Organisatie | Sint Maarten |
---|---|
Organisatietype | Koninkrijksdeel |
Officiële naam regeling | Wetboek van Koophandel |
Citeertitel | Wetboek van Koophandel |
Vastgesteld door | regering en Staten gezamenlijk |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen.
Onbekend.
Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, ter uitvoering van artikel 446 van het Wetboek van Koophandel
Landsbesluit ter uitvoering van artikel 457 van het Wetboek van Koophandel en van artikel 21 van het Strandvonderijbesluit
Landsbesluit monstering schepelingen
Landsbesluit bemanningssamenstelling zeeschepen
Limitatiebesluit redersaansprakelijkheid
Scheepregisterbesluit
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
04-10-2015 | art. 245, 293 | 29-09-2015 AB, 2015, 24 | Onbekend. | ||
01-04-2014 | 04-10-2015 | Afdeling 2 Titel 2. Titel 9 van Boek 1. Titels 10 tot en met 13 van Boek 2 | 09-01-2014 AB 2014, nrs. 13 & 15 | onbekend | |
30-04-2013 | 01-04-2014 | Artikel 245 en 293 | 14-03-2013 AB 2013, no. 15 | onbekend | |
26-06-2012 | 30-04-2013 | Artikel 245 en 293 | 13-06-2012 AB 2012, no. 19 | onbekend | |
10-10-2010 | 26-06-2012 | geconsolideerde tekst (GT) | 19-04-2013 A.B. 2013, GT no. 791 | onbekend |
EERSTE BOEK VAN DE KOOPHANDEL IN HET ALGEMEEN
VIERDE TITEL Van voerlieden, en van de kusten bevarende kapiteins
DERDE AFDELING Van voerlieden en van de kusten bevarende kapiteins
De voerlieden en kapiteins zijn aansprakelijk voor alle schaden aan de ten vervoer overgenomen goederen overkomen, uitgezonderd die, welke uit een gebrek van het goed zelf, door overmacht, of door schuld of nalatigheid van de afzender of expediteur, veroorzaakt zijn.
De voerman of de kapitein is niet ter zake van vertraging aansprakelijk, indien deze door overmacht is veroorzaakt.
Indien de beschadiging of vermindering niet uiterlijk zichtbaar was, mag een gerechtelijke bezichtiging gedaan worden nadat de goederen zijn aangenomen, om het even of de vracht al dan niet voldaan is, mits die bezichtiging gevraagd wordt binnen tweemaal 24 uren na de ontvangst en van de eenzelvigheid van de goederen blijkt.
Indien de aanneming van de goederen wordt geweigerd of daarover geschil valt, doet de rechter in eerste aanleg, op een eenvoudig verzoekschrift, waarop de wederpartij, indien zij zich daar ter plaatse bevindt, moet worden gehoord, de nodige voorziening tot het opnemen van het goed door deskundigen, en mag hij eveneens bevelen, dat de goederen in een behoorlijke bewaarplaats worden opgeslagen, om daaruit aan de voerman of de kapitein het beloop van zijn vrachtloon om onkosten te voldoen.
Alle rechtsvorderingen tegen de expediteur, voerman of kapitein, uit hoofde van geheel verlies, vertraging in de bezorging of geleden schade aan goederen, verjaren met de tijd van zes maanden, ten aanzien van binnen Sint Maarten gedane verzendingen, en met verloop van een jaar ten aanzien van verzendingen uit Sint Maarten naar elders gedaan, gerekend, in geval van verlies, van de dag dat het vervoer van de goederen had moeten volbracht zijn, en, in geval van beschadiging of te late bezorging, van de dag dat het goed ter plaatse van zijn bestemming is aangekomen.
VIJFDE TITEL Van wisselbrieven en orderbriefjes
EERSTE AFDELING Van de uitgifte en de vorm van de wisselbrief
Indien de trekker op de wisselbrief de vermelding "waarde ter incassering", "ter incasso", "in lastgeving", of enige andere vermelding, met zich brengend een blote opdracht tot inning, heeft geplaatst, is de nemer bevoegd om alle uit de wisselbrief voortvloeiende rechten uit te oefenen, maar hij kan deze niet anders endosseren dan bij wege van lastgeving.
Een wisselbrief mag betaalbaar zijn aan de woonplaats van een derde, hetzij in de plaats, waar de betrokkene zijn domicilie heeft, hetzij in een andere plaats.
Indien de wisselbrief handtekeningen bevat van personen, die onbekwaam zijn zich door middel van een wisselbrief te verbinden, valse handtekeningen, of handtekeningen van verdachte personen, of handtekeningen, welke, onverschillig om welke andere reden, de personen, die die handtekeningen hebben geplaatst of in wiens naam dit is geschied, niet mogen verbinden, zijn de verbintenissen van de andere personen, waarvan de handtekeningen op de wisselbrief voorkomen, desalniettemin geldig.
Ieder, die zijn handtekening op een wisselbrief plaatst als vertegenwoordiger van een persoon, voor wie hij niet de bevoegdheid had te handelen, is zelf krachtens de wisselbrief verbonden, en heeft, betaald hebbende, dezelfde rechten, als de beweerde vertegenwoordigde zou hebben gehad. Hetzelfde geldt ten aanzien van de vertegenwoordiger, die zijn bevoegdheid heeft overschreden.
Indien een wisselbrief, onvolledig ten tijde van de uitgifte, is volledig gemaakt in strijd met de aangegane overeenkomsten, mag de niet-naleving van die overeenkomsten niet worden tegengeworpen aan de houder, die de wissel te goeder trouw heeft verkregen.
De trekker, of degene voor wiens rekening de wisselbrief is getrokken, is verplicht zorg te dragen dat de betrokkene, op de vervaldag, het nodige fonds tot betaling in handen heeft, zelfs indien de wisselbrief bij een derde is betaalbaar gesteld, met dien verstande echter, dat de trekker zelf in alle gevallen aan de houder en de vroegere endossanten persoonlijk verantwoordelijk blijft.
De betrokkene wordt geacht het nodige fonds in handen te hebben, indien hij bij het vervallen van de wisselbrief of op het tijdstip, waarop ingevolge het derde lid van artikel 217 de houder regres kan nemen, aan de trekker of aan degene voor wiens rekening is getrokken, een opeisbare som schuldig is, tenminste gelijkstaande met het beloop van de wisselbrief.
TWEEDE AFDELING Van het endossement
Hij, die een wisselbrief onder zich heeft, wordt beschouwd als de rechtmatige houder, indien hij van zijn recht doet blijken door een ononderbroken reeks van endossementen, zelfs indien het laatste endossement in blanco is gesteld. De doorgehaalde endossementen worden te dien aanzien voor niet-geschreven gehouden. Indien een endossement in blanco door een ander endossement is gevolgd, wordt de ondertekenaar van dit laatste geacht de wisselbrief door een endossement in blanco verkregen te hebben.
Zij, die uit hoofde van de wisselbrief worden aangesproken, mogen de verweermiddelen, gegrond op hun persoonlijke verhouding tot de trekker of tot vroegere houders, niet aan de houder tegenwerpen, tenzij deze bij de verkrijging van de wisselbrief bewust ten nadele van de schuldenaar heeft gehandeld.
Indien het endossement de vermelding bevat: "waarde ter incassering", "ter incasso", "in lastgeving", of enige andere vermelding, met zich brengend een blote opdracht tot inning, mag de houder alle uit de wisselbrief voortvloeiende rechten uitoefenen, maar hij mag deze niet anders endosseren dan bij wege van lastgeving.
