Organisatie | Sint Maarten |
---|---|
Organisatietype | Koninkrijksdeel |
Officiële naam regeling | Burgerlijk Wetboek Boek 1 |
Citeertitel | Burgerlijk Wetboek Boek 1 |
Vastgesteld door | regering en Staten gezamenlijk |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlagen | Memorie van toelichting AB 2014, no. 15 Memorie van toelichting AB 2014, no. 14 Memorie van toelichting AB 2014, no. 13 Memorie van toelichting AB 2014, no. 7 Memorie van toelichting AB 2014, no. 6 Memorie van toelichting AB 2014, no. 5 Memorie van toelichting AB 20143, no. 8 |
Zie www.overheid.nl voor de historie van deze regeling vóór 10-10-10 via lokale regelingen en uitgebreid zoeken, onder v.m. Nederlandse Antillen, met als zoekdatum 09-10-2010.
Onbekend
Besluit huwelijksgoederenregister
Besluit curateleregister
Landsbesluit gezagsregister
Landsbesluit voogdijraad
Landsbesluit burgerlijke stand
Uitvoeringsbeschikking burgerlijke stand
Landsbesluit voorlopige akten van de burgerlijke stand
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
30-05-2015 | Artikelen 228, 269 en 327 | 17-04-2015 AB 2015, no. 9 | onbekend | ||
01-04-2014 | 30-05-2015 | Afdeling 3A, artikelen 10, 58, 88a, 166, 418, 436 en Titels 6 tot en met 8 | 09-01-2014 AB 2014, nrs. 5, 6, 7, 13, 14 & 15 | onbekend | |
10-10-2010 | 01-04-2014 | geconsolideerde tekst | 25-09-2013 AB 2013, GT no. 825 | onbekend |
BOEK 1 PERSONEN- EN FAMILIERECHT
Het kind waarvan een vrouw zwanger is, wordt als reeds geboren aangemerkt, zo dikwijls zijn belang dit vordert. Komt het dood ter wereld, dan wordt het geacht nooit te hebben bestaan.
Heeft de vader of de moeder een dubbele geslachtsnaam, dan kan ook gekozen worden voor één deel daarvan. Wordt gekozen voor een combinatie, dan kan slechts één deel van de dubbele geslachtsnaam daarin worden opgenomen. Hetzelfde geldt indien de geslachtsnaam van de vader of moeder bestaat uit drie of meer delen.
Een geschil tussen de ouders of toekomstige ouders over de naamskeuze kan op verzoek van beiden of één van hen aan de rechter in eerste aanleg worden voorgelegd. Deze beproeft, alvorens te beslissen, een vergelijk tussen hen. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
Indien een kind op het tijdstip van het ontstaan van de familierechtelijke betrekking met beide ouders zestien jaren of ouder is, kan het zelf naamskeuze doen, in geval van erkenning, ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand, dan wel, in geval van adoptie of gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, ten overstaan van de rechter. Van de verklaring van naamskeuze wordt melding gemaakt in de akte van erkenning of in de rechterlijke uitspraak inzake adoptie of gerechtelijke vaststelling van het vaderschap.
Een kind kan, indien dit in aanmerking komt, gedurende vijf jaren na zijn meerderjarigheid door een naamskeuze zijn geslachtsnaam wijzigen. De verklaring van naamskeuze wordt door het kind gedaan ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand onder wie zijn geboorteakte berust.
Indien een kind alleen in familierechtelijke betrekking tot de moeder staat, heeft het haar geslachtsnaam.
Indien een kind door erkenning in familierechtelijke betrekking tot de vader komt te staan, behoudt het de geslachtsnaam van de moeder, tenzij de moeder en de erkenner ter gelegenheid van de erkenning gezamenlijk verklaren naamskeuze te doen. Van deze verklaring wordt melding gemaakt in de akte van erkenning. Het voorgaande is van overeenkomstige toepassing bij erkenning van een ongeboren kind.
Indien een kind door gerechtelijke vaststelling van het vaderschap in familierechtelijke betrekking tot de vader komt te staan, houdt het de geslachtsnaam van de moeder, tenzij de moeder en de man wiens vaderschap is vastgesteld, ter gelegenheid van de vaststelling gezamenlijk verklaren naamskeuze te doen. De rechterlijke uitspraak inzake de vaststelling van het vaderschap vermeldt de verklaring van de ouders hieromtrent.
Indien op grond van huwelijk een kind door geboorte in familierechtelijke betrekking tot de ouders komt te staan, kunnen de ouders gezamenlijk voor of ter gelegenheid van de aangifte van de geboorte verklaren naamskeuze te doen. Van de verklaring van de ouders die voor de aangifte van de geboorte wordt afgelegd, wordt een akte van naamskeuze opgemaakt. Van de verklaring van de ouders die ter gelegenheid van de aangifte van de geboorte wordt afgelegd, wordt melding gemaakt in de geboorteakte. De verklaring die niet ter gelegenheid van de aangifte van de geboorte wordt afgelegd, wordt ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de woonplaats van de moeder afgelegd.
Indien de moeder na de geboorte van het kind op grond van artikel 199, onder b, het vaderschap van de overleden echtgenoot ontkent en zij ten tijde van de geboorte en van de ontkenning is hertrouwd, kunnen de moeder en haar echtgenoot gezamenlijk ter gelegenheid van de ontkenning verklaren naamskeuze te doen. Van de verklaring van de ouders wordt een akte van naamskeuze opgemaakt.
Indien een kind door adoptie alleen in familierechtelijke betrekking tot de vader staat, heeft het zijn geslachtsnaam.
Zijn de vader en moeder onbekend, dan neemt de ambtenaar van de burgerlijke stand in de geboorteakte een voorlopige voornaam en geslachtsnaam op, in afwachting van het landsbesluit waarbij de voornamen en de geslachtsnaam van het kind worden vastgesteld.
De geslachtsnaam wordt ten aanzien van een ieder dwingend bewezen door de akte van geboorte.
Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen regels worden gesteld betreffende de gronden waarop de geslachtsnaamswijziging kan worden verleend, de wijze van indiening en behandeling van verzoeken als in het eerste en het tweede lid bedoeld, en betreffende het voor wijziging van de geslachtsnaam verschuldigde recht.
Hij die de naam van een ander zonder diens toestemming voert, handelt jegens die persoon onrechtmatig, wanneer hij daardoor de schijn wekt die ander te zijn of tot diens geslacht of gezin te behoren.
Een openbare vennootschap heeft haar woonplaats ter plaatse waar zij ingevolge de overeenkomst van vennootschap haar zetel heeft en bij gebreke daarvan ter plaatse van haar kantoor dan wel het voornaamste van haar kantoren. Een stille vennootschap heeft haar woonplaats ter plaatse van haar kantoor dan wel het voornaamste van haar kantoren.
Zij die tot openbare bedieningen worden geroepen, behouden hun woonplaats, indien zij het tegenovergestelde voornemen niet aan de dag hebben gelegd.
Een minderjarige volgt de woonplaats van hem die het gezag over hem uitoefent, de onder curatele gestelde die van zijn curator. Oefenen beide ouders samen het gezag over hun minderjarige kind uit, doch hebben zij niet dezelfde woonplaats, dan volgt het kind de woonplaats van de ouder bij wie het feitelijk verblijft dan wel laatstelijk heeft verbleven.
Een persoon die een kantoor of een filiaal houdt, heeft ten aanzien van aangelegenheden die dit kantoor of dit filiaal betreffen, mede aldaar woonplaats.
Een persoon kan een andere woonplaats dan zijn werkelijke slechts kiezen, wanneer de wet hem daartoe verplicht, of wanneer de keuze bij schriftelijk aangegane overeenkomst voor een of meer bepaalde rechtshandelingen of rechtsbetrekkingen geschiedt en voor de gekozen woonplaats een redelijk belang aanwezig is.
AFDELING 1 De ambtenaar van de burgerlijke stand
In Sint Maarten zijn twee of, naar goedvinden van de Minister van Algemene Zaken, meer ambtenaren van de burgerlijke stand. Daarenboven kunnen een of meer ambtenaren van de burgerlijke stand worden belast met het verrichten van bepaalde taken. Deze dragen de titel van buitengewoon ambtenaar van de burgerlijke stand.
De ambtenaar of buitengewoon ambtenaar van de burgerlijke stand wordt tot zijn betrekking niet toegelaten dan na voor de rechter in eerste aanleg de navolgende eed dan wel belofte te hebben afgelegd: “Ik zweer (beloof) dat ik de betrekking van ambtenaar van de burgerlijke stand met eerlijkheid en nauwkeurigheid zal vervullen en dat ik de wettelijke voorschriften, de burgerlijke stand betreffende, met de meeste nauwgezetheid zal opvolgen; dat ik voorts, tot het verkrijgen van mijn aanstelling, middellijk noch onmiddellijk, onder enige naam of voorwendsel, aan iemand iets heb gegeven of beloofd, en dat ik, om iets in deze betrekking te doen of te laten, van niemand enige beloften of geschenken zal aannemen, middellijk of onmiddellijk. Zo waarlijk helpe mij God almachtig”. (“Dat verklaar en beloof ik”).
De ambtenaar van de burgerlijke stand is belast met het opnemen in de onder hem berustende registers van de burgerlijke stand van akten en de daaraan toe te voegen latere vermeldingen, alsmede al datgene wat de instandhouding van de registers en de zorg voor de toegankelijkheid van de daarin neergelegde gegevens betreft.
De Minister van Algemene Zaken bepaalt de uren, waarop het bureau van de burgerlijke stand dagelijks voor het publiek geopend zal zijn. Daarbij wordt, ten einde de werkzaamheden van de ambtenaren van de burgerlijke stand op die dagen zoveel mogelijk te beperken, een afzonderlijke regeling getroffen voor de zaterdag, de zondag, de algemeen erkende feestdagen en de overige daarvoor door de Minister van Algemene Zaken aan te wijzen dagen waarop de diensten van het Land niet of slechts gedeeltelijk zijn geopend.
Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden regels gesteld ten aanzien van de door de Minister van Algemene Zaken te treffen voorzieningen ten behoeve van de taakuitoefening door de ambtenaar van de burgerlijke stand, en voorts ten aanzien van al wat verder de taak van de ambtenaar van de burgerlijke stand betreft.
AFDELING 2 De registers van de burgerlijke stand en de bewaring daarvan
De overbrenging naar de archiefbewaarplaats van de in het daartoe bestemde gebouw berustende registers van geboorten, van huwelijken en van overlijden kan eerst plaats vinden onderscheidenlijk ten minste honderd jaar, ten minste vijfenzeventig jaar en ten minste vijftig jaar na de afsluiting van deze registers.
AFDELING 3 Akten van de burgerlijke stand en partijen bij deze akten
De ambtenaar van de burgerlijke stand is bevoegd alvorens tot het opmaken van een akte over te gaan zich de wettelijk vereiste bescheiden te doen tonen. Hij doet zich ook andere bescheiden tonen, welke hij voor het opmaken van de akte of voor de vaststelling van de in de akte op te nemen gegevens noodzakelijk acht. Hij kan zich te dien einde, zonder hiervoor enige vergoeding verschuldigd te zijn, inlichtingen verschaffen uit de registers van de burgerlijke stand en uit andere openbare registers.
Blijft een partij bij een akte van de burgerlijke stand of een belanghebbende partij in gebreke de in artikel 18, tweede lid, bedoelde bescheiden over te leggen, of acht de ambtenaar van de burgerlijke stand de overgelegde bescheiden ongenoegzaam, dan weigert deze tot het opmaken van de akte over te gaan.
Van een weigering als bedoeld in het eerste of het tweede lid, doet de ambtenaar van de burgerlijke stand een schriftelijke, met redenen omklede mededeling aan de partijen bij de akte en de belanghebbende partijen toekomen, onder vermelding van de tegen die weigering openstaande voorziening van afdeling 11. Een afschrift van deze mededeling doet hij aan de Minister van Algemene Zaken en aande officier van justitie toekomen.
AFDELING 4 De akten van geboorte en van overlijden
In geval van geboorte tijdens een zeereis met een in Sint Maarten geregistreerd vaartuig, dan wel tijdens een internationale luchtreis met een in Sint Maarten geregistreerd luchtvaartuig, is de gezagvoerder van het vaartuig of het luchtvaartuig verplicht een voorlopige akte van geboorte binnen 24 uur in het journaal in te schrijven in tegenwoordigheid van twee getuigen en zo mogelijk van de vader. De gezagvoerder zendt een afschrift van die akte zo spoedig mogelijk aan de ambtenaar van de burgerlijke stand. Deze maakt de akte van geboorte op aan de hand van het ontvangen afschrift, met dien verstande dat hij gegevens die ontbreken of hem blijken onjuist te zijn, zoveel mogelijk aanvult of verbetert. Aan de personen op wie de akte betrekking heeft, wordt een uittreksel van de akte toegezonden.
Indien de plaats of de dag van de geboorte van het kind niet bekend is, dan wel indien de naam, met inbegrip van de voornamen, van de moeder niet bekend is, wordt de geboorteakte ten aanzien van deze punten opgemaakt krachtens een bevel en overeenkomstig de aanwijzingen van het openbaar ministerie.
Zijn krachtens artikel 5m in de akte een voorlopige voornaam en geslachtsnaam opgenomen, dan zendt de ambtenaar van de burgerlijke stand onverwijld een volledig afschrift van de akte aan de Minister van Justitie.
Binnen drie maanden na de geboorte, of, bij overlijden binnen die termijn, ter gelegenheid van de aangifte van het overlijden, wordt onder doorhaling van de in het eerste lid bedoelde akte een nieuwe geboorteakte opgemaakt, waarin het geslacht, indien dit inmiddels is vastgesteld, wordt vermeld aan de hand van een ter zake overgelegde medische verklaring.
Wanneer de vader ontbreekt of verhinderd is de aangifte te doen, is tot aangifte verplicht:
de bewoner van het huis waar de geboorte heeft plaats gehad, of indien dat is geschied in een inrichting tot verpleging of verzorging bestemd, in een gevangenis of in een soortgelijke inrichting, het hoofd van die inrichting of een door hem bij onderhandse akte uitdrukkelijk tot het doen van de aangifte aangewezen ondergeschikte.
Bij de aangifte kan de ambtenaar van de burgerlijke stand zich doen overleggen een door de arts of de verloskundige die bij het ter wereld komen van het kind tegenwoordig was, opgemaakte verklaring dat het kind uit de als moeder opgegeven persoon is geboren. Is het kind buiten de tegenwoordigheid van een arts of verloskundige ter wereld gekomen, dan kan hij zich een door een zodanige hulpverlener nadien opgemaakte verklaring doen overleggen.
In geval van overlijden tijdens een zeereis met een in Sint Maarten geregistreerd voertuig, dan wel tijdens een internationale luchtreis met een in Sint Maarten geregistreerd luchtvaartuig, is de gezagvoerder van het vaartuig of het luchtvaartuig verplicht een voorlopige akte van overlijden binnen 24 uur in het journaal in te schrijven in tegenwoordigheid van twee getuigen. De gezagvoerder zendt een afschrift van die akte zo spoedig mogelijk naar de ambtenaar van de burgerlijke stand. Deze maakt de akte van overlijden op aan de hand van het ontvangen afschrift, met dien verstande dat hij gegevens die ontbreken of hem blijken onjuist te zijn, zoveel mogelijk aanvult of verbetert. Aan de personen op wie de akte betrekking heeft, wordt een uittreksel van de akte toegezonden.
Geen begraving of verbranding mag geschieden zonder het verlof, vrij van zegel en kosteloos door de ambtenaar van de burgerlijke stand af te geven.
De ambtenaar, die het verbaal van schouwing zal hebben opgemaakt, is verplicht aan de ambtenaar van de burgerlijke stand dadelijk opgave te doen van al hetgeen vereist zal worden om de akte van overlijden op te maken.
Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, wordt tevens geregeld op welke wijze en waar de akten van geboorte en van overlijden zullen worden opgemaakt en ingeschreven wanneer dit ten gevolge van een verbod van verkeer of ten gevolge van andere buitengewone omstandigheden niet op de gewone wijze kan geschieden.
AFDELING 5 Latere vermeldingen
De ambtenaar van de burgerlijke stand voegt aan de onder hem berustende akten van de burgerlijke stand latere vermeldingen toe van akten van de burgerlijke stand en andere authentieke akten houdende erkenning, ontkenning van het vaderschap door de moeder, van besluiten houdende wijziging of vaststelling van namen, van bevestigingen van opties mede houdende vaststelling van namen, van naturalisatiebesluiten mede houdende wijziging of vaststelling van namen en van besluiten tot intrekking van zulke bevestigingen of besluiten, alsmede van rechterlijke uitspraken waarvan de dagtekening ten minste zes weken oud is en die inhouden:
een last tot wijziging van de voornamen of van de geslachtsnaam, een adoptie, een herroeping van een adoptie, een vernietiging van een erkenning, een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, een gegrondverklaring van een ontkenning van het vaderschap of een vernietiging van zulk een uitspraak;
De ambtenaar van de burgerlijke stand voegt eveneens aan de onder hem berustende akten van de burgerlijke stand latere vermeldingen toe van in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraken die een echtscheiding, een ontbinding van een huwelijk na scheiding van tafel en bed of de vernietiging van een dergelijke uitspraak tussen echtelieden waarvan de huwelijksakte in de registers van de burgerlijke stand is opgenomen, inhouden.
De in artikel 20, eerste lid, bedoelde latere vermeldingen, met uitzondering van de vermeldingen, bedoeld in dat lid, onder b, worden toegevoegd aan de geboorteakte van de betrokken persoon. Van een wijziging of vaststelling van de geslachtsnaam wordt tevens een latere vermelding toegevoegd aan de geboorteakten van de kinderen van de betrokken persoon, voor zover de wijziging of vaststelling zich tot hen uitstrekt.
Wanneer als gevolg van het huwelijk of van de echtscheiding een verandering intreedt in de geslachtsnaam van een persoon, wordt hiervan, voor zover zij niet in de huwelijksakte is vermeld, aan deze akte een latere vermelding toegevoegd. Tevens wordt daarvan een latere vermelding toegevoegd aan de geboorteakte van de betrokkene en de geboorteakten van diens kinderen, voor zover hun naam eveneens verandert.
