Organisatie | Sint Maarten |
---|---|
Organisatietype | Koninkrijksdeel |
Officiële naam regeling | FAILLISSEMENTSBESLUIT 1931 |
Citeertitel | FAILLISSEMENTSBESLUIT 1931 |
Vastgesteld door | regering en Staten gezamenlijk |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | faillissementsrecht |
Deze regeling kan op moment van plaatsing in de wettendatabank nog niet worden aangepast aan de nieuwe staatkundige situatie.
Reden daarvoor is dat de Samenwerkingsregeling eenvormig procesrecht Aruba, Curaçao en Sint Maarten ter vervanging van de Samenwerkingsregeling eenvormig procesrecht Nederlandse Antillen en Aruba nog niet in alle drie de landen is vastgesteld. Daarmee kan ook de daarin opgenomen Ministeriële Samenwerkingsraad nog niet functioneren; die Raad is de instantie die wijzigingen in de eenvormige landsverordeningen moet vaststellen.
In juridische zin betekent dit dat de regelingen op grond van de Samenwerkingsregeling niet kunnen worden aangepast tot het moment waarop Aruba de nieuwe Samenwerkingsregeling heeft goedgekeurd dan wel verworpen.
Bij de Staten van de Nederlandse Antillen was op 10-10-10 aanhangig een ontwerp voor een eenvormige landsverordening tot aanpassing van o.m. het Faillissementsbesluit 1931 aan het nieuw Burgerlijke Wetboek (Staten van de Nederlandse Antillen 2428-E-109).
De oorspronkelijke regeling is gepubliceerd in P.B. 1931, no. 58 en inwerking getreden op 1 juli 1932.
Zie www.overheid.nl voor de historie van deze regeling vóór 10-10-10 via lokale regelingen en uitgebreid zoeken onder v.m. Nederlandse Antillen, met als zoekdatum 09-10-2010.
Onbekend
LANDSBESLUIT HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN van18november 1953 ter uitvoering van artikel 55, lid 1 van het Faillissementsbesluit 1931 (P.B. 1953 no. 189)
BESLUIT van 4maart 1932, houdende voorschriften ter uitvoering van artikel 16, tweede lid, van het Curaçaosch Faillissementsbesluit 1931 (P.B. 1932 no. 13)
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
10-10-2010 | bestendiging Antilliaanse regelgeving in Sint Maarten | 21-07-2010 A.B. 2010, GT no. 1 en A.B. 2010, GT no. 30 | onbekend |
EERSTE AFDEELING Van de faillietverklaring
Wordt in de gevallen bedoeld bij het tweede of derde lid of in het geval bedoeld bij artikel 3 bij meer dan één uitspraak op verschillende dagen de faillietverklaring uitgesproken, dan heeft alleen de eerst gedane uitspraak rechtsgevolgen. Hebben de uitspraken op dezelfde dag plaats, dan heeft alleen de uitspraak op het verzoek, ingediend in het eilandgebied, hetwelk in artikel 30 van het Reglement op de inrichting en samenstelling van de Rechterlijke macht in Curaçao (P.B. 1941, 60), zoals gewijzigd, het eerst genoemd wordt, rechtsgevolgen.
Ten aanzien van naamloze vennootschappen, besloten vennootschappen, wederkerige verzekerings- of waarborgmaatschappijen, of enige andere, rechtspersoonlijkheid bezittende, verenigingen en van stichtingen geldt, ter toepassing van dit artikel, het eilandgebied, waar zij haar zetel hebben, als woonplaats.
De rechter in eersten aanleg bepaalt terstond dag en uur voor de behandeling. De griffier geeft dengene die het verzet gedaan heeft, daarvan bij brief kennis. Uiterlijk op den vierden dag, volgende op dien, waarop het verzoek is ingediend, wordt op last van den rechter in eersten aanleg van het gedane verzet, alsmede van den tijd voor de behandeling bepaald, bij deurwaardersexploot aan den schuldeischer, die het verzoek tot faillietverklaring heeft ingediend, en bij brief van den griffier aan het Openbaar Ministerie, op wiens vordering de faillietverklaring is uitgesproken, kennis gegeven.
Elke schuldeiser, met uitzondering van hem, die de faillietverklaring heeft verzocht en elke belanghebbende heeft tegen de faillietverklaring recht van verzet gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak. Indien hij tijdens de uitspraak zich in de Nederlandse Antillen bevindt, heeft hij gedurende veertien dagen dat recht.
De rechter in eersten aanleg bepaald terstond dag en uur voor de behandeling. De griffier geeft dengene die het verzet gedaan heeft, daarvan bij brief kennis. Uiterlijk op den vierden dag, volgende op dien waarop het verzoek is ingediend, wordt op last van den rechter in eersten aanleg van het gedane verzet, alsmede van den tijd voor de behandeling bepaald, bij deurwaardersexploot kennis gegeven aan den schuldenaar en, indien de faillietverklaring door een schuldeischer is verzocht, ook aan dezen.
De rechter in eersten aanleg, die het vonnis tot faillietverklaring uitsprak of wiens vonnis tot faillietverklaring rechtsgevolgen heeft, of aan wien, in de bij artikel 13 bedoelde gevallen, de aangifte of aanvraag is ingediend, vervult tevens de functie van rechter-commissaris in het faillissement.
De curator plaatst onverwijld een uittreksel uit het vonnis van faillietverklaring, houdende vermelding van den naam, de woonplaats of het kantoor en het beroep van den gefailleerde, van den naam van den rechter-commissaris, van den naam en de woonplaats of het kantoor des curators, van den dag van de uitspraak, alsmede van den naam, het beroep en de woonplaats of het kantoor van ieder lid der voorloopige commissie uit de schuldeischers, zoo er eene benoemd is, in het blad, waarin van overheidswege de officieele berichten worden opgenomen en in een of meer door de rechter-commissaris aan te wijzen nieuwsbladen;
Zoodra een vonnis van faillietverklaring tengevolge van verzet of hooger beroep is vernietigd, en in het eerste geval de termijn om in hooger beroep te komen, verstreken is, zonder dat daarvan gebruik is gemaakt, geeft de griffier van het gerecht, welks rechter de vernietiging heeft uitgesproken, van die uitspraak kennis aan den curator en aan de administratiën der posterijen, der telefonen en der telegrafen. De curator doet van die uitspraak aankondiging in het in artikel 11 bedoelde blad.
De rechter, die de vernietiging van een vonnis van faillietverklaring uitspreekt, stelt tevens het bedrag vast van de faillissementskosten en van het salaris des curators. Hij brengt dit bedrag ten laste van dengene, die de faillietverklaring heeft aangevraagd, van den schuldenaar, of van beide in de door den rechter bepaalde verhouding. Tegen deze beslissing staat een rechtsmiddel niet open. Een bevelschrift van tenuitvoerlegging wordt daarvan uitgegeven ten behoeve van den curator.
Wordt de faillietverklaring in hoger beroep uitgesproken met vernietiging van een vonnis, waarbij de aangifte of aanvrage tot faillietverklaring werd afgewezen, dan geeft de griffier van het Hof van Justitie van die uitspraak kennis aan de griffier van het gerecht in eerste aanleg, in het eilandgebied, waar de aangifte of aanvrage is ingediend.
Indien de toestand van den boedel daartoe aanleiding geeft, is de rechter in eersten aanleg bevoegd om, na de commissie uit de schuldeischers, zoo die er is, te hebben gehoord, en na verhoor of behoorlijke oproeping van den gefailleerde, bij in het openbaar uitgesproken beschikking de opheffing van het faillissement te bevelen.
De beschikking, bevelende de opheffing van het faillissement, wordt op dezelfde wijze openbaar gemaakt als het vonnis van faillietverklaring en daartegen kunnen de schuldenaar en de schuldeischers zoo mede het Openbaar Ministerie op dezelfde wijze en binnen dezelfde termijnen opkomen als ten aanzien van het vonnis, waarbij eene faillietverklaring is geweigerd.
De rechter, die de opheffing van het faillissement beveelt, stelt tevens het bedrag vast van de faillissementskosten en brengt dit bedrag ten laste van den schuldenaar. Tegen deze vaststelling staat een rechtsmiddel niet open. Een bevelschrift van tenuitvoerlegging wordt daarvan uitgegeven ten behoeve van den curator.
Daaronder zijn evenwel niet begrepen de processen-verbaal en akten, houdende verkoop of andere overeenkomsten, noch de stukken betrekkelijk andere rechtsgedingen over rechten en verplichtingen van den boedel dan die, welke het gevolg zijn van de verwijzing door den rechter-commissaris bedoeld in artikel 117.
Indien de rechter-commissaris - en in de gevallen bedoeld in de Elfde Afdeeling van Titel I en in Titel II van dit besluit, de rechter in eersten aanleg - zulks in het belang van den boedel of van de schuldeischers, of wegens afwezigheid van den schuldenaar, of om andere gewichtige, daarbij te vermelden, redenen noodig oordeelt, beveelt hij van elke in dit besluit bevolen aankondiging, bekendmaking of openbaarmaking in het in artikel 11 bedoeld blad, mede plaatsing in de Nederlandsche Staatscourant, alsook ingeval hij hiertoe gronden vindt, in een of meer door hem aan te wijzen nieuwsbladen.
TWEEDE AFDEELING Van de gevolgen der faillietverklaring
Niettemin blijven buiten het faillissement:
1° de zaken, vermeld in artikel 447, onderdelen a tot en met c, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de toerusting van de leden van de krijgsmacht volgens hun dienst en rang, het auteursrecht in de gevallen waarin het niet vatbaar is voor beslag, alsmede hetgeen in het eerste lid van artikel 448 van genoemd wetboek omschreven is, tenzij in het faillissement schuldeisers opkomen wegens vorderingen, vermeld in het tweede lid van dat artikel;
een door de rechter commissaris te bepalen bedrag uit de opbrengst van het in artikel 253l, eerste en tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde vruchtgenot, ter bestrijding van de in artikel 253l, derde lid, van Boek 1 van dat wetboek vermelde lastten en van de kosten van verzorging en opvoeding van het kind;
Door de faillietverklaring verliest de schuldenaar van rechtswege de beschikking en het beheer over zijn tot het faillissement behoorend vermogen, te rekenen van den dag waarop de faillietverklaring wordt uitgesproken, die dag daaronder begrepen.
Voor verbintenissen van den schuldenaar, na de faillietverklaring ontstaan, is de boedel niet aansprakelijk dan voorzooverre deze tengevolge daarvan is gebaat.
Rechtsvorderingen, welke voldoening van eene verbintenis uit den boedel ten doel hebben, kunnen gedurende het faillissement ook tegen den gefailleerde niet op andere wijze ingesteld worden, dan door aanmelding ter verificatie.
Indien de rechtsvordering tijdens de faillietverklaring aanhangig en door den schuldenaar ingesteld is, wordt het geding ten verzoeke van den gedaagde, geschorst, teneinde dezen gelegenheid te geven, binnen een door den rechter bepaalden termijn, den curator tot overneming van het geding op te roepen.