Indien een endossement de vermelding bevat: "waarde tot zekerheid", "waarde tot pand", of enige andere vermelding, welke inpandgeving met zich brengt, mag de houder alle uit de wisselbrief voortvloeiende rechten uitoefenen, maar een door hem gesteld endossement geldt slechts als endossement bij wege van lastgeving.
Een endossement, gesteld na de vervaldag, heeft dezelfde gevolgen als een endossement, gesteld vóór de vervaldag. Echter heeft het endossement, gesteld na het protest van non-betaling of na het verstrijken van de termijn, voor het opmaken van het protest, bepaald, slechts de gevolgen van een gewone cessie.
DERDE AFDELING Van de acceptatie
De wisselbrief mag tot de vervaldag door de houder of door iemand, die hem enkel onder zich heeft, aan de betrokkene in zijn woonplaats ter acceptatie worden aangeboden.
Indien de wisselbrief betaalbaar is een zekere tijd na zicht, of indien hij krachtens een uitdrukkelijk beding ter acceptatie moet worden aangeboden binnen een bepaalde termijn, moet de acceptatie als dagtekening inhouden de dag, waarop zij is geschied, tenzij de houder die van de aanbieding eist. Bij gebreke van dagtekening moet de houder dit verzuim door een tijdig protest doen vaststellen, op straffe van verlies van zijn recht van regres op de endossanten en op de trekker, die fonds heeft bezorgd.
Indien de trekker de wisselbrief op een andere plaats dan die van het domicilie van de betrokkene heeft betaalbaar gesteld, zonder een derde aan te wijzen, bij wie de betaling moet worden gedaan, mag de betrokkene deze bij de acceptatie aanwijzen. Bij gebreke van zodanige aanwijzing wordt de acceptant geacht zich verbonden te hebben zelf te betalen op de plaats van betaling.
ZESDE AFDELING Van de betaling
Een wisselbrief, waarvan de betaling is bedongen in ander geld dan dat van de plaats van betaling, mag worden betaald in het geld van het land volgens zijn waarde op de vervaldag. Indien de schuldenaar in gebreke is, mag de houder te zijner keuze vorderen, dat de wisselsom betaald wordt in het geld van het land volgens de koers, hetzij van de vervaldag, hetzij van de dag van betaling.
ZEVENDE AFDELING Van het recht van regres in geval van non-acceptatie of non-betaling
De houder mag zijn recht van regres op de endossanten, de trekker en de andere wisselschuldenaren uitoefenen:
indien de betaling niet heeft plaats gehad;
Het protest van non-acceptatie moet worden opgemaakt binnen de voor de aanbieding ter acceptatie vastgestelde termijnen. Indien, in het geval bij artikel 199, vierde lid, voorzien, de eerste aanbieding heeft plaats gehad op de laatste dag van de termijn, mag het protest nog op de volgende dag worden gedaan.
Het protest van non-betaling van een wisselbrief, betaalbaar op een bepaalde dag of zekere tijd na dagtekening of na zicht, moet worden gedaan op één van de twee werkdagen, volgende op de dag, waarop de wisselbrief betaalbaar is. Indien het een wisselbrief betaalbaar op zicht betreft, moet het protest worden gedaan, overeenkomstig de bepalingen bij het voorgaande lid vastgesteld voor het opmaken van het protest van non-acceptatie.
Indien de betrokkene, al of niet acceptant, is failliet verklaard, of indien de trekker van een wisselbrief, welke niet vatbaar is voor acceptatie, is failliet verklaard, mag de houder, voor de uitoefening van zijn recht van regres, volstaan met overlegging van het vonnis, waarbij het faillissement is uitgesproken.
De notarissen, griffiers of deurwaarders zijn verplicht, op straffe van schadevergoeding, afschrift van het protest te laten, en hiervan melding in het afschrift te maken, en hetzelfde, naar volgorde van de tijd, in te schrijven in een bijzonder register, genummerd en gewaarmerkt door de rechter in eerste aanleg, en om voorts, indien dit gewenst wordt, een of meer afschriften van het protest aan de belanghebbenden te leveren.
Als protest van non-acceptatie, onderscheidenlijk van non-betaling geldt de door degene, aan wie de acceptatie of de betaling wordt afgevraagd, met toestemming van de houder op de wisselbrief gestelde, gedagtekende en ondertekende verklaring, dat hij haar weigert, tenzij de trekker heeft aangetekend, dat hij een authentiek protest verlangt.
De houder moet van de non-acceptatie of van de non-betaling kennis geven aan zijn endossant en aan de trekker binnen de vier werkdagen, volgende op de dag van het protest of, indien de wisselbrief getrokken is met de clausule zonder kosten, volgende op die van de aanbieding. Iedere endossant moet binnen de twee werkdagen, volgende op de dag van ontvangst van de kennisgeving, de door hem ontvangen kennisgeving aan zijn endossant mededelen, met aanwijzing van de namen en adressen van degenen, die de voorafgaande kennisgevingen hebben gedaan, en zo vervolgens, teruggaande tot de trekker. Deze termijnen lopen van de ontvangst van de voorafgaande kennisgeving af.
De trekker, een endossant of een avalgever is bevoegd om, door de clausule "zonder kosten", "zonder protest", of een andere soortgelijke op de wisselbrief gestelde en ondertekende clausule, de houder van het opmaken van een protest van non-acceptatie of van non-betaling, ter uitoefening van zijn recht van regres, te ontslaan.
Is de clausule door de trekker gesteld, dan heeft zij gevolgen ten aanzien van allen, waarvan de handtekeningen op de wisselbrief voorkomen; is zij door een endossant of door een avalgever gesteld, dan heeft zij gevolgen alleen voor deze endossant of voor deze avalgever. Indien de houder, ondanks de door de trekker gestelde clausule, toch protest doet opmaken, zijn de kosten daarvan voor zijn rekening. Indien de clausule van een endossant of van een avalgever afkomstig is, mogen de kosten van het protest, indien dit is opgemaakt, op allen, waarvan de handtekeningen op de wisselbrief voorkomen, worden verhaald.
Hij, die ter voldoening aan zijn regresplicht de wisselbrief heeft betaald, mag van degenen, die tegenover hem regresplichtig zijn, vorderen:
Bij gedeeltelijke acceptatie is degene, die ter voldoening aan zijn regresplicht het niet-geaccepteerde gedeelte van de wisselsom heeft betaald, bevoegd te vorderen, dat die betaling op de wisselbrief wordt vermeld en dat hem daarvan kwijting wordt gegeven. De houder moet hem bovendienafgeven een voor eensluidend getekend afschrift van de wisselbrief, alsmede het protest, om hem de uitoefening van zijn verdere regresrechten mogelijk te maken.
Indien de herwissel door de houder is getrokken, wordt het bedrag bepaald volgens de koers van een zichtwissel, getrokken van de plaats, waar de oorspronkelijke wisselbrief betaalbaar was, op de woonplaats van de regresplichtige. Indien de herwissel is getrokken door een endossant, wordt het bedrag bepaald volgens de koers van een zichtwissel, getrokken van de woonplaats van de trekker van de herwissel op de woonplaats van de regresplichtige.
Na afloop van de termijnen vastgesteld:
voor de aanbieding van een wisselbrief getrokken op zicht of zekere tijd na zicht;
voor het opmaken van het protest van non-acceptatie of van non-betaling;
voor de aanbieding ter betaling in geval van beding zonder kosten,
vervalt het recht van de houder tegen de endossanten, tegen de trekker, en tegen de andere wisselschuldenaren, met uitzondering van de acceptant.