Van akten en uitspraken die in het buitenland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie zijn opgemaakt of gedaan en een overeenkomstige uitwerking hebben als de akten en rechterlijke uitspraken, bedoeld in artikel 20, wordt, tenzij de Sint Maartense openbare orde zich hiertegen verzet, op verzoek van een belanghebbende dan wel ambtshalve, door de ambtenaar van de burgerlijke stand een latere vermelding toegevoegd aan de desbetreffende in de registers van de burgerlijke stand voorkomende huwelijks- of geboorteakte. Van een verandering van de geslachtsnaam wordt op verzoek van een belanghebbende tevens een latere vermelding gevoegd bij de geboorteakte van de kinderen van de betrokken persoon, voor zover hun naam eveneens verandert.
Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, wordt geregeld al wat betreft de aan de ambtenaar over te leggen stukken, het opmaken van de latere vermeldingen en de inhoud daarvan.
Van besluiten houdende wijziging of vaststelling van namen en van naturalisatiebesluiten mede houdende wijziging of vaststelling van namen zendt de Minister van Justitie onverwijld een afschrift aan de ambtenaar van de burgerlijke stand onder wie de akte van geboorte van de betrokken persoon berust.
De ambtenaar van de burgerlijke stand die een latere vermelding van de erkenning of naamskeuze toevoegt aan de akte van geboorte van het kind, zendt een afschrift van die akte en de latere vermelding aan de personen op wie de akte betrekking heeft. Hij zendt een afschrift aan de ambtenaar van de burgerlijke stand die de akte van erkenning of naamskeuze heeft opgemaakt. Deze akte wordt bewaard totdat achttien maanden zijn verstreken na de ontvangst van laatstgenoemd afschrift.
De ambtenaar van de burgerlijke stand die aan de geboorteakte van een minderjarige een latere vermelding toevoegt, waaruit blijkt dat de minderjarige is erkend, dat het vaderschap van de minderjarige gerechtelijk is vastgesteld of dat een naam van hem is gewijzigd, geeft van dit feit kennis aan de bewaarder van het in artikel 244 bedoelde openbare register waarin rechtsfeiten omtrent die minderjarige zijn opgenomen.
AFDELING 6 Akten van inschrijving van bepaalde rechterlijke uitspraken
De ambtenaar van de burgerlijke stand maakt akten van inschrijving op van in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraken die inhouden de nietigverklaring van een huwelijk, een echtscheiding, de ontbinding van een huwelijk na scheiding van tafel en bed of de vernietiging van een dergelijke ingeschreven uitspraak tussen echtelieden waarvan de huwelijksakte niet in de registers van de burgerlijke stand is opgenomen.
AFDELING 7 De bewijskracht van akten van de burgerlijke stand, alsmede van afschriften en uittreksels
De akte van geboorte bewijst ten aanzien van een ieder dat op de in de akte vermelde plaats, dag en uur uit de daarin genoemde moeder een kind van het daarin vermelde geslacht is geboren. Vermeldt de akte dat de plaats van de geboorte van het kind niet bekend is, dan komt dezelfde bewijskracht toe aan de vermelding van de plaats waar het is aangetroffen.
De akte van overlijden bewijst ten aanzien van een ieder dat op de plaats, de dag en het uur, in de akte vermeld, de daarin genoemde persoon is overleden of, indien de akte krachtens artikel 19f, tweede lid, is opgemaakt, dat het lijk van de daarin genoemde persoon op de plaats, de dag en het uur, in de akte vermeld, is gevonden.
AFDELING 8 De openbaarheid van de akten van de burgerlijke stand
De openbaarheid van de akten van de burgerlijke stand, daaronder begrepen de in artikel 18c bedoelde dubbelen of afschriften van deze akten, is beperkt overeenkomstig de in deze afdeling gegeven voorschriften.
Van de akten van de burgerlijke stand mogen slechts de bewaarders en het openbaar ministerie inzage nemen. Voorts kunnen de rechter en het openbaar ministerie overlegging van akten bevelen.
Een ieder is bevoegd zich door de ambtenaar die met de afgifte van afschriften en uittreksels van akten van de burgerlijke stand is belast, een uittreksel van een onder deze ambtenaar berustende akte van geboorte, van huwelijk of van overlijden te doen afgeven. Het uittreksel bevat de bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, te vermelden gegevens, waaruit de afstamming van de persoon of personen waarop de akte betrekking heeft, niet blijkt.
Van de in het eerste lid bedoelde akten alsmede van de akten van erkenning of ontkenning van het vaderschap door de moeder wordt een afschrift slechts afgegeven indien de verzoeker aantoont dat hij bij de verkrijging een gerechtvaardigd belang heeft. Van andere akten die de in het eerste lid bedoelde ambtenaar onder zijn berusting heeft, wordt steeds een afschrift afgegeven. Dit afschrift bevat de bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, te vermelden gegevens.
Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, wordt geregeld al hetgeen overigens het opmaken en het verstrekken van afschriften en uittreksels betreft.Daarbij worden tevens regels gegeven voor het opmaken van uittreksels van akten die vóór de inwerkingtreding van deze landsverordening zijn opgemaakt.
AFDELING 9 De aanvulling van de registers van de burgerlijke stand en de verbetering van de daarin voorkomende akten en latere vermeldingen
Aanvulling van een register van de burgerlijke stand met een daarin ontbrekende akte of latere vermelding, doorhaling van een daarin ten onrechte voorkomende akte of latere vermelding, of verbetering van een daarin voorkomende akte of latere vermelding die onvolledig is of een misslag bevat, kan op verzoek van belanghebbenden of op vordering van het openbaar ministerie worden gelast door de rechter in eerste aanleg. De rechter kan bij zijn beschikking tot verbetering van een akte of latere vermelding die onvolledig is of een misslag bevat, eveneens dezelfde verbetering gelasten ten aanzien van een akte of latere vermelding betreffende dezelfde persoon of zijn afstammelingen, die buiten zijn rechtsgebied in de registers van de burgerlijke stand is opgenomen.
Kennelijke misslagen en kennelijke schrijf- of spelfouten kunnen worden verbeterd met toestemming van de officier van justitie. De toestemming van de officier van justitie kan eveneens betrekking hebben op dezelfde verbetering ten aanzien van een akte betreffende dezelfde persoon of zijn afstammelingen, die buiten Sint Maarten in de registers van de burgerlijke stand is opgenomen.
AFDELING 10 De verklaring voor recht omtrent de rechtsgeldigheid van een buitenlandse akte of uitspraak
Een ieder die daarbij een gerechtvaardigd belang heeft, kan de rechter in eerste aanleg verzoeken een verklaring voor recht af te geven dat een op hem betrekking hebbende, in het buitenland opgemaakte akte of gedane uitspraak overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaaktof gedaan en naar zijn aard vatbaar is voor opneming in het register van de burgerlijke stand.
De rechter in eerste aanleg kan, op verzoek of ambtshalve, bij de in artikel 26, eerste lid, bedoelde verklaring voor recht tevens de toevoeging van een latere vermelding, op grond van artikel 24, eerste lid, aan een in de registers van de burgerlijke stand voorkomende akte gelasten.
De overlegging van een authentiek afschrift van de buitenlandse akte of uitspraak waarop het verzoek betrekking heeft, kan worden verlangd. Artikel 986, derde en vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is van overeenkomstige toepassing.
De griffier van het college waarbij de zaak laatstelijk aanhangig was, zendt een afschrift van de beschikking aan de ambtenaar van de burgerlijke stand in wiens registers een op de belanghebbende betrekking hebbende akte is opgenomen, waaraan een latere vermelding van de beschikking moet worden toegevoegd.
AFDELING 11 Voorziening tegen de weigering tot het opmaken van een akte van de burgerlijke stand of tot een andere verrichting
Naar aanleiding van een besluit van een ambtenaar van de burgerlijke stand om op grond van artikel 18b of 20c te weigeren een akte van de burgerlijke stand op te maken, een latere vermelding aan een akte toe te voegen of, buiten het geval van stuiting van het huwelijk en dat van afgifte van een afschrift of een uittreksel, aan een verrichting mee te werken, hebben belanghebbende partijen de bevoegdheid zich binnen zes weken na de verzending van dat besluit bij verzoekschrift te wenden tot de rechter in eerste aanleg.
AFDELING 12 De Commissie van advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit
Er is een Commissie van advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit.
De Commissie brengt op verzoek van de minister wie het aangaat, dan wel uit eigen beweging, advies uit over onderwerpen van wetgeving die geheel of ten dele zaken van burgerlijke staat of nationaliteit betreffen. Voorts adviseert de Commissie op verzoek van de Staten over bij dit College aanhangig gemaakte initiatief-ontwerplandsverordeningen betreffende bedoelde zaken.
Indien een ambtenaar van de burgerlijke stand gerede twijfel heeft over de vraag of een aan een in het buitenland opgemaakte akte van de burgerlijke stand of ander geschrift te ontlenen gegeven in aanmerking komt om in een akte van de burgerlijke stand te worden opgenomen, is hij gehouden het advies van de Commissie in te winnen.
Indien een ambtenaar van de burgerlijke stand een door de Commissie gegeven advies niet opvolgt, stelt hij de Commissie en de officier van justitie hiervan in kennis.
AFDELING 1 Vereisten tot het aangaan van een huwelijk
Een huwelijk mag niet worden aangegaan, wanneer de geestvermogens van een partij zodanig zijn gestoord dat deze niet in staat is haar wil te bepalen of de betekenis van haar verklaring te begrijpen.
De man kan tegelijkertijd slechts met een vrouw, de vrouw slechts met een man door het huwelijk verbonden zijn.
Voor zover een volgens artikel 35 vereiste toestemming niet wordt verkregen, kan zij op verzoek van de minderjarige door die van de rechter in eerste aanleg worden vervangen.
Hij die tegen een verleende toestemming opkomt, is verplicht dit binnen de termijn van beroep bij deurwaardersexploit te doen aanzeggen aan de ambtenaar of ambtenaren van de burgerlijke stand ten overstaan van wie het huwelijk kan worden voltrokken. Door dit te verzuimen verliest hij het recht om de nietigverklaring van het huwelijk op grond van het ontbreken van zijn toestemming te vragen, indien het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curacao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba de beschikking van de rechter in eerste aanleg vernietigt en het huwelijk reeds is voltrokken.
AFDELING 2 Formaliteiten die aan de voltrekking van het huwelijk moeten voorafgaan
Voor de aangifte van het huwelijk worden de volgende bescheiden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand overgelegd:
een akte van huwelijkstoestemming, gegeven door hen, wier toestemming tot het huwelijk noodzakelijk is; de akte van huwelijkstoestemming wordt door een ambtenaar van de burgerlijke stand of door een notaris opgemaakt; de toestemming kan ook bij de huwelijksakte worden gegeven; is de toestemming door de rechter verleend, dan wordt diens beschikking overgelegd;
een door de Minister van Justitie aan de ambtenaar van de burgerlijke stand afgegeven verklaring waaruit blijkt dat de aanstaande echtgenoot die niet de Nederlandse nationaliteit bezit, over een titel tot verblijf in Sint Maarten beschikt of om toelating in Sint Maarten heeft verzocht, dan wel voornemens is niet in Sint Maarten te verblijven; de verklaring wordt opgesteld op verzoek van de aanstaande echtgenoot op wie zij betrekking heeft; heeft deze geen woonplaats in Sint Maarten, dan wordt zij opgesteld op verzoek van de andere aanstaande echtgenoot; de verklaring is niet vereist indien de aanstaande echtgenoten aannemelijk kunnen maken dat zij beiden in het buitenland woonplaats hebben.
Het ontbreken van een geboorteakte kan ook worden verholpen, hetzij door een dergelijke, maar beëdigde verklaring, afgelegd door de getuigen die bij de voltrekking van het huwelijk tegenwoordig zijn, of wel door een bij de ambtenaar van de burgerlijke stand afgelegde beëdigde verklaring van de aanstaande echtgenoot, inhoudende dat hij zich geen geboorteakte of akte van bekendheid kan verschaffen. In de huwelijksakte wordt van de afgelegde verklaring melding gemaakt.
Indien partijen niet in staat zijn de akten van overlijden, bedoeld in artikel 44, eerste lid, onder c, over te leggen, kan dat gebrek op dezelfde wijze als in het geval van artikel 45 worden verholpen.
Wanneer het huwelijk binnen een jaar, te rekenen van de datum van de akte van huwelijksaangifte, niet is voltrokken, mag het niet worden voltrokken dan nadat een nieuwe aangifte is gedaan.
Indien hij die wil hertrouwen het gezag heeft over kinderen uit een vorig huwelijk, geeft de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gedane aangifte onverwijld kennis aan de rechter in eerste aanleg.
Indien echter een akte van huwelijksaangifte is opgemaakt, kan dit grond opleveren tot een vordering tot vergoeding van de werkelijke vermogensverliezen, zonder dat daarbij enige winstderving in aanmerking komt. De vordering vervalt door verloop van achttien maanden, te rekenen van de datum van de akte van huwelijksaangifte.
Indien een in het buitenland woonplaats hebbende of gehad hebbende Nederlander, vluchteling of staatloze van wie het personele statuut door de Sint Maartense wet bepaald wordt, in het buitenland een huwelijk wenst aan te gaan, wordt op zijn verzoek aan hem een verklaring van huwelijksbevoegdheid overeenkomstig het model, toegevoegd aan de op 5 september 1980 te München tot stand gekomen Overeenkomst betreffende de afgifte van een verklaring van huwelijksbevoegdheid (Trb. 1981, 71), afgegeven.
De verklaring wordt door de ambtenaar niet afgegeven alvorens deze, door kennisneming van de bescheiden, vermeld in artikel 44, eerste lid, onder a tot en met e, en zo nodig van die, vermeld in de artikelen 45 en 45a, alsmede in artikel 27b, zich ervan heeft overtuigd dat naar Sint Maartens recht geen beletselen tegen het huwelijk bestaan.
AFDELING 3 Stuiting van het huwelijk
Een huwelijk kan worden gestuit, wanneer partijen niet de vereisten in zich verenigen om een huwelijk aan te gaan, dan wel wanneer het oogmerk van de aanstaande echtgenoten, of één van hen, niet is gericht op de vervulling van de door de wet aan de huwelijkse staat verbonden plichten, maar op het verkrijgen van toelating in Sint Maarten.
Hij die met een van de partijen door huwelijk verbonden is, kan op grond van het bestaan van dat huwelijk een nieuw aan te gaan huwelijk stuiten.
Het openbaar ministerie is bevoegd het huwelijk te stuiten van een minderjarige die onder toezicht is gesteld of voorlopig aan de voogdijraad is toevertrouwd, indien het belang van die minderjarige zich tegen het aangaan van het huwelijk verzet; daarbij kan het belang dat de wederpartij bij het huwelijk heeft, mede in aanmerking worden genomen.
Het openbaar ministerie is voorts bevoegd het huwelijk als schijnhandeling wegens strijd met de Sint Maartense openbare orde te stuiten indien het oogmerk van de aanstaande echtgenoten, of één van hen, niet is gericht op de vervulling van de door de wet aan de huwelijkse staat verbonden plichten, maar op het verkrijgen van toelating in Sint Maarten.
Het huwelijk mag niet worden voltrokken, voordat de stuiting is opgeheven.
Mocht het desniettemin voltrokken zijn hangende een geding tot opheffing van de stuiting, dan kan dit geding op verlangen van de opposant worden voortgezet en wordt het huwelijk nietig verklaard, indien de rechter de gegrondheid van de stuiting aanvaardt.
AFDELING 4 De voltrekking van het huwelijk
Komt vast te staan dat op het tijdstip waarop de voltrekking van het huwelijk zal plaatsvinden, meer dan zes maanden zullen zijn verstreken sinds de afgifte van een verklaring als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onder h, dan doet de ambtenaar van de burgerlijke stand zich, alvorens tot de voltrekking van het huwelijk wordt overgegaan, opnieuw een zodanige verklaring overleggen, tenzij dat op grond van het derde lid niet vereist is.
Indien de overlegging van een verklaring als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onder h, op het tijdstip van de aangifte van het huwelijk niet werd vereist, doet de ambtenaar van de burgerlijke stand zich, alvorens tot voltrekking van het huwelijk wordt overgegaan, alsnog een zodanige verklaring overleggen, tenzij dat op grond van het derde lid niet vereist is.
Een huwelijk wordt in tegenwoordigheid van ten minste twee en ten hoogste vier meerderjarige getuigen in het openbaar in het daartoe door de Minister van Algemene Zaken bestemde gebouw voltrokken ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand.
Indien een van de partijen uit hoofde van een behoorlijk bewezen wettig beletsel verhinderd wordt zich naar het voor de huwelijksvoltrekking bestemde gebouw te begeven of indien de Minister van Algemene Zaken toestemming verleent, kan het huwelijk elders in Sint Maarten worden voltrokken, mits dit in tegenwoordigheid van zes meerderjarige getuigen geschiedt.
De aanstaande echtgenoten zijn verplicht bij de voltrekking van hun huwelijk in persoon voor de ambtenaar van de burgerlijke stand te verschijnen.
Het staat de Minister van Algemene Zaken vrij uit hoofde van gewichtige redenen aan partijen te vergunnen het huwelijk door een bijzondere bij authentieke akte gevolmachtigde te doen voltrekken.
AFDELING 5 Nietigverklaring van een huwelijk
Op vordering van het openbaar ministerie kan een huwelijk als schijnhandeling wegens strijd met de Sint Maartense openbare orde worden nietig verklaard indien het oogmerk van de echtgenoten, of één van hen, niet was gericht op de vervulling van de door de wet aan de huwelijkse staat verbonden plichten, maar op het verkrijgen van toelating in Sint Maarten.
Een huwelijk kan niet nietig worden verklaard uit hoofde dat op het tijdstip van de huwelijksvoltrekking een van de echtgenoten onder curatele stond, en het huwelijk klaarblijkelijk het ongeluk van de andere echtgenoot zou veroorzaken.
De nietigverklaring van een huwelijk uit hoofde van een geestelijke stoornis kan na het ophouden van de stoornis alleen worden verzocht door de echtgenoot die geestelijk gestoord was. Het verzoek vervalt door een samenwoning van ten minste zes maanden na het ophouden van de stoornis.
De nietigverklaring van een huwelijk dat aangegaan is door iemand die de vereiste leeftijd miste, kan niet worden verzocht, wanneer deze op de dag van het verzoek de vereiste ouderdom heeft, noch wanneer de vrouw vóór de dag van het verzoek zwanger is geworden.
Wegens het ontbreken van een vereiste toestemming van een derde kan de nietigverklaring van het huwelijk alleen door die derde worden verzocht. Dit verzoek vervalt, wanneer hij die bevoegd is de nietigverklaring te verzoeken, het huwelijk uitdrukkelijk of stilzwijgend heeft goedgekeurd, of wanneer drie maanden verlopen zijn nadat hij met de huwelijksvoltrekking bekend is geworden.
