzoekschrift wordt bekendgemaakt overeenkomstig het bepaalde in artikel 34, behoudens dat in dit geval de bekendmakingen geschieden op kosten van de concessionaris.

  • 2.

    Het uitgewerkte plan en de daarbij behorende kaarten en grondtekeningen worden ter inzage van belangstellenden gelegd, op een plaats door de minister te bepalen en bij bekendmaking in de Landscourant.

Artikel 216
  • 1.

    De rechthebbenden op de grond en derde belanghebbenden kunnen binnen de tijd van drie maanden nadat het in het eerste lid van artikel 214 bedoelde verzoekschrift op de in artikel 34 aangeduide wijze is bekendgemaakt en binnen de tijd van twee maanden gerekend van de dag waarop de bekendmaking in de Landscourant is opgenomen, voor hun belangen opkomen op de voet van het eerste en tweede lid van artikel 164.

  • 2.

    De bezwaarschriften worden ingediend bij de minister.

Artikel 217
  • 1.

    De in artikel 182 bedoelde verklaring dat ten behoeve van een ontginning uitdrukkelijk aangewezen, niet tot het Land behorende gronden voor een langer tijdperk dan drie jaar nodig zijn, wordt door de minister gegeven bij een met redenen omklede beschikking.

  • 2.

    In de beschikking wordt de ten behoeve van de ontginning nodige grond nauwkeurig aangewezen met aanduiding van de percelen waaruit de grond bestaat en de namen van de rechthebbenden op ieder perceel.

  • 3.

    De beschikking wordt, op kosten van de concessionaris, in de Landscourant openbaar gemaakt.

  • 4.

    De minister geeft, met verwijzing naar datum en nummer van de Landscourant, waarin de beschikking is openbaar gemaakt, aan de beschikking verdere bekendheid door schriftelijke kennisgeving aan de rechthebbenden op de grond en derde belanghebbenden.

Artikel 218

De concessionaris handelt vervolgens, onder overlegging van de in de artikelen 182 en 217 genoemde verklaring, overeenkomstig de bepalingen van de Onteigeningsverordening en verzoekt toepassing van die bepalingen ten einde de voor zijn ontginning nodige grond in eigendom te verkrijgen.

Artikel 219

Op het door de concessionaris ingevolge het bepaalde in artikel 218 te voeren proces en de gevolgen daarvan is, behoudens de artikelen 1 en 2 van de Algemene bepalingen, de beide eerste Hoofdstukken van Titel I en de arikelen 67 tot en met 70, van de Onteigeningsverordening van toepassing, met dien verstande, dat met betrekking tot het door de concessionaris te voeren proces, van genoemde Onteigeningsverordening:

I. de aanhef van artikel 18 wordt gelezen:

Zodra de in artikel 182 van de Mijnverordening bedoelde verklaring door de minister is gegeven, moet de onteigenende concessionaris,

II. de artikelen 18, 20 en 21 vervallen;

III. artikel 23 wordt gelezen:

  • De dagvaarding moet op straffe van nietigheid vermelden:

    • 1°.

      de naam en de woonplaats van de eigenaar van de grond tegen wie de eis tot onteigening van de grond wordt ingesteld;

    • 2°.

      een nauwkeurige opgave van de grondstukken waarvan de afstand in eigendom gevraagd wordt, wat betreft hun ligging, grootte en grenzen, van de percelen waaruit die grond bestaat;

    • 3°.

      een beschrijving van het werk waarvoor de verlangde grond gebezigd zal worden;

    • 4°.

      de vermoedelijke duur van het gebruik van de grond;

    • 5°.

      de som die als schadeloosstelling door de concessionaris aangeboden wordt.

      Behalve de in artikel 182 van de Mijnverordening bedoelde verklaring, moeten bij de dagvaarding worden overgelegd:

    • a.

      een situatietekening van de grondstukken waarvan de afstand in eigendom door de concessionaris wordt gevraagd, opgemaakt door de Stichting Kadaster en Hypotheekwezen Sint Maarten, tenzij ten genoegen van de rechter wordt aangetoond dat de concessionaris in de onmogelijkheid heeft verkeerd de Stichting met deze arbeid te belasten;

    • b.

      een uitgewerkt plan met uitvoerige kaarten en grondtekeningen van het aan te leggen of reeds aangelegde werk, houdende tevens een duidelijke aanwijzing van de percelen grond die de concessionaris wenst te zien afgestaan, en van de namen van de rechthebbenden op ieder perceel;

    • c.

      een verklaring van de betrokken bewaarder van de hypotheken behelzende opgave wie blijkens de door die bewaarder aangehouden registers als eigenaar van de grondstukken, waarvan afstand in eigendom wordt gevraagd, behoort te worden aangemerkt en wie daarop andere zakelijke rechten dan dat van eigendom uitoefenen;

    • d.

      een authentiek afschrift van de gerechtelijke akte van concessie of in voorkomend geval een authentiek afschrift van de gerechtelijke akte, waaruit blijkt, dat de concessie ten name van de eiser is overgeschreven.

IV. artikel 25 wordt gelezen:

De rechter kan aan de onteigenende concessionaris zijn eis niet toewijzen, wanneer de in artikel 182 van de Mijnverordening bedoelde verklaring ontbreekt of een van de stukken, genoemd in het tweede lid van artikel 23 niet bij de dagvaarding is overgelegd.

V. het eerste en tweede lid van artikel 36 worden gelezen:

Erven waarvan een gedeelte onteigend wordt, moeten, wanneer zij door de onteigening tot een vierde van hun omvang verminderen of kleiner dan tien are worden, op de vordering van de eigenaar bij zijn in arikel 24 bedoelde verweer, door de onteigenende concessionaris geheel worden overgenomen.

VI. artikel 37 wordt gelezen:

Bij de berekening van de schadeloosstelling wordt niet gelet op nieuwe, andere dan noodzakelijke getimmerten of veranderingen, gemaakt na de datum van de in artikel 182 van de Mijnverordening bedoelde verklaring.

VII. de aanhef van artikel 68 wordt gelezen:

Indien tengevolge van oorzaken welke de onteigenende concessionaris in staat was uit de weg te ruimen, met de nodige werken op de daarvoor onteigende grond niet binnen twee jaar nadat het eindvonnis van onteigening in kracht van gewijsde is gegaan, een aanvang is gemaakt, of indien uit andere omstandigheden is aan te toonen, dat over de grond blijkbaar niet voor het doel, waarvoor de onteigening plaatsvond, zal worden beschikt, kan de onteigende bij de rechter de afgestane grond terug vorderen.