Bij gebreke van aanbieding ter acceptatie binnen de door de trekker voorgeschreven termijn, vervalt het recht van regres van de houder, zowel wegens non-betaling als wegens non-acceptatie, tenzij uit de bewoordingen van de wisselbrief blijkt, dat de trekker zich slechts heeft willen bevrijden van zijn verplichting, voor de acceptatie in te staan.
De wisselbrief van non-acceptatie of van non-betaling zijnde geprotesteerd, is niettemin de trekker, ook al was het protest niet tijdig gedaan, tot vrijwaring gehouden, tenzij hij bewees, dat de betrokkene op de vervaldag het nodige fonds tot betaling van de wisselbrief in handen had. Indien het vereiste fonds slechts gedeeltelijk aanwezig was, is de trekker voor het ontbrekende gehouden.
Was de wisselbrief niet geaccepteerd, dan is, in geval van niet tijdig protest, de trekker, op straffe van tot vrijwaring te zijn gehouden, verplicht, de houder af te staan en over te dragen de vordering op het fonds, dat de betrokkene van hem op de vervaldag heeft in handen gehad, en dit tot het beloop van de wisselbrief; en hij moet aan de houder, op diens kosten, de nodige bewijzen verschaffen om die vordering te doen gelden. Indien de trekker in staat van faillissement is verklaard, zijn de curatoren in zijn boedel tot dezelfde verplichtingen gehouden, behalve indien deze mochten verkiezen, de houder als schuldeiser voor het beloop van de wisselbrief, toe te laten.
Voor wisselbrieven, getrokken op zicht of op zekere tijd na zicht, loopt de termijn van 30 dagen van de dag, waarop de houder, mits vóór het einde van de aanbiedingstermijn, van de overmacht aan zijn endossant heeft kennis gegeven; voor wisselbrieven, getrokken op zekere tijd na zicht, wordt de termijn van 30 dagen verlengd met de zichttermijn, in de wisselbrief aangegeven.
ACHTSTE AFDELING Van de tussenkomst
De interveniënt geeft binnen de termijn van twee werkdagen van zijn tussenkomst kennis aan degene, voor wie hij tussenkwam. In geval van niet-inachtneming van die termijn is hij, indien daartoe aanleiding bestaat, verantwoordelijk voor de schade, door zijn nalatigheid veroorzaakt, zonder dat echter de schadevergoeding de wisselsom mag te boven gaan.
§ 2. Acceptatie bij tussenkomst
Wanneer op de wisselbrief iemand is aangewezen om deze, in geval van nood, ter plaatse van betaling te accepteren of te betalen, mag de houder zijn recht tegen degene, die de aanwijzing heeft gedaan en tegen hen, die daarna hun handtekeningen op de wisselbrief hebben geplaatst, niet vóór de vervaldag uitoefenen, tenzij hij de wisselbrief aan de aangewezen persoon heeft aangeboden, en van diens weigering tot acceptatie protest is opgemaakt.
In de andere gevallen van tussenkomst mag de houder de acceptatie bij tussenkomst weigeren. Indien hij haar echter aanneemt, verliest hij zijn recht van regres, hetwelk hem vóór de vervaldag toekomt tegen degene, voor wie de acceptatie is gedaan, en tegen hen, die daarna hun handtekeningen op de wisselbrief hebben geplaatst.
Niettegenstaande de acceptatie bij tussenkomst zijn degene, voor wie zij werd gedaan en degenen, die tegenover deze regresplichtig zijn, bevoegd om van de houder, indien daartoe aanleiding bestaat, tegen terugbetaling van de bij het vierde en vijfde lid van artikel 224 aangewezen som, de afgifte van de wisselbrief, van het protest en van een voor voldaan getekende rekening te vorderen.
Indien de wisselbrief is geaccepteerd door interveniënten, waarvan het domicilie ter plaatse van betaling is gevestigd, of indien personen, waarvan het domicilie in dezelfde plaats is gevestigd, zijn aangeduid om in geval van nood te betalen, moet de houder de wisselbrief aan al die personen aanbieden, en, indien daartoe aanleiding bestaat, protest van non-betaling doen opmaken uiterlijk op de dag volgende op de laatste dag, waarop dit mag geschieden.
NEGENDE AFDELING Van wisselexemplaren, wisselafschriften en vermiste wisselbrieven
Iedere houder van een wisselbrief, waarin niet is vermeld, dat deze in een enkel exemplaar getrokken is, mag op zijn kosten de levering van meer exemplaren vorderen. Te dien einde moet hij zich tot zijn onmiddellijke endossant wenden, die verplicht is zijn medewerking te verlenen om zijn eigen endossant aan te spreken, en zo vervolgens, teruggaande tot de trekker. De endossanten zijn verplicht, de endossementen ook op de nieuwe exemplaren aan te brengen.
Indien na het laatste daarop geplaatste endossement, alvorens het afschrift is vervaardigd, het oorspronkelijke stuk de clausule draagt: "van hier af geldt het endossement slechts op de kopie", of enige andere soortgelijke clausule, is een nadien op het oorspronkelijke stuk geplaatst endossement nietig.
TIENDE AFDELING Van veranderingen
In geval van verandering van de tekst van een wisselbrief, zijn zij, die daarna hun handtekeningen op de wisselbrief geplaatst hebben, volgens de veranderde tekst verbonden; zij, die daarvoor hun handtekeningen op de wisselbrief geplaatst hebben, zijn verbonden volgens de oorspronkelijke tekst.
De in het tweede lid bedoelde verjaring mag niet worden ingeroepen door de acceptant, indien of voor zover hij fonds heeft ontvangen of zich ongerechtvaardigd zou hebben verrijkt; evenmin mag de in het derde en vierde lid bedoelde verjaring worden ingeroepen door de trekker, indien of voor zover hij geen fonds heeft bezorgd, noch door de trekker of de endossanten, die zich ongerechtigd zouden hebben verrijkt; alles onverminderd het bepaalde bij artikel 306 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.
Op de in het vorig artikel bedoelde verjaringen is artikel 321, eerste lid, onder a tot en met d, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing; in de gevallen bedoeld in artikel 321, eerste lid, onder b en c, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek heeft de onbekwame of rechthebbende wiens rechtsvordering is verjaard, verhaal op de wettelijk vertegenwoordiger of bewindvoerder.
TWAALFDE AFDELING Algemene bepaling
De betaling van een wisselbrief, waarvan de vervaldag een wettelijke feestdag is, mag eerst worden gevorderd op de eerstvolgende werkdag. Evenzo mogen alle andere handelingen met betrekking tot wisselbrieven, met name de aanbieding ter acceptatie en het protest, niet plaats hebben dan op een werkdag.
DERTIENDE AFDELING Van orderbriefjes
Voor zover zij niet onverenigbaar zijn met de aard van het orderbriefje, zijn daarop toepasselijk de bepalingen over wisselbrieven betreffende:
het endossement (artikelen 189-196);
de vervaldag (artikelen 208-212);
de betaling (artikelen 213-216);
het recht van regres in geval van non-betaling (artikelen 217-226, 228-231);
de betaling bij tussenkomst (artikelen 232, 235-237);
de wisselafschriften (artikel 240);
de vermiste wisselbrieven (artikel 241, eerste lid);
de veranderingen (artikel 242);
de verjaring (artikelen 243 en 244);
de feestdagen, de berekening der termijnen en het verbod van respijtdagen (artikel 245).