Behoudens het in artikel 56 bepaalde, verklaart de rechter een huwelijk alleen nietig op grond van een verzoek overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling.
AFDELING 6 Bewijs van het bestaan van het huwelijk
Het bestaan van een in Sint Maarten gesloten huwelijk kan niet anders worden bewezen dan door de huwelijksakte, behoudens in de gevallen bij de volgende artikelen voorzien.
TITEL 6 Rechten en verplichtingen van echtgenoten
Echtgenoten zijn elkaar getrouwheid, hulp en bijstand verschuldigd.Zij zijn verplicht elkaar het nodige te verschaffen.
Echtgenoten zijn jegens elkaar verplicht de tot het gezin behorende minderjarige kinderen te verzorgen en op te voeden en de kosten van die verzorging en opvoeding te dragen.
Echtgenoten zijn jegens elkaar tot samenwoning verplicht, tenzij gewichtige redenen zich daartegen verzetten. De verplichting vervalt eveneens, indien een verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed is gedaan dan wel een beschikking betreffende een of meer voorlopige voorzieningen van kracht is.
Echtgenoten verschaffen elkaar desgevraagd inlichtingen over het door hen gevoerde bestuur alsmede over de stand van hun goederen en schulden.
De kosten der huishouding, daaronder begrepen de kosten der verzorging en opvoeding van de kinderen, komen ten laste van het gemene inkomen der echtgenoten en, voorzover dit ontoereikend is, ten laste van hun eigen inkomens in evenredigheid daarvan; voorzover de inkomens ontoereikend zijn, komen deze kosten ten laste van het gemene vermogen en, voorzover ook dit ontoereikend is, ten laste van de eigen vermogens naar evenredigheid daarvan. Een en ander geldt niet, voorzover bijzondere omstandigheden zich er tegen verzetten.
De ene echtgenoot is naast de andere voor het geheel aansprakelijk voor de door deze ten behoeve van de gewone gang van de huishouding aangegane verbintenissen, met inbegrip van die welke voortvloeien uit de door hem als werkgever ten behoeve van de huishouding aangegane arbeidsovereenkomsten.
Indien een echtgenoot ten laste van het vermogen van de andere echtgenoot een goed dat tot zijn eigen vermogen zal behoren, verkrijgt of verbetert, dan wel ten laste van het vermogen van de andere echtgenoot een in verband met zodanige verkrijging of verbetering aangegane schuld wordt voldaan of daarop wordt afgelost, ontstaat voor de eerstgenoemde echtgenoot een plicht tot vergoeding. Een plicht tot vergoeding ontstaat voorts indien een andere schuld ter zake van een tot het eigen vermogen van een echtgenoot behorend goed ten laste van het vermogen van de andere echtgenoot wordt voldaan of daarop wordt afgelost.
Ten aanzien van de vergoeding gelden voorts de volgende regels:
ter zake van goederen die inmiddels zijn vervreemd zonder dat daarvoor andere goederen in de plaats zijn gekomen, wordt in plaats van de waarde, bedoeld in de aanhef van het tweede lid, uitgegaan van de waarde ten tijde van de vervreemding. Met een vervreemding wordt gelijkgesteld het onherroepelijk worden van een begunstiging bij een sommenverzekering of een andere begunstiging bij een beding ten behoeve van een derde;
Hebben twee personen samengeleefd als waren zij gehuwd, dan is artikel 87 van overeenkomstige toepassing.
Een echtgenoot behoeft de toestemming van de andere echtgenoot voor de volgende rechtshandelingen:
overeenkomsten strekkende tot vervreemding, bezwaring of ingebruikgeving en rechtshandelingen strekkende tot beëindiging van het gebruik van een door de echtgenoten tezamen of door de andere echtgenoot alleen bewoonde woning of van zaken die bij een zodanige woning of tot de inboedel daarvan behoren;
In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, is geen toestemming vereist voor giften welke de strekking hebben dat zij pas zullen worden uitgevoerd na het overlijden van degene die de gift doet, en niet reeds tijdens diens leven worden uitgevoerd. Bestaat de gift in de aanwijzing van een begunstigde bij een sommenverzekering die tijdens het leven van de verzekeringnemer is aanvaard of kan worden aanvaard, dan is daarvoor wel toestemming vereist.
Toestemming voor een rechtshandeling als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, is niet vereist, indien zij wordt verricht door een bestuurder van een naamloze vennootschap of besloten vennootschap, die daarvan alleen of met zijn medebestuurders de meerderheid der aandelen houdt en mits zij geschiedt ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van die vennootschap.
Artikel 88, eerste lid, onderdelen b tot en met d, is niet van toepassing op rechtshandelingen in hoedanigheid verricht door een trustee.
Het einde van het huwelijk en scheiding van tafel en bed hebben geen invloed op de bevoegdheid om ter vernietiging van een rechtshandeling van een echtgenoot een beroep op de vernietigingsgrond te doen, die voordien was ontstaan. Indien de andere echtgenoot dientengevolge schuldenaar uit die rechtshandeling wordt, geldt artikel 51, derde lid, van Boek 3 voor hem slechts zolang de termijn van artikel 52, eerste lid, van Boek 3 niet is verstreken.
Het bestuur van een echtgenoot over een goed omvat de uitoefening, met uitsluiting van de andere echtgenoot, van de daaraan verbonden bevoegdheden, daaronder begrepen de bevoegdheid tot beschikking en de bevoegdheid om ten aanzien van dat goed feitelijke handelingen te verrichten en toe te laten, onverminderd de bevoegdheden tot genot en gebruik die de andere echtgenoot overeenkomstig de huwelijksverhouding toekomen.
De echtgenoot die een goed bestuurt, kan als partij naast de andere echtgenoot toetreden tot een rechtshandeling die deze laatste met betrekking tot dat goed heeft verricht. De verklaring van toetreding wordt gericht tot hen die partij bij de rechtshandeling zijn; artikel 56 van Boek 3 is van overeenkomstige toepassing. Is voor het verrichten van de rechtshandeling een bepaalde vorm voorgeschreven, dan geldt voor de toetreding hetzelfde vereiste. De echtgenoot kan toetreding tot bijkomstige en tot reeds opeisbare rechten en verplichtingen uitsluiten; hij wordt geacht zich slechts te hebben verbonden onder eerbiediging van tevoren aan derden verleende rechten.
Indien een echtgenoot door afwezigheid of een andere oorzaak in de onmogelijkheid verkeert zijn goederen of de goederen der gemeenschap te besturen, of in ernstige mate tekortschiet in het bestuur van de goederen der gemeenschap, kan de rechter in eerste aanleg op verzoek van de andere echtgenoot aan deze het bestuur over die goederen of een deel daarvan met uitsluiting van de eerstgenoemde echtgenoot opdragen. De rechter kan bij de opdracht nadere regels stellen omtrent het bestuur en de vertegenwoordiging in de zin van het vierde lid.
De echtgenoot die ten gevolge van een rechtshandeling van de andere echtgenoot door een derde te goeder trouw in het bestuur van een goed is gestoord, verliest het recht tot beëindiging van de stoornis, indien hij zich tegen de stoornis niet heeft verzet binnen een redelijke termijn nadat zij te zijner kennis is gekomen. De bevoegdheid van de echtgenoot tot beëindiging van de stoornis vervalt eveneens indien de derde hem een redelijke termijn heeft gesteld ter uitoefening van die bevoegdheid en hij daarvan geen gebruik heeft gemaakt.
Indien een huwelijk dat door de dood is ontbonden niet meer dan vijf jaren heeft geduurd en daaruit geen kind is geboren, kan degene die daarbij een onmiddellijk belang heeft, op de grond dat het huwelijk door misbruik van omstandigheden is gesloten, vorderen dat de rechter de vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk beperkt of uitsluit. Artikel 54 van Boek 4 is van overeenkomstige toepassing.
TITEL 7 De wettelijke gemeenschap van goederen
AFDELING 1 Algemene bepalingen
Titel 7 is op echtgenoten van toepassing. Bij huwelijkse voorwaarden kan uitdrukkelijk of door de aard der bedingen worden afgeweken van bepalingen van deze titel, behalve voorzover bepalingen zich uitdrukkelijk of naar hun aard tegen afwijkingen verzetten.
Op giften van tot de gemeenschap behorende goederen aan de andere echtgenoot is het tweede lid, onderdeel a, niet van toepassing. De gemeenschap omvat voorts goederen alsmede de vruchten van die goederen, ten aanzien waarvan bij uiterste wilsbeschikking of bij de gift is bepaald dat zij in de gemeenschap vallen.
Vruchten van goederen die niet in de gemeenschap vallen, vallen evenmin in de gemeenschap. Buiten de gemeenschap valt hetgeen wordt geïnd op een vordering die buiten de gemeenschap valt alsmede een vordering tot vergoeding die in de plaats van een eigen goed van een echtgenoot treedt, waaronder begrepen een vordering ter zake van waardevermindering van zulk een goed. De eerste en tweede volzin zijn niet van toepassing voor zover goederen ingevolge het vierde lid niet in de gemeenschap vallen.
Een goed dat een echtgenoot anders dan om niet verkrijgt, blijft buiten de gemeenschap, indien het bij de verkrijging voor meer dan de helft van de tegenprestatie ten laste van zijn eigen vermogen komt. Voorzover de tegenprestatie ten laste van de gemeenschap komt, is de echtgenoot gehouden tot een vergoeding aan de gemeenschap. Het beloop van de vergoeding wordt bepaald overeenkomstig artikel 87, tweede en derde lid.
De echtgenoot uit wiens eigen goederen een schuld der gemeenschap is voldaan, heeft deswege recht op vergoeding uit de goederen der gemeenschap. Betreft het een schuld ter zake van een tot de gemeenschap behorend goed, dan wordt het beloop van de vergoeding bepaald overeenkomstig artikel 87, tweede en derde lid.
De echtgenoot wiens niet in de gemeenschap gevallen schuld uit goederen der gemeenschap is voldaan, is deswege gehouden tot vergoeding aan de gemeenschap. Betreft het een schuld ter zake van een tot zijn eigen vermogen behorend goed, dan wordt het beloop van de vergoeding bepaald overeenkomstig artikel 87, tweede en derde lid.
Indien een echtgenoot door een begunstiging bij een door zijn overlijden tot uitkering komende sommenverzekering een gift aan een derde heeft gedaan en ten laste van de gemeenschap premies voor die verzekering zijn gekomen, is de echtgenoot deswege gehouden tot vergoeding aan de gemeenschap. De vergoeding beloopt een gedeelte van de waarde van de uitkering, evenredig aan het uit de gemeenschap afkomstige aandeel in de premies.
AFDELING 2 Het bestuur van de gemeenschap
Is een goed der gemeenschap met toestemming, verleend door de echtgenoot onder wiens bestuur dat goed alleen of mede stond, dienstbaar aan een beroep of bedrijf van de andere echtgenoot, dan berust het bestuur van dat goed, voorzover het handelingen betreft die als normale uitoefening van dat beroep of bedrijf zijn te beschouwen, uitsluitend bij laatstbedoelde echtgenoot en voor het overige bij de echtgenoten gezamenlijk. Een verleende toestemming geldt voor de gehele duur van het beroep of bedrijf, tenzij de echtgenoten anders overeenkomen, doch de rechter in eerste aanleg kan de dienstbaarheid op verzoek van een echtgenoot te allen tijde wegens gegronde redenen beëindigen.
AFDELING 3 Ontbinding van de gemeenschap
Indien vast komt te staan dat een verzoek als bedoeld in het eerste lid, onderdelen b, c en d, niet meer kan leiden tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed en opheffing van de gemeenschap door een beschikking, herleven van rechtswege alle gevolgen van de gemeenschap, alsof er geen verzoek was ingediend, tenzij zich inmiddels een andere grond voor ontbinding heeft voorgedaan. Nochtans wordt de geldigheid van rechtshandelingen die zijn verricht tussen het tijdstip van indiening van het verzoek en het tijdstip waarop komt vast te staan dat het verzoek niet meer tot het in de eerste volzin bedoelde gevolg kan leiden, beoordeeld naar het tijdstip van de handeling.
Tezamen met een verzoek als bedoeld in het eerste lid, onderdelen b, c of d, kan reeds overeenkomstig titel 7 van Boek 3 een vordering worden ingesteld tot verdeling van de gemeenschap, tot gelasten van de wijze van verdeling en tot vaststelling van de verdeling, telkens voor het geval de gemeenschap wordt ontbonden.
De echtgenoten hebben een gelijk aandeel in de ontbonden gemeenschap, tenzij anders is bepaald bij huwelijkse voorwaarden of bij een overeenkomst die tussen de echtgenoten bij geschrift is gesloten met het oog op de aanstaande ontbinding der gemeenschap anders dan door de dood of ten gevolge van opheffing bij huwelijkse voorwaarden.
Na de ontbinding der gemeenschap heeft ieder der echtgenoten de bevoegdheid de te zijnen gebruike strekkende kleren en kleinodiën alsmede zijn beroeps en bedrijfsmiddelen en de papieren en gedenkstukken tot zijn familie behorende, tegen de geschatte prijs over te nemen.
Na ontbinding van de gemeenschap blijft ieder der echtgenoten voor het geheel aansprakelijk voor de gemeenschapsschulden waarvoor hij voordien aansprakelijk was. Voor andere gemeenschapsschulden is hij hoofdelijk met de andere echtgenoot verbonden, met dien verstande evenwel dat daarvoor slechts kan worden uitgewonnen hetgeen hij uit hoofde van verdeling van de gemeenschap heeft verkregen of hetgeen daarvoor in de plaats is getreden, onverminderd artikel 190, eerste lid, van Boek 3 en artikel 191, eerste lid, van Boek 3.
De rechtsvordering tegen de echtgenoot die ingevolge de tweede volzin van artikel 102 aansprakelijk is, verjaart niet later dan de rechtsvordering tegen de andere echtgenoot, onverminderd de mogelijkheid van stuiting of verlenging van de verjaring van eerstbedoelde rechtsvordering.
Hij blijft aansprakelijk voor de schulden der gemeenschap, waarvoor hij vóór de ontbinding der gemeenschap aansprakelijk was. Indien hij een schuld waarvoor beide echtgenoten vóór de ontbinding der gemeenschap voor het geheel aansprakelijk waren, voor meer dan de helft heeft voldaan, heeft hij voor het meerdere verhaal tegen de andere echtgenoot.
Indien de andere echtgenoot een schuld der gemeenschap, waarvoor hij vóór de ontbinding der gemeenschap niet aansprakelijk was, geheel of ten dele heeft voldaan, heeft hij deswege verhaal tegen de echtgenoot die de afstand heeft gedaan. Heeft hij een schuld waarvoor beide echtgenoten vóór de ontbinding der gemeenschap voor het geheel aansprakelijk waren, voor meer dan de helft voldaan, dan heeft hij voor het meerdere verhaal tegen de echtgenoot die de afstand heeft gedaan.
Indien de gemeenschap door de dood van de andere echtgenoot wordt ontbonden, begint de termijn van drie maanden te lopen op de dag waarop de echtgenoot die van het voorrecht wil gebruik maken, van dat overlijden kennis heeft genomen. Indien de gemeenschap door opheffing of door scheiding van tafel en bed is ontbonden, eindigt de termijn drie maanden nadat de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan.
De erfgenamen van een echtgenoot door wiens overlijden de gemeenschap is ontbonden, of die binnen de in artikel 104 gestelde termijn is overleden zonder afstand te hebben gedaan, zijn ieder voor hun aandeel bevoegd op de in dat artikel omschreven wijze afstand te doen binnen drie maanden nadat zij met het overlijden bekend zijn geworden.
De rechter in eerste aanleg kan de voor de inschrijving gestelde termijn voor de afloop daarvan een of meer malen op grond van bijzondere omstandigheden verlengen.
Afstand van de gemeenschap, door een echtgenoot of een erfgenaam van een echtgenoot gedaan nadat door de andere echtgenoot of een of meer van diens erfgenamen afstand werd gedaan, heeft niet de gevolgen, omschreven in artikel 103, tweede en derde lid, en verplicht hen die tot de gemeenschap gerechtigd zijn, haar te vereffenen. Afdeling 3 van titel 6 van Boek 4 betreffende de vereffening van nalatenschappen is zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.
AFDELING 4 Opheffing van de gemeenschap bij beschikking
Een echtgenoot kan opheffing van de gemeenschap verzoeken, wanneer de andere echtgenoot op lichtvaardige wijze schulden maakt, de goederen der gemeenschap verspilt, handelingen verricht die kennelijk indruisen tegen het bestuur van de andere echtgenoot over goederen der gemeenschap, of weigert de nodige inlichtingen te geven omtrent de stand van de goederen der gemeenschap en van de daarop verhaalbare schulden en het over die goederen gevoerde bestuur.
De echtgenoot die de opheffing van de gemeenschap verzoekt, kan tot behoud van zijn recht de maatregelen nemen die in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering nader zijn aangegeven.
Indien de echtgenoot tegen wie het verzoek is toegewezen, de gemeenschap heeft benadeeld doordat hij na de aanvang van het geding of binnen zes maanden daarvóór lichtvaardig schulden heeft gemaakt, goederen der gemeenschap heeft verspild, of een rechtshandeling als bedoeld in artikel 88 zonder de vereiste toestemming of machtiging heeft verricht, is hij gehouden de aangerichte schade aan de gemeenschap te vergoeden.
De bekendmaking geschiedt door plaatsing van een uittreksel van de beschikking in de Landscourant en in een of meer in de beschikking aangewezen dagbladen. Het uittreksel bevat de gegevens, bedoeld in artikel 110, eerste lid, alsmede de dagtekening van de beschikking en de aanduiding van de rechter in eerste aanleg die haar heeft gegeven. De gronden waarop de beschikking berust, mogen in het uittreksel niet worden opgenomen.
TITEL 8 Huwelijkse voorwaarden
AFDELING 1 Huwelijkse voorwaarden in het algemeen
Huwelijkse voorwaarden kunnen zowel door aanstaande echtgenoten vóór het sluiten van het huwelijk als door echtgenoten tijdens het huwelijk worden gemaakt.
In afwijking van het eerste lid kan bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden bepaald dat het register elders dan ter griffie van het gerecht in eerste aanleg wordt gehouden. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kan eveneens worden bepaald dat de verstrekking van gegevens ter inschrijving in het register uitsluitend op een in die maatregel aan te geven wijze plaats vindt.
