Organisatie | Sint Maarten |
---|---|
Organisatietype | Koninkrijksdeel |
Officiële naam regeling | LANDSVERORDENING tot regeling van het mijnrecht |
Citeertitel | Mijnwet |
Vastgesteld door | regering en Staten gezamenlijk |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer; milieu |
De oorspronkelijke regeling is ondertekend op 1 juli 1909, gepubliceerd in P.B. 1909, no. 43, en uitgegeven op 23 juli 1909.
Zie www.overheid.nl voor de historie van deze regeling vóór 10-10-10 via lokale regelingen en uitgebreid zoeken, onder v.m. Nederlandse Antillen, met als zoekdatum 09-10-2010.
Onbekend
Mijnverordening
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
05-06-2015 | geconsolideerde tekst (GT) | 25-09-2013 AB 2013, GT no. 842 | onbekend | ||
10-10-2010 | 05-06-2015 | geconsolideerde tekst (GT) | 25-09-2013 AB 2013, GT no. 842 | onbekend |
Onder delfstoffen worden voor de toepassing van deze landsverordening verstaan alle uit de bodem gedolven of op andere wijze uit de bodem gewonnen natuurlijke zelfstandigheden, met uitzondering van die zelfstandigheden die algemeen in Sint Maarten voorkomen en uitsluitend dienen voor de aanleg van wegen, voor toeslag voor beton, en voor huizenbouw en kunstwerken in Sint Maarten.
Vergunning tot opsporing wordt verleend voor een bepaalde tijd, drie achtereenvolgende jaren niet te boven gaande. Zij kan vóór het verstrijken van de vergunningstermijn tot tweemaal telkens voor een jaar worden verlengd. De vroeger ingediende aanvraag om een vergunning tot opsporing heeft de voorkeur boven de later ingediende.
De wijze waarop, de uitgestrektheid waarvoor, en de voorwaarden waaronder de genoemde vergunningen en concessies zullen kunnen worden verkregen, alsmede de rechten en verplichtingen, uit die vergunningen en concessies voortvloeiende en de rechten en verplichtingen van de rechthebbende, voor het geval ten behoeve van opsporingen of ontginningen over de grond moet worden beschikt worden bij landsverordening geregeld.
De ontdekking van een in deze landsverordening genoemde delfstof geeft de ontdekker die òf is houder van een vergunning tot opsporing òf houder is van een concessie op het veld, binnen welks grenzen de delfstof is ontdekt, recht op concessie tot ontginning van de ontdekte delfstof, zodra hij zijn aanspraken doet gelden, met dien verstande evenwel dat de ontdekker, die houder is van een vergunning tot opsporing, zijn aanspraken behoort geldend te maken vóór het verstrijken van de termijn waarvoor de vergunning verleend of verlengd is en dat het vroeger ingediende verzoek de voorkeur heeft boven het later ingediende.
Onder opsporing wordt verstaan het opzettelijk ingesteld onderzoek naar de in artikel 1 genoemde delfstoffen met het oogmerk om recht tot mijnontginning te verwerven en onder ontginning of mijnontginning de opzettelijke winning van deze delfstoffen, onverschillig of die winning geschiedt door onderaardse mijnwerken, open groeven, grondboringen of op andere wijze.
Geen anderen kunnen houders van vergunningen tot opsporing of van concessies zijn dan:
vennootschappen gevestigd in Sint Maarten, waarvan wat de naamlooze vennootschappen en de besloten vennootschappen betreft, de enige bestuurder of commissaris, dan wel, als er twee zijn, beide, of, als er meer bestuurders zijn, de meerderheid van de commissarissen, en, wat vennootschappen onder een firma en die bij wijze van geldschieting betreft, de enige beherende vennoot, dan wel, als er twee zijn, beide, of als er meer beherende vennooten zijn de meerderheid, Nederlanders dan wel ingezetenen van Sint Maarten zijn;
met dien verstande, dat de niet in Sint Maarten gevestigde personen of vennootschappen aldaar behoorlijk moeten zijn vertegenwoordigd.
Als ingezetenen van Sint Maarten worden aangemerkt zij, die hun woonplaats in Sint Maarten hebben. Het ingezetenschap houdt op door vestiging van de woonplaats buiten Sint Maarten. Een minderjarige als bedoeld in het Burgelijk Wetboek, wiens vader of voogd ingezetene is, wordt als ingezetene aangemerkt. Meerderjarig geworden, behoudt hij de hoedanigheid van ingezetene, indien hij zijn woonplaats in Sint Maarten vestigt.
De rechten en verplichtingen, uit een vergunning tot opsporing en uit een concessie voortvloeiende, gaan bij overlijden van de wettige houder over op diens rechtverkrijgenden, voor zover zij reeds dadelijk, dan wel binnen één jaar na het openvallen van de erfenis, voldoen aan de vereisten van dit artikel. Zij kunnen binnen dat jaar worden overgedragen aan personen of vennootschappen, die voldoen aan de vereisten van dit artikel, behoudens goedkeuring van de minister.
De vergunning tot opsporing, het recht op concessie en de concessie vervallen van rechtswege:
De concessiehouder kan van de hem bij de concessie verleende rechten door de minister worden vervallen verklaard:
indien hij nalatig is in de nakoming van verplichtingen, hem ter zake van de ontginning bij wettelijke voorschriften of bij de akte van concessie opgelegd, dan wel ingeval hij weigert of in gebreke blijft gevolg te geven aan de in het algemeen belang of in het belang van de veiligheid van personen en goederen door een daartoe bevoegde autoriteit omtrent zijn werken gegeven voorschriften.
Tot de vervallenverklaring wordt niet overgegaan dan nadat de concessiehouder of zijn gemachtigde door of namensde minister met het voornemen tot vervallenverklaring bij een bij deurwaardersexploot betekende akte is in kennis gesteld, hem de gelegenheid is gegeven voor zijn belangen op te komen en hij tevens een hem te verlenen, met de datum van betekening van het exploot ingaande termijn van ten minste één jaar om zijn verplichtingen volledig na te komen of om aan de gestelde eisen te voldoen, onbenut heeft laten voorbijgaan. Voor zover die verplichting strekt tot betaling van een geldsom, zal de termijn ten minste drie maanden zijn.
Deze landsverordening, behoudens het eerste en tweede lid van artikel 1, alsmede de daarop gegronde landbesluiten, houdende algemene maatregelen, voor zover het tegendeel daarin niet is uitgedrukt, zijn niet van toepassing op van overheidswege ondernomen opsporingen en ontginningen, onverkort latende de bevoegdheid van de overheid om opsporingen en ontginningen te bewerkstelligen, wanneer zij niet in strijd komen met aan bijzondere personen of gemeenschappen verleende mijnrechtelijke bevoegdheden.