Eveneens zijn op het orderbriefje toepasselijk de bepalingen betreffende de wisselbrief, betaalbaar bij een derde of in een andere plaats dan die van het domicilie van de betrokkene (artikelen 182 en 201), de renteclausule (artikel 183), de verschillen in de vermelding met betrekking tot de som, welke moet worden betaald (artikel 184), de gevolgen van het plaatsen van een handtekening onder de omstandigheden bedoeld in artikel 185, eerste lid, die van de handtekening van een persoon, die handelt zonder bevoegdheid of die zijn bevoegdheid overschrijdt (artikel 185, tweede lid), en de wisselbrief in blanco (artikel 187).
Eveneens zijn op het orderbriefje toepasselijk de bepalingen betreffende het aval (artikelen 205-207); indien overeenkomstig hetgeen is bepaald bij artikel 206, laatste lid, het aval niet vermeldt, voor wie het is gegeven, wordt het geacht voor rekening van de ondertekenaar van het orderbriefje te zijn gegeven.
De orderbriefjes, betaalbaar zekere tijd na zicht, moeten ter tekening voor "gezien" aan de ondertekenaar worden aangeboden binnen de bij artikel 199, eerste, tweede of derde lid, vastgestelde termijn. De zichttermijn loopt van de dagtekening van het visum, hetwelk door de ondertekenaar op het orderbriefje moet worden geplaatst. De weigering van deze zijn visum te plaatsen, moet worden vastgesteld door een protest (artikel 200, tweede lid), van welks dagtekening de zichttermijn begint te lopen.
ZESDE TITEL Van cheques en van promessen en kwitanties aan toonder
EERTSE AFDELING Van de uitgifte en de vorm van de cheque
De cheque moet worden getrokken op een bankier, die fonds onder zich heeft ter beschikking van de trekker, en krachtens een uitdrukkelijke of stilzwijgende overeenkomst, volgens welke de trekker het recht heeft per cheque over dat fonds te beschikken. In geval van niet-inachtneming van die voorschriften blijft de titel echter als cheque geldig.
Wanneer de trekker op de cheque de vermelding "waarde ter incassering", "ter incasso", "in lastgeving" of enige andere vermelding, met zich brengend een blote opdracht tot inning, heeft geplaatst, is de nemer bevoegd alle uit de cheque voortvloeiende rechten uit te oefenen, maar hij mag deze niet anders overdragen dan bij wege van lastgeving.
Indien de cheque handtekeningen bevat van personen, die onbekwaam zijn zich door middel van een cheque te verbinden, valse handtekeningen of handtekeningen van verzonnen personen, of handtekeningen, welke, onverschillig om welke andere reden de personen, die die handtekeningen hebben geplaatst of in wier naam dit is geschied, niet kunnen verbinden, zijn de verbintenissen van de andere personen, wier handtekeningen op de cheque voorkomen, desalniettemin geldig.
Ieder, die zijn handtekening op een cheque plaatst als vertegenwoordiger van een persoon, voor wie hij niet de bevoegdheid had te handelen, is zelf krachtens de cheque verbonden, en heeft, betaald hebbende, dezelfde rechten, als de beweerde vertegenwoordigde zou hebben gehad. Hetzelfde geldt ten aanzien van de vertegenwoordiger, die zijn bevoegdheid heeft overschreden.
De trekker, of degene voor wiens rekening de cheque is getrokken, is verplicht zorg te dragen dat het nodige fonds tot betaling op de dag van de aanbieding in handen van de betrokkene is, zelfs indien de cheque bij een derde is betaalbaar gesteld, onverminderd de verplichting van de trekker overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid.
TWEEDE AFDELING Van de overdracht
Hij, die een door endossement overdraagbare cheque onder zich heeft, wordt beschouwd als de rechtmatige houder, indien hij van zijn recht doet blijken door een ononderbroken reeks van endossementen, zelfs indien het laatste endossement in blanco is gesteld. De doorgehaalde endossementen worden te dien aanzien voor niet-geschreven gehouden. Wanneer een endossement in blanco door een ander endossement is gevolgd, wordt de ondertekenaar van dit laatste geacht, de cheque door het endossement in blanco verkregen te hebben.
Indien iemand, op welke wijze dan ook, het bezit van de cheque heeft verloren, is de houder, in wiens handen de cheque zich bevindt, niet verplicht de cheque af te geven, indien hij deze te goeder trouw heeft verkregen en dit onverschillig of het betreft een cheque aan toonder, dan wel een voor endossement vatbare cheque, ten aanzien van welke de houder op de wijze in het eerste lid van artikel 260 voorzien van zijn recht doet blijken.
Indien het endossement de vermelding bevat: "waarde ter incassering", "ter incasso", "in lastgeving" of enige andere vermelding, met zich brengend een blote opdracht tot inning, mag de houder alle uit de cheque voortvloeiende rechten uitoefenen, maar hij mag deze niet anders endosseren dan bij wege van lastgeving.
VIERDE AFDELING Van de aanbieding en van de betaling
De cheque, die in hetzelfde land uitgegeven en betaalbaar is, moet binnen de termijn van acht dagen ter betaling worden aangeboden. Indien echter uit de cheque zelf blijkt, dat zij bestemd is om in een ander land te circuleren, wordt deze termijn verlengd, hetzij tot 30, hetzij tot 70 dagen, al naar gelang zij bestemd was in hetzelfde of in een ander werelddeel te circuleren.
De dag van uitgifte van een cheque, getrokken tussen twee plaatsen met verschillende tijdrekening, wordt herleid tot de overeenkomstige dag van de tijdrekening van de plaats van betaling.
Een cheque, waarvan de betaling is bedongen in ander geld dan dat van de plaats van betaling, mag binnen de termijn van aanbieding worden betaald in het geld van het land volgens zijn waarde op de dag van betaling. Indien de betaling niet heeft plaats gehad bij de aanbieding, is de houder te zijner keuze bevoegd te vorderen, dat de chequesom voldaan wordt in het geld van het land volgens de koers, hetzij van de dag van aanbieding, hetzij van de dag van betaling.
VIJFDE AFDELING Van de gekruiste cheque en van de verrekeningscheque
ZESDE AFDELING Van het recht van regres in geval van non-betaling
De houder mag zijn recht van regres uitoefenen op de endossanten, de trekker en de andere chequeschuldenaren, indien de cheque, tijdig aangeboden, niet wordt betaald en indien de weigering van betaling wordt vastgesteld:
Indien de non-betaling van de cheque door protest of een daarmee gelijkstaande verklaring is vastgesteld, is niettemin de trekker, ook al was het protest niet tijdig gedaan of de met protest gelijkstaande verklaring niet tijdig afgegeven, tot vrijwaring gehouden, tenzij hij bewees, dat de betrokkene op de dag van de aanbieding het nodig fonds tot betaling van de cheque in handen had. Indien het vereiste fonds slechts gedeeltelijk aanwezig was, is de trekker voor het ontbrekende gehouden.
In geval van niet tijdig protest of niet tijdige met protest gelijkstaande verklaring is de trekker, op straffe van tot vrijwaring te zijn gehouden, verplicht, aan de houder af te staan en over te dragen de vordering op het fonds, dat de betrokkene van hem op de dag van de aanbieding heeft in handen gehad, en dit tot het beloop van de cheque; en hij moet aan de houder, op diens kosten, de nodige bewijzen verschaffen om die vordering te doen gelden. Indien de trekker in staat van faillissement is verklaard, zijn de curatoren in zijn boedel tot dezelfde verplichtingen gehouden, behalve indien dezen mochten verkiezen, de houder als schuldeiser, voor het beloop van de cheque, toe te laten.