Huwelijkse voorwaarden, vóór het huwelijk gemaakt of gewijzigd, zijn slechts geldig, indien zij wier toestemming tot het huwelijk noodzakelijk is, bij de akte hun toestemming tot de huwelijkse voorwaarden of de wijziging hebben gegeven; is de toestemming van de rechter in eerste aanleg nodig, dan kan worden volstaan met vasthechting van zijn beschikking aan de minuut van de akte. Op het verzoek tot toestemming van de rechter in eerste aanleg is artikel 39, eerste lid, van overeenkomstige toepassing.
Een echtgenoot die onder curatele staat, kan na de huwelijksvoltrekking slechts met toestemming van zijn curator huwelijkse voorwaarden maken of wijzigen.
De rechter kan, alvorens op het verzoek te beslissen, bevelen dat het in twee door hem aangewezen dagbladen wordt bekend gemaakt. In de bekendmaking moeten de door de rechter aangewezen dag en uur worden opgenomen, waarop schuldeisers zullen worden gehoord, en moet worden vermeld dat het ontwerp van de akte op de griffie ter inzage ligt.
Goederen alsmede de vruchten van die goederen, ten aanzien waarvan bij uiterste wilsbeschikking of bij de gift is bepaald dat zij buiten de gemeenschap vallen, blijven buiten de gemeenschap, ook al zijn echtgenoten bij huwelijkse voorwaarden overeengekomen dat krachtens erfopvolging bij versterf, making, lastbevoordeling of gift verkregen goederen dan wel de vruchten daarvan in de gemeenschap van goederen vallen.
Titel 7 is van toepassing, voor zover daarvan niet uitdrukkelijk of door de aard van de bedingen, bij de huwelijkse voorwaarden gemaakt, is afgeweken.
Een echtgenoot kan tegen derden zijn aanbreng van bij huwelijkse voorwaarden buiten de gemeenschap gehouden goederen, voor wat betreft rechten aan toonder en zaken die geen registergoederen zijn, slechts bewijzen door hun vermelding in de akte van huwelijkse voorwaarden of in een door de partijen en de notaris ondertekende, aan de minuut van die akte vastgehechte beschrijving. Indien de vermelding van een goed geen afdoende omschrijving daarvan biedt, kan aanvullend bewijs door alle middelen worden geleverd; ten aanzien van goederen die een echtgenoot buiten diens weten opgekomen waren, kan het bewijs door alle middelen worden geleverd.
Bestaat tussen niet in gemeenschap van goederen gehuwde echtgenoten een geschil aan wie van hen beiden een recht aan toonder of een zaak die geen registergoed is, toebehoort en kan geen van beiden zijn recht op dit goed bewijzen, dan wordt het goed geacht aan ieder der echtgenoten voor de helft toe te behoren.
TITEL 9 Ontbinding van het huwelijk
Echtscheiding wordt op verzoek van één van de echtgenoten uitgesproken, indien het huwelijk duurzaam ontwricht is.
Indien als gevolg van de verzochte echtscheiding een bestaand vooruitzicht op uitkeringen aan de andere echtgenoot na vooroverlijden van de echtgenoot die het verzoek heeft gedaan, zou teloorgaan of in ernstige mate zou verminderen, en de andere echtgenoot deswege tegen dat verzoek verweer voert, kan deze niet worden toegewezen voordat daaromtrent een voorziening is getroffen die, gelet op de omstandigheden van het geval, ten opzichte van beide echtgenoten billijk is te achten. De rechter kan daartoe een termijn stellen.
De rechter kan op verzoek van één van de echtgenoten de uitkering toekennen onder vaststelling van voorwaarden en van een termijn. Deze vaststelling kan niet ten gevolge hebben dat de uitkering later eindigt dan 12 jaar na de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand.
Indien de beëindiging van de uitkering ten gevolge van het verstrijken van de in het vierde lid bedoelde termijn van zo ingrijpende aard is dat ongewijzigde handhaving van die termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van degene die tot de uitkering gerechtigd is, niet kan worden gevergd, kan de rechter op diens verzoek alsnog een termijn vaststellen. Het verzoek daartoe dient te worden ingediend voordat drie maanden sinds de beëindiging zijn verstreken. De rechter bepaalt bij de uitspraak of verlenging van de termijn na afloop daarvan al dan niet mogelijk is.
Indien de duur van het huwelijk niet meer bedraagt dan vijf jaren en uit dit huwelijk geen kind is geboren, eindigt de verplichting tot levensonderhoud van rechtswege na het verstrijken van een termijn die gelijk is aan de duur van het huwelijk en die aanvangt op de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand. Indien de rechter een termijn vaststelt, kan deze vaststelling niet ten gevolge hebben dat de uitkering op een later tijdstip eindigt dan ingevolge de vorige zin het geval zou zijn. Het vijfde lid is van overeenkomstige toepassing.
Vóór of na de beschikking tot echtscheiding kunnen de echtgenoten bij overeenkomst bepalen of, en zo ja tot welk bedrag, na de echtscheiding de één tegenover de ander tot een uitkering tot diens levensonderhoud zal zijn gehouden. Indien in de overeenkomst geen termijn is opgenomen, is artikel 157, vierde tot en met zesde lid, van overeenkomstige toepassing.
Ondanks een zodanig beding kan op verzoek van een van de partijen de overeenkomst door de rechter bij de echtscheidingsbeschikking of bij latere beschikking worden gewijzigd op grond van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat de verzoeker naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het beding mag worden gehouden.
Een verplichting van een gewezen echtgenoot om uit hoofde van echtscheiding levensonderhoud te verschaffen aan de wederpartij, eindigt wanneer deze opnieuw in het huwelijk treedt dan wel is gaan samenleven met een ander als waren zij gehuwd.
Indien een tussen de echtgenoten bestaande gemeenschap van goederen door één van hen is benadeeld doordat hij na de aanvang van het geding of binnen zes maanden daarvóór lichtvaardig schulden heeft gemaakt, goederen van de gemeenschap heeft verspild, of rechtshandelingen als bedoeld in artikel 88 zonder de vereiste toestemming of machtiging heeft verricht, is hij gehouden na de inschrijving van de beschikking waarbij de echtscheiding is uitgesproken, de aangerichte schade aan de gemeenschap te vergoeden.
Op verzoek van een echtgenoot kan de rechter bij de echtscheidingsbeschikking of bij latere uitspraak bepalen dat, als die echtgenoot ten tijde van de inschrijving van de beschikking een woning bewoont die aan de andere echtgenoot uitsluitend of mede toebehoort of ten gebruike toekomt, hij jegens de andere echtgenoot bevoegd is de bewoning en het gebruik van de bij de woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken gedurende negen maanden na de inschrijving van de beschikking tegen een redelijke vergoeding voort te zetten.
Indien de gescheiden echtgenoten met elkaar hertrouwen, herleven alle gevolgen van het huwelijk van rechtswege, alsof er geen echtscheiding had plaats gehad. Nochtans wordt de geldigheid van rechtshandelingen die tussen de ontbinding van het huwelijk en het nieuwe huwelijk zijn verricht, beoordeeld naar het tijdstip van de handeling.
TITEL 10 Scheiding van tafel en bed en ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed
AFDELING 1 Scheiding van tafel en bed
Door scheiding van tafel en bed wordt de verplichting van de echtgenoten tot samenwoning opgeheven.
De artikelen 151 en 154 tot en met 159 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de in artikel 157, derde tot en met zesde lid, bedoelde termijnen aanvangen op de dag waarop de beschikking tot scheiding van tafel en bed is ingeschreven in het huwelijksgoederenregister, en dat de duur van het huwelijk wordt berekend tot die dag.
Indien een tussen de echtgenoten bestaande gemeenschap van goederen door één van hen is benadeeld doordat hij na de aanvang van het geding of binnen zes maanden daarvóór lichtvaardig schulden heeft gemaakt, goederen van de gemeenschap heeft verspild, of rechtshandelingen als bedoeld in artikel 88 zonder de vereiste toestemming of machtiging heeft verricht, is hij gehouden, nadat de beschikking van scheiding van tafel en bed is ingeschreven, de aangerichte schade aan de gemeenschap te vergoeden.
Op verzoek van een echtgenoot kan de rechter bij de beschikking houdende scheiding van tafel en bed of bij latere uitspraak bepalen dat, als die echtgenoot op het ogenblik dat de beschikking is ingeschreven een woning bewoont die aan de andere echtgenoot uitsluitend of mede toebehoort of ten gebruike toekomt, hij jegens de andere echtgenoot bevoegd is de bewoning en het gebruik van de bij de woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken gedurende zes maanden nadat de beschikking is ingeschreven, tegen een redelijke vergoeding voort te zetten.
Een scheiding van tafel en bed eindigt van rechtswege door de verzoening van de echtgenoten; deze doet alle gevolgen van het huwelijk herleven alsof er geen scheiding van tafel en bed had plaats gehad. Nochtans wordt de geldigheid van rechtshandelingen die tussen de scheiding en de verzoening zijn verricht, beoordeeld naar het tijdstip van de handeling.
AFDELING 2 Ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed
Indien als gevolg van de gevraagde ontbinding van het huwelijk een bestaand vooruitzicht op uitkeringen aan de andere echtgenoot na vooroverlijden van de echtgenoot die het verzoek heeft ingediend, zou teloorgaan of in ernstige mate zou verminderen, en de andere echtgenoot deswege tegen het verzoek verweer voert, kan het verzoek niet worden toegewezen voordat daaromtrent een voorziening is getroffen die, gelet op de omstandigheden van het geval, ten opzichte van beide echtgenoten billijk is te achten. De rechter kan daartoe een termijn stellen.
Ontbinding van het huwelijk van echtgenoten die van tafel en bed gescheiden zijn, wordt op hun gemeenschappelijk verzoek uitgesproken.
De artikelen 154, tweede lid, en 157 tot en met 160 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de in artikel 157, derde tot en met zesde lid, bedoelde termijnen worden verminderd met de tijd gedurende welke tijdens de scheiding van tafel en bed een verplichting tot levensonderhoud jegens de andere echtgenoot bestond en dat de duur van het huwelijk wordt berekend tot de dag waarop de beschikking tot scheiding van tafel en bed is ingeschreven.
AFDELING 1 Algemene bepalingen
Een kind, zijn ouders en hun bloedverwanten staan in familierechtelijke betrekking tot elkaar.
Moeder van een kind is de vrouw uit wie het kind is geboren of die het kind heeft geadopteerd.
wiens huwelijk met de vrouw uit wie het kind is geboren, binnen 306 dagen voor de geboorte van het kind door zijn dood is ontbonden, zelfs indien de moeder was hertrouwd; indien echter de vrouw sedert de 306de dag voor de geboorte van het kind was gescheiden van tafel en bed of zij en haar echtgenoot sedert dat tijdstip gescheiden hebben geleefd, kan de vrouw binnen een jaar na de geboorte van het kind ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand verklaren dat haar overleden echtgenoot niet de vader is van het kind, van welke verklaring een akte wordt opgemaakt; was de moeder op het tijdstip van de geboorte hertrouwd dan is in dat geval de huidige echtgenoot de vader van het kind;
AFDELING 2 Ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap
Het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning wordt door de moeder bij het gerecht in eerste aanleg ingediend binnen een jaar na de geboorte van het kind. Een zodanig verzoek wordt door de vader ingediend binnen een jaar nadat hij bekend is geworden met het feit dat hij vermoedelijk niet de biologische vader is van het kind.
Het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning wordt door het kind bij het gerecht in eerste aanleg ingediend binnen vijf jaren nadat het kind bekend is geworden met het vermoeden dat de man niet zijn biologische vader is. Indien het kind evenwel gedurende zijn minderjarigheid bekend is geworden met dit vermoeden, kan het verzoek tot uiterlijk twaalf jaren nadat het kind meerderjarig is geworden, worden ingediend.
Overlijdt de vader of de moeder voor de afloop van de in artikel 200, vijfde lid, gestelde termijn, dan kan een afstammeling van deze echtgenoot in de eerste graad of, bij gebreke van zodanige afstammeling, een ouder van deze echtgenoot, het gerecht in eerste aanleg verzoeken de ontkenning van het vaderschap gegrond te verklaren. Het verzoek wordt gedaan binnen een jaar na de dag van overlijden of nadat het overlijden ter kennis van de verzoeker is gekomen.
Overlijdt het kind voor de afloop van de in artikel 200, zesde lid, gestelde termijn, dan kan een afstammeling in de eerste graad van het kind het gerecht in eerste aanleg verzoeken de ontkenning van het vaderschap gegrond te verklaren. Indien het kind meerderjarig was ten tijde van het overlijden, wordt het verzoek gedaan binnen een jaar na de dag van overlijden of binnen een jaar nadat het overlijden ter kennis van de verzoeker is gekomen. Overleed het kind gedurende de minderjarigheid, dan dient het verzoek te worden gedaan binnen een jaar nadat het kind, in leven zijnde, zelfstandig het verzoek had kunnen doen, dan wel, indien het overlijden op een later tijdstip ter kennis is gekomen van de verzoeker, binnen een jaar na die kennisneming.
Door de gegrondverklaring van de ontkenning ontstaat geen vordering tot teruggave van kosten van verzorging en opvoeding of van kosten van levensonderhoud en studie noch tot teruggave van het krachtens vruchtgenot genotene. Voorts ontstaat geen verplichting tot teruggave van genoten vermogensrechtelijke voordelen, voor zover degene die hen heeft genoten ten tijde van het doen van het verzoek daardoor niet was gebaat.
De toestemming van de moeder waarvan het kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, dan wel de toestemming van het kind van twaalf jaren of ouder, kan op verzoek van de man die het kind wil erkennen, door de toestemming van het gerecht in eerste aanleg worden vervangen, indien de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind of de belangen van het kind niet zou schaden, en de man de verwekker is van het kind.
Het verzoek wordt door het kind ingediend binnen vijf jaren nadat het kind bekend is geworden met het vermoeden dat de man niet zijn biologische vader is.
Indien het kind evenwel gedurende zijn minderjarigheid bekend is geworden met dit vermoeden, kan het verzoek tot uiterlijk twaalf jaren nadat het kind meerderjarig is geworden, worden ingediend.
In geval de erkenner of de moeder overlijdt voor de afloop van de in het derde lid gestelde termijn, is artikel 201, eerste lid, van overeenkomstige toepassing. In geval het kind overlijdt voor de afloop van de in het vierde lid gestelde termijn, is artikel 201, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.
Door de vernietiging ontstaat geen vordering tot teruggave van de kosten van verzorging en opvoeding of van levensonderhoud en studie noch tot teruggave van het krachtens vruchtgenot genotene. Voorts ontstaat geen verplichting tot teruggave van genoten vermogensrechtelijke voordelen die uit de erkenning zijn voortgevloeid, voor zover degene die hen heeft genoten ten tijde van het instellen van het verzoek daardoor niet was gebaat.
AFDELING 4 Gerechtelijke vastestelling van het vaderschap
Het vaderschap van een man kan, ook indien deze is overleden, op de grond dat deze de verwekker is van het kind of op de grond dat de man als levensgezel van de moeder ingestemd heeft met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad, door de rechter in eerste aanleg worden vastgesteld op verzoek van:
Overlijdt het kind voordat vaststelling van het vaderschap heeft kunnen plaatsvinden, dan kan een afstammeling van het kind in de eerste graad de vaststelling van het vaderschap aan het gerecht in eerste aanleg verzoeken, mits de man bedoeld in het eerste lid, nog in leven is. Het verzoek wordt gedaan binnen een jaar na de dag van overlijden van het kind of binnen een jaar nadat het overlijden ter kennis van de verzoeker is gekomen.
De vaststelling van het vaderschap, mits de beschikking daartoe in kracht van gewijsde is gegaan, werkt terug tot het moment van de geboorte van het kind. Te goeder trouw door derden verkregen rechten worden hierdoor nochtans niet geschaad. Voorts ontstaat geen verplichting tot teruggave van vermogensrechtelijke voordelen, voor zover degene die hen heeft genoten ten tijde van het doen van het verzoek daardoor niet was gebaat.
Indien de in artikel 207, eerste lid, bedoelde man voor de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap is overleden en de erfopvolging bij versterf door het kind die een gevolg is van de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, een bijzondere hardheid betekent voor de weduwe of andere kinderen van de man, kan de rechter in eerste aanleg op verzoek de erfrechtelijke aanspraken van het kind beperken. De rechter houdt in voorkomende gevallen rekening met de reden waarom niet eerder het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap is gedaan.
Indien een verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap wordt ingediend meer dan vijf jaren na het overlijden van de man en deze een weduwe of andere kinderen heeft achtergelaten, heeft de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, onverminderd het bepaalde in afdeling 3 van titel 7 van Boek 3, geen erfopvolging bij versterf door het kind tot gevolg met betrekking tot de nalatenschap van de man.
Het vaderschap dat is vastgesteld op grond van deze afdeling kan door het kind worden ontkend op de grond dat de man niet de biologische vader van het kind is. Afdeling 2 is van overeenkomstige toepassing.
Bij de uitspraak waarbij het vaderschap wordt vastgesteld, kan de rechter op een daartoe strekkend verzoek ten behoeve van het kind een bijdrage toekennen in de kosten van verzorging en opvoeding als bedoeld in artikel 404 of in de kosten van levensonderhoud en studie als bedoeld in artikel 395a.
AFDELING 5 Inroeping of betwisting van staat
Iemands afstamming volgens zijn geboorteakte kan door een ander niet worden betwist, indien hij een staat overeenkomstig die akte heeft.
Een verzoek tot gegrondverklaring van de inroeping of betwisting van staat is niet aan verjaring onderworpen.
Voorwaarden voor adoptie zijn:
dat het kind op de dag van het verzoek minderjarig is, en dat het kind, indien het op de dag van het verzoek twaalf jaren of ouder is, tijdens zijn verhoor niet van bezwaren tegen toewijzing van het verzoek heeft doen blijken; hetzelfde geldt, indien de rechter is gebleken van bezwaren tegen toewijzing van het verzoek van een minderjarige die op de dag van het verzoek de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt, maar in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake;
Indien het kind op het tijdstip van de adoptie omgang heeft met een ouder ten aanzien van wie de familierechtelijke betrekking ophoudt te bestaan, kan het gerecht in eerste aanleg bepalen dat zij gerechtigd blijven tot omgang met elkaar. De artikelen 377a, tweede en derde lid, 377e en 377g zijn van overeenkomstige toepassing.