Artikel 220

Indien een ontginning van overheidswege wordt ondernomen, gelden in verband met artikel 183 de bepalingen van de artikelen 215 tot en met 219 ook voor de overheid, met dien verstande dat voor de overheid handelt en optreedt de in de beschikking genoemd in het tweede lid van artikel 214 en artikel 236, aangewezen persoon of autoriteit en een afschrift van die beschikking in de plaats treedt van het afschrift of de afschriften van de gerechtelijke akten van concessie.

Artikel 221
  • 1.

    Indien de beschikking over tot Sint Maarten behorende, binnen het concessieterrein gelegen gronden ten behoeve van een particuliere mijnontginning voor een langer tijdperk dan drie jaar nodig is of indien na verloop van de aanvankelijk voldoende geachte termijn van drie jaar nog verdere beschikking nodig blijkt, verleent de minister op daartoe door de concessionaris gedaan verzoek op de voet van het eerste lid van artikel 181 en onder de door hem nodig geoordeelde voorwaarden verlof om over de benodigde grond te beschikken, en om die grond in gebruik te nemen dan wel in gebruik te houden. Het tweede, derde en vierde lid van artikel 214 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Indien op de in het eerste lid van dit artikel bedoelde gronden door derden rechten worden uitgeoefend, bepaalt de minister, nadat die derden ter zake zullen zijn geraadpleegd, bij het te verlenen verlof de som, die door de concessionaris als schadeloosstelling aan die derden behoort te worden uitgekeerd dan wel waarvoor zekerheid zal moeten worden gesteld alvorens de concessionaris krachtens het verleende verlof over de grond zal mogen beschikken en de derden, die daarop rechten uitoefenen, dit zullen moeten gedogen.

  • 3.

    Van de beschikking, waarbij het in dit artikel bedoelde verlof wordt verleend, wordt een afschrift uitgereikt aan hen, die op de door de concessionaris benodigde grond rechten uitoefenen.

Artikel 222
  • 1.

    Indien zij, die rechten op de benodigde gronden uitoefenen, met de door de minister bij de in het tweede lid van artikel 221 bedoelde beschikking bepaalde schadeloosstelling geen genoegen nemen of wel indien de concessionaris wenst deze door de rechter begroot te zien, wordt door de belanghebbende partij de beslissing van de rechter ingeroepen.

  • 2.

    De belanghebbende wendt zich tot de bevoegde rechter met het verzoek om de schadeloosstelling, die ter zake behoort te worden uitgekeerd, te bepalen. Het verzoekschrift moet door de verzoeker bij een, bij deurwaardersexploot betekende akte aan de wederpartij worden betekend; het exploot van betekening moet bij het verzoekschrift worden overgelegd.

  • 3.

    Op de bepaling van de schadeloosstelling zijn toepasselijk de artikelen 26 tot en met 49 van de Onteigeningsverordening, met dien verstande dat voor dit geval:

    I. artikel 27 wordt gelezen:

    De beschikking, waarbij het onderzoek door de deskundigen ter opneming van de schade is bevolen, wordt door de verzoeker aan de wederpartij betekend ten minste acht dagen vóór die, waarop het onderzoek is bepaald, met oproeping om daarbij aanwezig te zijn.

    Bij afwezigheid van de wederpartij gaat het onderzoek door. De beschikking wordt, zo spoedig mogelijk, door de meest gerede partij aan de deskundigen betekend. De rechter-commissaris bepaalt, met inachtneming van de meest mogelijke spoed, tijd en plaats van het onderzoek door de deskundigen.

    De griffier roept de deskundigen op.

    Derde belanghebbenden kunnen bij dat onderzoek aanwezig zijn, ten einde ook hun schade te doen begroten.

    II. de woorden "uitspraak over de onteigening en over de schadeloosstelling aan de eigenaren en derde belanghebbenden uit te keren" in het derde lid van artikel 36 worden gelezen: uitspraak over de uit te keren schadeloosstelling, in voorkomend geval ook die aan derde belanghebbenden.

    III. artikel 36 vervalt.

    IV. artikel 37 wordt gelezen:

    Bij de berekening van de schadeloosstelling wordt niet gelet op nieuwe, andere dan noodzakelijke getimmerten of veranderingen, gemaakt na de datum van het verlof bedoeld in het eerste lid van artikel 181 van de Mijnverordening.

    V. de woorden "die voor de niet onteigende goederen het noodzakelijk gevolg van de onteigening is" in artikel 40 worden gelezen:

    welke voor de gronden, ten aanzien waarvan geen verlof is verleend om daarover te beschikken het noodzakelijk gevolg is van de beschikking over de gronden waartoe wel verlof is verleend.

    VI. de aanhef van artikel 41 wordt gelezen: "Bij beschikking van de concessionaris over een verhuurd goed, wordt door hem aan de huurder”.

    VII. de woorden, "die aan de van zijn erf onteigende is toegekend” in het eerste lid van artikel 42 worden gelezen:

    “die aan hem, die recht op de grond uitoefent als schadeloosstelling is toegekend”.

    VIII. de woorden "wanneer slechts een gedeelte van het verhypothekeerde goed onteigend wordt" in het tweede lid van artikel 42 worden gelezen:

    wanneer slechts over een gedeelte van de verhypothekeerde grond wordt beschikt.

    IX. de eerste zinsnede van artikel 43 wordt gelezen:

    Wanneer tengevolge van de beschikking over de grond een recht van erfdienstbaarheid verloren wordt, zal de vergoeding daarvoor uit de aan hem, die recht op de grond uitoefent, als schadeloosstelling toegekende som worden gevonden en daarop bij de bepaling van die som moeten worden gerekend.

    X. de woorden "het onteigende goed" in het eerste en tweede lid van artikel 44 worden gelezen:

    de grond waarover moet worden beschikt.

    XI. het woord "onteigening" in het derde lid van artikel 44 wordt gelezen:

    beschikking over de grond.

    XII. het woord "onteigening" in het eerste lid van artikel 45 en het eerste lid van artikel 46 wordt gelezen:

    beschikking over de grond.

    XIII. artikel 49 wordt gelezen:

    Wanneer de beschikking over de grond niet de gehele grond, waarop de in de vorige artikelen genoemde rechten rusten, maar slechts een gedeelte betreft, wordt de schadeloosstelling in evenredigheid van het gedeelte, waarover niet wordt beschikt, tot het gedeelte, waarover wel wordt beschikt, naar de bovenstaande regels berekend.

    XIV. artikel 50 wordt gelezen:

    Wanneer de door de rechter bepaalde schadeloosstelling meer bedraagt dan de door de minister bij het verlenen van het verlof bepaalde som, wordt de concessionaris, en in de overige gevallen hij die tot de rechter het verzoek richtte om de schadeloosstelling te bepalen, in de kosten veroordeeld.