De notaris, de griffier of de deurwaarder is verplicht, op straffe van schadevergoeding, afschrift van het protest te laten, en hiervan melding in het afschrift te maken, en dat, naar volgorde van de tijd, in te schrijven in een bijzonder register, genummerd en gewaarmerkt door de rechter in eerste aanleg, en om voorts, indien dit gewenst is, een of meer afschriften van het protest aan de belanghebbenden te leveren.
De houder moet van de non-betaling kennisgeven aan zijn endossant en aan de trekker binnen vier werkdagen, volgende op de dag van het protest of de daarmede gelijkstaande verklaring en, indien de cheque getrokken is met de clausule zonder kosten, volgende op die van de aanbieding. Elke endossant moet binnen de twee werkdagen, volgende op de dag van ontvangst van de kennisgeving, de door hem ontvangen kennisgeving aan zijn endossant mededelen, met aanwijzing van de namen en adressen van degenen, die de voorafgaande kennisgevingen hebben gedaan, en zo vervolgens, teruggaande tot de trekker. Deze termijnen lopen van de ontvangst van de voorafgaande kennisgeving af.
De trekker, een endossant of een avalgever is bevoegd om door de clausule "zonder kosten", "zonder protest", of een andere soortgelijke op de cheque gestelde en ondertekende clausule, de houder van het opmaken van een protest of een daarmede gelijkstaande verklaring ter uitoefening van zijn recht van regres te ontslaan.
Heeft de trekker de clausule gesteld, dan heeft zij gevolgen ten aanzien van allen, van wie de handtekeningen op de cheque voorkomen; heeft een endossant of een avalgever haar gesteld, dan heeft zij gevolgen alleen voor deze endossant of avalgever. Indien de houder, ondanks de door de trekker gestelde clausule, toch de weigering van betaling doet vaststellen door protest of een daarmede gelijkstaande verklaring, zijn de kosten daarvan voor zijn rekening. Indien de clausule van een endossant of een avalgever afkomstig is, mogen de kosten van het protest of van de daarmede gelijkstaande verklaring, indien een akte van dien aard is opgesteld, op allen, waarvan de handtekeningen op de cheque voorkomen, worden verhaald.
Iedere chequeschuldenaar, tegen wie het recht van regres wordt of mag worden uitgeoefend, is bevoegd om, tegen betaling ter voldoening aan zijn regresplicht, de afgifte te vorderen van de cheque met het protest, of van de daarmede gelijkstaande verklaring, alsmede van een voor voldaan getekende rekening.
Indien de overmacht meer dan 15 dagen aanhoudt, gerekend van de dag, waarop de houder, mits vóór het einde van de aanbiedingstermijn, van de overmacht aan zijn endossant heeft kennis gegeven, mag het recht van regres worden uitgeoefend, zonder dat de aanbieding of het opmaken van protest of de daarmede gelijkstaande verklaring nodig zijn.
ZEVENDE AFDELING Van cheque-exemplaren en van vermiste cheques
Behoudens de cheques aan toonder, mag elke cheque, uitgegeven in een land en betaalbaar in een ander land of in een overzees gebied van hetzelfde land en omgekeerd, of wel uitgegeven en betaalbaar in een zelfde overzees gebied of in verschillende overzeese gebieden van hetzelfde land, in meer gelijkluidende exemplaren worden getrokken. Indien een cheque in meer exemplaren is getrokken, moeten die exemplaren in de tekst zelf van de titel worden genummerd, bij gebreke waarvan elk exemplaar wordt beschouwd als een afzonderlijke cheque.
NEGENDE AFDELING Van verjaring
Behoudens de bepalingen van het volgende artikel gaat schuld uit een cheque te niet door alle middelen van schuldbevrijding, bij het Burgerlijk Wetboek aangewezen.
De regresvorderingen van de verschillende chequeschuldenaren tegen elkander, die gehouden zijn tot de betaling van een cheque, verjaren door een tijdsverloop van zes maanden, gerekend van de dag, waarop de chequeschuldenaar ter voldoening aan zijn regresplicht de cheque heeft betaald, of van de dag, waarop hij zelf in rechte is aangesproken.
De trekker is niet bevoegd om de in het eerste en tweede lid bedoelde verjaring in te roepen, indien of voor zover hij geen fonds heeft bezorgd, en evenmin de trekker of de endossanten, die zich ongerechtvaardigd zouden hebben verrijkt; alles onverminderd het bepaalde in artikel 306 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.
Op de in het vorige artikel bedoelde verjaringen is artikel 321, eerste lid, onder a tot en met d, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing; in de gevallen bedoeld in artikel 321, eerste lid, onder b en c, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek heeft de onbekwame of rechthebbende wiens rechtsvordering is verjaard, verhaal op de wettelijk vertegenwoordiger of bewindvoerder.
TIENDE AFDELING Algemene bepalingen
Met bankiers, genoemd in de voorgaande afdelingen van deze Titel worden gelijkgesteld alle personen of instellingen, die in hun werkzaamheid regelmatig gelden ter onmiddellijke beschikking van anderen houden.
Wanneer de laatste dag van de termijn, bij landsverordening gesteld voor het verrichten van handelingen omtrent de cheque, met name voor de aanbieding en voor het opmaken van het protest of een daarmede gelijkstaande verklaring, een wettelijke feestdag is, wordt deze termijn verlengd tot de eerste werkdag, volgende op het einde van die termijn. De tussenliggende feestdagen zijn begrepen in de berekening van de termijn.
ELFDE AFDELING Van kwitanties en promessen aan toonder
De oorspronkelijke uitgever is, op straffe van voortduring van zijn verantwoordelijkheid, verplicht de houder af te staan en over te dragen de vordering op het fonds, dat de persoon, op wie het papier is afgegeven van hem op de vervaldag heeft in handen gehad, en dit ten bedrage van het uitgegeven papier; en hij moet aan de houder, te diens koste, de nodige bewijzen verschaffen om die vordering te doen gelden. Indien de oorspronkelijke uitgever in staat van faillissement is verklaard, zijn de curatoren in zijn boedel tot dezelfde verplichtingen gehouden, behalve indien deze mochten verkiezen, de houder als schuldeiser, ten bedrage van het uitgegeven papier, toe te laten.
De houder van een promesse aan toonder is verplicht voldoening te vorderen binnen de tijd van drie dagen na de dag, waarop hij dat papier in betaling heeft genomen, die dag daaronder niet gerekend, en hij moet, bij wanbetaling, binnen een gelijke termijn daarna, de promesse ter intrekking aanbieden aan degene die hem dat papier in betaling heeft gegeven, alles op verbeurte van zijn verhaal tegen deze, doch onverminderd zijn recht tegen hem die de promesse heeft getekend.
Indien de laatste dag van enige termijn, waaromtrent in deze afdeling enige bepaling voorkomt, valt op een wettelijke feestdag in de zin van het laatste lid van artikel 293, blijft de verplichting en de verantwoordelijkheid voortduren tot en met de eerste daaropvolgende dag, welke geen wettelijke feestdag is.
De in het vorige lid bedoelde verjaring mag niet worden ingeroepen door de uitgever, indien of voor zover hij geen fonds heeft bezorgd, noch door de uitgever of door hen, die buiten de oorspronkelijke uitgever het papier in betaling hebben gegeven, voor zover ze zich ongerechtvaardigd zouden hebben verrijkt; alles onverminderd het bepaalde in artikel 306 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.
ACHTSTE TITEL Van assurantie of verzekering in het algemeen
Assurantie of verzekering is een overeenkomst, bij welke de verzekeraar zich aan de verzekerde, tegen genot van een premie, verbindt om hem schadeloos te stellen wegens een verlies, schade of gemis van verwacht voordeel, hetwelk hij door een onzeker voorval zou kunnen lijden.