Het verzoek tot herroeping wordt door de geadopteerde bij het gerecht in eerste aanleg ingediend binnen vijf jaren nadat het kind bekend is geworden met de adoptie. Indien het kind evenwel gedurende zijn minderjarigheid bekend is geworden met dit feit, kan het verzoek tot uiterlijk twaalf jaren nadat het kind meerderjarig is geworden, worden ingediend.
AFDELING 1 Algemene bepalingen
Minderjarigen zijn zij, die de ouderdom van achttien jaren niet hebben bereikt en niet gehuwd zijn of gehuwd zijn geweest of met toepassing van artikel 253ha meerderjarig zijn verklaard.
Bij het verlenen van handlichting bepaalt de rechter uitdrukkelijk welke bevoegdheden van een meerderjarige aan de minderjarige worden toegekend. Deze bevoegdheden mogen zich niet verder uitstrekken dan tot de gedeeltelijke of de gehele ontvangst van zijn inkomsten en de beschikking daarover, het sluiten van verhuringen, het in een vennootschap deelnemen en het uitoefenen van een beroep of bedrijf. De minderjarige wordt echter door handlichting niet bekwaam tot het beschikken over registergoederen, effecten, of door hypotheek gedekte vorderingen.
Indien het ter voorkoming van de zedelijke of lichamelijke ondergang van een dergelijk minderjarige dringend en onverwijld noodzakelijk is, kan het openbaar ministerie hem voorlopig aan de voogdijraad toevertrouwen; deze laatste wendt zich in dit geval binnen zes weken tot de rechter in eerste aanleg ten einde een voorziening in het gezag over deze minderjarige te verkrijgen.
De voogdijraad stelt zich op de hoogte van alle gevallen, waarin maatregelen met betrekking tot het gezag over minderjarigen overwogen dienen te worden.
De ministers en ambtenaren van de burgerlijke stand verschaffen de voogdijraad alle inlichtingen, en verstrekken deze kosteloos alle afschriften en uittreksels uit hun registers, die de raad ter uitvoering van diens taak van hen vragen; de te verstrekken afschriften en uittreksels zijn vrij van zegel.
AFDELING 3A Centraal meldpunt voor kindermishandeling
Voor de toepassing van deze afdeling wordt onder kindermishandeling verstaan elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel.
Een centraal meldpunt voor kindermishandeling verstrekt geen inlichtingen over de herkomst van persoonsgegevens die het naar aanleiding van een melding heeft verkregen indien:
een persoon die in een beroepsmatige, hulpverlenende of pedagogische relatie tot de minderjarige of zijn gezin staat, de persoonsgegevens naar aanleiding van een melding heeft verstrekt en het verstrekken van die inlichtingen een bedreiging vormt of kan vormen voor de minderjarige of andere minderjarige leden van het gezin waartoe de minderjarige behoort, een bedreiging vormt of kan vormen voor die persoon of medewerkers van die persoon of leidt of kan leiden tot een verstoring van de vertrouwensrelatie met het gezin waartoe de minderjarige behoort;
Degene die op grond van een wettelijk voorschrift of op grond van zijn ambt of beroep tot geheimhouding verplicht is, kan zonder toestemming van degene die het betreft aan een centraal meldpunt voor kindermishandeling inlichtingen verstrekken, indien dit noodzakelijk kan worden geacht om een situatie van kindermishandeling te beëindigen of een redelijk vermoeden van kindermishandeling te onderzoeken.
Afdeling 4 Registers betreffende het over minderjarigen uitgeoefende gezag
Bij het gerecht in eerste aanleg berusten openbare registers, waarin aantekening gehouden wordt van rechtsfeiten die op het over minderjarigen uitgeoefende gezag betrekking hebben. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, wordt bepaald welke rechtsfeiten aangetekend worden en op welke wijze deze aantekening geschiedt.
TITEL 14 Het gezag over minderjarige kinderen
AFDELING 1 Algemene bepalingen
Onbevoegd tot het gezag zijn minderjarigen, zij die onder curatele zijn gesteld en zij waarvan de geestvermogens zodanig zijn gestoord, dat zij in de onmogelijkheid verkeren het gezag uit te oefenen, tenzij deze stoornis van tijdelijke aard is.
Onder verzorging en opvoeding worden mede verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. In de verzorging en opvoeding van het kind passen de ouders geen geestelijk of lichamelijk geweld of enige andere vernederende behandeling toe.
Artikel 247, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op de voogd en op degene die een minderjarige verzorgt en opvoedt zonder dat hem het gezag over die minderjarige toekomt.
De minderjarige dient rekening te houden met de aan de ouder of voogd in het kader van de uitoefening van het gezag toekomende bevoegdheden, alsmede met de belangen van de overige leden van het gezin waarvan hij deel uitmaakt.
Wanneer in aangelegenheden betreffende diens verzorging en opvoeding, dan wel het vermogen van de minderjarige, de belangen van de met het gezag belaste ouders of een van hen dan wel van de voogd in strijd zijn met die van de minderjarige, benoemt de rechter in eerste aanleg indien hij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, daarbij in het bijzonder de aard van deze belangenstrijd in aanmerking genomen, op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve een bijzondere curator om de minderjarige ter zake, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen.
§ 1. Het gezamenlijk gezag van ouders binnen en buiten huwelijk en het gezag van één ouder na scheiding
De rechter kan, indien hem blijkt dat de minderjarige van twaalf jaren of ouder hierop prijs stelt, ambtshalve een beslissing geven op de voet van het eerste lid. Hetzelfde geldt indien de minderjarige de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt, maar in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.
Tegen de weigering van de aantekening is alleen beroep mogelijk, indien zij heeft plaatsgevonden op grond van onbevoegdheid van één of beide ouders tot het gezag anders dan vanwege minderjarigheid of ondercuratelestelling. Alsdan kan de rechter in eerste aanleg worden verzocht de aantekening te gelasten. Hij wijst het verzoek af, indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.
Indien gewezen echtgenoten met elkaar hertrouwen en onmiddellijk daaraan voorafgaande één van de echtgenoten het gezag over de minderjarige kinderen uitoefende, herleeft van rechtswege het gezamenlijk gezag, tenzij een van de echtgenoten onbevoegd is tot dit gezag dan wel daarvan is ontheven of ontzet.
De rechter beproeft alvorens te beslissen op een verzoek als in het eerste of tweede lid bedoeld, een vergelijk tussen de ouders en kan desverzocht en ook ambtshalve, zulks indien geen vergelijk tot stand komt en het belang van het kind zich daartegen niet verzet, een door de wet toegelaten dwangmiddel opleggen, dan wel bepalen dat de beschikking of onderdelen daarvan met toepassing van artikel 812, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten uitvoer kunnen worden gelegd.
§ 2. Het gezag van één ouder anders dan na scheiding
Indien ten aanzien van een kind alleen het moederschap vaststaat of indien de vader en moeder van een kind niet met elkaar gehuwd zijn dan wel gehuwd zijn geweest en zij het gezag niet gezamenlijk uitoefenen, oefent de moeder van rechtswege het gezag over het kind alleen uit, tenzij zij bij haar bevalling onbevoegd tot het gezag was.
Indien de voorziening in het gezag over een kind als bedoeld in artikel 253b, eerste lid, komt te ontbreken, kunnen zowel zijn moeder als zijn vader dan wel beiden voor zover zij tot het gezag bevoegd zijn de rechter in eerste aanleg verzoeken met het gezag onderscheidenlijk gezamenlijk gezag te worden belast.
Inwilliging van het verzoek van een van de ouders, bedoeld in de artikelen 253b, 253c en 253d, heeft, indien de ander het gezag tot dusverre uitoefende, tot gevolg dat de laatste het gezag verliest. Dit gevolg treedt niet in indien de ouders als gevolg van de rechterlijke beslissing met het gezamenlijk gezag zijn belast.
Na de dood van een van de ouders oefent de overlevende ouder van rechtswege het gezag over de kinderen uit, indien en voor zover hij op het tijdstip van overlijden het gezag uitoefent.
Wanneer de andere ouder een voogd had aangewezen overeenkomstig artikel 292 en deze inmiddels is opgetreden, is dit artikel van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat, mits het verzoek van de overlevende ouder binnen één jaar na het begin van de voogdij wordt gedaan, dit verzoek slechts wordt afgewezen indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van de kinderen zouden worden verwaarloosd.
§ 2a. Gezag na meerderjarigverklaring
Het verzoek kan ook vóór de bevalling door of ten behoeve van de vrouw worden gedaan, alsmede indien de vrouw eerst omstreeks het tijdstip van haar bevalling de leeftijd van zestien jaren zal hebben bereikt. In dat geval wordt op het verzoek niet eerder dan na de bevalling of, indien de vrouw op dat tijdstip nog geen zestien jaar is, nadat zij die leeftijd heeft bereikt, beslist.
In geval van gezamenlijke gezagsuitoefening voeren de ouders gezamenlijk het bewind over het vermogen van het kind en vertegenwoordigen zij gezamenlijk het kind in burgerlijke handelingen, met dien verstande dat een ouder alleen, mits niet van bezwaren van de andere ouder is gebleken, hiertoe ook bevoegd is.
Van het eerste en derde lid kan worden afgeweken:
indien de rechter bij de beschikking waarbij de uitoefening van het gezag over het kind aan een van de ouders wordt opgedragen op eensluidend verzoek van de ouders of op verzoek van één van hen, mits de ander zich daartegen niet verzet, heeft bepaald dat de ouder die niet het gezag over het kind zal uitoefenen, het bewind over het vermogen van het kind zal voeren;
De ouders of een ouder moeten het bewind over het vermogen van hun kind als goede bewindvoerders voeren. Bij slecht bewind zijn zij voor de daaraan te wijten schade aansprakelijk, behoudens voor de vruchten van dat vermogen voor zover de wet hun het genot daarvan toekent.
Op het bewind van de ouders of een ouder zijn de artikelen 342, tweede lid, 344 tot en met 357 en 370 van overeenkomstige toepassing.
AFDELING 3 Gemeenschappelijke bepalingen betreffende de gezagsuitoefening door de ouders en de gezagsuitoefening door één van hen
Op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen kan de rechter in eerste aanleg het gezamenlijk gezag, bedoeld in de artikelen 251, tweede lid, 252, eerste lid, 253q, vijfde lid, of 277, eerste lid, beëindigen, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Als dan bepaalt de rechter aan wie van de ouders voortaan het gezag over ieder van de minderjarige kinderen toekomt.
Beslissingen waarbij een ouder alleen met het gezag is belast, gegeven ingevolge de paragrafen 1, 2 en 2a en artikel 253n kunnen op verzoek van de ouders of van een van hen door de rechter in eerste aanleg worden gewijzigd op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter in eerste aanleg is eveneens bevoegd kennis te nemen van verzoeken tot wijziging van beslissingen inzake het gezag of samenhangend met gezag die door een buitenlandse autoriteit zijn gegeven na een in het buitenland tot stand gekomen echtscheiding of scheiding van tafel en bed, indien de minderjarige gewoon verblijf heeft in Sint Maarten. Deze rechter is voorts bevoegd om in het gezag te voorzien of een met het gezag samenhangende beslissing te geven, indien de buitenlandse beslissing niet voor erkenning in aanmerking komt, dan wel indien na de echtscheiding of scheiding van tafel en bed zodanige beslissing niet is gegeven en de minderjarige gewoon verblijf heeft in Sint Maarten.
In de gevallen waarin door de rechter het gezag wordt opgedragen aan beide ouders of aan een ouder alleen, neemt dit een aanvang zodra de desbetreffende beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, of, indien zij uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, daags nadat de beschikking is verstrekt of verzonden.
Na de gerechtelijke ontbinding van het huwelijk of na scheiding van tafel en bed begint het gezag nochtans niet voordat de beschikking houdende ontbinding van het huwelijk is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand of voordat de beschikking houdende scheiding van tafel en bed is ingeschreven in het huwelijksgoederenregister.
Wanneer een van de ouders die gezamenlijk het gezag over hun minderjarige kinderen uitoefenen, op een van de in artikel 246 genoemde gronden daartoe onbevoegd is, oefent de andere ouder alleen het gezag over de kinderen uit. Wanneer de grond van de onbevoegdheid is weggevallen, herleeft van rechtswege het gezamenlijke gezag.
Wanneer een ouder die alleen het gezag uitoefent, op een van de in artikel 246 genoemde gronden daartoe onbevoegd is, belast de rechter in eerste aanleg de andere ouder met het gezag, tenzij gegronde vrees bestaat dat de belangen van de kinderen zouden worden verwaarloosd. Alsdan benoemt hij een voogd.
Wanneer de grond van de onbevoegdheid van de in het derde lid eerstgenoemde ouder is vervallen, wordt hij, op zijn verzoek, opnieuw met het gezag belast, indien de rechter in eerste aanleg overtuigd is dat het kind opnieuw aan de ouder mag worden toevertrouwd. Op verzoek van de ouders of een van hen kan hij de ouders gezamenlijk met het gezag belasten.
Indien het kind met instemming van zijn ouders die het gezag over hem uitoefenen, gedurende ten minste een jaar door een of meer anderen als behorende tot het gezin is verzorgd en opgevoed, kunnen de ouders slechts met toestemming van degenen die de verzorging en opvoeding op zich hebben genomen, wijziging in het verblijf van het kind brengen.
Voor zover de volgens het eerste lid vereiste toestemmingen niet worden verkregen, kunnen zij op verzoek van de ouders door die van de rechter in eerste aanleg worden vervangen. Dit verzoek wordt slechts afgewezen, indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.
In geval van afwijzing van het verzoek is de beschikking van kracht gedurende een door de rechter te bepalen termijn, welke de duur van zes maanden niet te boven mag gaan. Is echter voor het einde van deze termijn een verzoek of vordering tot ondertoezichtstelling van het kind, dan wel tot ontheffing of ontzetting van een of beide ouders aanhangig gemaakt, dan blijft de beschikking gelden totdat op het verzoek of de vordering bij gewijsde is beslist.
AFDELING 4 Ondertoezichtstelling van kinderen
De rechter in eerste aanleg is bevoegd te allen tijde de gezinsvoogd door een ander te vervangen.
De rechter in eerste aanleg kan hangende het onderzoek het kind voorlopig onder toezicht stellen. Dit voorlopige toezicht blijft gelden totdat omtrent de ondertoezichtstelling bij gewijsde is beslist.
De gezinsvoogd zoekt zoveel mogelijk persoonlijk aanraking met het kind en met het gezin waartoe het behoort. Hij bevordert het geestelijk, lichamelijk en toekomstig stoffelijk welzijn van het kind. Hij dient de ouders van raad bij de verzorging en opvoeding en tracht hen te overreden hiertoe het nodige te doen.
De rechter in eerste aanleg kan te allen tijde bevelen dat het kind door de gezinsvoogd voor hem wordt gebracht.
De rechter in eerste aanleg kan te allen tijde bevelen het kind tot onderzoek van zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid voor ten hoogste drie maanden te doen opnemen in een door hem aan te wijzen observatiehuis. Hij kan de termijn van de opneming eenmaal met ten hoogste drie maanden verlengen, indien het belang van het kind dit gebiedend noodzakelijk maakt.
Voor de duur van de maatregel kan de rechter in eerste aanleg op verzoek van de gezinsvoogd of ambtshalve een rechterlijke beslissing tot vaststelling van een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht wijzigen voor zover dat noodzakelijk is met het oog op het doel van de ondertoezichtstelling.
Op het verzoek van de met het gezag belaste ouder, de omgangsgerechtigde, de minderjarige van twaalf jaren of ouder en de gezinsvoogd kan de rechter de in het eerste lid genoemde beslissing wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De kosten van de maatregelen bedoeld bij de artikelen 260, derde lid, 262 en 263 komen ten laste van de ouders, of - voor zover deze onvermogend zijn - ten laste van het kind; voor zover ook het kind onvermogend is, komen die kosten ten laste van Sint Maarten. Op de kosten die ten laste van de ouders komen, is artikel 402a van overeenkomstige toepassing.
AFDELING 5 Ontheffing en ontzetting van het ouderlijk gezag
Mits het belang van het kind zich daar niet tegen verzet, kan de rechter in eerste aanleg een ouder van het gezag over een of meer van zijn kinderen ontheffen op grond dat hij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen.
In het geval, bedoeld in artikel 268, tweede lid, onder d, kan, indien de rechter in eerste aanleg een verzoek van de ouders om toestemming tot wijziging in het verblijf van hun kind heeft afgewezen, de ontheffing bovendien verzocht worden door degene die het kind op het tijdstip van het verzoek ten minste een jaar verzorgd en opgevoed heeft. Indien het kind door meer dan een persoon wordt verzorgd en opgevoed, kan het verzoek slechts door dezen gemeenschappelijk worden gedaan. Is de ontheffing verzocht of gevorderd, dan blijft artikel 253s, tweede lid, buiten toepassing totdat op het verzoek of de vordering bij gewijsde is beslist.
Deze regel lijdt uitzondering:
indien na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt, of na een opneming krachtens de artikelen 262 en 263 van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat, dat deze maatregel - door de ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen – onvoldoende is om het kind voor zedelijke of lichamelijke ondergang te behoeden;
indien na een verzorging en opvoeding met instemming van de ouder – anders dan uit hoofde van een ondertoezichtstelling of een voorlopige toevertrouwing aan de voogdijraad - van tenminste een jaar in een ander gezin dan het ouderlijke, een voortzetting daarvan noodzakelijk is en van terugkeer naar de ouder ernstig nadeel voor het kind moet worden gevreesd.
Indien de rechter in eerste aanleg het in het belang van het kind noodzakelijk acht, kan hij een ouder wiens ontzetting verzocht of gevorderd is, hangende het onderzoek geheel of gedeeltelijk in de uitoefening van het gezag over een of meer van zijn kinderen schorsen. Gelijke bevoegdheid komt hem toe ten opzichte van een ouder wiens ontheffing verzocht of gevorderd is, in de gevallen, bedoeld in artikel 268, tweede lid.
Op grond van feiten die tot ontzetting van een ouder kunnen leiden, kan het openbaar ministerie - indien het dit in het belang van het kind noodzakelijk acht - het kind aan het gezag van de ouders onttrekken en voorlopig aan de voogdijraad toevertrouwen. Gelijke bevoegdheid komt het toe op grond van feiten die tot ontheffing van een ouder kunnen leiden in de gevallen, bedoeld in artikel 268, tweede lid.
In dit laatste geval bepaalt de rechter tevens hoe lang de gegeven beschikking van kracht zal blijven. Is echter voor het einde van deze termijn - die op verzoek van de voogdijraad kan worden verlengd - een verzoek of vordering tot ontzetting of ontheffing aanhangig gemaakt, dan blijft de beschikking gelden totdat over de ontzetting of de ontheffing bij gewijsde is beslist. De rechter kan die beschikking evenwel met ingang van een vroeger tijdstip herroepen.