    XV. artikel 51 wordt gelezen:

    De door de rechter genomen beslissing inzake de schadeloosstelling heeft tussen partijen kracht van gewijsde.

Artikel 223
  • 1.

    Over tot Sint Maarten behorende grond, waarop derden rechten uitoefenen, mag, indien de beslissing van de rechter omtrent de te betalen schadeloosstelling overeenkomstig het bepaalde in artikel 222 is ingeroepen, in afwachting van die beslissing door de concessionaris onmiddellijk worden beschikt nadat door hem de door de minister bij het verlenen van het verlof overeenkomstig het bepaalde in het tweede lid van artikel 221 bepaalde som, die als schadeloosstelling aan die derden behoort te worden uitgekeerd dan wel waarvoor zekerheid moet worden gesteld, ter griffie van de rechter in eerste aanleg zal zijn gedeponeerd.

  • 2.

    Het in artikel 221 bedoelde verlof om te beschikken over tot Sint Maarten behorende gronden, waarop derden rechten uitoefenen, vervalt, wanneer niet binnen zes maanden na de dagtekening van de beschikking, waarbij het verlof door de minister is verleend, de schadeloosstelling betaald of daarvoor zekerheid gesteld is.

  • 3.

    De concessionaris is in het geval, bedoeld in het tweede lid van dit artikel, gehouden tot vergoeding van de schade die derden die op de grond rechten uitoefenen, door de beschikking over de grond mochten hebben geleden.

  • 4.

    Onder de in het derde lid van dit artikel genoemde schade zijn echter niet begrepen de kosten nodig om tot de bepaling van het bedrag van de schadeloosstelling door de rechter te komen, noch ook het verlies van de voordelen, die zij, door wie rechten op de grond worden uitgeoefend, uit de beschikking over de grond zouden hebben getrokken.

  • 5.

    Onder de schadeloosstelling zijn begrepen de wettelijke interesten daarvan, te rekenen van de achtste dag, nadat de schadeloosstelling door de minister, dan wel, indien de beslissing van de rechter is ingeroepen, door deze is bepaald.

Artikel 224
  • 1.

    Wanneer derden, die op tot Sint Maarten behorende gronden rechten uitoefenen, de door de minister overeenkomstig de voorschriften van artikel 221 bepaalde schadeloosstelling weigeren aan te nemen en door de concessionaris op de in het eerste lid van artikel 223 aangegeven wijze ter zake zekerheid is gesteld, kan nadat de beslissing van de rechter overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid van artikel 222 is ingeroepen, in afwachting van die beslissing de concessionaris op zijn daartoe gedaan schriftelijk verzoek, krachtens bevelschrift van de President van het Hof van Justitie,desnoods door middel van de sterke arm, in het bezit van de in de beschikking van de minister omschreven gronden worden gesteld.

  • 2.

    Bij het verzoekschrift aan de President van het Hof van Justitie moeten worden overgelegd afschriften van de in artikel 221 bedoelde beschikking en van de akte waaruit blijkt, dat ingevolge het eerste lid van artikel 223 zekerheid is gesteld.

Artikel 225
  • 1.

    Onder de concessionaris kan door derden beslag worden gelegd op de schadeloosstelling.

  • 2.

    Wanneer onder de concessionaris beslag op de schadeloosstelling gelegd of wanneer rangregeling gevraagd mocht worden, doet hij terstond, zonder enig aanbod, de gelden consigneren en zich op de in artikel 224 bepaalde wijze in het bezit van de gronden stellen.

Artikel 226
  • 1.

    Erfdienstbaarheden kunnen gevestigd blijven op de gronden, waarvoor door de concessionaris ten behoeve van de ontginning wordt beschikt, maar alleen met diens goedvinden.

  • 2.

    Alle verplichtingen, door de daartoe bevoegde macht op de in het eerste lid van dit artikel bedoelde gronden gelegd, en alle belastingen ter zake daarvan volgens landsverordeningen verschuldigd, gaan vanaf de dag, waarop de concessionaris op de in artikel 224 aangegeven wijze in het bezit van die gronden is gesteld of anders waarop het in artikel 221 bedoelde verlof door de minister is verleend, op de concessionaris over.

Artikel 227

Indien tengevolge van oorzaken, die de concessionaris in staat was uit de weg te ruimen, met de nodige werken op de grond, waarover daartoe volgens het verleende verlof mocht worden beschikt, niet binnen twee jaar, nadat het in artikel 221 bedoelde verlof is verleend,een aanvang is gemaakt, of indien uit andere omstandigheden is aan te tonen dat over de grond blijkbaar niet voor het doel, waarvoor het verlof wordt verleend, zal worden beschikt, kan op verzoek van hen, die oorspronkelijk rechten op die grond uitoefenden, het verleende verlof door de minister worden ingetrokken en kunnen zij de grond in de toestand waarin hij zich alsdan bevindt terugvorderen, zo nodig bij de rechter, maar onder de verplichting om, in evenredigheid met de terugontvangen waarde, de door de concessionaris betaalde schadeloosstelling terug te geven.

Artikel 228

Indien de beschikking over tot het Land behorende, buiten het concessieterrein gelegen gronden ten behoeve van een particuliere mijnontginning voor een langer tijdperk dan drie jaar nodig is, of indien na verloop van de aanvankelijk voldoende geachte termijn van drie jaar nog verdere beschikking nodig blijkt, onverschillig of op die gronden door derden al dan niet rechten worden uitgeoefend- verleent de minister op daartoe door de concessionaris gedaan verzoek op de voet van het eerste lid van artikel 181 en daarom onder de door hem nodig geoordeelde voorwaarden, verlof om over de benodigde grond te beschikken. De artikelen 168, 170 en 221 tot en met 227 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat zowel voor de aanleg van de in het eerste lid van artikel 170 bedoelde hulpwerken als voor de aanleg van de in het eerste lid van artikel 181 genoemde wegen verlof tot beschikking over de nodige grond kan worden verleend.

Artikel 229

Indien de minister krachtens het eerste lid van artikel 181 op tot het Land behorende binnen of buiten het concessieterrein gelegen gronden onder de door hem nodig geoordeelde voorwaarden en behoudens de rechten van derden, ten behoeve van een particuliere mijnontginning recht van opstal verleent tot plaatsing van de nodige gebouwen, inrichtingen en werkplaatsen, geschiedt dat op de voet van de ten aanzien van het verlenen van het recht van opstal algemeen geldende bepalingen, behoudens dat alsdan het recht van opstal ook voor een langer tijdvak dan dertig jaar kan worden verleend.

Artikel 230
  • 1.