De verzekeringen kunnen, onder andere, ten onderwerp hebben:
de gevaren van brand (artikelen 353-364);
de gevaren, waaraan de voortbrengselen van de landbouw te velde onderhevig zijn (artikelen 365-367);
het leven van een of meer personen (artikelen 368-374);
de gevaren van de zee en die van wederrechtelijke vrijheidsberoving (artikelen 813-891); en
de gevaren van het vervoer te land en langs de kusten (artikelen 892-899).
Op alle verzekeringen, waarover zowel in dit, als in het tweede boek wordt gehandeld, zijn toepasselijk de bepalingen bij de volgende artikelen vervat.
Tot vergoeding voor schade of verlies uit enig gebrek, eigen bederf of uit de aard en de natuur van de verzekerde zaak zelf onmiddellijk voortgesproten, is de verzekeraar slechts gehouden, indien ook daarvoor uitdrukkelijk verzekerd werd.
Indien hij, die voor zich zelf heeft laten verzekeren, of hij, voor wiens rekening door een ander is verzekerd, ten tijde van de verzekering geen belang in het verzekerd voorwerp heeft, is de verzekeraar niet tot schadeloosstelling gehouden.
Elke verkeerde of onwaarachtige opgave, of elke verzwijging van aan de verzekerde bekende omstandigheden, hoezeer te goeder trouw aan diens zijde hebbende plaats gehad, welke van dien aard is, dat de overeenkomst niet, of niet onder dezelfde voorwaarden, zou zijn gesloten, indien de verzekeraar van de ware staat van zaken had kennis gedragen, maakt de verzekering vernietigbaar.
Uitgezonderd in de gevallen bij landsverordening bepaald, mag een tweede verzekering niet gedaan worden voor dezelfde tijd en voor hetzelfde gevaar op voorwerpen, welke reeds voor hun volle waarde verzekerd zijn, en dit op straffe van nietigheid van de tweede verzekering.
Afstand bij het aangaan van de verzekering of gedurende haar loop gedaan van hetgeen bij landsverordening tot het wezen van de overeenkomst wordt vereist of van hetgeen uitdrukkelijk is verboden, is nietig.
De verzekering moet schriftelijk worden aangegaan bij een akte, welke de naam van polis draagt.
De overeenkomst wordt tegenover de verzekeraar slechts door geschrift bewezen. Indien het geschrift de overeenkomst niet volledig omschrijft, kan, zolang de polis niet door de verzekeringnemer als bewijs is aanvaard, bewijs van het niet omschreven deel van de overeenkomst en van de wijzigingen daarin met alle middelen worden bijgebracht.
Hij, die, van een ander order ontvangende tot het laten doen van verzekering, deze voor zijn eigen rekening houdt, wordt verstaan verzekeraar te zijn op de aan hem opgegeven voorwaarden en bij gebreke van die opgave, op zodanige voorwaarden als waarop de verzekering had kunnen worden gesloten ter plaatse, alwaar hij de last had moeten uitvoeren, en, indien deze plaats niet is aangeduid, te zijner woonplaats.
Bij overgang van een zaak of een beperkt recht waaraan een zaak is onderworpen, loopt de verzekering van rechtswege ten voordele van de nieuwe rechthebbende.
Verzekering mag niet alleen voor eigen rekening, maar ook voor die van een derde worden gesloten, hetzij uit kracht van een algemene of van een bijzondere last, hetzij zelfs buiten weten van de belanghebbende, en dit met inachtneming van de volgende bepalingen.
Bij verzekering ten behoeve van een derde moet uitdrukkelijk in de polis worden vermeld, of dit uit kracht van een lastgeving of buiten weten van de belanghebbende plaatsvindt.
De verzekering zonder lastgeving en buiten weten van de belanghebbende gedaan, is nietig, indien en voor zover de belanghebbende of een derde op zijn last hetzelfde voorwerp reeds had verzekerd vóór het tijdstip, waarop hij kennis droeg van de buiten zijn weten gesloten verzekering.
Indien bij de polis niet vermeld is, dat de verzekering voor rekening van een derde is geschied, wordt de verzekerde geacht die voor zich zelf te hebben gesloten.
De verzekering mag tot voorwerp hebben elk belang, hetwelk op geld waardeerbaar, aan gevaar onderhevig en bij landsverordening niet uitgezonderd is.
Alle verzekering, gedaan op enig belang hoegenaamd, waarvan de schade, tegen welke verzekerd is, reeds op het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst bestond, is nietig, indien de verzekerde, of hij die met of zonder last heeft doen verzekeren, van het bestaan van de schade heeft kennis gedragen.
De verzekeraar is altijd bevoegd om hetgeen hij verzekerd heeft wederom te laten verzekeren.
De verzekerde zal krachtens een schadevergoeding geen vergoeding ontvangen waardoor hij in een duidelijk voordeliger positie zou geraken. De vorige volzin mist toepassing bij voorafgaande taxatie van de waarde van een zaak, of een beperkt recht waaraan een zaak is onderworpen, tot stand gekomen krachtens een aan een deskundige opgedragen beslissing, of krachtens een beslissing van partijen overeenkomstig het advies van een deskundige.
Verliezen of schaden, door eigen schuld van een verzekerde veroorzaakt, komen niet ten laste van de verzekeraar. Hij is zelfs bevoegd om de premie te behouden of te vorderen, indien hij reeds begonnen had enig gevaar te lopen.
Het wordt niet als een ongeoorloofde overeenkomst beschouwd, indien na de verzekering van een voorwerp voor de volle waarde de belanghebbende het vervolgens geheel of gedeeltelijk laat verzekeren, onder de uitdrukkelijke bepaling, dat hij zijn recht tegen de verzekeraars alleen mag doen gelden, indien en voor zover hij de schade op de vroegere niet zal kunnen verhalen.
In alle gevallen, waarin de overeenkomst van verzekering voor het geheel of ten dele vervalt of nietig wordt, en mits de verzekerde te goeder trouw heeft gehandeld, moet de verzekeraar de premie teruggeven hetzij voor het geheel, hetzij voor zodanig gedeelte als waarvoor hij geen gevaar heeft gelopen.
Ingeval de nietigheid van de overeenkomst uit hoofde van list, bedrog of schelmerij van de verzekerde ontstaat, geniet de verzekeraar de premie, onverminderd de vervolging tot straf, indien daartoe gronden zijn.
Behoudens de bijzondere bepalingen ten aanzien van deze of gene soort van verzekering gemaakt, is de verzekerde verplicht om alle vlijt en naarstigheid in het werk te stellen, ten einde schade te voorkomen of te verminderen; hij is voorts verplicht om, dadelijk na haar ontstaan, daarvan aan de verzekeraar kennis te geven; alles op straffe van schadevergoeding, zo daartoe gronden zijn.
TWEEDE BOEK VAN DE RECHTEN EN VERPLICHTINGEN UIT SCHEEPVAART VOORTSPRUITENDE
In de eerste tot en met de vierde Titel van dit Boek worden onder schepen uitsluitend verstaan zeeschepen.
In geval van verkoop uit hoofde van artikel 175 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek wordt het schip geacht de hoedanigheid van Sint Maartens schip niet te hebben verloren.
Indien de gerechtelijke verdeling van de opbrengst van een vreemd schip in Sint Maarten plaats heeft, worden de kosten van uitwinning, het hulploon, de loods- en havengelden en andere scheepvaartrechten in ieder geval geplaatst in de rang, hun door de artikelen 210, 211, 213, 217 en 218 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek toegekend.