De kosten die de voogdijraad maakt ten behoeve van het hem toevertrouwde kind, komen ten laste van de ouders, of - voor zover deze onvermogend zijn - ten laste van het kind; voor zover ook het kind onvermogend is, blijven die kosten ten laste van Sint Maarten, met inachtneming van de regels dienaangaande bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, te stellen. Wanneer de toevertrouwing niet door de ontzetting of de ontheffing van één of beide ouders gevolgd wordt, kan de rechter in eerste aanleg bevelen, dat hetgeen zij of het kind ter bestrijding van bedoelde kosten hebben betaald hun geheel of ten dele wordt teruggegeven. Op de kosten die ten laste van de ouders komen, is artikel 402a van overeenkomstige toepassing.
In geval van ontheffing of ontzetting van een ouder die het gezag alleen uitoefent, kan de andere ouder de rechter in eerste aanleg te allen tijde verzoeken met de uitoefening van het gezag te worden belast. Dit verzoek wordt slechts afgewezen, indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.
De rechter die het verzoek, bedoeld in het tweede lid, heeft afgewezen, kan deze beschikking steeds wijzigen. Hij doet dit echter slechts op verzoek van de betrokken ouder, en niet dan op grond van omstandigheden, waarmee de rechter bij het geven van de beschikking geen rekening heeft kunnen houden.
In geval van ontheffing met toepassing van artikel 268, tweede lid, onderdeel d, benoemt de rechter in eerste aanleg bij voorkeur tot voogd degene, dan wel een dergenen, die op het tijdstip van het verzoek het kind ten minste een jaar heeft verzorgd en opgevoed, mits deze bevoegd is tot uitoefening van de voogdij.
Op het bewind krachtens het tweede lid is artikel 253k van toepassing, indien een van de ouders als bewindvoerder is aangewezen, en anders afdeling 6, paragraaf 10. De bewindvoerder is bij uitsluiting bevoegd tot vernietiging van rechtshandelingen van minderjarige deelgenoten, strekkend tot beheer of beschikking met betrekking tot de onder bewind staande goederen.
Indien de rechter overtuigd is dat een minderjarige opnieuw aan zijn ontheven of ontzette ouder mag worden toevertrouwd, kan hij deze ouder op zijn verzoek in het gezag herstellen. Indien de niet met elkaar gehuwde ouders gezamenlijk het gezag willen uitoefenen, wordt het verzoek daartoe door hen beiden of een van hen gedaan.
Indien bij gelegenheid van de ontzetting of ontheffing het gezag aan de andere ouder was opgedragen, belast de rechter de ontheven of ontzette ouder die alleen het in het eerste lid bedoelde verzoek doet, niet met het gezag, tenzij de omstandigheden na het nemen van de beschikking waarbij het gezag aan de andere ouder werd opgedragen, zijn gewijzigd of bij het nemen van de beschikking van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Artikel 253e is van overeenkomstige toepassing.
Hangende het onderzoek kan zowel de voogdijraad als de te herstellen ouder de rechter verzoeken de beslissing aan te houden tot het einde van een door hem te bepalen proeftijd van ten hoogste zes maanden; gedurende die tijd zal het kind bij de in het gezag te herstellen ouder verblijven. De rechter is te allen tijde bevoegd de proeftijd te beëindigen.
voor de voogd die door een ouder is benoemd: op het tijdstip waarop hij zich na het overlijden van deze ouder bereid verklaart de voogdij te aanvaarden; de verklaring moet door de betrokkene in persoon of bij bijzondere gevolmachtigde worden afgelegd ter griffie van het gerecht in eerste aanleg; de verklaring moet worden afgelegd binnen veertien dagen, of - indien de persoon die de verklaring moet afleggen, zich in het buitenland bevindt - binnen vier weken nadat de benoeming is betekend; tot betekening kan iedere belanghebbende, alsmede de voogdijraad opdracht geven;
voor de voogd die - nadat hij zich bereid heeft verklaard de voogdij te aanvaarden - door de rechter is benoemd: op de dag waarop de beslissing die de benoeming inhoudt, in kracht van gewijsde is gegaan, of - zo deze uitvoerbaar bij voorraad is verklaard - daags nadat de benoeming van de voogd is verstrekt of verzonden;
een mondelinge bereidverklaring geschiedt ten overstaan van de rechter die benoemt; een schriftelijke bereidverklaring wordt neergelegd ter griffie van het gerecht in eerste aanleg.
§ 3.Voogdij door de rechter opgedragen
De rechter in eerste aanleg benoemt een voogd over alle minderjarigen, die niet onder ouderlijk gezag staan en in wier voogdij niet op wettige wijze is voorzien.
Is de benoeming op het eerste lid, onder c, gegrond, dan kan de rechter de benoemde voogd een beloning toekennen en is de in gebreke gebleven voogd jegens de minderjarige aansprakelijk voor de kosten die de vervanging veroorzaakt, alsmede, behoudens zijn verhaal op de benoemde voogd, voor diens verrichtingen.
Zodra de in het eerste lid genoemde omstandigheden zijn vervallen, wordt de benoemde voogd op eigen verzoek of op verzoek van degene die hij vervangt, door de rechter in eerste aanleg ontslagen, tenzij gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van de kinderen zouden worden verwaarloosd.
Gedurende de in de artikelen 296 en 297 bedoelde voogdij is de uitoefening van de voogdij geschorst.
De rechter in eerste aanleg benoemt de voogd op verzoek van bloed- of aanverwanten van de minderjarige, de voogdijraad, schuldeisers of andere belanghebbenden, of ambtshalve.
Degene die met instemming van de voogd een minderjarige in zijn gezin - anders dan uit hoofde van een ondertoezichtstelling of een voorlopige toevertrouwing aan de voogdijraad - ten minste een jaar heeft verzorgd en opgevoed, kan de rechter in eerste aanleg verzoeken hem, dan wel een rechtspersoon als bedoeld in artikel 302, tot voogd te benoemen.
De rechter willigt het verzoek slechts in, indien hij dit in het belang van de minderjarige acht en hem genoegzaam is gebleken, dat de voogd niet bereid is zich van zijn bediening te doen ontslaan. Alsdan benoemt hij bij voorkeur degene wiens benoeming wordt verzocht tot voogd, mits deze bevoegd is tot uitoefening van de voogdij.
Indien het huwelijk van de overledene die minderjarige kinderen nalaat, gerechtelijk was ontbonden, of de overledene van tafel en bed gescheiden was, bericht de ambtenaar van de burgerlijke stand - indien de andere ouder nog leeft – deze omstandigheden tevens aan de voogdijraad; deze zendt alsdan de door hem ontvangen kennisgeving door aan de rechter in eerste aanleg die over het verzoek tot ontbinding van het huwelijk of tot scheiding van tafel en bed heeft beslist.
§ 4. Voogdij van rechtspersonen
De rechter kan - mits op haar verzoek of na haar bereidverklaring - de voogdij opdragen aan een in Sint Maarten gevestigde rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid, wier statuten of reglementen duurzame verzorging van minderjarigen voorschrijven, en die blijkens schriftelijke door de Minister van Onderwijs, Cultuur, Jeugd en Sport aanvaarde verklaring van het bestuur zich onderwerpt aan bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, gestelde voorwaarden.
§ 7. Ondertoezichtstelling van onder voogdij staande minderjarigen
De kosten, bedoeld in artikel 264, komen ten laste van de ouders, of - indien deze onvermogend dan wel overleden zijn - van de minderjarige zelf. Voor zover ook deze laatste onvermogend is, blijven zij ten laste van Sint Maarten. Op de kosten die ten laste van de ouders komen, is artikel 402a van overeenkomstige toepassing.
Ontzetting van een met voogdij belaste rechtspersoon kan slechts op de in artikel 327, eerste lid, onder b tot en met e, genoemde gronden geschieden.
Zijn ontzetting kan echter bovendien plaats hebben, indien hij nalaat de voogdijraad overeenkomstig artikel 305 op de hoogte te houden van de plaatsen waar de hem toevertrouwde minderjarigen zich bevinden, dan wel indien hij het door de voogdijraad uit te oefenen toezicht belemmert of verhindert.
Op grond van feiten die tot ontzetting van de voogdij kunnen leiden, kan de officier van justitie, indien hij dit in het belang van de minderjarigen noodzakelijk acht, hen aan het gezag van de voogd onttrekken en voorlopig aan de voogdijraad toevertrouwen. Artikel 272, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
De kosten die de voogdijraad ten behoeve van de hem toevertrouwde minderjarige maakt, komen ten laste van de ouders, of - indien deze onvermogend dan wel overleden zijn - van de minderjarige zelf. Voor zover ook deze laatste onvermogend is, blijven zij ten laste van Sint Maarten met inachtneming van de regels dienaangaande bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, te stellen. Op de kosten die ten laste van de ouders komen, is artikel 402a van overeenkomstige toepassing.
§ 9. Het toezicht van de voogd over de persoon van de minderjarige
De voogd draagt zorg dat de minderjarige overeenkomstig diens vermogen wordt verzorgd en opgevoed.
Indien de minderjarige door een ander of anderen dan zijn voogd, als behorende tot het gezin met instemming van de voogd ten minste een jaar is verzorgd en opgevoed, kan de voogd niet dan met toestemming van degenen die de verzorging en opvoeding op zich hebben genomen, wijziging in het verblijf van de minderjarige brengen.
In geval van afwijzing van het verzoek is de beschikking van kracht gedurende een door de rechter in eerste aanleg te bepalen termijn, welke de duur van zes maanden niet te boven mag gaan. Is echter voor het einde van deze termijn een verzoek of vordering tot ondertoezichtstelling van het kind, tot ontzetting van de voogd, dan wel een verzoek als bedoeld in artikel 299a, aanhangig gemaakt, dan blijft de beschikking gelden totdat op het verzoek of de vordering bij gewijsde is beslist.
Wanneer de goederen van de minderjarigen een waarde van NAf 25.000,- niet te boven gaan, kan de voogd een door hem ondertekende, volgens een door de Minister van Justitie vastgesteld model opgemaakte, verklaring daaromtrent in plaats van de boedelbeschrijving inleveren. De voogd van twee of meer kinderen van dezelfde ouders kan met een zodanige verklaring slechts volstaan, wanneer bovendien de goederen van de minderjarigen samen een waarde van NAf 50.000,- niet te boven gaan.
De voogd kan, onverminderd zijn aansprakelijkheid voor de door zijn slecht bewind veroorzaakte schade, voor de minderjarige alle handelingen verrichten die hij in diens belang noodzakelijk, nuttig of wenselijk acht, behoudens het bepaalde in de volgende artikelen.
De rechter kan aanwijzingen geven omtrent de wijze waarop spaarbankboekjes en gelden van de minderjarige moeten worden bewaard. De rechter onder wiens goedkeuring een verdeling tot stand komt, kan ter gelegenheid daarvan aanwijzingen als hier bedoeld geven. Overigens is de rechter, aangewezen in artikel 429c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, bevoegd.
Voor effecten aan toonder, spaarbankboekjes en gelden, die de minderjarige samen met een of meer andere personen toekomen, geldt het eerste en tweede lid, wanneer de voogd die onder zijn berusting heeft. De rechter in eerste aanleg onder wiens goedkeuring een verdeling tot stand komt, kan ter gelegenheid daarvan aanwijzingen geven. Overigens is de rechter in eerste aanleg, aangewezen in artikel 429c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, bevoegd.
Voor het aangaan van een overeenkomst tot beëindiging van een geschil waarbij de minderjarige is betrokken, behoeft de voogd geen machtiging in het geval van artikel 20 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering of indien het voorwerp van de onzekerheid of het geschil een waarde van NAf 1.500 niet te boven gaat, noch indien de overeenkomst als een beheersdaad is te beschouwen.
Hij behoeft voor elke belegging van gelden van de minderjarige machtiging van de rechter in eerste aanleg. Nochtans mag hij, voor zover de rechter niet anders bepaalt, zonder diens machtiging gelden ten name van de minderjarige beleggen bij een ingevolge de Landsverordening toezicht bank- en kredietwezen geregistreerde kredietinstelling op rekeningen, bestemd voor de belegging van gelden van minderjarigen, met het beding dat de gelden alleen worden terugbetaald met machtiging van de rechter.
Wanneer het vermogen van de minderjarige of een gedeelte daarvan in een onderneming van handel, landbouw of nijverheid is geplaatst, mag de voogd de zaken voor rekening, hetzij van de minderjarige alleen, hetzij van deze met anderen, niet voortzetten dan met machtiging van de rechter in eerste aanleg.
Ondanks het ontbreken van de vereiste machtiging zijn handelingen, door de voogd verricht in strijd met artikel 350 of artikel 351, geldig.
De voogd kan niet zonder machtiging van de rechter in eerste aanleg van een de minderjarige toekomend aandeel in een ontbonden huwelijksgemeenschap afstand doen.
De rechter in eerste aanleg kan te allen tijde de voogd voor verhoor doen oproepen. Deze is verplicht alle door de rechter gewenste inlichtingen te verstrekken.
Aan een met het gezag belaste ouder of aan een ouder die alleen het bewind over het vermogen heeft en die aangifte heeft gedaan van zijn voornemen een huwelijk aan te gaan, kan de rechter in eerste aanleg opdragen binnen een bepaalde termijn een beschrijving van het vermogen van de kinderen op te maken en deze beschrijving of een afschrift daarvan ter griffie van het gerecht in te leveren.
Aanwijzingen en machtigingen, als in deze paragraaf bedoeld, geeft de rechter in eerste aanleg slechts, indien dit hem in het belang van de minderjarige noodzakelijk, nuttig of wenselijk blijkt te zijn. Hij kan een bijzondere of een algemene machtiging geven en daaraan zodanige voorwaarden verbinden als hij dienstig oordeelt.
Indien de kosten van een ten behoeve van een minderjarige bevolen maatregel bij rechterlijke beschikking te diens laste zijn gebracht, treedt - in geval dientengevolge het vermogen van de minderjarige moet worden aangesproken – in de plaats van de bij artikel 345 bedoelde machtiging van de rechter in eerste aanleg, diens aanwijzing van de goederen die verkocht of bezwaard zullen worden.
De periodiek door de voogd gedane rekening of een eensluidend afschrift daarvan blijft berusten ter griffie van het gerecht in eerste aanleg.
De rechter in eerste aanleg kan ambtshalve de schade vaststellen die blijkens de rekening de minderjarige door slecht bewind van de voogd geleden heeft, en deze laatste tot vergoeding daarvan veroordelen.
Eveneens kan de rechter in eerste aanleg de voogdijraad ervan in kennis stellen, dat:
De voogdijraad die van de rechter in eerste aanleg zodanige mededeling ontvangt, onderwerpt, na onderzoek van de overige gedragingen van de voogd jegens de minderjarige, binnen zes weken na de dagtekening van die mededeling aan het oordeel van de rechter de vraag of ontzetting van de voogd op grond van artikel 327, eerste lid, onder b, moet volgen.
Indien minderjarigen die onder voogdij van verschillende voogden staan, gemeenschappelijke goederen hebben, kan de rechter in eerste aanleg een van de voogden of een derde aanwijzen om over deze goederen tot de verdeling het bewind te voeren. De aangewezen bewindvoerder stelt de door de rechter van hem verlangde waarborgen.
De rechter benoemt de bewindvoerder en bepaalt het aan deze toekomende loon. Hij kan bij de instelling van het bewind bepalen dat de voogd de door de onderbewindstelling veroorzaakte kosten, met inbegrip van het loon, geheel of gedeeltelijk aan de minderjarige moet vergoeden, alsmede dat de voogd, behoudens zijn verhaal op de bewindvoerder, voor diens verrichtingen aansprakelijk is jegens de minderjarige.
De rechter bepaalt welke uitkeringen de bewindvoerder uit de onder het bewind gestelde goederen en de vruchten daarvan aan de voogd moet doen ten behoeve van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of ten behoeve van het beheer van diens niet onder het bewind gestelde goederen. Hij kan deze beschikkingen te allen tijde op verzoek van de voogd of de bewindvoerder of ambtshalve wijzigen.
De voogd is verplicht ter griffie van het gerecht in eerste aanleg kennis te geven van elke verandering in zijn woonplaats.
§ 11. De rekening en verantwoording bij het einde van de voogdij
Na het einde van zijn bewind doet de voogd daarvan onverwijld rekening en verantwoording. De kosten worden door de voogd betaald. Zij komen echter ten laste van de minderjarige, tenzij het bewind wegens ontzetting van de voogd eindigt. Voor zover de kosten niet op de minderjarige kunnen worden verhaald, komen zij ten laste van de ouders, en, zo zij ook op hen niet kunnen worden verhaald, ten laste van Sint Maarten.
Deze rekening en verantwoording doet de voogd hetzij aan de meerderjarig gewordene, hetzij aan de erfgenamen van de minderjarige, wanneer deze overleden is, hetzij aan zijn opvolger in het bewind.
Een rechtshandeling die de meerderjarig gewordene betreffende de voogdij of de voogdijrekening richt tot of verricht met de voogd, is vernietigbaar, indien zij geschiedt vóór het afleggen van de rekening en verantwoording; alleen van de zijde van de meerderjarig gewordene kan een beroep op de vernietigingsgrond worden gedaan.
TITEL 15 Omgang, informatie en raadpleging
De ouder die alleen met het gezag is belast, is gehouden de andere ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen - zo nodig door tussenkomst van derden - over daaromtrent te nemen beslissingen. Op verzoek van een ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen.
Onverminderd artikel 377b wordt de niet met het gezag belaste ouder desgevraagd door derden die beroepshalve beschikken over informatie inzake belangrijke feiten en omstandigheden die de persoon van het kind of diens verzorging en opvoeding betreffen, daarvan op de hoogte gesteld, tenzij die derde de informatie niet op gelijke wijze zou verschaffen aan degene die met het gezag over het kind is belast dan wel bij wie het kind zijn gewone verblijfplaats heeft, of het belang van het kind zich tegen het verschaffen van informatie verzet.
Indien de informatie is geweigerd, kan de rechter op verzoek van de in het eerste lid bedoelde ouder bepalen dat de informatie op de door hem aan te geven wijze moet worden verstrekt. De rechter wijst het verzoek in ieder geval af, indien het belang van het kind zich tegen het verschaffen van de informatie verzet.