Voor zooverre tijdens de faillietverklaring aanhangige rechtsvorderingen voldoening van eene verbintenis uit den boedel ten doel hebben, wordt het geding na de faillietverklaring geschorst, om alleen dan voortgezet te worden, indien de verificatie van de vordering betwist wordt. In dit geval wordt hij, die de betwisting doet, in de plaats van den gefailleerde, partij in het geding.
Indien een geding door of tegen den curator, of ook in het geval van artikel 25 tegen een schuldeischer wordt voortgezet, mag de curator of die schuldeischer de nietigheid inroepen van handelingen, door den schuldenaar vóór zijne faillietverklaring in het geding verricht, zoo bewezen wordt, dat deze door die handelingen de schuldeischers desbewust heeft benadeeld en dat dit aan zijne tegenpartij bekend was.
Het vonnis van faillietverklaring heeft tengevolge, dat alle gerechtelijke tenuitvoerlegging op eenig deel van het vermogen van den schuldenaar, vóór het faillissement aangevangen, dadelijk een einde neemt, en dat, ook van hetzelfde oogenblik af, een vonnis niet bij lijfsdwang kan worden ten uitvoer gelegd.
Gelegde beslagen vervallen; de inschrijving van een desbetreffende verklaring van de rechtercommissaris machtigt de bewaarder van de openbare registers tot doorhaling. Het beslag herleeft, zodra het faillissement een einde neemt ten gevolge van vernietiging of opheffing van het faillissement, mits het goed dan nog tot de boedel behoort. Indien de inschrijving van het beslag in de openbare registers is doorgehaald, vervalt de herleving, indien niet binnen veertien dagen na de herleving een exploot is ingeschreven, waarbij van de herleving mededeling aan de schuldenaar is gedaan.
Het bepaalde bij dit artikel geldt niet voor lijfsdwang bij vonnissen, beschikkingen en authentieke akten, waarbij een uitkering tot levensonderhoud, krachtens Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek verschuldigd, daaronder begrepen het verschuldigde voor verzorging en opvoeding van een minderjarige en voor levensonderhoud en studie van een meerderjarige die de leeftijd van een en twintig jaren niet heeft bereikt, is bevolen of toegezegd, alsmede beschikkingen, waarbij een uitkering, krachtens artikel 85, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek door de ene echtgenoot aan de andere echtgenoot verschuldigd, is bevolen.
Indien vóór het faillissement van den schuldenaar de uitwinning van zijne goederen zoover was gevorderd, dat de dag van den verkoop reeds was bepaald, is de curator bevoegd om op machtiging van den rechter-commissaris, den verkoop voor rekening van den boedel te laten voortgaan.
Heeft de schuldenaar voor de dag van de faillietverklaring een toekomstig goed bij voorbaat geleverd, dan valt dit goed, indien het eerst na de aanvang van die dag door hem is verkregen, in de boedel, tenzij het gaat om nog te velde staande vruchten of beplantingen, die reeds voor de faillietverklaring uit hoofde van een zakelijk recht of een huurovereenkomst aan de schuldenaar toekwamen.
Indien een beding als bedoeld in artikel 252 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, op de dag van de faillietverklaring nog niet in de openbare registers was ingeschreven, kan de curator het registergoed ten aanzien waarvan het is gemaakt, vrij van het beding overeenkomstig de artikelen 96 of 169, vierde en vijfde lid, vervreemden.
Aan een gift, door de schuldenaar gedaan onder een opschortende voorwaarde of een opschortende tijdsbepaling, die op de dag van de faillietverklaring nog niet was vervuld of verschenen, ontleent de begiftigde generlei recht tegen de boedel.
Ingeval een termijn die vóór de faillietverklaring uit hoofde van artikel 55, tweede lid, van Boek 3 of van artikel 88 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek aan de schuldenaar was gesteld, ten tijde van de faillietverklaring nog niet was verstreken, loopt de termijn voort, voor zover dit redelijkerwijze noodzakelijk is om de curator in staat te stellen zijn standpunt te bepalen. De wederpartij kan de curator daartoe een nieuwe redelijke termijn stellen.
Indien een wederkerige overeenkomst ten tijde van de faillietverklaring zowel door de schuldenaar als door zijn wederpartij in het geheel niet of slechts gedeeltelijk is nagekomen en de curator zich niet binnen een hem daartoe schriftelijk door de wederpartij gestelde redelijke termijn bereid verklaart de overeenkomst gestand te doen, verliest de curator het recht zijnerzijds nakoming van de overeenkomst te vorderen.
Voor vorderingen die de wederpartij uit hoofde van ontbinding of vernietiging van een vóór de faillietverklaring met de schuldenaar gesloten overeenkomst op deze heeft verkregen, of die strekken tot schadevergoeding ter zake van tekortschieten in de nakoming van een vóór de faillietverklaring op deze verkregen vordering, kan zij als concurrent schuldeiser in het faillissement opkomen.
Indien in het geval van artikel 33; de levering van waren, welke ter beurze op termijn worden verhandeld, bedongen is tegen een vastgesteld tijdstip of binnen een bepaalden termijn, en dit tijdstip invalt of die termijn verstrijkt na de faillietverklaring, wordt de overeenkomst door de faillietverklaring ontbonden en mag de wederpartij van den gefailleerde zonder meer voor schadevergoeding als concurrent schuldeischer opkomen. Lijdt de boedel door de ontbinding schade, dan is de wederpartij verplicht deze te vergoeden.
Indien de gefailleerde huurder is, kan zoowel de curator als de verhuurder de huur tusschentijds doen eindigen, mits de opzegging geschiede tegen een tijdstip, waarop dergelijke overeenkomsten naar plaatselijk gebruik eindigen. Bovendien moet bij de opzegging de daarvoor overeengekomen of gebruikelijke termijn in acht genomen worden, met dien verstande echter, dat een termijn van drie maanden in elk geval voldoende zal zijn. Zijn er huurpenningen vooruitbetaald, dan kan de huur niet eerder opgezegd worden, dan tegen den dag, waarop de termijn, waarvoor vooruitbetaling heeft plaats gehad, eindigt. Van den dag van de faillietverklaring af is de huurprijs boedelschuld.
Arbeiders in dienst van den gefailleerde kunnen de dienstbetrekking opzeggen, en hun kan wederkeerig door den curator de dienstbetrekking opgezegd worden, met inachtneming van de overeengekomen of wettelijke termijnen, met dien verstande echter dat in elk geval de dienstbetrekking kan worden geëindigd door opzegging met een termijn van zes weken en dat bij opzegging door arbeiders het bepaalde in artikel 1615j, eerste lid, van Boek 7A niet in acht behoeft te worden genomen. Van den dag der faillietverklaring af zijn het loon en de met de arbeidsovereenkomst samenhangende premie schulden boedelschuld.
De curator kan ten behoeve van de boedel elke rechtshandeling die de schuldenaar vóór de faillietverklaring onverplicht heeft verricht, en waarvan deze bij dit verrichten wist of behoorde te weten dat daarvan benadeling van de schuldeisers het gevolg zou zijn, door een buitengerechtelijke verklaring vernietigen. Artikel 50, tweede lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing.
Een rechtshandeling, anders dan om niet, die hetzij meerzijdig is, hetzij eenzijdig en tot een of meer bepaalde personen gericht, wordt wegens benadeling slechts vernietigd, indien ook degenen met of jegens wie de schuldenaar de rechtshandeling verrichtte, wisten of behoorden te weten dat daarvan benadeling van de schuldeisers het gevolg zou zijn.
Wordt een rechtshandeling om niet wegens benadeling vernietigd, dan heeft de vernietiging ten aanzien van de bevoordeelde die wist noch behoorde te weten dat van de rechtshandeling benadeling van de schuldeisers het gevolg zou zijn, geen werking, voor zover hij aantoont dat hij ten tijde van de faillietverklaring niet ten gevolge van de rechtshandeling gebaat was.
Indien de rechtshandeling waardoor de schuldeisers zijn benadeeld, is verricht binnen een jaar voor de faillietverklaring en de schuldenaar zich niet reeds voor de aanvang van die termijn daartoe had verplicht, wordt de aan het slot van artikel 38, eerste lid, eerste volzin, bedoelde wetenschap, behoudens tegenbewijs, vermoed aan beide zijden te bestaan:
bij rechtshandelingen, door de schuldenaar die een natuurlijk persoon is, verricht met of jegens:
een rechtspersoon waarin hij, zijn echtgenoot, zijn pleegkind of een bloed‑ of aanverwant tot in de derde graad bestuurder of commissaris is, dan wel waarin deze personen, afzonderlijk of tezamen, als aandeelhouder rechtstreeks of middellijk voor ten minste de helft van het geplaatste kapitaal deelnemen;
bij rechtshandelingen, door de schuldenaar die rechtspersoon is, verricht met of jegens een andere rechtspersoon, indien:
een bestuurder, natuurlijk persoon, of een commissaris van een van deze rechtspersonen, of diens echtgenoot, pleegkind of bloed‑ of aanverwant tot in de derde graad, afzonderlijk of tezamen, als aandeelhouder rechtstreeks of middellijk voor ten minste de helft van het geplaatste kapitaal deelneemt in de andere;
in beide rechtspersonen voor ten minste de helft van het geplaatste kapitaal rechtstreeks of middellijk wordt deelgenomen door dezelfde rechtspersoon, dan wel dezelfde natuurlijke persoon, al dan niet tezamen met zijn echtgenoot, zijn pleegkinderen en zijn bloed‑ of aanverwanten tot in de derde graad;
Om nietigheid van door den schuldenaar gedane schenkingen in te roepen, kan de curator volstaan met aan te toonen, dat de schuldenaar op het oogenblik van de schenking wist, dat hij daardoor zijne schuldeischers benadeelde, onverschillig of de begiftigde die wetenschap al dan niet deelde.
In geval van benadeling door een rechtshandeling om niet, die de schuldenaar heeft verricht binnen één jaar vóór de faillietverklaring, wordt vermoed, dat hij wist of behoorde te weten dat benadeling van de schuldeisers het gevolg van de rechtshandeling zou zijn.
De voldoening door de schuldenaar aan een opeisbare schuld wordt alleen dan vernietigd, indien is aangetoond, hetzij dat hij die de betaling ontving, wist dat het faillissement van de schuldenaar reeds aangevraagd was, hetzij dat de betaling het gevolg was van overleg tussen de schuldenaar en de schuldeiser, dat ten doel had laatstgenoemde door die betaling boven andere schuldeisers te begunstigen.
In dit geval is hij, te wiens bate het papier is uitgegeven, verplicht de door den schuldenaar betaalde som aan den boedel terug te geven, wanneer wordt aangetoond, hetzij dat hij bij de uitgifte van het papier de in het vorige artikel genoemde wetenschap bezat, hetzij dat de uitgifte het gevolg was van een overleg als in dat artikel bedoeld.