In geval van ontstentenis van de kapitein treedt als zodanig op de eerste stuurman; in geval ook van diens ontstentenis, indien aan boord aanwezig zijn één of meer stuurlieden, bevoegd als kapitein op te treden, de oudste in rang, vervolgens van de overige stuurlieden de oudste in rang, en bij ontstentenis ook van deze de door een scheepsraad aangewezen persoon.
De kapitein is verplicht met zodanige bekwaamheid en nauwgezetheid en met zodanig beleid te handelen als voor een behoorlijke vervulling van zijn taak nodig is.
De kapitein is verplicht om overal waar een wettelijk voorschrift, de gewoonte of de voorzichtigheid dit gebiedt, zich van een loods te bedienen.
De kapitein mag gedurende de vaart of bij dreigend gevaar het schip niet verlaten, tenzij zijn afwezigheid volstrekt noodzakelijk is of de zorg voor lijfsbehoud hem daartoe dwingt.
De kapitein is verplicht voor de aan boord zijnde goederen van een gedurende de reis overleden opvarende te zorgen en ten overstaan van twee van de opvarenden daarvan een behoorlijke beschrijving te maken of te doen maken, die hij met deze opvarenden ondertekent.
De kapitein moet aan boord voorzien zijn van:
de zeebrief, de meetbrief en een uittreksel uit het scheepsregister, bevattende alle boekingen welke op het schip betrekking hebben tot de dag van het laatste vertrek van het schip uit een Sint Maartense haven;
de monsterrol, het manifest van de lading, de charterpartij en de cognossementen, dan wel afschriften van die stukken;
de wettelijke regelingen in Sint Maarten op de reis van toepassing, en alle verder nodige papieren.
De kapitein, de eigenaar en de rompbevrachter zijn verplicht aan belanghebbenden op hun aanvraag inzage en, tegen betaling van de kosten, afschrift van of uittreksel uit de dagboeken te geven.
Wanneer de kapitein zich over belangrijke zaken met leden van de bemanning heeft beraden, wordt van de hem gegeven adviezen in het scheepsdagboek melding gemaakt.
Indien het schip of de zaken aan boord schade hebben geleden of enig buitengewoon voorval heeft plaats gehad, is de kapitein verplicht binnen 48 uur na aankomst, in de plaats van aankomst of in een nabijgelegen plaats althans een voorlopige verklaring te doen opmaken. Een voorlopige verklaring moet binnen acht dagen door een volledige verklaring worden gevolgd.
Bij het berekenen van de in artikelen 449 en 450 genoemde wettelijke termijnen tellen de zondag en de algemeen erkende feestdagen, en, in het buitenland, de aldaar erkende wettelijke feestdagen niet mee.
De door de kapitein daartoe aangewezen schepelingen zijn verplicht bij het opmaken van de scheepsverklaring hun medewerking te verlenen door van hun bevinding verklaring af te leggen.
De beoordeling van de bewijskracht van scheepsdagboeken en scheepsverklaringen ten aanzien van de daarin vermelde voorvallen van de reis is voor ieder geval aan de rechter overgelaten.
De kapitein is bevoegd, indien dit tot behoud van schip of lading noodzakelijk is, scheepstoebehoren en bestanddelen van de lading overboord te werpen of te verbruiken.
De kapitein is in geval van nood gedurende de reis bevoegd, levensmiddelen, die in het bezit zijn van opvarenden of tot de lading behoren, tegen schadevergoeding tot zich te nemen, ten einde die te doen verbruiken in het belang van allen, die zich aan boord bevinden.
De kapitein is verplicht aan personen, die in gevaar verkeren, en in het bijzonder indien zijn schip bij een aanvaring betrokken is geweest, aan de andere daarbij betrokken schepen en de personen, die zich aan boord van die schepen bevinden, de hulp te verlenen, waartoe hij bij machte is zonder zijn eigen schip en de opvarenden daarvan aan ernstig gevaar bloot te stellen.
De kapitein van een Sint Maartens naar Sint Maarten bestemd en in een haven buiten Sint Maarten vertoevend schip is verplicht, zich daar bevindende, hulpbehoevende Sint Maartense zeelieden, voor zover aan boord voor hen plaats is, op verlangen van de Nederlandse consulaire ambtenaar of, waar deze ontbreekt, van de plaatselijke overheid, naar Sint Maarten over te brengen.
Tegenover de reder is de kapitein steeds verplicht te handelen overeenkomstig de bepalingen, waaronder hij is aangesteld, en de hem krachtens die aanstelling gegeven orders, mits deze bepalingen of deze orders niet in strijd zijn met de verplichtingen, hem als gezagvoerder bij wettelijk voorschrift opgelegd.
De kapitein, die verneemt dat de vlag, waaronder hij vaart, onvrij is geworden, is verplicht in de meest in de nabijheid gelegen onzijdige haven binnen te lopen en aldaar te blijven liggen, totdat hij op veilige wijze kan vertrekken of van de reder stellige orders om te vertrekken heeft ontvangen.
Indien de kapitein blijkt, dat de haven, waarheen het schip is bestemd, wordt geblokkeerd, is hij verplicht in de meest geschikte in de nabijheid gelegen haven binnen te lopen.
De kapitein mag van de koers, welke hij moet volgen, afwijken ter redding van mensenlevens.
Indien gedurende de reis iemand aan boord wordt ontdekt, die niet in het bezit is van een geldig reisbiljet en niet bereid of niet in staat is op eerste aanmaning van de kapitein vracht te betalen, heeft deze het recht hem aan boord werk te laten verrichten, waartoe hij in staat is, en hem bij de eerste gelegenheid, welke zich voordoet, van boord te verwijderen.
Noch de kapitein, noch een opvarende mag voor eigen rekening goederen in het schip vervoeren, tenzij krachtens overeenkomst met of krachtens verlof van de reder en, indien het schip is vervracht, ook van de bevrachter.
Een door de reder vastgesteld reglement betreffende de dienst aan boord is voor de kapitein verbindend, mits hem een exemplaar daarvan is verstrekt en voor zover de inhoud niet in strijd is met de door hem aangegane arbeidsovereenkomst.
Boete mag de kapitein slechts worden opgelegd krachtens beding in de arbeidsovereenkomst wegens overtreding van daarin omschreven bepalingen en tot het daarin vastgestelde maximum. De bestemming van de boete moet in de overeenkomst worden aangegeven. De boete mag niet aan de reder ten goede komen.
Van het ogenblik, waarop volgens de arbeidsovereenkomst de dienstbetrekking aanvangt, heeft de kapitein zich te houden ter beschikking van de reder tot het voeren van het in de overeenkomst aangewezen schip, of, bij stilzwijgen van deze, van een door de reder daartoe aangewezen schip, mits dit behoort tot de schepen, welke de reder voor de vaart ter zee gebruikt. Is omtrent de aanvang van de dienstbetrekking niets bepaald, dan wordt die voor de toepassing van dit voorschrift geacht samen te vallen met het sluiten van de overeenkomst.
De kapitein heeft gedurende de tijd dat hij in dienst is aan boord van een schip, recht op voeding en logies.
Behalve in de gevallen, genoemd in artikel 537, onder 1° tot en met 8°, kunnen voor de reder dringende redenen aanwezig worden geacht:
De kapitein, die de dienstbetrekking doet eindigen terwijl het door hem gevoerde schip zich op reis bevindt, is, op straffe van schadevergoeding, verplicht die maatregelen te nemen, welke in verband daarmede nodig zijn voor de veiligheid van het schip, de opvarenden en de zaken aan boord.
De bepalingen van de vorige artikelen laten de bevoegdheid van de reder, om aan de kapitein te allen tijde het gezag over het schip te ontnemen, onaangetast.