De rechter in eerste aanleg kan op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter kan, indien hem blijkt dat de minderjarige van twaalf jaar of ouder hierop prijs stelt, ambtshalve een beslissing geven op de voet van de artikelen 377a of 377b, dan wel zodanige beslissing op de voet van artikel 377e wijzigen. Hetzelfde geldt indien de minderjarige de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt, maar in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.
De curatele kan worden verzocht door de betrokken persoon, zijn echtgenoot of andere levensgezel, zijn bloedverwanten in de rechte lijn en die in de zijlijn tot de vierde graad ingesloten alsmede door zijn voogd; zij kan ook worden gevorderd door het openbaar ministerie.
Hij regelt in deze beschikking de bevoegdheden van de bewindvoerder. Hij kan de bewindvoerder het bewind over bepaalde of alle goederen opdragen. Aan de bewindvoerder kan de rechter ook andere bevoegdheden toekennen, doch niet die welke een curator niet heeft. Voor zover de rechter niet anders bepaalt, kan degene wiens curatele is verzocht, met betrekking tot die goederen niet zonder medewerking van de bewindvoerder daden van beheer en van beschikking verrichten.
Een onder curatele gestelde is bekwaam rechtshandelingen te verrichten met toestemming van zijn curator, voor zover deze bevoegd is die rechtshandelingen voor de onder curatele gestelde te verrichten. De toestemming kan slechts worden verleend voor een bepaalde rechtshandeling of voor een bepaald doel. De toestemming voor een bepaald doel moet schriftelijk worden verleend.
Hij die onder curatele staat mag geen familierechtelijke handelingen verrichten zonder toestemming van de rechter in eerste aanleg.
Tenzij het tweede lid is toegepast, wordt, indien de onder curatele gestelde is gehuwd of een andere levensgezel heeft, bij voorkeur de echtgenoot of de andere levensgezel tot curator benoemd. Is de vorige zin niet van toepassing, dan wordt bij voorkeur een van zijn ouders, kinderen, broers of zusters tot curator benoemd. Huwt de onder curatele gestelde of verkrijgt hij een andere levensgezel, dan kan ieder van hen verzoeken dat de niet onder curatele staande echtgenoot of de andere levensgezel in de plaats van de tegenwoordige curator wordt benoemd.
De taak van de curator vangt aan daags nadat de benoeming is verstrekt of verzonden. Op die dag eindigt het provisioneel bewind. De provisionele bewindvoerder is verplicht ten overstaan van de rechter in eerste aanleg aan de curator rekening en verantwoording van zijn bemoeienissen af te leggen; wordt hij zelf tot curator benoemd, dan wordt de rekening en verantwoording aan de rechter afgelegd. Indien de curator vóór de meerderjarigheid van de onder curatele gestelde is benoemd, vangt zijn taak aan op het tijdstip waarop de curatele in werking treedt.
Indien een beschikking waarbij curatele is uitgesproken, in hoger beroep of cassatie wordt vernietigd en het verzoek tot ondercuratelestelling alsnog wordt afgewezen, neemt de taak van de curator daags na deze uitspraak een einde.
De inmiddels door de curator of met zijn toestemming verrichte handelingen blijven voor de onder curatele gestelde verbindend.
Een curator die niet is de echtgenoot of andere levensgezel of bloedverwant in de rechte lijn van de onder curatele gestelde, kan bovendien ontslag verzoeken wanneer hij de curatele ten minste acht jaren heeft uitgeoefend; het ontslag wordt verleend zodra de rechter in eerste aanleg zich in staat acht een geschikte opvolger te benoemen.
Op het bewind van de curator zijn de omtrent het bewind van de voogd gegeven voorschriften van overeenkomstige toepassing. Tenzij de beloning bij het uitspreken van de curatele anders is geregeld, komt de curator - de ouder-curator daaronder begrepen - als beloning toe 5% van de netto-opbrengst van de door hem beheerde goederen. Op grond van bijzondere omstandigheden kan de rechter in eerste aanleg, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de curator of van de onder curatele gestelde, voor bepaalde of onbepaalde tijd de beloning anders regelen dan bij het uitspreken van de curatele of door de wet is aangegeven.
Indien een gehuwde onder curatele wordt gesteld, en tussen de echtgenoten het bestuur over hun goederen en de goederen van de gemeenschap anders is verdeeld dan volgens de regels van de wet en van huwelijkse voorwaarden, bepaalt de rechter bij het uitspreken van de curatele of en in hoeverre die verdeling ook voor de curator zal gelden.
De rechter in eerste aanleg heeft mede het vermogen om de persoon die uit hoofde van gewoonte van drankmisbruik dan wel gewoonte van misbruik van verdovende of stimulerende middelen onder curatele is gesteld, hetzij tegelijk met deze voorziening, hetzij daarna, uiterlijk voor één jaar, doch, zo nodig, telkens uiterlijk voor één jaar te verlengen, ter verpleging in een inrichting te doen plaatsen, wanneer blijkt dat hij in het openbaar herhaaldelijk aanstoot geeft of eigen veiligheid of die van anderen in gevaar brengt. Indien er onverwijlde noodzakelijkheid bestaat, en de vertraging tot de afloop van het rechterlijk onderzoek gevaarlijk zou kunnen zijn, is de rechter in eerste aanleg bevoegd om, hangende dat onderzoek, zodanige voorlopige behoedmiddelen, en desnoods de vastzetting, te bevelen als de omstandigheden vorderen.
De inrichtingen waar de verpleging bedoeld in het eerste lid kan plaats vinden, worden aangewezen door de Minister van Justitie in overeenstemming met de minister, belast met de zorg voor de volksgezondheid. Een aanwijzing kan te allen tijde worden ingetrokken. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen voorwaarden worden gesteld.
Het verzoek tot vastzetting kan aan de rechter in eerste aanleg worden gedaan door de betrokken persoon, zijn echtgenoot of andere levensgezel, zijn bloedverwanten in de rechte lijn en die in de zijlijn tot de derde graad ingesloten, zijn voogd, zijn curator en door het openbaar ministerie.
Alle uitspraken waarbij een curatele wordt verleend of opgeheven, een provisioneel bewind wordt ingesteld of een uitspraak tot ondercuratelestelling wordt vernietigd, worden binnen tien dagen nadat zij kunnen worden ten uitvoer gelegd, vanwege de verzoekers in de Landscourant, alsmede in twee door de rechter aan te wijzen dagbladen bekendgemaakt. In geval de verzoekers daarmede nalatig zijn, zijn zij hoofdelijk gehouden aan derden de daardoor veroorzaakte schade te vergoeden.
Ter griffie van het gerecht in eerste aanleg berusten openbare registers, waarin aantekening wordt gehouden van rechtsfeiten die betrekking hebben op curatele. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, wordt bepaald welke rechtsfeiten aangetekend worden en op welke wijze deze aantekening geschiedt.
AFDELING 1 Algemene bepalingen
De verwekker van een kind dat alleen een moeder heeft, alsmede de man die als levensgezel van de moeder ingestemd heeft met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad, is als ware hij ouder verplicht tot het voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind dan wel, na het bereiken van de meerderjarigheid van het kind, tot het voorzien in de kosten van levensonderhoud en studie overeenkomstig de artikelen 395a en 395b. Nadien bestaat deze verplichting slechts in geval van behoeftigheid van het kind.
Een stiefouder is, onverminderd artikel 395a, alleen verplicht gedurende zijn huwelijk levensonderhoud te verstrekken aan de tot zijn gezin behorende kinderen van zijn echtgenoot.
Indien aannemelijk is dat een studie die het kind volgt niet voor het bereiken van de leeftijd van eenentwintig jaren kan zijn voltooid, zijn de ouders verplicht te voorzien in de kosten van levensonderhoud en studie totdat de studie redelijkerwijs kan zijn voltooid, maar uiterlijk totdat het kind de leeftijd van vijfentwintig jaren heeft bereikt. Hetzelfde geldt voor de stiefouder in het geval, bedoeld in het tweede lid.
Heeft de rechter het bedrag bepaald dat een ouder of stiefouder dan wel, overeenkomstig artikel 394, de verwekker of de man die in artikel 394 daarmee is gelijkgesteld ter zake van de verzorging en opvoeding van zijn minderjarig kind of stiefkind moet betalen en is deze verplichting tot aan het meerderjarig worden van het kind van kracht geweest, dan geldt met ingang van dit tijdstip de rechterlijke beslissing als een tot bepaling van het bedrag ter zake van levensonderhoud en studie als in artikel 395a bedoeld.
Zijn meerdere bloed- of aanverwanten tot het verstrekken van levensonderhoud aan dezelfde persoon verplicht, dan is ieder van hen gehouden een deel van het bedrag te voldoen dat de tot onderhoud gerechtigde behoeft. Bij de bepaling van dit deel wordt rekening gehouden met ieders draagkracht en de verhouding waarin een ieder tot de gerechtigde staat.
De rechter kan de verplichting van bloed- en aanverwanten tot levensonderhoud matigen op grond van zodanige gedragingen van de tot onderhoud gerechtigde dat verstrekking van levensonderhoud naar redelijkheid niet of niet ten volle kan worden gevergd; onverminderd hetgeen in afdeling 2 is bepaald omtrent de voorziening in de kosten van de verzorging en opvoeding van minderjarige kinderen en stiefkinderen.
Indien een persoon verplicht is levensonderhoud te verstrekken aan twee of meer personen, en zijn draagkracht onvoldoende is om dit volledig aan allen te verschaffen, hebben zijn echtgenoot, zijn vroegere echtgenoot, zijn ouders, zijn kinderen en stiefkinderen voorrang boven zijn behuwdkinderen en zijn schoonouders.
Een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud kan bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. De voorafgaande zin is niet van toepassing op een verzoek tot wijziging van een termijn die de rechter heeft vastgesteld op grond van artikel 157 of die is opgenomen in een overeenkomst als bedoeld in artikel 158.
De termijn die de rechter heeft vastgesteld op grond van artikel 157, derde of vijfde lid dan wel zesde lid, tweede zin, of die is opgenomen in een overeenkomst als bedoeld in artikel 158, kan op verzoek van een van de gewezen echtgenoten worden gewijzigd in geval van zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat ongewijzigde handhaving van de termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de verzoeker kan worden gevergd. Verlenging is niet mogelijk indien de rechter dat ingevolge artikel 157, vijfde lid, heeft bepaald. Op een verzoek tot verlenging is artikel 157, vijfde lid, tweede en derde zin, van overeenkomstige toepassing.
De bij rechterlijke uitspraak of bij overeenkomst vastgestelde bedragen voor levensonderhoud worden jaarlijks van rechtswege gewijzigd met een door de Minister van Justitie vast te stellen percentage, dat, behoudens het bepaalde in het derde lid, overeenkomt met de ontwikkeling van de lonen overeenkomstig de laatste gegevens over een geheel jaar, per 30 september van enig jaar, van het Centraal Bureau voor de Statistiek.
Het percentage van de wijziging van de bedragen voor levensonderhoud kan worden afgerond op tienden van een procent. Daarbij vindt, indien van het procentuele verschil van de lonen het tweede of een volgend cijfer achter de komma 5 bedraagt, voor wat betreft die cijfers afronding naar beneden plaats.
Bij de uitspraak, waarbij de tweede volzin van het vierde lid toepassing heeft gevonden, en ook nadien, kan de rechter een regeling geven omtrent de wijze en de tijdstippen waarop de tot uitkering verplichte persoon aan de tot uitkering gerechtigde gegevens dient te verschaffen ten behoeve van de vaststelling van de wijziging van het bedrag voor levensonderhoud. Deze beslissingen kunnen worden gegeven en nadien worden gewijzigd op verzoek van de tot uitkering verplichte of gerechtigde persoon.
AFDELING 2 Voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarige kinderen en stiefkinderen
Komt een ouder of stiefouder zijn verplichting tot voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding niet of niet behoorlijk na, dan kan zowel de voogdijraad als de andere ouder of voogd de rechter in eerste aanleg verzoeken het bedrag te bepalen dat deze ouder of stiefouder ten behoeve van het kind zal moeten uitkeren.
Een op artikel 394 gegrond verzoek kan ten behoeve van een minderjarig kind door hem die het gezag over het kind heeft, worden gedaan. De ouder of voogd van het kind behoeft de in artikel 349, eerste en tweede lid, bedoelde machtiging niet.
Bij iedere beschikking, waarbij:
de gezinsvoogd machtiging wordt verleend om aanwijzing te geven tot een maatregel, als bedoeld in artikel 260, derde lid, stelt de rechter tevens vast welk bedrag de ouders of - indien deze onvermogend dan wel overleden zijn -de minderjarige ter bestrijding van de kosten van bedoelde maatregelen aan de voogdijraad moeten betalen.
Gelijktijdig met een door de rechter in eerste aanleg te geven uitspraak betreffende het over de kinderen uit te oefenen gezag na ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed kan de rechter op verzoek van een ouder het bedrag wijzigen van een, in verband met de voorafgegane gezagsvoorziening, bepaalde periodieke uitkering tot voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding.
AFDELING 4 Uitkering tot levensonderhoud na beëindiging van een langdurige buitenhuwelijkse samenleving anders dan door de dood
Hebben twee personen langdurig samengeleefd als waren zij gehuwd en is aan deze samenleving anders dan door de dood een einde gekomen, dan kan de rechter, indien dat redelijk is, aan een van hen op diens verzoek ten laste van de ander een uitkering tot levensonderhoud toekennen. Het bepaalde omtrent een uitkering tot levensonderhoud aan een gewezen echtgenoot is van overeenkomstige toepassing.
TITEL 18 Afwezigheid, vermissing en vaststelling van overlijden in bepaalde gevallen
AFDELING 1 Onderbewindstelling in geval van afwezigheid
Indien iemand die zijn woonplaats heeft verlaten niet voldoende orde op het bestuur van zijn goederen heeft gesteld, en er noodzakelijkheid bestaat om daarin geheel of gedeeltelijk te voorzien of de afwezige te doen vertegenwoordigen, benoemt de rechter in eerste aanleg, op verzoek van belanghebbenden of op vordering van het openbaar ministerie, een bewindvoerder, ten einde het bewind over het geheel of een gedeelte van de goederen van de afwezige te voeren en diens overige belangen waar te nemen.
Voor zover de rechter in eerste aanleg niet anders bepaalt, vinden op het bewind van de bewindvoerder de artikelen 338, 339, 340, 342 tot en met 357, 358, eerste lid, en 359 tot en met 363 overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de bewindvoerder verplicht is jaarlijks ter griffie een rekening in te dienen van zijn bewind.
AFDELING 2 Personen wier bestaan onzeker is
Wanneer aan een persoon wiens bestaan onzeker is een erfdeel of een legaat opkomt, waartoe, indien hij niet in leven mocht zijn, anderen zouden gerechtigd zijn, verleent de rechter in eerste aanleg aan die anderen op hun verzoek machtiging tot de uitoefening van het recht van erfgenaam of legataris.
Indien na het verlenen van de machtiging mocht blijken dat de vermiste op de dag van het openvallen van de nalatenschap heeft bestaan, kan de teruggave van de in bezit gekomen goederen en van de vruchten worden gevorderd, op de voet en onder de beperkingen als hierna bij de verklaring van vermoedelijk overlijden is aangegeven.
Is het bestaan van een persoon onzeker en is de in het tweede lid aangegeven tijdruimte verlopen, dan kunnen belanghebbenden de rechter in eerste aanleg verzoeken dat hij hun zal gelasten de vermiste op te roepen ten einde van zijn in leven zijn te doen blijken, en dat hij, zo hiervan niet blijkt, zal verklaren dat er rechtsvermoeden van overlijden van de vermiste bestaat.
De rechter in eerste aanleg stelt dag en uur vast waartegen de vermiste moet worden opgeroepen. De oproep loopt op een termijn van een maand of zoveel langer als de rechter mocht bevelen. De oproeping geschiedt overeenkomstig Boek 1, titel 10, afdeling 3, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Indien de vermiste niet verschijnt, noch iemand voor hem opkomt die behoorlijk van het in leven zijn van de vermiste doet blijken, verklaart de rechter dat er rechtsvermoeden van overlijden bestaat, onverminderd zijn bevoegdheid de beschikking, bedoeld in het eerste lid, eerst nog eenmaal te herhalen alsmede het horen van getuigen en de overlegging van bewijsstukken te gelasten, ten bewijze dat is voldaan aan de vereisten die artikel 413 stelt.
De beschikking, houdende verklaring dat er rechtsvermoeden van overlijden bestaat, noemt de dag waarop de vermiste wordt vermoed te zijn overleden; als zodanig geldt de dag, volgende op die van de laatste tijding van zijn leven, tenzij voldoende vermoedens bestaan dat hij daarna nog enige tijd in leven was.
Geen hogere voorziening is toegelaten tegen beschikkingen, houdende bevel tot oproeping van de vermiste.
Zodra de beschikking, houdende verklaring dat er rechtsvermoeden van overlijden bestaat, in kracht van gewijsde is gegaan, zendt de griffier van het college waarvoor de zaak laatstelijk aanhangig was, een afschrift van de beschikking aan de ambtenaar van de burgerlijke stand. Deze ambtenaar maakt van de beschikking een akte van inschrijving op, welke in overeenstemming is met de beschikking en dit uitdrukkelijk vermeldt.
Erfgenamen en legatarissen van hem die vermoedelijk overleden is verklaard, zijn verplicht alvorens zij de goederen van de nalatenschap in bezit nemen, ten genoegen van de rechter in eerste aanleg zekerheid te stellen voor hetgeen zij aan de vermoedelijk overleden verklaarde, mocht deze terugkeren, of aan erfgenamen of legatarissen die een beter recht mochten hebben, moeten afdragen.
Registergoederen mogen niet vervreemd of bezwaard worden, tenzij om gewichtige redenen en met verlof van de rechter in eerste aanleg. Kunnen zij bij een boedelscheiding niet zonder verkoop worden verdeeld, dan worden zij onder bewind van een derde gesteld, die de inkomsten van die goederen overeenkomstig hetgeen dienaangaande bij de verdeling is vastgesteld, zal uitkeren.
De in dit artikel genoemde verplichtingen vervallen op het door de rechter bepaalde tijdstip, en uiterlijk na verloop van vijf jaren na de dag waarop de akte overeenkomstig artikel 417 is opgemaakt. De rechter die de beschikking, houdende verklaring dat er rechtsvermoeden van overlijden bestaat, geeft kan, gelet op de omstandigheden van het geval, daarbij tevens bepalen dat een of meer van de in dit artikel genoemde verplichtingen niet zullen bestaan.