    Indien een ontginning van overheidswege wordt ondernomen en ten behoeve van die ontginning de beschikking over tot het Land behorende, binnen of buiten het gebied van die ontginning gelegen gronden, waarop door derden rechten worden uitgeoefend, voor een langer tijdperk dan drie jaar nodig is of indien na verloop van de aanvankelijk voldoende geachte termijn van drie jaar nog verdere beschikking over zodanige grond nodig blijkt, dan wordt dit bij beschikking van de minister geconstateerd en verlof verleend om over de nodige gronden te beschikken. Bij diezelfde beschikking wordt de som bepaald die als schadeloosstelling zal worden aangeboden aan hen, die op de benodigde gronden rechten uitoefenen.

  • 2.

    De persoon of autoriteit, die overeenkomstig het bepaalde in het tweede lid van artikel 213 en artikel 236 is aangewezen om ter zake namens de minister op te treden, wendt zich, indien zij, die op benodigde gronden rechten uitoefenen, weigeren om met de in het eerste lid van dit artikel bedoelde schadeloosstelling genoegen te nemen, onder overlegging van afschriften van de in het tweede lid van artikel 213 en het eerste lid van dit artikel bedoelde beschikkingen tot de bevoegde rechter met het verzoek de schadeloosstelling te bepalen, die ter zake aan de rechthebbenden zal behoren te worden uitgekeerd.

  • 3.

    Op het tot de rechter te richten verzoek is toepasselijk het bepaalde in het tweede, derde en vierde lid van artikel 214, behoudens dat overlegging van de gerechtelijke akten betreffende de concessie vervalt.

  • 4.

    De vaststelling van de uit te keren schadeloosstelling door de rechter geschiedt volgens de voorschriften van het derde lid van artikel 222.

  • 5.

    In afwachting van de beslissing van de rechter omtrent de te betalen schadeloosstelling mag over de in het eerste lid van dit artikel bedoelde gronden onmiddellijk worden beschikt nadat door de overheid de aangeboden som ter griffie van het Hof van Justitie zal zijn gedeponeerd.

  • 6.

    Het in het eerste lid van dit artikel bedoelde verlof vervalt, wanneer niet binnen zes maanden na de dagtekening van de beschikking waarbij het verlof is verleend, de schadeloosstelling betaald of overeenkomstig het bepaalde in het vijfde lid van dit artikel gedeponeerd is.

  • 7.

    De voorschriften van het derde, vierde en vijfde lid van artikel 223 en de artikelen 225, 226 en 227 zijn van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat wat daar ten aanzien van de concessionaris is voorgeschreven hier geldt voor de overheid.

Artikel 231
  • 1.

    Indien de aangeboden schadeloosstelling is geweigerd kan, nadat zij overeenkomstig het bepaalde in het vijfde lid van artikel 230 is gedeponeerd, de overheid krachtens bevelschrift van het Hof van Justitie, desnoods door middel van de sterke arm, in het bezit van de in het eerste lid van dit artikel 230 bedoelde gronden worden gesteld.

  • 2.

    Bij het daartoe strekkend verzoekschrift van de persoon of de autoriteit, genoemd in het tweede lid van artikel 213 moeten worden overgelegd afschriften van het in het eerste lid van artikel 230 bedoelde beschikking en van de akte waaruit blijkt dat de aangeboden som ter griffie van het Hof van Justitie is gedeponeerd.

Artikel 232
  • 1.

    Indien voor de aanleg van wegen of van hulpwerken, overeenkomstig het eerste lid van artikel 170 de beschikking over niet tot het Land behorende, buiten het concessieterrein gelegen gronden ten behoeve van een particuliere mijnontginning nodig is, en blijkt dat partijen over de afstand van die grond niet tot een overeenstemming kunnen komen, dan wordt ingevolge het tweede lid van artikel 181 op verzoek van de concessionaris overgegaan tot toepassing van de Onteigeningsverordening en dit overeenkomstig de dienaangaande in de artikelen 214 tot en met 219 gegeven voorschriften, met dien verstande dat wat daar bepaald is ten aanzien van niet tot het Land behorende, binnen het concessieterrein gelegen gronden, van overeenkomstige toepassing is op niet tot het Land behorende, buiten het concessieterrein gelegen gronden.

  • 2.

    Indien een ontginning van overheidswege wordt ondernomen, geldt het bepaalde in het eerste lid van dit artikel in verband met artikel 165 ook voor de overheid met dien verstande dat voor de minister handelt en optreedt de in de beschikking, genoemd in het tweede lid van artikel 213 en artikel 236, aangewezen persoon of autoriteit en een afschrift van die beschikking in de plaats treedt van het afschrift of de afschriften van de gerechtelijke akten van concessie.

Artikel 233

Wanneer, ten einde te kunnen voldoen aan de in de artikelen 67, 111 en 123 aan de concessionaris opgelegde verplichting, uit- of ontgravingen, opmetingen of het stellen van merktekens op iemands grond nodig geacht worden, moeten rechthebbenden op de grond en derde belanghebbenden dit op de voet van het bepaalde in het derde en vierde lid van artikel 214 toelaten.

Artikel 234

Indien door mijnbouwkundige opsporingen of een mijnontginning aan de bovengrond of hetgeen daartoe behoort, schade wordt gebracht zijn de rechthebbenden op die bovengrond bevoegd om, in plaats van een schadevergoeding in geld te eisen, te vorderen dat binnen zekere tijd de vroegere toestand door de opspoorder of de concessionaris dan wel, in geval van opsporingen of ontginning van overheidswege, door de overheid zo mogelijk zal worden hersteld, mits daardoor het bedrijf van de opspoorder of concessionaris niet wordt belemmerd of onmogelijk gemaakt, onverminderd het recht van de rechthebbenden op de bovengrond om voor elke waardevermindering van de grond, die na het herstel in de vroegere toestand mocht blijven bestaan, krachtens artikel 164 ook schadevergoeding te eisen. Zouden evenwel de kosten, aan het herstel van de vroegere toestand verbonden, het bedrag van een schadevergoeding in geld overtreffen, dan zijn de rechthebbenden of belanghebbenden bij de bovengrond verplicht met een schadevergoeding genoegen te nemen.

Artikel 235

Zij, die kunstwegen, spoorwegen of andere openbare verkeersmiddelen aanleggen op gronden, gelegen binnen een terrein, waarvoor concessie tot het winnen van delfstoffen is verleend, zijn verplicht tot vergoeding van schade aan de concessionaris, indien deze tengevolge van door de met het toezicht belaste ambtenaren gegeven voorschriften in verband met de aanleg van die verkeersmiddelen zijn bedrijf moet beperken, iets heeft moeten verrichten dat anders niet nodig zou zijn geweest of reeds bestaande werken in de mijn heeft moeten opruimen of veranderen, dan wel indien door de aanleg van die verkeersmiddelen het bedrijf van de concessionaris moeilijker of duurder wordt.