Beëindiging van het faillissement door de homologatie van een akkoord doet de rechtsvorderingen in het vorige artikel bedoeld, vervallen, tenzij het akkoord boedelafstand inhoudt, in welk geval zij ten behoeve van de schuldeischers vervolgd of ingesteld kunnen worden door de vereffenaars.
Voldoening ná de faillietverklaring, doch vóór de bekendmaking daarvan aan de gefailleerde gedaan, tot nakoming van verbintenissen jegens deze vóór de faillietverklaring ontstaan, bevrijdt degene die haar deed, tegenover de boedel, zolang zijn bekendheid met de faillietverklaring niet bewezen wordt.
Voldoening als in het eerste lid bedoeld, na de bekendmaking der faillietverklaring aan de gefailleerde gedaan, bevrijdt tegenover de boedel alleen dan, indien degene die haar deed, bewijst dat de faillietverklaring te zijner woonplaatse langs de weg der wettelijke aankondiging nog niet bekend kon zijn, behoudens het recht van de curator om aan te tonen dat zij hem toch bekend was.
De schuldenaar van de gefailleerde, die zijn schuld wil verrekenen met een vordering aan order of toonder, dient te bewijzen dat hij het papier reeds op het ogenblik der faillietverklaring te goeder trouw had verkregen.
Degene die met de gefailleerde deelgenoot is in een gemeenschap waarvan tijdens het faillissement een verdeling plaatsvindt, kan toepassing van artikel 184, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek verlangen, ook als de schuld van de gefailleerde aan de gemeenschap er een is onder een nog niet vervulde opschortende voorwaarde. De artikelen 125 en 126 zijn van toepassing.
Bij de verdeling kunnen uit eigen hoofde mede de beperkt gerechtigden opkomen, wier recht vóór de faillietverklaring was gevestigd, maar door de executie door een pand‑ of hypotheekhouder is vervallen voor hun recht op schadevergoeding, bedoeld in artikel 282 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.
Bij de verdeling van de opbrengst oefent de curator ten behoeve van de boedel mede de rechten uit, die de wet aan beslagleggers op het goed toekent. Hij behartigt daarbij mede de belangen van de bevoorrechte schuldeisers die in rang boven de voormelde pand‑ en hypotheekhouders en beperkt gerechtigden gaan.
De curator kan de pand‑ en hypotheekhouders een redelijke termijn stellen om tot uitoefening van hun rechten overeenkomstig artikel 53 over te gaan. Heeft de pand‑ of hypotheekhouder het onderpand niet binnen deze termijn verkocht, dan kan de curator de goederen opeisen en met toepassing van de artikelen 96 of 169, vierde en vijfde lid, verkopen, onverminderd het recht van de pand‑ en hypotheekhouders op de opbrengst. De rechter‑commissaris kan de termijn op verzoek van de pand‑ of hypotheekhouder een of meer malen verlengen.
Indien de opbrengst niet toereikend is om een pand‑ of hypotheekhouder of een dergenen wier beperkt recht door de executie is vervallen, te voldoen, kan deze voor het ontbrekende als concurrent schuldeiser in de boedel opkomen.
Hypotheekhouders wier rechten rusten op luchtvaartuigen als bedoeld in het eerste lid, en andere schuldeisers die op grond van artikel 1317 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek een voorrecht op het luchtvaartuig hebben, kunnen hun recht uitoefenen, alsof er geen faillissement was. Artikel 53, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
De curator kan deze schuldeisers een redelijke termijn stellen om tot uitoefening van hun rechten overeenkomstig het tweede lid over te gaan. Heeft de schuldeiser het luchtvaartuig niet binnen deze termijn verkocht, dan kan de curator het luchtvaartuig verkopen. De rechter-commissaris kan de termijn op verzoek van de schuldeiser een of meer malen te verlengen.
Op verkoop door de curator zijn de artikelen 584d en 584f tot en met 584q van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de curator wordt aangemerkt als beslaglegger uit hoofde van een vordering die niet van enige voorrang is voorzien, en dat met het vonnis van faillietverklaring wordt gehandeld, als voorgeschreven voor het proces-verbaal van beslag.
De zaak kan door de curator worden opgeëist en met toepassing van de artikelen 96 of 169, vierde en vijfde lid, worden verkocht, onverminderd de voorrang, aan de schuldeiser in artikel 292 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek toegekend. De curator kan ook, indien dit in het belang is van de boedel, de zaak in de boedel terugbrengen door voldoening van de vordering waarvoor het retentierecht kan worden uitgeoefend.
De schuldeiser kan de curator een redelijke termijn stellen om tot toepassing van het tweede lid over te gaan. Heeft de curator de zaak niet binnen deze termijn verkocht, dan kan de schuldeiser haar verkopen met overeenkomstige toepassing van de bepalingen, betreffende parate executie door een pandhouder, of, als het een registergoed betreft, die betreffende parate executie door een hypotheekhouder. De rechter‑commissaris kan de termijn op verzoek van de curator een of meer malen te verlengen.
Betreft het een registergoed, dan zegt de schuldeiser, op straffe van verval van het recht van parate executie, binnen veertien dagen na het verstrijken van de in het derde lid bedoelde termijn, aan de curator bij exploit aan dat hij tot executie overgaat, en doet dit exploit in de openbare registers inschrijven.
Indien tot het vermogen van de gefailleerde onder bewind staande goederen behoren en zich schuldeisers ter verificatie hebben aangemeld die deze goederen onbelast met het bewind kunnen uitwinnen, eist de curator deze goederen van de bewindvoerder op, neemt deze onder zijn beheer en maakt deze te gelde, voor zover dit voor de voldoening van deze schuldeisers uit de opbrengst nodig is. Door de opeising eindigt het bewind over het goed. De opbrengst wordt overeenkomstig deze landsverordening onder deze schuldeisers verdeeld, voor zover zij zijn geverifieerd. De curator draagt hetgeen na deze verdeling van de opbrengst over is, aan de bewindvoerder af, tenzij de andere schuldeisers de onder bewind staande goederen onder de last van het bewind kunnen uitwinnen, in welk geval het restant overeenkomstig deze landsverordening onder deze laatste schuldeisers verdeeld wordt.
Zijn krachtens artikel 56a goederen buiten het faillissement gebleven en heeft de bewindvoerder opgehouden de schuldeisers te betalen die deze goederen onbelast met bewind kunnen uitwinnen, dan kan de rechter in eerste aanleg die de faillietverklaring heeft uitgesproken op verzoek van ieder van deze schuldeisers die niet in het faillissement kunnen opkomen, de curator opdragen ook het beheer van deze goederen op zich te nemen en voor de vereffening te hunnen behoeve zorg te dragen.
Van de aan de echtgenoot van de gefailleerde opgekomen rechten aan toonder en roerende zaken, ten aanzien waarvan bij uiterste wilsbeschikking van de erflater of bij gift is bepaald dat zij buiten de gemeenschap vallen, moet, in geval van geschil, door beschrijving of bescheiden blijken. Hetzelfde geldt voor zodanige rechten en zaken, hem staande huwelijk bij erfenis, legaat of schenking opgekomen, die ingevolge de huwelijkse voorwaarden buiten de gemeenschap vallen.
De goederen, voortgesproten uit de belegging of wederbelegging van gelden aan de echtgenoot van de gefailleerde buiten de gemeenschap toebehorende, worden insgelijks door die echtgenoot teruggenomen, mits de belegging of wederbelegging, ingeval van geschil, door voldoende bescheiden, ten genoege van de rechter, zij bewezen.
Indien de goederen aan de echtgenoot van de gefailleerde toebehorende, door de gefailleerde zijn vervreemd, doch de koopprijs nog niet is betaald, of wel de kooppenningen nog onvermengd met de failliete boedel aanwezig zijn, kan de echtgenoot zijn recht van terugneming op die koopprijs of op de voorhanden kooppenningen uitoefenen.
De echtgenoot van de gefailleerde heeft geen aanspraak op de boedel terzake van voordelen bij huwelijkse voorwaarden besproken. Wederkerig kunnen de schuldeisers geen genot hebben van de voordelen, die aan de gefailleerde bij huwelijkse voorwaarden door zijne echtgenoot zijn toegezegd.
Het faillissement van den in eenige gemeenschap van goederen gehuwden echtgenoot wordt als faillissement van die gemeenschap behandel. Het omvat, behoudens de uitzonderingen van het eerste lid van artikel 18, alle goederen, welke in de gemeenschap vallen, en strekt ten behoeve van alle schuldeischers, die op de goederen der gemeenschap verhaal hebben. Goederen die de gefailleerde buiten de gemeenschap heeft, strekken slechts tot verhaal van schulden die daarop verhaald zouden kunnen worden, indien er generlei gemeenschap was.
De rechter‑commissaris kan op verzoek van elke belanghebbende of ambtshalve bij schriftelijke beschikking bepalen dat elke bevoegdheid van derden tot verhaal op tot de boedel behorende goederen of tot opeising van goederen die zich in de macht van de gefailleerde of van de curator bevinden, voor een periode van ten hoogste één maand niet dan met zijn machtiging kan worden uitgeoefend. De rechter‑commissaris kan deze periode éénmaal voor ten hoogste één maand verlengen.
Gedurende de in het eerste lid bedoelde perioden lopen aan of door de derden ter zake van hun bevoegdheid gestelde termijnen voort, voor zover dit redelijkerwijze noodzakelijk is om de derde dan wel de curator in staat te stellen na afloop van de periode zijn standpunt te bepalen. Degene die de termijn heeft gesteld, kan opnieuw een redelijke termijn stellen.
DERDE AFDEELING Van het bestuur over den faillieten boedel
1. Van den rechter-commissaris
De rechter-commissaris houdt toezicht op het beheer en de vereffening van den faillieten boedel.
Alvorens in eenige zaak, het beheer of de vereffening van den faillieten boedel betreffende, eene beslissing te geven, is het Hof van Justitie verplicht, den rechter-commissaris schriftelijk te hooren.
Het beroep wordt ingesteld door het indienen van een memorie ter griffie van het gerecht in eerste aanleg, in het eilandgebied waar het faillissement werd uitgesproken. De rechter-commissaris verzendt die memorie, vergezeld van zijn schriftelijk bericht, zoo spoedig mogelijk aan het Hof van Justitie.
Ieder der schuldeischers, de commissie uit hun midden benoemd en ook de gefailleerde mogen bij verzoekschrift tegen elke handeling van den curator bij den rechter-commissaris opkomen, of van dezen een bevel uitlokken, dat de curator eene bepaalde handeling verrichte of eene voorgenomen handeling nalate.