De akte waarbij zekerheid is gesteld, de boedelbeschrijving en de akte van verdeling moeten in origineel of in authentiek afschrift worden neergelegd ter griffie van het gerecht in eerste aanleg.
Wanneer het aan de rechter in eerste aanleg blijkt dat een erfgenaam of legataris de hem in de artikelen 418 en 419 opgelegde verplichtingen niet is nagekomen, kan hij voor de goederen die aan die erfgenaam of legataris uit de nalatenschap toekomen, een bewindvoerder benoemen, wiens bewind eindigt wanneer de rechter beslist dat de betrokkene alsnog zijn wettelijke verplichtingen heeft nageleefd.
Voor zover de rechter niet anders bepaalt, vinden op het bewind van de bewindvoerder de artikelen 338, 339, 340, 342 tot en met 357, 358, eerste lid, en 359 tot en met 363 overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de bewindvoerder verplicht is jaarlijks ter griffie een rekening in te dienen van zijn bewind.
Hetgeen in de artikelen 418 tot en met 420 is bepaald omtrent erfgenamen die goederen uit de nalatenschap ontvangen, is van overeenkomstige toepassing op de echtgenoot die goederen ontvangt ten gevolge van de ontbinding van een huwelijksgemeenschap of de beëindiging van een deelgenootschap. Voor het uit dezen hoofde ontvangene behoeft echter geen zekerheid te worden gesteld.
Wanneer de vermiste terugkeert, of wanneer blijkt dat de dag van overlijden in de akte van overlijden onjuist is vermeld, is ieder die enige goederen van de vermiste ingevolge de artikelen 418 tot en met 421 in zijn bezit of onder zijn bewind heeft, aan de teruggekeerde of aan hen die alsdan blijken tot de goederen gerechtigd te zijn, rekening, verantwoording en afgifte schuldig.
Is het leven van de vermiste ten behoeve van derden verzekerd geweest, dan behouden dezen hun recht op hetgeen aan hen op het tijdstip van de terugkeer van de verzekerde is uitbetaald of als reeds opeisbaar was verschuldigd; in dat geval kunnen aan de verzekering geen andere rechten op de uitkering worden ontleend.
Indien binnen vijf jaar na de dag waarop de akte van overlijden overeenkomstig artikel 417 is opgemaakt, wordt bewezen dat deze akte onjuist is, zijn zij die te goeder trouw de vruchten van de nalatenschap hebben genoten, slechts verplicht daarvan de helft terug te geven; wordt de onjuistheid later bewezen, dan behoeven zij geen vruchten terug te geven.
Indien eerst meer dan tien jaar na de dag waarop de akte is opgemaakt, wordt bewezen dat de akte onjuist is, zijn zij die de goederen te goeder trouw in bezit hebben genomen, slechts verplicht de alsdan nog aanwezige goederen in de staat waarin zij zich bevinden, af te geven, alsmede de prijs van de vervreemde goederen of de goederen die daarvoor in de plaats zijn getreden; alles zonder enige vruchten of vergoeding voor niet meer aanwezige goederen en zonder verplichting van rekening en verantwoording.
AFDELING 3 Vaststelling van overlijden in bepaalde gevallen
Indien het lichaam van een vermist persoon niet is kunnen worden teruggevonden doch, alle omstandigheden in aanmerking genomen, zijn overlijden als zeker kan worden beschouwd, kan op vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van iedere belanghebbende de rechter in eerste aanleg verklaren dat de vermiste is overleden:
De beschikking, houdende verklaring dat de in artikel 426 bedoelde persoon is overleden, noemt de dag en zo mogelijk het uur van het overlijden. Indien de dag van overlijden niet bekend is, wordt deze door de rechter in eerste aanleg vastgesteld en in de beschikking vermeld. De rechter houdt hierbij rekening met alle bewijzen en aanwijzingen omtrent de omstandigheden waaronder of het tijdstip waarop het overlijden moet hebben plaatsgehad.
Voorts vermeldt de beschikking de geslachtsnaam, de voornamen, de kunne en, zo mogelijk, de plaats van het overlijden, de woonplaats van de overledene, de plaats en de dag van geboorte van de overledene en de geslachtsnaam en de voornamen van de persoon of van de personen met wie de overledene gehuwd is geweest.
De griffier van het college waarvoor de zaak laatstelijk aanhangig was, zendt een afschrift van de beschikking, zodra deze in kracht van gewijsde is gegaan, aan de ambtenaar van de burgerlijke stand. Deze maakt van de beschikking een akte van inschrijving op, die hij in het register van overlijden opneemt.
TITEL 19 Onderbewindstelling ter bescherming van meerderjarigen
Indien een meerderjarige als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen, kan de rechter in eerste aanleg een bewind instellen over één of meer van de goederen die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren. Onder aan de meerderjarige toebehorende goederen zijn in deze titel begrepen goederen die behoren tot een huwelijksgemeenschap waarin hij gehuwd is, en die niet uitsluitend onder het bestuur van zijn echtgenoot staan.
Instelling van het bewind kan worden verzocht door de rechthebbende, zijn echtgenoot of andere levensgezel, zijn bloedverwanten in de rechte lijn en die in de zijlijn tot de vierde graad ingesloten, zijn voogd, zijn curator of zijn mentor, bedoeld in titel 20; zij kan ook worden gevorderd door het openbaar ministerie.
Een verzoek of vordering tot instelling van een bewind ten behoeve van een rechthebbende die onder curatele is gesteld, wordt aanhangig gemaakt bij de rechter die bevoegd is over opheffing van de curatele te beslissen. Deze rechter kan, bij opheffing van een curatele, ook ambtshalve overgaan tot instelling van het bewind.
De rechter in eerste aanleg kan, hetzij op verzoek van een persoon als bedoeld in artikel 432, eerste lid, of van een bewindvoerder, hetzij op vordering van het openbaar ministerie, hetzij ambtshalve, het ingestelde bewind tot een of meer andere goederen van de rechthebbende uitbreiden of een of meer goederen uit het bewind ontslaan; hij kan tevens handelingen als bedoeld in artikel 441, tweede lid, onder f, aanwijzen en de aanwijzing van zulke handelingen intrekken.
Onderbewindstelling van een goed en het ontslag van een goed uit het bewind treden in werking daags nadat de beschikking is verstrekt of verzonden, tenzij de beschikking een later tijdstip van ingang vermeldt. In het geval, bedoeld in artikel 431, tweede lid, treedt de onderbewindstelling in werking op het tijdstip waarop de rechthebbende meerderjarig wordt.
Tenzij het derde lid is toegepast, wordt, indien de rechthebbende is gehuwd of een andere levensgezel heeft, bij voorkeur de echtgenoot of de andere levensgezel tot bewindvoerder benoemd. Is de vorige volzin niet van toepassing, dan wordt bij voorkeur een van zijn ouders, kinderen, broers of zusters tot bewindvoerder benoemd. Huwt de rechthebbende of verkrijgt hij een andere levensgezel, dan kan ieder van hen verzoeken dat de echtgenoot of andere levensgezel van de rechthebbende in de plaats van de tegenwoordige bewindvoerder wordt benoemd.
Indien tot het bewind registergoederen behoren, is de bewindvoerder verplicht zo spoedig mogelijk de desbetreffende rechterlijke beschikkingen en zijn benoeming in de openbare registers, bedoeld in titel 1, afdeling 2, van Boek 3, te doen inschrijven. Is een onderneming of een aandeel van een volledig aansprakelijke vennoot in een openbare vennootschap onder bewind gesteld, dan is de bewindvoerder verplicht de desbetreffende rechterlijke beschikkingen en zijn benoeming in het handelsregister te doen inschrijven.
Tenzij de rechter anders bepaalt, is de bewindvoerder verplicht zo spoedig mogelijk een rekening te openen bij een ingevolge de Landsverordening toezicht bank- en kredietwezen geregistreerde kredietinstelling; de bewindvoerder is voorts verplicht om uitsluitend voor de betalingen die hij bij de vervulling van zijn taak verricht of ontvangt, zoveel mogelijk van deze rekening gebruik te maken.
Gedurende het bewind kunnen schulden die voortspruiten uit een handeling, tijdens het bewind met of jegens de rechthebbende, anders dan in overeenstemming met artikel 438, tweede lid, verricht door een schuldeiser die het bewind kende of had behoren te kennen, niet op de onder het bewind staande goederen worden verhaald.
Tijdens het bewind vertegenwoordigt de bewindvoerder bij de vervulling van zijn taak de rechthebbende in en buiten rechte. De bewindvoerder draagt zorg voor een doelmatige belegging van het vermogen van de rechthebbende, voor zover dit onder het bewind staat en niet besteed behoort te worden voor een voldoende verzorging van de rechthebbende.
De bewindvoerder is, met uitsluiting van de rechthebbende, bevoegd de verdeling te vorderen van goederen waarvan een onverdeeld aandeel tot zijn bewind behoort. Tot een verdeling, ook al geschiedt zij krachtens rechterlijk bevel, behoeft de bewindvoerder toestemming of machtiging overeenkomstig het tweede lid. De rechter in eerste aanleg kan, in plaats van een machtiging te verlenen, met overeenkomstige toepassing van artikel 181 van Boek 3 een onzijdig persoon benoemen, die in plaats van de bewindvoerder de rechthebbende bij de verdeling vertegenwoordigt.
Heeft iemand als bewindvoerder een rechtshandeling verricht, dan richten de rechten en verplichtingen van de wederpartij zich naar hetgeen dienaangaande is bepaald in Boek 3, titel 3. Regels die de bevoegdheid van een bewindvoerder betreffen en feiten die voor een oordeel omtrent zijn bevoegdheid van belang zijn, kunnen niet aan de wederpartij worden tegengeworpen, indien deze daarmee niet bekend was of had behoren te zijn.
De rechthebbende is, onverminderd artikel 172 van Boek 6, aansprakelijk voor alle schulden die voortspruiten uit rechtshandelingen die de bewindvoerder in zijn hoedanigheid in naam van de rechthebbende verricht. Wanneer hij onder bewind staande goederen aanwijst die voor de schuld voldoende verhaal bieden, is hij niet verplicht de schuld ten laste van zijn overige vermogen te voldoen.
De bewindvoerder kan alvorens in rechte op te treden, zich te zijner verantwoording doen machtigen door de rechthebbende of, indien deze daartoe niet in staat of weigerachtig is, door de rechter in eerste aanleg.
Een bewindvoerder is jegens de rechthebbende aansprakelijk, indien hij in de zorg van een goed bewindvoerder te kort schiet, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend.
De bewindvoerder legt, tenzij andere tijdstippen zijn bepaald, jaarlijks en aan het einde van het bewind rekening en verantwoording af aan de rechthebbende, alsmede aan het einde van zijn taak aan zijn opvolger. De rekening en verantwoording wordt afgelegd ten overstaan van de rechter in eerste aanleg.
Indien de rechthebbende niet in staat is de rekening op te nemen, of het onzeker is wie de rechthebbende is, wordt de rekening en verantwoording afgelegd aan de rechter. Goedkeuring van deze rekening en verantwoording door de rechter belet niet dat de rechthebbende na het einde van het bewind nogmaals over dezelfde tijdsruimte rekening en verantwoording vraagt, voor zover dit niet onredelijk is.
De rechter kan de bewindvoerder, hetzij op diens verzoek, hetzij ambtshalve, vrijstellen van de verplichting om de periodieke rekening en verantwoording te zijnen overstaan af te leggen; hij kan ook bepalen dat deze wijze van aflegging van de rekening en verantwoording slechts over een door hem te bepalen aantal jaren zal geschieden.
Voor zover de rechter in eerste aanleg niet anders bepaalt, wordt bij het afleggen van de periodieke rekening en verantwoording hetgeen de goederen netto aan vruchten hebben opgebracht, onder aftrek van de verschuldigde beloning, aan de rechthebbende uitgekeerd. Op verzoek van de rechthebbende kan de rechter andere tijdstippen voor de uitkering vaststellen.
Wordt de rekening en verantwoording aan de rechter afgelegd, dan blijven, tenzij de rechter anders bepaalt, de netto-opbrengst of de af te dragen goederen onder het bewind van de bewindvoerder, totdat de rechthebbende tot de ontvangst in staat is of de onzekerheid wie rechthebbende is, is opgeheven.
Tenzij de beloning bij de instelling van het bewind anders is geregeld, komt de bewindvoerder of, wanneer er meer bewindvoerders zijn, hun samen 5% van de netto-opbrengst van de onder bewind staande goederen toe. Op grond van bijzondere omstandigheden kan de rechter in eerste aanleg, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de bewindvoerder of van de rechthebbende, voor bepaalde of onbepaalde tijd de beloning anders regelen dan bij de instelling of door de wet is aangegeven.
Het ontslag wordt hem verleend hetzij op eigen verzoek, hetzij wegens gewichtige redenen of omdat hij niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden, dat op verzoek van een medebewindvoerder of de rechthebbende, op vordering van het openbaar ministerie of ambtshalve. Hangende het onderzoek kan de rechter in eerste aanleg voorlopige voorzieningen in het bewind treffen en de bewindvoerder schorsen.
Een gewezen bewindvoerder blijft verplicht al datgene te doen wat niet zonder nadeel voor de rechthebbende kan worden uitgesteld, totdat degene die na hem tot het beheer van de goederen bevoegd is, dit heeft aanvaard. In de gevallen, genoemd in het eerste lid, onder c, rust deze verplichting op zijn erfgenamen, onderscheidenlijk de curator, indien zij van het bewind kennis dragen; in het geval, genoemd in het eerste lid, onder d, geldt dit voor de bewindvoerder, belast met het daar bedoelde bewind.
De rechter in eerste aanleg kan, indien de oorzaken die tot de onderbewindstelling aanleiding hebben gegeven, niet meer bestaan, het bewind opheffen op verzoek van de rechthebbende of op vordering van het openbaar ministerie; de beschikking treedt in werking zodra zij in kracht van gewijsde is gegaan, tenzij zij een eerder tijdstip van ingang aanwijst.
TITEL 20 Mentorschap ten behoeve van meerderjarigen
Het mentorschap kan worden verzocht door de betrokken persoon, zijn echtgenoot of andere levensgezel, zijn bloedverwanten in de rechte lijn en die in de zijlijn tot en met de vierde graad, zijn voogd, zijn curator of zijn bewindvoerder, bedoeld in titel 19. In het in artikel 450, derde lid, bedoelde geval kan het mentorschap uitsluitend worden verzocht door de betrokkene.
Het mentorschap kan, behoudens in het in artikel 450, derde lid, bedoelde geval, voorts worden gevorderd door het openbaar ministerie of worden verzocht door degene die de instelling waar de betrokkene duurzaam wordt verzorgd, exploiteert of die daarvan de leiding heeft. In het laatste geval wordt in het verzoekschrift tevens vermeld waarom de in het eerste lid genoemde personen - bloedverwanten in de zijlijn in de derde en vierde graad daaronder niet begrepen - niet tot indiening van een verzoek zijn overgegaan.
Een verzoek of vordering tot omzetting van curatele in mentorschap ten behoeve van een persoon die onder curatele is gesteld, wordt aanhangig gemaakt bij de rechter die bevoegd is over opheffing van de curatele te beslissen. Deze rechter kan, bij opheffing van de curatele, ook ambtshalve overgaan tot instelling van het mentorschap.
Het mentorschap treedt in werking daags nadat de griffier de beschikking heeft verstrekt of verzonden, tenzij de beschikking een later tijdstip van ingang vermeldt. In het geval, bedoeld in artikel 450, tweede lid, treedt het mentorschap in werking op het tijdstip waarop de betrokken persoon meerderjarig wordt.
De rechter die het mentorschap instelt, benoemt daarbij of zo spoedig mogelijk daarna een mentor. In geval van vervanging van de mentor geschiedt de benoeming door de rechter in eerste aanleg. De rechter vergewist zich van de bereidheid en vormt zich een oordeel over de geschiktheid van de te benoemen persoon.
Tenzij het derde lid is toegepast, wordt, indien de betrokkene is gehuwd of een andere levensgezel heeft, bij voorkeur de echtgenoot of de andere levensgezel tot mentor benoemd. Is de vorige zin niet van toepassing, dan wordt bij voorkeur een van zijn ouders, kinderen, broers of zusters tot mentor benoemd. Huwt de betrokkene of verkrijgt hij een andere levensgezel, dan kan ieder van hen verzoeken dat de echtgenoot of andere levensgezel van de betrokkene in de plaats van de tegenwoordige mentor wordt benoemd.
De mentor is gehouden degene ten behoeve van wie het mentorschap is ingesteld zo veel mogelijk bij de vervulling van zijn taak te betrekken. De mentor bevordert dat de betrokkene rechtshandelingen en andere handelingen zelf verricht, indien deze tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake in staat kan worden geacht. Hij betracht de zorg van een goed mentor.
Degene ten behoeve van wie het mentorschap is ingesteld, is, onverminderd artikel 172 van Boek 6, aansprakelijk voor alle schulden die voortspruiten uit rechtshandelingen die de mentor in zijn hoedanigheid in naam van de betrokkene verricht.
De mentor kan alvorens in rechte op te treden, zich te zijner verantwoording doen machtigen door de betrokkene of, indien deze daartoe niet in staat of weigerachtig is, door de rechter in eerste aanleg.
Voor zover een of meer van de goederen van de betrokkene onder een bewind als bedoeld in titel 19, staan, is de bewindvoerder, indien hij niet tevens mentor is, niet tot optreden bevoegd ten aanzien van aangelegenheden als in artikel 453, eerste lid, bedoeld.
Het ontslag wordt hem verleend hetzij op eigen verzoek, hetzij wegens gewichtige redenen of omdat hij niet meer voldoet aan de eisen om mentor te kunnen worden, dat op verzoek van de betrokkene, op vordering van het openbaar ministerie of ambtshalve. Hangende het onderzoek kan de rechter in eerste aanleg voorlopige voorzieningen in het mentorschap treffen en de mentor schorsen.
Een gewezen mentor blijft verplicht al datgene te doen wat niet zonder nadeel voor de betrokkene kan worden uitgesteld, totdat weer een persoon bevoegd is ten aanzien van de aangelegenheden, bedoeld in artikel 453, eerste lid. In de gevallen, genoemd in het eerste lid, onder d, rust deze verplichting op diens curator of mentor, indien deze van het mentorschap kennis draagt.
De rechter in eerste aanleg kan, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat, het mentorschap opheffen op verzoek van de betrokkene of zijn mentor, dan wel op vordering van het openbaar ministerie. De beschikking treedt in werking zodra zij in kracht van gewijsde is gegaan, tenzij zij een eerder tijdstip van ingang aanwijst.