Artikel 236
  • 1.

    Indien na een van overheidswege ingesteld onderzoek, een ontginning van overheidswege wordt ondernomen, wordt door de minister, bij beschikking het terrein aangewezen waarbinnen tot die mijnontginning zal worden overgegaan. De sluiting van het terrein overeenkomstig het bepaalde in artikel 176 voor mijnbouwkundige opsporingen van particulieren kan bij dezelfde beschikking worden bepaald.

  • 2.

    De beschikking houdt tevens aanwijzing in van de persoon of de autoriteit, die wordt gemachtigd om voor de overheid ter zake van de voorgenomen ontginning het nodige, ook in rechte, te verrichten.

  • 3.

    De beschikking wordt openbaar gemaakt in de Landscourant.

TITEL III Voorschriften ter uitvoering van artikel 3, tweede lid van de Mijnwet

HOOFDSTUK I In- en overschrijving van concessies

Artikel 237
  • 1.

    De titel van verwerving van het op grond van de concessie verworven recht, bedoeld in artikel 3 van de Mijnwet, moet met inachtneming van de bepalingen van dit artikel worden openbaar gemaakt door inschrijving van de concessie in de openbare registers, op dezelfde wijze als is voorgeschreven voor de in het Burgerlijk Wetboek opgenoemde zakelijke rechten.

  • 2.

    De openbaarmaking geschiedt op verzoek van de concessionaris en zonder medewerking of vertegenwoordiging van de overheid door de daartoe bevoegde ambtenaar binnen wiens ressort het concessieterrein is gelegen.

  • 3.

    In de gerechtelijke akte van concessie waarbij de openbaarmaking geschiedt, moet de concessiebeschikking volledig worden opgenomen.

  • 4.

    Eerst na de openbaarmaking van de titel van verwerving (inschrijving van de concessie) bestaat het op grond van de concessie verworven recht tegenover derden. Eerst dan kan dat recht worden vervreemd en met hypotheek belast en door de concessionaris als zodanig worden opgetreden tegenover rechthebbenden op de grond en derde belanghebbenden.

  • 5.

    In de beschikking waarbij een concessie wordt verleend, wordt de concessionaris verwezen naar de bepalingen van dit artikel.

Artikel 238
  • 1.

    Overschrijving van de rechten en verplichtingen uit een concessie voortvloeiende, op de rechtverkrijgenden van de overleden wettige houder of op andere personen of vennootschappen, ingevolge het derde lid van artikel 5 van de Mijnwet, vindt niet plaats tenzij die rechtverkrijgenden of verkrijgers aan de autoriteit, voor welke de overschrijving moet geschieden, onder overlegging van de overige voor de bewerkstelling van die overschrijving benodigde stukken, aantonen dat zij voldoen aan de vereisten van voormeld artikel.

  • 2.

    Hetzelfde geldt bij vervreemding van de concessie, ook wanneer voor de inwerkingtreding van de Mijnwet verleende concessies worden vervreemd.

  • 3.

    De aantoning, bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel, wordt geleverd òf door de overlegging van de mededeling aan belanghebbenden gedaan ingevolge artikel 26 of door de overlegging van de ingevolge artikel 20 van deze verordening in verband met het derde lid van artikel 5 van de Mijnwet verleende goedkeuring of, indien er een geschil is geweest omtrent het voldoen aan de vereisten, door de overlegging van een authentiek afschrift van de beschikking van het Hof van Justitie waarbij is beslist dat de belanghebbende aan die vereisten voldoet.

  • 4.

    In de gerechtelijke akte moet uitdrukkelijk worden vermeld, dat de betrokkene heeft aangetoond aan de in artikel 5 van de Mijnwet gestelde vereisten te voldoen.

Artikel 239
  • 1.

    De bewijzen van overgang van het op grond van de concessie verworven recht en alle akten, waarbij dat recht met hypotheek wordt belast of verbonden, alsmede alle akten van cessie van zodanige hypotheken, worden verleden door een notaris.

  • 2.

    In de bewijzen van overgang moet de concessiebeschikking volledig worden opgenomen.

  • 3.

    Overschrijving van een concessie op de rechtverkrijgenden van de overleden wettige houder of op andere personen of vennootschappen heeft niet plaats tenzij die rechtverkrijgenden en verkrijgers hebben voldaan aan het bepaalde in het vorige artikel en door aanbieding van de kwitanties is aangetoond of op andere wijze blijkt, dat de aan vastrecht verschuldigde bedragen zijn betaald.

  • 4.

    Akten in strijd met het bepaalde in dit artikel verleden, zijn nietig.

Artikel 240
  • 1.

    De in geval van splitsing van een concessieterrein,verwisseling van gedeelten van concessieterreinen en vereniging van concessieterreinen en in geval van gedeeltelijke intrekking van een concessie door de minister te verlenen nieuwe akten van concessie (nieuwe concessiebeschikkingen) moeten ook op de in artikel 237 bedoelde wijze op verzoek van de concessionarissen worden openbaar gemaakt; de overige bepalingen van dat artikel zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Van de splitsing van een concessieterrein, verwisseling van gedeelten van concessieterreinen, vereniging van concessieterreinen en gedeeltelijke intrekking van een concessie zal door de betrokken ambtenaar aantekening moeten worden gehouden op de minuut en de grosse van de oorspronkelijke gerechtelijke concessie-akte, alsmede, indien het op grond van de concessie verworven recht met hypotheek is belast, op de minuut van de schuldbrief, in het protocol en op de grosse.

  • 3.

    Gelijke aantekening zal door de betrokken ambtenaar moeten worden gehouden van elke wijziging van de grensomschrijving en oppervlakte van het concessieterrein als bedoeld in artikel 98 en van elke wijziging of uitbreiding van de concessievoorwaarden als bedoeld in artikel 144. De concessionarissen en hypotheekhouders zullen de betrokken ambtenaar daartoe door vertoning van de grossen van de gerechtelijke concessie-akten en schuldbrieven in staat moeten stellen.

Artikel 241

Van elke gerechtelijke akte van concessie als bedoeld in de artikelen 237 en 240, en van elke akte van overgang als bedoeld in artikel 239, wordt door de betrokken ambtenaar binnen een week na het verlijden kosteloos een volledig afschrift aangeboden aan de minister.

Artikel 242

De notarissen zijn persoonlijk, in rechte, aansprakelijk voor de schade die veroorzaakt wordt door niet-naleving van de voor hen geldende voorschriften van deze verordening.