Het ontbreken van de machtiging van den rechter-commissaris, waar die vereischt is, of de niet-inachtneming van de bepalingen vervat in de artikelen 74 en 75, is, voor zooveel derden betreft, niet van invloed op de geldigheid van de door den curator verrichte handeling. De curator is deswege alleen jegens den gefailleerde en de schuldeischers aansprakelijk.
De rechter-commissaris heeft de bevoegdheid den curator te allen tijde, na hem gehoord of behoorlijk opgeroepen te hebben, te ontslaan en door een ander te vervangen, of hem één of meer mede curators toe te voegen, een en ander ambtshalve of op een met redenen omkleed verzoek van één of meer schuldeischers, van de commissie uit hun midden, of van den gefailleerde.
Bij het vonnis van faillietverklaring kan de rechter in eersten aanleg of, zoolang over de benoeming van de in het volgende artikel genoemde commissie eene beslissing nog niet is genomen, kan de rechter-commissaris, zoo de belangrijkheid of de aard des boedels daartoe aanleiding geeft, uit de aan het gerecht bekende schuldeischers eene voorloopige commissie van een tot drie leden benoemen, ten einde den curator van advies te dienen.
Indien een lid van de voorloopige commissie zijne benoeming niet aanneemt, bedankt of overlijdt, voorziet de rechter-commissaris op de verificatie-vergadering de schuldeischers, na afloop van de verificatie, over de benoeming van eene definitieve commissie uit hun midden. Zoo de vergadering deze wenschelijk acht, gaat hij dadelijk tot de benoeming over. Ook deze commissie bestaat uit een tot drie leden.
De commissie is bevoegd om te allen tijde raadpleging te vorderen van het op het faillissement betrekking hebbende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers. De curator is verplicht aan de commissie alle van hem verlangde inlichtingen te verstrekken.
Tot het inwinnen van het advies der commissie vergadert de curator met haar, zoo dikwijls hij het noodig acht. In deze vergaderingen zit hij voor en voert hij de pen.
De curator is verplicht het advies der commissie in te winnen, alvorens een rechtsvordering in te stellen of eene aanhangige voort te zetten of zich tegen eene ingestelde of aanhangige rechtsvordering te verdedigen, behalve waar het geldt verificatiegeschillen; omtrent het al of niet voortzetten van het bedrijf des gefailleerden; alsmede in de gevallen van de artikelen 33, 35, 36 en 54 tweede lid, 69 tweede lid, 95, 96, 169 derde en laatste lid, en in het algemeen omtrent de wijze van vereffening en tegeldemaking van den boedel en het tijdstip en het bedrag van de te houden uitdeelingen.
De curator is niet gebonden aan het advies der commissie. Zoo hij zich daarmede niet vereenigt, geeft hij hiervan onmiddellijk kennis aan de commissie, welke de beslissing van den rechter-commissaris kan inroepen. Zoo zij verklaart, dit te doen, is de curator verplicht de uitvoering van de voorgenomen, met het advies der commissie strijdige handeling, gedurende drie dagen op te schorten.
4. Van de vergaderingen van schuldeischers
Ten behoeve van de schuldeischers, die zich op eene vergadering hebben doen vertegenwoordigen, worden alle oproepingen voor latere vergaderingen en alle kennisgevingen aan den gemachtigde gedaan, ten ware zij den curator schriftelijk verzoeken, dat die oproepingen en kennisgevingen aan hen zelve of aan een anderen gemachtigde geschieden.
Behalve de door dit besluit voorgeschreven vergaderingen, wordt er eene vergadering van schuldeischers gehouden zoo dikwijls de rechter-commissaris dit noodig oordeelt of hem daartoe door de commissie uit de schuldeischers of door ten minste vijf schuldeischers, vertegenwoordigende één vijfde deel van de erkende en de voorwaardelijk toegelaten schuldvorderingen, een met redenen omkleed verzoek wordt gedaan.
In elk geval bepaalt de rechter-commissaris dag, uur en plaats voor de vergadering; waartoe de curator de stemgerechtigde schuldeischers ten minste ééne maand van te voren oproept bij advertentie in het nieuwsblad, bedoeld in artikel 11, en bij brieven, beide vermeldende het in de vergadering te behandelen onderwerp.
VIERDE AFDEELING Van de voorzieningen na de faillietverklaring en van het beheer van den curator
Bij het vonnis van faillietverklaring kan de rechter in eersten aanleg, of te allen tijde daarna, doch in het laatste geval niet dan op verzoek van den curator of van één of meer der schuldeischers, kan de rechter-commissaris bevelen, dat de gefailleerde wegens het niet nakomen van verplichtingen welke de wet hem in verband met zijn faillissement oplegt, dan wel wegens gegronde vrees voor het niet nakomen van zodanige verplichtingen, in verzekerde bewaring worde gesteld, hetzij in een huis van bewaring, hetzij in zijn eigene woning onder het opzicht van een dienaar van de openbare macht.
Dit bevel is voor niet langer dan voor dertig dagen geldig, gerekend van den dag, waarop het ten uitvoer is gelegd. Aan het einde van dien termijn kan de rechter-commissaris op een verzoek als in het eerste lid bedoeld, het bevel voor ten hoogste dertig dagen verlengen. Daarna kan hetzelfde telkens op dezelfde wijze voor ten hoogste dertig dagen geschieden.
Gedurende het faillissement mag de gefailleerde zonder toestemming van den rechter-commissaris zijne woonplaats niet verlaten.
De curator zorgt, dadelijk na de aanvaarding van zijne betrekking, door alle noodige en gepaste middelen voor de bewaring van den boedel. Hij neemt onmiddellijk de bescheiden en andere gegevensdragers, gelden, kleinoodiën, effecten en andere papieren van waarde tegen ontvangbewijs onder zich. Hij is bevoegd de gelden aan den ontvanger voor de gerechtelijke consignatiën in bewaring te geven.
Van de goederen, vermeld in artikel 18 eerste lid, onder 1e., wordt een staat aan de beschrijving gehecht; die, vermeld in artikel 87, worden in de beschrijving opgenomen.
De curator gaat dadelijk na de beschrijving van den boedel over tot het opmaken van een staat, waaruit de aard en het bedrag van de baten en schulden des boedels, de namen en woonplaatsen der schuldeischers, alsmede het bedrag van de vorderingen van ieder hunner blijken.
Door den curator gewaarmerkte afschriften van de boedelbeschrijving en van den staat, vermeld in het voorgaande artikel, worden ter kostelooze inzage van een ieder gelegd ter griffie van het gerecht in eerste aanleg in het eilandgebied waar het faillissement werd uitgesproken.
De curator is bevoegd het bedrijf van den gefailleerde voort te zetten. Indien eene commissie uit de schuldeischers niet is benoemd, heeft hij daartoe de machtiging van den rechter-commissaris noodig.
De curator opent de aan den gefailleerde gerichte brieven, telegrammen en schriftelijk overgebrachte telefoonberichten. Die, welke niet op den boedel betrekking hebben, stelt hij terstond aan den gefailleerde ter hand. De administratiën der posterijen, der telefonen en der telegrafen zijn, na van den griffier ontvangen kennisgeving, verplicht, den curator de brieven, telegrammen en schriftelijk over te brengen telefoonberichten, voor den gefailleerde bestemd, af te geven, totdat de curator of de rechter-commissaris haar van die verplichting ontslaat of zij de kennisgeving ontvangen, bedoeld in artikel 12.
De curator is bevoegd naar omstandigheden eene door den rechter-commissaris vastgestelde som ter voorziening in het levensonderhoud van den gefailleerde en zijn huisgezin uit te keeren.
Over gelden, kleinoodiën, effecten en andere papieren van waarde, welke, volgens bepaling van den rechter-commissaris, door een derde worden bewaard, en over belegde gelden mag de curator niet anders beschikken dan door middel van door den rechter-commissaris voor gezien geteekende stukken.
De curator is, na ingewonnen advies van de commissie uit de schuldeischers, zoo die er is, en onder goedkeuring van den rechter-commissaris, bevoegd vaststellingsovereenkomsten of schikkingen aan te gaan.
Bij het faillissement van eene naamloze vennootschap, besloten vennootschap, wederkeerige verzekerings- of waarborg-maatschappij of eenige andere, rechtspersoonlijkheid bezittende vereeniging of stichting zijn de bepalingen van de artikelen 82 - 86 op de bestuurders, die van artikel 100 eerste lid, op bestuurders en commissarissen toepasselijk.
VIJFDE AFDEELING Van de verificatie van de schuldvorderingen
De curator geeft van deze beschikkingen onmiddellijk aan alle bekende schuldeischers bij brieven kennis, en doet daarvan aankondiging in het nieuwsblad, bedoeld in artikel 11.
De indiening van de schuldvorderingen geschiedt bij den curator door de overlegging van eene rekening of andere schriftelijke verklaring, aangevende den aard en het bedrag van de vordering, vergezeld van de bewijsstukken of een afschrift daarvan, en van opgave, of op voorrecht, pand, hypotheek of retentierecht aanspraak wordt gemaakt.
De curator toetst de ingezonden rekeningen aan de administratie en opgaven van den gefailleerde, treedt, als hij tegen de toelating van eene vordering bezwaar heeft, met den schuldeischer in overleg, en is bevoegd van dezen overlegging van ontbrekende stukken alsook inzage van zijne administratie en van de oorspronkelijke bewijsstukken te vorderen.
De curator brengt de vorderingen, welke hij goedkeurt, op eene lijst van voorloopig erkende schuldvorderingen, en de vorderingen, welke hij betwist op eene afzonderlijke lijst, vermeldende de gronden van betwisting.
Van ieder der lijsten, in artikel 107 bedoeld, legt de curator een afschrift neder ter griffie van het in artikel 92 aangewezen gerecht in eersten aanleg, om aldaar gedurende de zeven aan de verificatievergadering voorafgaande dagen kosteloos ter inzage te liggen voor een ieder.
Van de krachtens artikel 109 gedane nederlegging der lijsten geeft de curator aan alle bekende schuldeischers schriftelijk bericht, waarbij hij eene nadere oproeping tot de verificatievergadering voegt en tevens vermeldt, of de gefailleerde een ontwerp-akkoord ter griffie heeft nedergelegd.
De gefailleerde woont de verificatie-vergadering in persoon bij, ten einde aldaar alle inlichtingen over de oorzaken van het faillissement en den staat van den boedel te geven, welke de rechter-commissaris van hem vraagt. De schuldeischers zijn bevoegd om den rechter-commissaris te verzoeken omtrent bepaalde door hen op te geven punten inlichtingen aan den gefailleerde te vragen. De vragen aan den gefailleerde gesteld en de door hem gegeven antwoorden worden in het proces-verbaal opgeteekend.
Bij het faillissement van eene naamlooze vennootschap, besloten vennootschap, verzekerings- of waarborg-maatschappij of eenige andere, rechtspersoonlijkheid bezittende, vereeniging of stichting, rust op de bestuurders de verplichting, in het vorige artikel den gefailleerde opgelegd.
De schuldeischers mogen ter vergadering verschijnen in persoon of bij gemachtigde. De schriftelijke volmacht is vrij van zegel en van de formaliteit van registratie.
Op de vergadering leest de rechter-commissaris de lijst van de voorloopig erkende en die van de door den curator betwiste schuldvorderingen voor. Ieder van de op de lijsten voorkomende schuldeischers is bevoegd, den curator omtrent elke vordering en haar plaatsing op een van de lijsten inlichtingen te vragen of wel hare juistheid, den beweerden voorrang of het beweerde retentierecht te betwisten, of te verklaren, dat hij zich bij de betwisting van den curator aansluit.
De curator is bevoegd op de door hem gedane voorloopige erkenning of betwisting terug te komen, of wel te vorderen, dat de schuldeischer de deugdelijkheid van zijne noch door den curator, noch door een der schuldeischers betwiste schuldvordering onder eede bevestige; indien de oorspronkelijke schuldeischer overleden is, moeten zijne rechthebbenden onder eede verklaren, dat zij te goeder trouw gelooven dat de schuld bestaat en onvoldaan is.
De eed, bedoeld in het tweede lid van het vorige artikel, wordt in persoon of door een daartoe bijzonder gevolmachtigde afgelegd in handen van den rechter-commissaris, hetzij onmiddellijk op de vergadering, hetzij op een lateren door den rechter-commissaris daartoe bepaalden dag. De volmacht mag ondershands worden verleend.
Wanneer de curator de betwisting heeft gedaan, wordt de loop van het rechtsgeding van rechtswege geschorst door het in kracht van gewijsde gaan van de homologatie van een akkoord in het faillissement, tenzij de stukken van het geding reeds tot het geven van eene beslissing aan den rechter zijn overgelegd, in welk geval de vordering, indien zij wordt erkend, geacht wordt in het faillissement erkend te zijn, terwijl ten aanzien van de beslissing omtrent de kosten van het geding de schuldenaar in de plaats treedt van den curator.
De schuldeischer, wiens vordering betwist wordt, is tot staving daarvan niet tot nader of meer bewijs gehouden, dan hij tegen den gefailleerde zelf zou moeten leveren.
De rechter-commissaris is bevoegd om vorderingen, welke betwist worden, voorwaardelijk toe te laten tot een door hem bepaald bedrag. Wanneer de voorrang betwist wordt, is de rechter-commissaris bevoegd dezen voorwaardelijk te erkennen.
Ook de gefailleerde is bevoegd om zich, onder summiere opgaaf van zijne gronden, tegen de toelating van eene vordering, hetzij voor het geheel, hetzij voor een gedeelte, of tegen de erkenning van den beweerden voorrang, te verzetten. In dit geval geschiedt in het proces-verbaal aanteekening van de betwisting en van hare gronden, zonder verwijzing van de partijen naar eene terechtzitting van het gerecht in eersten aanleg en zonder dat daardoor de erkenning van de vordering in het faillissement wordt verhinderd.
Vorderingen, na afloop van den in artikel 103, onder 1e., genoemden termijn, doch uiterlijk twee dagen vóór den dag, waarop de verificatie-vergadering zal worden gehouden, bij den curator ingediend, worden op daartoe ter vergadering gedaan verzoek geverifieerd, indien noch de curator noch een der aanwezige schuldeischers daartegen bezwaar maakt.
Interesten na de faillietverklaring loopende, mogen niet geverifieerd worden, tenzij door pand of hypotheek gedekt. In dit geval worden zij pro memorie geverifieerd. Voor zooverre de interesten op de opbrengst van het onderpand niet batig gerangschikt worden, kan de schuldeischer uit deze verificatie rechten niet ontleenen.
Eene vordering onder eene opschortende voorwaarde kan geverifieerd worden voor hare waarde op het oogenblik der faillietverklaring. Indien de curator en de rechter-commissaris het niet eens kunnen worden over deze wijze van verificatie, wordt zoodanige vordering voor het volle bedrag voorwaardelijk toegelaten.
Alle schuldvorderingen, vervallende binnen één jaar na den dag, waarop het faillissement is aangevangen, worden behandeld, alsof zij op dat tijdstip opeischbaar waren. Alle later dan één jaar daarna vervallende schuldvorderingen worden geverifieerd voor de waarde, welke zij hebben na verloop van een jaar sedert den aanvang van het faillissement.
Schuldeisers wier vorderingen door pand, hypotheek of retentierecht gedekt of op een bepaald voorwerp bevoorrecht zijn, maar die kunnen aantonen dat een deel hunner vordering vermoedelijk niet batig gerangschikt zal kunnen worden op de opbrengst der verbonden goederen, kunnen verlangen dat hun voor dat deel de rechten van concurrente schuldeisers worden toegekend met behoud van hun recht van voorrang.
Het bedrag waarvoor pand‑ en hypotheekhouders batig gerangschikt kunnen worden, wordt bepaald met inachtneming van artikel 483e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, met dien verstande dat voor het tijdstip van het opmaken van de staat in de plaats treedt de aanvang van de dag waarop de faillietverklaring werd uitgesproken.
Vorderingen, waarvan de waarde onbepaald, onzeker, niet in in Curaçao wettig gangbare munt of in het geheel niet in geld is uitgedrukt, worden geverifieerd voor hunnen geschatte waarde in in Curaçao wettig gangbare munt.
Schuldvorderingen aan toonder mogen ten name van "toonder" geverifieerd worden. Iedere ten name van "toonder" geverifieerde vordering wordt als de vordering van een afzonderlijk schuldeischer beschouwd.
Indien van hoofdelijke schuldenaren één of meer in staat van faillissement verkeeren, kan de schuldeischer in het faillissement van dien schuldenaar, onderscheidenlijk in het faillissement van ieder van die schuldenaren opkomen voor en betaling ontvangen over het geheele bedrag, hem ten tijde van de faillietverklaring nog verschuldigd, totdat zijne vordering ten volle zal zijn gekweten.
Een hoofdelijke schuldenaar kan, zo nodig voorwaardelijk, worden toegelaten voor de bedragen waarvoor hij op de gefailleerde krachtens hun onderlinge rechtsverhouding als hoofdelijke medeschuldenaren een vordering heeft verkregen of zal verkrijgen. De toelating geschiedt echter slechts:
Na afloop van de verificatie brengt de curator verslag uit over den stand van den boedel en geeft daaromtrent alle door de schuldeischers verlangde inlichtingen. Het verslag wordt, met het proces-verbaal van de verificatie-vergadering, na afloop van de vergadering ter griffie nedergelegd ter kostelooze inzage van iedere belanghebbende.
ZESDE AFDEELING Van het akkoord
De gefailleerde is bevoegd aan zijne gezamenlijke schuldeischers een akkoord aan te bieden.
Indien de gefailleerde een ontwerp van akkoord, ten minste acht dagen vóór de vergadering tot verificatie van de schuldvorderingen, ter plaatse in artikel 92 aangewezen heeft nedergelegd, ter kostelooze inzage van een ieder, wordt daarover in die vergadering na afloop van de verificatie dadelijk geraadpleegd en beslist, behoudens de bepaling van artikel 136.
De curator en de commissie uit de schuldeischers zijn verplicht ieder afzonderlijk ter vergadering een schriftelijk advies over het aangeboden akkoord te geven.
De raadpleging en beslissing worden tot eene volgende door den rechter-commissaris op ten hoogste drie weken later bepaalde vergadering uitgesteld:
Wanneer de raadpleging en de stemming over het akkoord, ingevolge de bepalingen van het voorgaande artikel, worden uitgesteld tot eene nadere vergadering, geeft de curator daarvan onverwijld aan de niet op de verificatie-vergadering verschenen, erkende of voorwaardelijk toegelaten schuldeischers kennis bij brieven, vermeldende den summieren inhoud van het akkoord.
De gefailleerde is bevoegd tot toelichting en verdediging van het akkoord op te treden en het, staande de raadpleging, te wijzigen.
Tot het aannemen van het akkoord wordt vereist de toestemming van twee derden van de erkende en de voorwaardelijk toegelaten concurrente schuldeisers, die drie vierden van het bedrag van de door geen voorrang gedekte erkende en voorwaardelijk toegelaten schuldvorderingen vertegenwoordigen.
Indien twee derde van de ter vergadering verschenen schuldeischers, meer dan de helft van het gezamenlijk bedrag van de schuldvorderingen, waarvoor stemrecht mag worden uitgeoefend, vertegenwoordigende, in het akkoord bewilligen, wordt ten hoogste acht dagen later eene tweede stemming gehouden, zonder dat daartoe eene nadere oproeping vereischt wordt. Bij deze stemming is niemand gebonden aan zijne de eerste maal uitgebrachte stem.
Latere veranderingen, in het getal van de schuldeischers of in het bedrag van de vorderingen, zijn niet van invloed op de geldigheid van de aanneming of de verwerping van het akkoord.
Het proces-verbaal van de vergadering vermeldt den inhoud van het akkoord, de namen van de verschenen stemgerechtigde schuldeischers, de door ieder hunner uitgebrachte stem, den uitslag van de stemming en al wat verder op de vergadering is voorgevallen. Het wordt onderteekend door den rechter-commissaris en den griffier.
Zoowel de schuldeischers, die vóór gestemd hebben, als de gefailleerde, mogen gedurende acht dagen na afloop van de vergadering aan het Hof van Justitie verbetering van het proces-verbaal verzoeken, indien uit de stukken zelve blijkt, dat de rechter-commissaris het akkoord ten onrechte als verworpen heeft beschouwd.
Binnen acht dagen na de beschikking van de rechter in eerste aanleg kunnen, zo de homologatie is geweigerd, zowel de schuldeisers die voor het akkoord stemden als de gefailleerde, zo de homologatie is toegestaan, de schuldeisers die tegenstemden of bij de stemming afwezig waren, tegen die beschikking in hoger beroep komen. In het laatste geval hebben ook de schuldeisers, die vóór stemden, ditzelfde recht, doch alleen op grond van het ontdekken na de homologatie van handelingen als in artikel 148, 2de lid, sub 3 e genoemd.
Het hoger beroep geschiedt bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerecht in eerste aanleg, in het eilandgebied, waar de beschikking genomen werd, welk verzoekschrift, voorzien van een aantekening van de griffier omtrent de datum van indiening daarvan, met de overige tot de zaak betrekkelijke stukken, waaronder het van de behandeling der homologatie in eerste aanleg opgemaakt proces-verbaal en van de beroepen beschikking, door de griffier onverwijld aan het Hof wordt gezonden. De voorzitter van het Hof bepaalt terstond dag en uur voor de behandeling, welke zal moeten plaats hebben binnen twintig dagen.
Het gehomologeerde akkoord is verbindend voor alle geen voorrang hebbende schuldeisers, onverschillig of zij al dan niet in het faillissement opgekomen zijn.