TITEL IV Voorschriften ter uitvoering van artikel 5, vierde lid, van de Mijnwet

HOOFDSTUK I Over de geschillen omtrent het voldoen aan de vereisten gesteld in artikel 5 van de Mijnwet

Artikel 243
  • 1.

    Binnen een termijn van drie maanden ingaande op de datum van de in het eerste lid van artikel 16, het eerste lid van artikel 17 of het tweede lid van artikel 27 bedoelde gerechtelijke betekening kan de belanghebbende, indien hij niet in de ten aanzien van hem genomen beschikking van de minister berust, het geschil bij een met redenen omkleed verzoekschrift, vergezeld van de nodige bescheiden, waaronder de betekende beschikking en het exploot van betekening, onderwerpen aan de uitspraak van het Hof van Justitie.

  • 2.

    Het verzoekschrift kan ook worden ingediend door een daartoe bij authentieke akte aangewezen bijzondere gemachtigde.

Artikel 244
  • 1.

    Het in artikel 243 bedoelde verzoekschrift wordt met de bijbehorende stukken ingediend ter griffie van het Hof van Justitie.

  • 2.

    De griffier tekent op het verzoekschrift de datum van indiening aan en geeft kosteloos een gedagtekend bewijs van ontvangst daarvoor af.

Artikel 245

De griffier van het Hof van Justitie zendt binnen acht dagen na de indiening kosteloos een volledig afschrift van het verzoekschrift aan de minister.

Artikel 246

De indiening van het verzoekschrift wordt ten spoedigste vanwege de minister in de Landscourant aangekondigd.

Artikel 247

Het Hof van Justitie beschikt op het tijdig ingediend verzoekschrift na de procureur-generaal te hebben gehoord en met inachtneming van de navolgende bepalingen, maar voor het overige buiten vorm van proces.

Artikel 248
  • 1.

    Inlichtingen, die het Hof van Justitie van de minister mocht wensen te ontvangen, worden schriftelijk gevraagd en gegeven.

  • 2.

    De verzoeker kan tot het Hof van Justitie het verzoek richten om in persoon of bij een door hem aangestelde bijzondere gemachtigde over de zaak te worden gehoord. De verzoeker is bevoegd bij zijn verzoek op te geven over welke punten hij wenst dat het verhoor zal gaan.

  • 3.

    Het Hof van Justitie is ook ambtshalve bevoegd de verzoeker of de door deze aangestelde bijzondere gemachtigde over de zaak te horen.

  • 4.

    De oproeping van de verzoeker of diens gemachtigde geschiedt bij aangetekende dienstbrief van de griffier van het Hof van Justitie. Wanneer het Hof van Justitie ambtshalve besluit de verzoeker of diens gemachtigde te horen, wordt bij de oproeping meegedeeld over welke punten het Hof van Justitie de verzoeker of diens gemachtigde wenst te horen.

  • 5.

    Zowel wanneer ingevolge een verzoek als bedoeld in het tweede lid van dit artikel de verzoeker of diens gemachtigde door het Hof van Justitie moet worden gehoord en de verzoeker de punten heeft opgegeven waarover hij wenst dat het verhoor zal gaan, als wanneer het Hof van Justitie ambtshalve besluit de verzoeker of diens gemachtigde te horen, wordt daarvan door de griffier ten spoedigste aan de minister kennis gegeven, onder opgave van dag en uur, waarop het verhoor is bepaald, en hetzij door de verzoeker opgegeven punten hetzij van die, waarover het Hof van Justitie de verzoeker of diens gemachtigde wenst te horen, zijnde het Hof van Justitie niettemin in beide gevallen bevoegd het verhoor ook te doen gaan over andere punten dan genoemd in de kennisgeving aan de minister en in de oproeping bedoeld in het vierde lid van dit artikel. Zo nodig kan het Hof van Justitie het verhoor voortzetten op een nader te bepalen dag en uur, in welk geval geen nieuwe oproeping van de verzoeker of diens gemachtigde en, tenzij de minister aanvankelijk niet bij het verhoor was vertegenwoordigd, ook geen nieuwe kennisgeving aan de minister worden vereist.

  • 6.

    De verzoeker of diens gemachtigde is bevoegd zich bij het verhoor door een raadsman te doen bijstaan.

  • 7.

    De minister is bevoegd zich bij het verhoor te doen vertegenwoordigen.

  • 8.

    De verzoeker mag in de loop van het onderzoek nieuwe stukken overleggen.

  • 9.

    Ook de minister is bevoegd in de loop van het onderzoek stukken te doen overleggen en aan het Hof van Justitie inlichtingen te doen verstrekken.

Artikel 249

De eindbeslissing, door het Hof van Justitie ingevolge artikel 247 genomen, heeft tussen partijen kracht van gewijsde.

Artikel 250
  • 1.

    De griffier van het Hof van Justitie zendt van de eindbeslissing van het Hof van Justitie binnen 14 dagen kosteloos een volledig afschrift aan de minister.

  • 2.

    Indien het Hof van Justitie beslist dat de verzoeker aan de in artikel 5 van de Mijnwet gestelde vereisten voldoet, zendt de griffier hem daarvan binnen 14 dagen bericht bij aangetekende dienstbrief en worden hetzij de in artikel 16 en 17 bedoelde beschikkingen hetzij de in artikel 27 bedoelde beschikking van de minister zo nodig ingetrokken.

    Tevens worden hetzij de aangevraagde vergunning of concessie hetzij de verzochte toestemming tot overdracht van een vergunning hetzij de gevraagde goedkeuring van de overdracht van het recht op concessie of van een concessie verleend, tenzij inmiddels tegen het verlenen andere bezwaren mochten zijn gerezen.

  • 3.

    De verzoeker kan tegen vergoeding van de kosten van de beslissing van het Hof van Justitie afschrift nemen.

Artikel 251
  • 1.

    Indien het Hof van Justitie beslist dat de verzoeker niet voldoet aan de in artikel 5 van de Mijnwet gestelde vereisten of heeft opgehouden daaraan te voldoen, wordt hem de beslissing van het Hof van Justitie vanwege de minister bij een, bij deurwaardersexploot betekende akte betekend.

  • 2.

    In elk geval wordt de eindbeslissing van het Hof van Justitie ten spoedigste vanwege de minister in de Landscourant bij uittreksel aangekondigd.

Artikel 252
  • 1.