Na verwerping of weigering van de homologatie van het akkoord mag de gefailleerde in hetzelfde faillissement een akkoord niet meer aanbieden.
Het in kracht van gewijsde gegaan vonnis van homologatie levert, in verband met het proces-verbaal van de verificatie, ten behoeve van de erkende vorderingen, voor zoover zij niet door den gefailleerde overeenkomstig artikel 22 betwist zijn, een voor tenuitvoerlegging vatbaren titel op tegen den schuldenaar en de tot het akkoord als borgen toegetreden personen.
Niettegenstaande het akkoord behouden de schuldeischers al hunne rechten tegen de borgen en andere mede-schuldenaren van den schuldenaar. De rechten, welke zij op goederen van derden kunnen uitoefenen, blijven bestaan als ware geen akkoord tot stand gekomen.
Zodra de homologatie van het accoord in kracht van gewijsde is gegaan, eindigt het faillissement.
Het bedrag, waarop geverifieerde schuldeischers, krachtens een erkend voorrecht, aanspraak kunnen maken, alsmede de kosten van het faillissement moeten in handen van den curator worden gestort, tenzij de schuldenaar deswege zekerheid stelt. Zoolang hieraan niet is voldaan, is de curator verplicht alle tot den boedel behoorende goederen en gelden onder zich te houden, totdat dit bedrag en de bedoelde kosten aan de daarop rechthebbenden zijn voldaan.
Voor zooveel betreft vorderingen, waarvan het voorrecht voorwaardelijk erkend is, bepaalt de in het vorige artikel bedoelde verplichting van den schuldenaar zich tot het stellen van zekerheid en is de curator bij gebreke daarvan slechts gehouden tot het reserveeren uit de baten des boedels van het bedrag, waarop het voorrecht aanspraak geeft.
De vordering tot ontbinding van het akkoord wordt op dezelfde wijze aangebracht en beslist, als ten aanzien van het verzoek tot faillietverklaring in de artikelen 4, 5, 6 en 7 is voorgeschreven.
De handelingen, door den schuldenaar in den tijd tusschen de homologatie van het akkoord en de heropening van het faillissement verricht, zijn voor den boedel verbindend, behoudens de toepassing van artikel 38 en volgende, zoo daartoe gronden zijn.
Indien tijdens de heropening jegens eenige schuldeischers reeds geheel of gedeeltelijk aan het akkoord is voldaan, worden bij de verdeeling aan de nieuwe schuldeischers en diegene onder de oude, die nog geene voldoening ontvingen, de bij het akkoord toegezegde percenten, en wordt aan hen, die gedeeltelijk betaling ontvingen, hetgeen aan het toegezegde bedrag nog ontbreekt, vooruitbetaald.
ZEVENDE AFDEELING Van de vereffening van den boedel
De curator en de schuldeischers zijn bevoegd om gedurende acht dagen na afloop van de vergadering aan het Hof van Justitie te vragen, alsnog te verklaren, dat het voorstel is aangenomen of verworpen, indien uit de stukken zelf blijkt, dat de rechter-commissaris dit ten onrechte als verworpen of aangenomen heeft beschouwd. In dit geval is artikel 144, tweede lid, van toepassing.
Indien binnen acht dagen, nadat de homologatie van een akkoord definitief is geweigerd, de curator of een schuldeischer bij den rechter-commissaris een voorstel indient tot voortzetting van het bedrijf van den gefailleerde, belegt de rechter-commissaris op door hem terstond bepaalden dag, uur en plaats, eene vergadering van schuldeischers ten einde over het voorstel te doen beraadslagen en beslissen.
De rechter-commissaris is bevoegd om op verzoek van een schuldeischer of van den curator te gelasten, dat de voortzetting van het bedrijf wordt gestaakt. Op dit verzoek worden gehoord de commissie uit de schuldeischers, indien deze er is, alsmede de curator, indien deze het verzoek niet gedaan heeft.
Indien een voorstel tot voortzetting van het bedrijf niet of niet tijdig wordt gedaan of indien het wordt verworpen of de voortzetting wordt gestaakt, gaat de curator onmiddellijk over tot vereffening en te gelde making van alle baten des boedels, zonder dat daartoe de toestemming of medewerking van den gefailleerde noodig is.
Nadat de boedel insolvent is geworden, is de rechter-commissaris bevoegd, om op door hem bepaalde dag, uur en plaats, eene vergadering van schuldeischers te beleggen, ten einde hen zoo noodig te raadplegen over de wijze van vereffening van den boedel, en zoo noodig de verificatie te doen plaats hebben van de schuldvorderingen, welke na afloop van den in artikel 103, eerste lid, onder 1e., bepaalden termijn nog zijn ingediend en niet reeds ingevolge artikel 123 geverifieerd zijn. De curator handelt ten opzichte van deze vorderingen overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 106-109. Hij roept de schuldeischers ten minste tien dagen vóór de vergadering, bij brieven op, waarin het onderwerp van de vergadering wordt vermeld en hun tevens de bepaling van artikel 109 wordt herinnerd. Bovendien plaatst hij gelijke oproeping in het nieuwsblad, bedoeld in artikel 11.
Zoo dikwijls er, naar het oordeel van den rechter-commissaris, voldoende gereede penningen aanwezig zijn, beveelt deze eene uitdeeling aan de geverifieerde schuldeischers.
De curator maakt telkens de uitdeelingslijst op en onderwerpt die aan de goedkeuring van den rechter-commissaris. De lijst houdt in een staat van ontvangsten en uitgaven (daaronder begrepen het salaris van den curator), de namen der schuldeischers, het geverifieerde bedrag van ieders vordering benevens de daarop te ontvangen uitkeering.
Voor de concurrente schuldeisers worden de door de rechter‑commissaris te bepalen percenten uitgetrokken. Voor de schuldeisers die voorrang hebben, ongeacht of deze betwist wordt, en die niet reeds overeenkomstig artikel 53 of 56, derde lid, voldaan zijn, wordt het bedrag uitgetrokken, waarvoor zij batig gerangschikt kunnen worden op de opbrengst der goederen waarop hun voorrang betrekking heeft. Zo dit minder is dan het gehele bedrag van hun vorderingen, worden voor het ontbrekende, zo de goederen waarop hun vordering betrekking heeft nog niet verkocht zijn, voor hun hele vordering, gelijke percenten uitgetrokken als voor de concurrente schuldeisers.
Voor de voorwaardelijk toegelaten schuldvorderingen worden op de uitdeelingslijst de percenten over het volle bedrag uitgetrokken.
De algemene faillissementskosten worden omgeslagen over ieder deel van de boedel, met uitzondering van hetgeen na een executie overeenkomstig artikel 53 of 56, derde lid, tweede volzin, toekomt aan de pand‑ of hypotheekhouders, aan de schuldeisers met retentierecht en aan de beperkt gerechtigden, en huurders wier recht door de executie is vervallen of verloren gegaan, maar met inbegrip van hetgeen krachtens een zodanige executie aan de curator is uitgekeerd ten behoeve van een schuldeiser die boven een of meer van voormelde personen bevoorrecht was.
Gedurende den in het vorige artikel genoemden termijn kan ieder schuldeischer in verzet komen tegen de uitdeelingslijst, door inlevering van een met redenen omkleed bezwaarschrift ter griffie van het gerecht in eerste aanleg, in het eilandgebied waar het faillissement werd uitgesproken; de griffier geeft hem een bewijs van ontvangst af.
Ook een niet-geverifieerde schuldeischer, zoomede een schuldeischer, wiens vordering voor een te laag bedrag is geverifieerd, doch overeenkomstig zijne opgave, mag verzet doen, mits hij uiterlijk twee dagen vóór dien waarop het verzet ter openbare terechtzitting zal behandeld worden, de vordering of het niet-geverifieerde deel der vordering bij den curator indiene, een afschrift daarvan ter griffie van het Hof van Justitie bij het bezwaarschrift voege, en in dit bezwaarschrift tevens verzoek doet om geverifieerd te worden.
Door verloop van den termijn van artikel 175, of, zoo er verzet is gedaan, door het op het verzet, gegeven beschikking wordt de uitdeelingslijst verbindend.
De uitdeeling, uitgetrokken voor een voorwaardelijk toegelaten schuldeischer, wordt niet uitgekeerd, zoolang niet omtrent zijne vordering is beslist. Blijkt het ten slotte, dat hij niets of minder te vorderen heeft, dan komen de voor hem bestemde gelden geheel of ten deele ten bate van de andere schuldeischers.
Indien enig goed met betrekking waartoe een schuldeiser voorrang heeft, wordt verkocht, nadat hem ingevolge artikel 171 in verband met het slot van artikel 172, reeds een uitkering is gedaan, wordt hem bij een volgende uitdeling het bedrag waarvoor hij op de opbrengst van goed batig gerangschikt is, niet anders uitgekeerd dan onder aftrek van de percenten die hij reeds tevoren over dit bedrag ontving.
Na afloop van den termijn van inzage, bedoeld bij artikel 175, of na uitspraak van het vonnis op het verzet, is de curator verplicht de vastgestelde uitkeering onverwijld te doen. De uitkeeringen, waarover niet binnen ééne maand daarna is beschikt of welke ingevolge artikel 181 gereserveerd zijn, stort hij in de kas der gerechtelijke consignatiën
Zoodra aan de geverifieerde schuldeischers het volle bedrag van hunne vorderingen is uitgekeerd, of zoodra de slotuitdeelingslijst verbindend is geworden, neemt het faillissement een einde, behoudens de bepaling van artikel 186. De curator doet daarvan aankondiging op de wijze bij artikel 11 bepaald.
Indien na de slotuitdeeling ingevolge artikel 181 gereserveerde uitdeelingen aan den boedel terugvallen of mocht blijken, dat er nog baten van den boedel aanwezig zijn, welke ten tijde van de vereffening niet bekend waren, gaat de curator, op bevel van den rechter in eersten aanleg, tot vereffening en verdeeling daarvan over op den grondslag van de vroegere uitdeelingslijsten.
ACHTSTE AFDEELING Van den rechtstoestand van den schuldenaar na afloop van de vereffening
Door het verbindend worden van de slotuitdeelingslijst herkrijgen de schuldeischers voor hunne vorderingen, in zooverre deze onvoldaan zijn gebleven, hunne rechten van executie op de goederen van den schuldenaar.
De in het vierde lid van artikel 116 bedoelde erkenning van eene vordering heeft kracht van gewijsde zaak tegen den schuldenaar; het proces-verbaal van de verificatie-vergadering levert voor de daarin als erkend vermelde vorderingen den voor tenuitvoerlegging vatbaren titel op tegen den schuldenaar.
NEGENDE AFDEELING Van het faillissement van eene nalatenschap
De boedel van een overledene wordt in staat van faillissement verklaard, indien één of meer der schuldeischers daartoe verzoek doen en summier aantoonen, dat de overledene in den toestand verkeerde, dat hij had opgehouden te betalen of dat de nalatenschap ten tijde van het overlijden niet toereikend was ter betaling van de schulden van den overledene.
De faillietverklaring heeft van rechtswege ten gevolge de afscheiding van den boedel van den overledene van dien van zijne erfgenamen, in dier voege als bij artikel 1133 van het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen is omschreven.
TIENDE AFDEELING Bepalingen van internationaal recht
Schuldeischers, die na de faillietverklaring hunne vordering geheel of gedeeltelijk afzonderlijk verhaald hebben op in het buitenland zich bevindende, aan hen niet bij voorrang verbonden, goederen van den hier te lande
gefailleerden schuldenaar, zijn verplicht het aldus verhaalde aan den boedel te vergoeden.
ELFDE AFDEELING Van rehabilitatie
Nadat het faillissement overeenkomstig de artikelen 153 of 185 geëindigd is, is de schuldenaar of zijn zijne erfgenamen, ook in geval van artikel 190, bevoegd een verzoek van rehabilitatie in te leveren bij den rechter in eersten aanleg, die het faillissement heeft berecht.
De schuldenaar of zijne erfgenamen zijn tot dit verzoek niet ontvankelijk, tenzij bij het verzoekschrift zij overgelegd het bewijs, waaruit blijkt, dat alle erkende schuldeischers, ten genoegen van elk hunner, zijn voldaan.
Van het verzoek wordt aankondiging gedaan in het blad, waarin van overheidswege de officieele berichten worden geplaatst.
TITEL II Van surséance van betaling
EERSTE AFDEELING Van de verleening van surséance van betaling en hare gevolgen
De schuldenaar, die voorziet, dat hij met betalen van zijne opeischbare schulden niet zal kunnen voortgaan, kan surséance van betaling aanvragen.
De rechter in eersten aanleg zal dadelijk de gevraagde surséance voorloopig verleenen en een of meer bewindvoerders benoemen, ten einde met den schuldenaar het beheer over diens zaken te voeren. Bovendien beveelt hij, dat de bekende schuldeischers, benevens de schuldenaar, tegen een door hem op korten termijn bepaalden dag, door den griffier bij brieven worden opgeroepen, ten einde, alvorens beslist wordt omtrent het definitief verleenen van de gevraagde surséance, op het verzoekschrift te worden gehoord. Behalve de dag worden uur en plaats der bijeenkomst daarbij vermeld, alsmede of een ontwerp van akkoord bij het verzoekschrift is gevoegd.
De griffier doet van de indiening van het verzoek, van de voorloopige verleening van surséance, van de namen en woonplaatsen der benoemde bewindvoerders en van den overeenkomstig het tweede lid van het voorgaande artikel bepaalden dag onmiddellijk aankondiging in het blad waarin van overheidswege de officieele berichten worden opgenomen en, wanneer zulks bij de beschikking waarbij de voorloopige surséance werd verleend bevolen is, mede in de Nederlandsche Staatscourant.
De surséance wordt geacht te zijn ingegaan bij den aanvang van den dag, waarop zij voorloopig is verleend.
De rechter in eersten aanleg kan den schuldenaar definitief surséance verleenen, tenzij zich daartegen verklaren hetzij houders van meer dan één vierde van het bedrag der ter vergadering vertegenwoordigde, in artikel 223 bedoelde, schuldvorderingen, hetzij meer dan één derde der houders van zoodanige vorderingen.
De rechter in eersten aanleg, het verzoek afwijzende, kan bij dezelfde beschikking den schuldenaar in staat van faillissement verklaren. Wordt het faillissement niet uitgesproken, dan blijft de voorloopig verleende surséance gehandhaafd tot de beschikking van den rechter in eersten aanleg in kracht van gewijsde is gegaan.
Het hoger beroep wordt ingesteld door indiening van ene memorie ter griffie van het gerecht in eerste aanleg, in het eilandgebied, waar op het verzoek tot verlening van surséance is uitspraak gedaan. De griffier geeft hiervan aan ieder der opgekomen schuldeischers, als in artikel 209, eerste lid, bedoeld, zoomede, indien het hooger beroep door een schuldeischer ingesteld is, ook aan den schuldenaar schriftelijk kennis en zendt de in artikel 205 bedoelde stukken met een afschrift van het terzake opgemaakt proces-verbaal en van het vonnis waarvan beroep, zoo spoedig mogelijk aan het Hof van Justitie.
De behandeling heeft plaats in raadkamer; de griffier van het Hof geeft ten minste vijf dagen van te voren aan ieder der opgekomen schuldeischers als in artikel 209, eerste lid, bedoeld, zoomede aan den schuldenaar, schriftelijk kennis van den dag en het uur van de behandeling. De uitspraak geschiedt ter openbare terechtzitting.
De beschikking waarbij de surséance definitief wordt toegestaan, wordt aangekondigd op de wijze, in artikel 207 voorgeschreven.
De griffier van het gerecht in eerste aanleg houdt in elk eilandgebied een openbaar register bij met betrekking tot surséances van betaling. Artikel 16 is van overeenkomstige toepassing.
Vóór het einde der surséance kan door den schuldenaar hare verlenging voor ten hoogste anderhalf jaar worden gevraagd. Het verzoek wordt behandeld op dezelfde wijze als een verzoek tot verleening van surséance. Zoolang bij afloop der surséance op een verzoek tot verlenging nog niet is beschikt, blijft de surséance gehandhaafd.
De rechter in eersten aanleg is te allen tijde bevoegd een bewindvoerder, na hem gehoord of behoorlijk opgeroepen te hebben, te ontslaan en door een ander te vervangen of hem één of meer bewindvoerders toe te voegen, een en ander op verzoek van hem zelven, van de andere bewindvoerders of van een of meer schuldeischers, dan wel ambtshalve.
De rechter in eersten aanleg is bevoegd bij het voorloopig verleenen der surséance één of meer deskundigen te benoemen teneinde binnen een door hem te bepalen termijn, die zoo noodig kan worden verlengd, een onderzoek naar den staat van den boedel in te stellen en een beredeneerd verslag van hunne bevinding uit te brengen. Het laatste lid van artikel 215 vindt overeenkomstige toepassing.
Het verslag van de deskundigen bevat een met redenen omkleed oordeel over de betrouwbaarheid van de door den schuldenaar overgelegde staat en bescheiden en over de vraag of er vooruitzicht bestaat, dat de schuldenaar na verloop van tijd zijne schuldeischers zal kunnen bevredigen. Het verslag geeft zoo mogelijk de maatregelen aan, welke tot die bevrediging kunnen leiden.
Gedurende de surséance is de schuldenaar onbevoegd eenige daad van beheer of beschikking betreffende den boedel te verrichten zonder medewerking machtiging of bijstand van de bewindvoerders. Indien de schuldenaar in strijd daarmede gehandeld heeft, zijn de bewindvoerders bevoegd alles te doen, wat vereischt wordt, om den boedel te dier zake schadeloos te houden.
De gelegde beslagen vervallen en de schuldenaar die zich in gijzeling bevindt, wordt daaruit ontslagen, zodra de uitspraak, houdende definitieve verlening der surséance of homologatie van het akkoord, in kracht van gewijsde is gegaan, beide tenzij de rechter in eerste aanleg op verzoek van de bewindvoerders reeds een vroeger tijdstip daarvoor heeft bepaald. De inschrijving van een desbetreffende, op verzoek van de bewindvoerders af te geven, verklaring van de rechter in eerste aanleg machtigt de bewaarder van de openbare registers tot doorhaling.
Indien niettemin de rechtsgedingen blootelijk betreffen de vordering van betaling eener schuld, door den schuldenaar erkend, en de aanlegger geen belang heeft om vonnis te verkrijgen, teneinde rechten tegen derden te doen gelden, is de rechter bevoegd, na van de erkenning der schuld akte te hebben verleend, het uitspreken van het vonnis op te schorten tot na het einde der surséance.
De surséance werkt niet ten aanzien van:
vorderingen wegens kosten van levensonderhoud of van verzorging en opvoeding, verschuldigd krachtens de wet en vastgesteld bij overeenkomst of rechterlijke uitspraak, behoudens voor zover het gaat om vóór de aanvang der surséance vervallen termijnen, waarvan het gerecht in eerste aanleg het bedrag heeft vastgesteld, waarvoor de surséance werkt;
De betaling van alle andere schulden, bestaande vóór den aanvang der surséance, kan, zoolang de surséance duurt, niet anders plaats hebben dan aan alle schuldeischers gezamenlijk, in evenredigheid hunner vorderingen.
Indien een wederkerige overeenkomst bij de aanvang van de surséance zowel door de schuldenaar als door zijn wederpartij in het geheel niet of slechts gedeeltelijk is nagekomen en de schuldenaar en de bewindvoerder zich niet binnen een hun daartoe schriftelijk door de wederpartij gestelde redelijke termijn bereid verklaren de overeenkomst gestand te doen, verliezen zij het recht hunnerzijds nakoming van de overeenkomst te vorderen.
Voor vorderingen die de wederpartij uit hoofde van ontbinding of vernietiging van een vóór de aanvang van de surséance met de schuldenaar gesloten overeenkomst op deze heeft verkregen, of die strekken tot schadevergoeding ter zake van tekortschieten in de nakoming van een vóór de aanvang van de surséance op deze verkregen vordering, kan zij opkomen op de voet, in artikel 223 bepaald.
Indien in het geval van artikel 226, de levering van waren, die ter beurze op termijn worden verhandeld, bedongen is tegen een vastgesteld tijdstip of binnen een bepaalden termijn, en dit tijdstip invalt of die termijn verstrijkt na den aanvang der surséance, wordt de overeenkomst door de voorloopige verleening van surséance, ontbonden en kan de wederpartij van den schuldenaar zonder meer voor schadevergoeding opkomen op den voet, in artikel 223 bepaald. Lijdt de boedel door de ontbinding schade dan is de wederpartij verplicht deze te vergoeden.
Zoodra de surséance een aanvang heeft genomen, kan de schuldenaar, die huurder is, met inachtneming van het bij artikel 218 bepaalde, de huur tusschentijds doen eindigen, mits de opzegging geschiede tegen een tijdstip, waarop dergelijke overeenkomsten naar plaatselijk gebruik eindigen. Bovendien moet bij de opzegging de daarvoor overeengekomen of gebruikelijke termijn in acht genomen worden, met dien verstande echter, dat een termijn van drie maanden in elk geval voldoende zal zijn. Zijn de huurpenningen vooruit betaald, dan kan de huur niet eerder worden opgezegd dan tegen den dag, waarop de termijn, waarvoor vooruitbetaling heeft plaats gehad, eindigt.
Zodra de surséance een aanvang heeft genomen, kan de schuldenaar, met inachtneming van het bij artikel 218 bepaalde, aan arbeiders in zijn dienst, de dienstbetrekking opzeggen, met inachtneming van de overeengekomen of wettelijke termijnen, met dien verstande echter, dat in elk geval de dienstbetrekking kan worden geëindigd door opzegging met een termijn van zes weken of, indien de termijn, omschreven in artikel 1615 j, eerste lid, van Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen langer is dan zes weken, met inachtneming van die termijn.