    Vanaf de betekening bedoeld in het eerste lid van artikel 16 en het eerste lid van artikel 17, tot het verstrijken van de termijn aangegeven in artikel 243 of, ingeval een verzoekschrift, als in artikel 243 bedoeld, is ingediend tot de beslissing van het Hof van Justitie aan de houder van de vergunning zal zijn meegedeeld (artikel 250) of betekend (artikel 251), mogen de opsporingen worden voortgezet en mag de vergunning worden verlengd een en ander behoudens het bepaalde in de artikelen 47, 48, 49 en 142.

  • 2.

    De houder van de vergunning zal echter van de in het eerste lid van artikel 16 en het eerste lid van artikel 17 bedoelde betekening af niet bevoegd zijn de vergunning over te dragen.

    Dit verbod houdt op, wanneer op een door de houder van de vergunning ingediend verzoekschrift door het Hof van Justitie is beslist, dat hij aan de in artikel 5 van de Mijnwet gestelde vereisten voldoet.

Artikel 253
  • 1.

    Vanaf de betekening bedoeld in artikel 27 tot het verstrijken van de termijn aangegeven in artikel 243 of, ingeval een verzoekschrift, als in laatstgenoemd artikel bedoeld, is ingediend, tot de beslissing van het Hof van Justitie aan de houder van het recht op concessie of aan de concessionaris zal zijn meegedeeld, of betekend, mogen de in artikel 88 bedoelde werkzaamheden of de ontginning worden voortgezet.

  • 2.

    De houder van het recht op concessie of de concessionaris zal echter van eerstbedoelde betekening af niet bevoegd zijn het recht op concessie over te dragen of het op grond van de concessie verworven recht te vervreemden of met hypotheek te belasten. Dit verbod houdt op, wanneer op een door de houder van het recht op concessie of door de concessionaris ingediend verzoekschrift door het Hof van Justitie is beslist, dat hij aan de in artikel 5 van de Mijnwet gestelde vereisten voldoet.

TITEL V Vervallenverklaring van rechten, intrekking van concessies, en van rechtswege vervallen van het recht op concessie en van concessies

Artikel 254

In geval de minister het voornemen heeft gebruik te maken van de hem in artikel 7, eerste lid, van de Mijnwet gegeven bevoegdheid om een concessionaris van de hem bij de concessie verleende rechten vervallen te verklaren, wordt dit aan de concessionaris of zijn gemachtigde te kennen gegeven bij een met redenen omklede beschikking, die van overheidswege aan de belanghebbende bij deurwaardersexploot wordt betekend.

Artikel 255

De beschikking waarbij een concessionaris van de hem bij zijn concessie verleende rechten wordt vervallen verklaard, wordt met redenen omkleed en van overheidswege aan de belanghebbende bij deurwaardersexploot betekend.

Artikel 256
  • 1.

    De concessionaris, die intrekking van zijn concessie wenst, richt zich daartoe tot de minister bij schriftelijk verzoek, dat op kosten en door de zorg van de concessionaris aan de belanghebbende hypotheekhouders, indien deze er zijn, bij een bij deurwaardersexploot betekende akte meegedeeld en openbaar gemaakt in de Landscourant en een ander door de minister aan te wijzen nieuwsblad.

  • 2.

    Ingeval de concessie reeds in de openbare registers is ingeschreven, moet het verzoekschrift vergezeld gaan van een verklaring van de hypotheekbewaarder, houdende opgave van de namen van hen, die blijkens de openbare registers bekend staan als houder van de betrokken concessie en als hypothecaire schuldeiser of schuldeisers.

Artikel 257

Vanaf de betekening bedoeld in het eerste lid van artikel 256, is de concessionaris niet bevoegd de concessie te vervreemden of met hypotheek te belasten.

Artikel 258
  • 1.

    Iedere belanghebbende schuldeiser is bevoegd, binnen drie maanden na de in het eerste lid van artikel 256 voorgeschreven betekening en openbaarmaking van het verzoekschrift van de concessionaris, zich te wenden tot het Hof van Justitie met het verzoek om, na alle betrokken partijen in de gelegenheid te hebben gesteld om voor haar belangen op te komen, te bevelen, dat de concessie, met inbegrip van de mijnwerken en van hetgeen tot verzekering en bekleding daarvan dient, op zijn kosten, binnen een door het Hof van Justitie te bepalen termijn, in het openbaar en overeenkomstig de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering worden verkocht, ten einde uit de opbrengst het beloop van zijn schuldvordering met de rentes en kosten te verhalen.

  • 2.

    De beschikking van het Hof van Justitie, waarbij de openbare verkoop van de concessie is bevolen, moet aan de concessionaris bij deurwaardersexploot worden betekend. Het exploot van de verrichte betekening geldt als executoriaal beslag.

  • 3.

    De openbare verkoop van de concessie geschiedt overeenkomstig de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in het bijzonder die betreffende de gerechtelijke uitwinning van onroerende goederen en andere daarmede verband houdende bepalingen van dat wetboek, voorzover die bepalingen hier toepassing kunnen vinden en met dien verstande, dat in die bepalingen:

    • a.

      voor "de executant", "de beslaglegger" en "de arrestant" wordt gelezen: "hij of hem op wiens verzoek door de rechter de openbare verkoop van de concessie is bevolen";

    • b.

      voor "de persoon of de partij tegen wie of tegen welke het beslag gedaan is" en "de partij, waarvan de goederen zijn in beslag genomen" wordt gelezen: "de concessionaris die intrekking van zijn concessie heeft verzocht";

    • c.

      voor "in beslag genomen goederen" wordt gelezen: "concessie met inbegrip van de mijnwerken en van hetgeen tot verzekering en bekleding daarvan dient";

    • d.

      voor "de geëxecuteerde" wordt gelezen: "de concessionaris wiens concessie verkocht is";

    • e.

      voor "executie" wordt gelezen: "verkoop".

  • 4.

    Indien geen verzoek tot openbare verkoop bij het Hof van Justitie is ingediend, geeft de griffier van dat college een desbetreffende verklaring aan de concessionaris af, die aan de minister zal worden overgelegd, met de verslagen, waaruit van een behoorlijke betekening van het verzoek aan de hypotheekhouders blijkt.

Artikel 259
  • 1.

    Nadat de concessionaris, die intrekking van zijn concessie heeft verzocht, de in het vierde lid van artikel 258 bedoelde verklaring van de griffier van het Hof van Justitie en verslagen aan de minister heeft ingediend en indien wel een openbare verkoop heeft plaats gehad, maar deze tot geen resultaat heeft geleid, wordt tot intrekking van de concessie overgegaan.

  • 2.

    Ingeval de indiening van de in het eerste lid van dit artikel genoemde verklaring en verslagen niet binnen een jaar na de dagtekening van het verzoek om intrekking van de concessie heeft plaats gehad, wordt dat verzoek als vervallen beschouwd.

  • 3.

    Van de beschikking, waarbij de concessie op verzoek wordt ingetrokken, wordt ten spoedigste een afschrift toegezonden aan de hypotheekbewaarder.

  • 4.

    De bewaarder houdt vervolgens aantekening daarvan in het dagregister en in de marge bij de overschrijving van de akte van concessie en indien de concessie met hypotheek is belast, ook in de marge bij de inschrijving van het borderel betreffende de vestiging van de bedoelde hypotheek.

  • 5.

    De beschikking wordt vanwege de minister in de Landscourant volledig openbaar gemaakt.

  • 6.

    De concessionaris, wiens concessie op eigen verzoek is ingetrokken, moet de ontginning onmiddellijk staken of doen staken. Wordt in strijd hiermee gehandeld, dan is de politie bevoegd de voortzetting van de werkzaamheden of van de ontginning te beletten.

Artikel 260

Ingeval de concessie, ingevolge de bepaling van het eerste lid van artikel 258 in het openbaar is verkocht, moet de concessionaris, die intrekking van zijn concessie heeft verzocht, de concessie met inbegrip van de mijnwerken en van hetgeen tot verzekering of bekleding daarvan dient, aan de nieuwe concessionaris overdragen.

Artikel 261
  • 1.

    Wanneer een houder van het recht op concessie of een concessionaris naar het oordeel van de minister heeft opgehouden aan de in artikel 5 van de Mijnwet gestelde eisen te voldoen en de termijn, bedoeld in artikel 243 is verstreken, zonder dat de beslissing van het Hof van Justitie is ingeroepen, of, indien dit wel het geval is geweest, het Hof van Justitie in dezelfde zin als de minister heeft beslist, wordt door de minister bij een met redenen omklede beschikking aangetekend, dat en van welk tijdstip af het recht op concessie of de concessie, ingevolge artikel 6, onder a, van de Mijnwet, van rechtswege is vervallen.

  • 2.

    Op dezelfde wijze wordt gehandeld wanneer het recht op concessie of de concessie, ingevolge artikel 6, onder b, van de Mijnwet, van rechtswege is vervallen ten aanzien van die rechtverkrijgenden van een overleden houder van het recht op concessie of van een overleden concessionaris, die naar het oordeel van de minister - en, ingeval van geschil, volgens de beslissing van het Hof van Justitie - niet binnen de in artikel 5 van de Mijnwet genoemde termijn aan de in dat artikel gestelde vereisten hebben voldaan.

  • 3.

    De in het eerste en tweede lid van dit artikel bedoelde beschikking wordt ten spoedigste door de minister aan de belanghebbende bij een bij deurwaardersexploot betekende akte meegedeeld.

  • 4.

    De beschikking wordt in de Landscourant bij uittreksel aangekondigd.

Artikel 262
  • 1.

    De houder van het recht op concessie, wiens recht, of de concessionaris, wiens concessie ingevolge artikel 6, onder a, van de Mijnwet van rechtswege is vervallen, moet, zodra zijn bevoegdheid om, krachtens het eerste lid van artikel 253, de in artikel 88 bedoelde werkzaamheden, of de ontginning voort te zetten heeft opgehouden, deze onmiddellijk staken of doen staken.

  • 2.

    Hetzelfde geldt voor rechtverkrijgenden van een overleden houder van het recht op concessie of van een overleden concessionaris, van wie het recht op concessie of de concessie ingevolge artikel 6, onder b, van de Mijnwet van rechtswege is vervallen.

  • 3.

    De politie is bevoegd de voortzetting van de werkzaamheden of van de ontginning in strijd met het bepaalde in dit artikel te beletten.

Artikel 263
  • 1.

    Wanneer een concessie van rechtswege is vervallen, zal de bewaarder van de hypotheken daarvan aantekening houden in het dagregister en in de marge bij de overschrijving van de akte van concessie en, indien de concessie met hypotheek is belast, ook ter zijde van de inschrijving van het borderel betreffende de vestiging van de bedoelde hypotheek.

  • 2.

    Tot het stellen van bovenbedoelde aantekeningen zal door de minister aan de in het eerste lid van dit artikel bedoelde bewaarder een afschrift van de in artikel 261 bedoelde beschikking worden toegezonden.

Slotbepalingen

Artikel 264

In deze verordening wordt verstaan onder vertegenwoordiger van de vergunninghouder of van de concessionaris, de door de niet in Sint Maarten gevestigde vergunninghouder of concessionaris, ingevolge het bepaalde in het eerste lid van artikel 5 van de Mijnwet aangestelde vertegenwoordiger.

Artikel 265

Behoudens het bepaalde betreffende de betaling van vastrecht en de deswege verschuldigde boetes en kosten, moeten, wanneer de vergunninghouder of de concessionaris niet in Sint Maarten is gevestigd, de voor hen geldende voorschriften van de Mijnwet en van deze landsverordening worden nagekomen door hun vertegenwoordigers aldaar, blijvende niettemin, in geval van verzuim of nalatigheid van de vertegenwoordiger, de vergunninghouder of de concessionaris, in het bijzonder ook voor zover betreft de geldelijke gevolgen, voor die nakoming aansprakelijk.

Artikel 266
  • 1.

    Wanneer de hetzij in Sint Maarten hetzij niet aldaar gevestigde vergunninghouder of concessionaris dan wel hun vertegenwoordiger is een naamloze vennootschap dan rust de verplichting tot nakoming van de voorschriften van de Mijnwet en van deze verordening op elk van de bestuurders persoonlijk, met dien verstande dat de naamloze vennootschap zelf alleen aansprakelijk is voor de betaling van het vastrecht, de deswege verschuldigde boetes en kosten alsmede voor de overige geldelijke gevolgen van de niet nakoming van de genoemde voorschriften.

  • 2.

    Is het bestuur van die naamloze vennootschap opgedragen aan een andere naamloze vennootschap, dan is het bepaalde in het eerste lid van dit artikel van toepassing op de bestuurders van de besturende naamloze vennootschap.

Artikel 267
  • 1.

    Voor zover in de Mijnwet en deze landsverordening niet anders is bepaald, komen de daarin voorgeschreven gerechtelijke betekeningen ten laste van het Land.

  • 2.

    Wanneer de gerechtelijke betekening is geschied aan het gekozen domicilie, wordt daarvan door de procureur-generaal bij aangetekende dienstbrief kennis gegeven aan de belanghebbende, indien zijn woonplaats of verblijf bekend is. De kennisgeving geschiedt ten koste van de belanghebbende.

Artikel 268

[vervallen]

Artikel 269
  • 1.

    Deze verordening kan worden aangehaald als: Mijnverordening.

  • 2.

    [regelt de inwerkingtreding]