Zodra de surséance een aanvang heeft genomen, behoeft bij opzegging der dienstbetrekking door arbeiders in dienst van de schuldenaar het bepaalde in artikel 1615 j, eerste lid, van Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen niet in acht te worden genomen. Van de aanvang der surséance af zijn het loon en de met de arbeidsovereenkomst samenhangende premieschulden boedelschuld.
Voldoening nadat de surséance voorloopig is verleend doch vóór de bekendmaking daarvan aan de schuldenaar gedaan, ter vervulling van verbintenissen jegens dezen vóórdien ontstaan, bevrijdt hem, die haar deed, tegenover den boedel, zoolang zijne bekendheid met de voorloopige verleening van de surséance niet bewezen wordt.
Voldoening, als in het vorig lid bedoeld, na de bekendmaking aan de schuldenaar gedaan, bevrijdt tegenover den boedel alleen dan, wanneer hij, die haar deed, bewijst, dat de voorloopige verleening van de surséance te zijner woonplaats langs den weg der wettelijke aankondiging nog niet bekend kon zijn, behoudens het recht van bewindvoerders om aan te toonen, dat zij hem toch bekend was.
De rechter in eerste aanleg kan op verzoek van de schuldenaar of de bewindvoerder bepalen dat elke bevoegdheid van derden tot verhaal op tot de boedel behorende goederen of tot opeising van goederen die zich in de macht van de schuldenaar bevinden, voor een periode van ten hoogste één maand niet kan worden uitgeoefend dan met zijn machtiging. De rechter in eerste aanleg kan die periode éénmaal voor ten hoogste één maand verlengen.
Gedurende de in het eerste lid bedoelde perioden lopen aan of door de derden ter zake van hun bevoegdheid gestelde termijnen voort, voor zover dit redelijkerwijze noodzakelijk is om de derde dan wel de schuldenaar en de bewindvoerder in staat te stellen na afloop van de periode hun standpunt te bepalen. De wederpartij kan hun daartoe opnieuw een redelijke termijn stellen.
Indien op grond van dit artikel de surséance wordt ingetrokken, kan bij dezelfde beschikking de faillietverklaring van de schuldenaar worden uitgesproken. Wordt het faillissement niet uitgesproken, dan blijft de surséance gehandhaafd tot de beschikking van den rechter in eersten aanleg in kracht van gewijsde is gegaan.
De griffier geeft hiervan ten spoedigste aan hen, die het verzoek tot intrekking hebben gedaan, den schuldenaar en de bewindvoerders schriftelijk kennis en zendt de terzake betrekkelijke stukken, waaronder een afschrift van de beschikking waarvan beroep, zoo spoedig mogelijk aan het Hof van Justitie.
Zoodra eene beschikking, waarbij de surséance is ingetrokken, in kracht van gewijsde is gegaan, wordt zij aangekondigd, gelijk is voorgeschreven in artikel 207.
Indien de rechter in eersten aanleg van oordeel is, dat de behandeling van het verzoek tot intrekking van de surséance niet zal zijn beeindigd vóór den dag, waarop de schuldeischers krachtens artikel 206, tweede lid, worden gehoord, gelast hij, dat de griffier den schuldeischers bij brieven zal mededeelen, dat dit verhoor op dien dag niet zal worden gehouden.
De schuldenaar is steeds bevoegd aan den rechter in eersten aanleg de intrekking van de surséance te verzoeken, op grond dat de toestand des boedels hem weder in staat stelt zijne betalingen te hervatten. De bewindvoerders en, indien het ene definitief verleende surséance betreft, de schuldeischers worden gehoord of behoorlijk opgeroepen.
TWEEDE AFDEELING Van het akkoord
De schuldenaar is bevoegd bij of na het verzoek tot surséance aan hen, die vorderingen hebben, ten aanzien waarvan de surséance werkt, een akkoord aan te bieden.
Het ontwerp van akkoord vervalt, indien, voordat het vonnis van homologatie van het akkoord in kracht van gewijsde is gegaan, eene rechtelijke beslissing houdende beëindiging der surséance in kracht van gewijsde gaat.
Indien het ontwerp van akkoord tegelijk met het verzoekschrift tot verleening van surséance ter griffie is nedergelegd, kan de rechter in eersten aanleg, bewindvoerders gehoord, gelasten, dat de in artikel 209 bedoelde behandeling van het verzoek niet zal plaats hebben, in welk geval hij tevens zal vaststellen:
Indien de rechter in eersten aanleg van deze bevoegdheid geen gebruik maakt of het ontwerp van akkoord niet tegelijk met het verzoekschrift tot het verleenen van surséance ter griffie is nedergelegd, zal hij, bewindvoerders gehoord, de dagen en uren, in het eerste lid bedoeld, vaststellen zoodra de beschikking, waarbij de surséance definitief is verleend, kracht van gewijsde heeft gekregen of, indien het ontwerp van akkoord eerst daarna ter griffie is nedergelegd, dadelijk na die nederlegging.
De bewindvoerders doen dadelijk zoowel van de in het vorige artikel bedoelde beschikking als van de nederlegging ter griffie van het ontwerp van akkoord - tenzij deze reeds ingevolge artikel 207 is bekend gemaakt - aankondiging in het blad waarin van overheidswege de officiëele berichten worden opgenomen en, wanneer zulks bij de beschikking waarbij de voorloopige surséance werd verleend bevolen is, mede in de Nederlandsche Staatscourant.
Vorderingen ten aanzien waarvan de surséance niet werkt, komen voor indiening niet in aanmerking. Heeft nochtans indiening plaats gehad, dan werkt de surséance ook ten aanzien van die vorderingen en gaat een aan de vordering verbonden voorrecht, retentierecht, pandrecht of hypotheek verloren. Een en ander geldt niet, voor zover de vordering vóór de aanvang der stemming wordt teruggenomen.
De bewindvoerders toetsen de ingezonden rekeningen aan de administratie
en opgaven van den schuldenaar, treden, als zij tegen de toelating eener vordering bezwaar hebben, met den schuldeischer in overleg, en zijn bevoegd van dezen overlegging van ontbrekende stukken alsook raadpleging van
zijn administratie en van de oorspronkelijke bewijsstukken te vorderen.
De bewindvoerders brengen de bij hen ingediende vorderingen op eene lijst, vermeldende de namen en woonplaatsen der schuldeischers, het bedrag en de omschrijving der vorderingen, alsmede of en in hoever de bewindvoerders die vorderingen erkennen of betwisten.
Alle schuldvorderingen, vervallende binnen één jaar na den aanvang der surséance, worden behandeld, alsof zij op dat tijdstip opeischbaar waren. Alle later dan één jaar daarna vervallende schuldvorderingen worden op de lijst gebracht voor de waarde, die zij hebben na verloop van een jaar na dat tijdstip.
Vorderingen, na afloop van den in artikel 244, 1e., genoemden termijn, doch uiterlijk twee dagen vóór den dag, waarop de vergadering zal worden gehouden, bij de bewindvoerders ingediend, worden op daartoe ter vergadering gedaan verzoek op de lijst geplaatst, indien noch de bewindvoerders, noch een der aanwezige schuldeischers daartegen bezwaar maken.
De rechter in eersten aanleg bepaalt of en tot welk bedrag de schuldeischers, wier vorderingen betwist zijn, tot de stemming zullen worden toegelaten.
Tot het aannemen van het akkoord wordt vereischt de toestemming van twee derde der erkende en der toegelaten schuldeischers, welke drie vierde van het bedrag der erkende en der toegelaten schuldvorderingen vertegenwoordigen. Geen toestemming is vereist van een erkende of toegelaten schuldeiser, voor zover zijn schuldvordering is gegrond op een verbeurde dwangsom.
Het proces-verbaal van het verhandelde vermeldt den inhoud van het akkoord, de namen der verschenen stemgerechtigde schuldeischers, de door ieder hunner uitgebrachte stem, den uitslag der stemming en al wat verder is voorgevallen. De door bewindvoerders opgemaakte lijst van schuldeischers, zooals zij tijdens de raadpleging is aangevuld of gewijzigd, wordt, door den rechter in eersten aanleg en den griffier gewaarmerkt, aan het proces-verbaal gehecht.
Zoowel de schuldeischers, die vóór gestemd hebben, als de schuldenaar kunnen gedurende acht dagen na afloop der stemming aan het Hof van Justitie verbetering van het proces-verbaal verzoeken, indien uit de stukken zelve blijkt, dat het akkoord door den rechter in eersten aanleg ten onrechte als verworpen is beschouwd.
Indien het Hof het proces-verbaal verbetert, bepaalt het bij zijne beschikking den dag, waarop de rechter in eersten aanleg de homologatie zal behandelen, welke dag gesteld wordt op niet vroeger dan acht en niet later dan veertien dagen na de beschikking. Van deze beschikking geven de bewindvoerders schriftelijk kennis aan de schuldeischers. Deze beschikking brengt van rechtswege vernietiging mede van een ingevolge artikel 266 uitgesproken faillissement.
De rechter in eersten aanleg, de homologatie weigerende, kan bij dezelfde beschikking den schuldenaar in staat van faillissement verklaren. Wordt het faillissement niet uitgesproken, dan eindigt de surséance zoodra de beschikking, waarbij de homologatie geweigerd is, in kracht van gewijsde is gegaan.
Het gehomologeerde akkoord is verbindend voor alle schuldeischers te wier aanzien de surséance werkt.
Het in kracht van gewijsde gegane vonnis van homologatie levert, in verband met het in artikel 258 bedoelde proces-verbaal ten behoeve der door den schuldenaar niet betwiste vorderingen een voor tenuitvoerlegging vatbaren titel op tegen den schuldenaar en de tot het akkoord als borgen toegetreden personen.
Zoolang niet over het aangeboden akkoord uiteindelijk is beslist, eindigt de surséance niet door verloop van den termijn, waarvoor zij is verleend.
De surséance neemt een einde zoodra het vonnis van homologatie in kracht van gewijsde is gegaan.
De rechter in eersten aanleg kan, wanneer het akkoord niet wordt aangenomen, den schuldenaar bij vonnis in staat van faillissement verklaren. Wordt het faillissement niet uitgesproken, dan eindigt de surséance zoodra de termijn, in artikel 259 bedoeld, ongebruikt verstreken is of het Hof van Justitie verbetering van het proces-verbaal heeft geweigerd.
Indien de rechter in eersten aanleg den schuldenaar in staat van faillissement heeft verklaard, heeft deze recht van hooger beroep tegen de faillietverklaring gedurende de acht dagen na den dag, waarop de termijn van artikel 259 ongebruikt verstreken is of het Hof van Justitie de verbetering van het proces-verbaal geweigerd heeft.