Na afloop van een reis is de kapitein verplicht de scheepspapieren tegen ontvangstbewijs aan de reder af te geven.
De reder verbeurt ten behoeve van de kapitein voor iedere dag, dat hij deze, gedurende of bij het einde van zijn dienst aan boord van een schip, zonder wettige reden ophoudt in het verkrijgen van het in geld vastgestelde deel van zijn loon, NAf 3,-.
Als gewichtige redenen worden, behalve die, genoemd in artikel 540, ook beschouwd omstandigheden, na de aanvang van de dienst aan boord aan de verzoeker gebleken of nadien opgekomen, waardoor de voortzetting van de reis, waarop het schip zich bevindt, de kapitein of de opvarenden aan onvoorzien, groot levensgevaar zou blootstellen.
VIERDE TITEL Van de schepelingen
§ 2. Van de arbeidsovereenkomst tussen reder en schepelingen
Op de arbeidsovereenkomst tussen de reder en de schepeling zijn de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek met uitzondering evenwel van die van de zevende Titel van het derde Boek, van toepassing, voor zover daarvan bij landsverordening niet is afgeweken.
De overeenkomst moet worden aangegaan hetzij voor een bepaalde tijd, hetzij voor één of meer reizen (bij de reis), hetzij voor onbepaalde tijd of tot wederopzegging.
Indien de duur van een dienstbetrekking noch bij overeenkomst of reglement, noch bij wettelijk voorschrift, noch ook door het gebruik, is aangegeven, wordt zij geacht voor onbepaalde tijd te zijn aangegaan.
De overeenkomst moet, behalve hetgeen elders bij landsverordening daartoe is voorgeschreven, behelzen:
de beëindiging van de dienstbetrekking, namelijk:
indien de overeenkomst bij de reis wordt aangegaan, de haven overeengekomen voor de beëindiging van de dienstbetrekking, met vermelding van de inhoud van artikel 533, tweede lid, alsmede, indien de haven een Sint Maartense haven is, van het eerste of van het tweede lid van artikel 534, naar gelang de haven al of niet met name is genoemd;
Indien de machtiging schriftelijk is verleend, is de minderjarige verplicht de volmacht ter hand te stellen aan de reder, die de minderjarige onverwijld een gewaarmerkt afschrift daarvan doet toekomen en de volmacht bij het einde van de dienstbetrekking aan de minderjarige of diens rechtverkrijgenden teruggeeft.
Voor zover dit niet door het stellen van bepaalde voorwaarden in de machtiging uitdrukkelijk is uitgesloten, staat de minderjarige in alles, wat betrekking heeft op de overeenkomst, door hem ingevolge de verleende machtiging aangegaan, met een meerderjarige gelijk. Echter mag hij niet in rechte verschijnen zonder bijstand van zijn wettelijke vertegenwoordiger, behalve wanneer aan de rechter gebleken is, dat de wettelijke vertegenwoordiger niet bij machte is zich te verklaren.
Indien een daartoe niet bekwaam minderjarige een overeenkomst heeft aangegaan en dientengevolge gedurende vier weken, zonder verzet van zijn wettelijke vertegenwoordiger, in dienst arbeid heeft verricht, wordt hij geacht door die vertegenwoordiger mondeling tot het aangaan van die overeenkomst gemachtigd te zijn geweest.
Indien in de in artikel 498 genoemde schriftelijke machtiging de voorwaarde is opgenomen, dat het in geld vastgesteld loon, geheel of gedeeltelijk, in plaats van aan de minderjarige, aan de wettelijke vertegenwoordiger zelf moet worden voldaan, wordt deze ten opzichte van de voldoening van het loon, of van het gedeelte hetwelk hem moet worden uitgekeerd, als de schepeling aangemerkt.
Een door de reder vastgesteld reglement betreffende de dienst aan boord is voor de schepeling verbindend, mits een in de Nederlandse taal en de Engelse taal gesteld exemplaar daarvan in een mede voor hem bestemd dagverblijf van de schepelingen is en blijft opgehangen en behoorlijk leesbaar is, en voor zover de inhoud niet in strijd is met de door hem aangegane arbeidsovereenkomst.
Een verklaring van de schepeling, waarbij hij zich verbindt zich met elk in de toekomst vastgesteld reglement of met elke toekomstige wijziging van een bestaand reglement te verenigen, is nietig.
Nietig is een beding waarbij de schepeling wordt beperkt in zijn vrijheid om na het einde van de dienstbetrekking arbeid te verrichten.
Van het ogenblik waarop volgens de arbeidsovereenkomst de dienstbetrekking aanvangt is de schepeling verplicht zich ter beschikking te houden van de reder om gemonsterd te worden op een in de overeenkomst aangeduid schip. Is omtrent de aanvang van de dienstbetrekking niets bepaald, dan wordt die voor de toepassing van dit voorschrift geacht samen te vallen met het sluiten van de overeenkomst.
De schepeling wordt geacht in dienst te zijn aan boord van een schip van de daarvoor in de monsterrol aangewezen dag of, bij gebreke daarvan, van de dag, waarop de monsterrol is opgemaakt, tot en met de dag, waarop hij van zijn werkzaamheden aan boord wordt ontheven of bij deze neerlegt.
De schepeling heeft voor iedere dag, waarop hem de verschuldigde voeding niet of niet ten volle wordt verstrekt, recht op een vergoeding, waarvan het bedrag bij de arbeidsovereenkomst of, bij stilzwijgen van deze, door het gebruik of de billijkheid wordt bepaald.
Ten verzoeke van een derde van de schepelingen heeft buiten Sint Maarten een onderzoek plaats naar de deugdelijkheid en voldoende hoeveelheid van de eet- en drinkwaren. Het onderzoek wordt door de Nederlandse consulaire ambtenaar of bij gebreke van deze, en in Nederland of Aruba door het bevoegde gezag ingesteld.
De kapitein is bevoegd om hetgeen hij in strijd met deze bepaling aan boord aantreft, in beslag te nemen en, voor zover dit niet met de ter zake en ter plaatse bestaande wettelijke voorschriften in strijd is, te vernietigen of ten bate van één of meer door de Minister van Justitie aangewezen instellingen ten behoeve van zeelieden te verkopen.
Van deze bepaling zijn uitgezonderd:
ten aanzien van minderjarige schepelingen het beding, dat de reder een gedeelte van het gedurende de minderjarigheid verdiende loon ten name van de schepeling stort op een rekening bij de Postspaarbank of in een aan wettelijke voorschriften voldoend spaarfonds, met bepaling, dat de schepeling het eerst mag opeisen, nadat hij meerderjarig is geworden of nadat de rechter in eerste aanleg, op verzoek van diens wettelijke vertegenwoordiger en na verhoor of behoorlijke oproeping van de minderjarige en van de reder tot de uitbetaling machtiging heeft verleend.
Bestaat het loon voor het geheel of voor een gedeelte in een bedrag, dat afhankelijk is gesteld van enig gegeven, dat uit de boekhouding van de reder moet kunnen blijken, dan heeft de schepeling het recht van de reder mededeling te verlangen van zodanige bewijsstukken, als voor hem nodig zijn om tot de kennis van dat gegeven te geraken.
Bij schriftelijk aangegane overeenkomst of bij reglement mag worden bepaald, dat mededeling van de genoemde bewijsstukken, in plaats van aan iedere schepeling afzonderlijk zal geschieden aan een bepaald aantal schepelingen in dienst van de reder of aan een of meer deskundigen inzake boekhouding, allen door de schepelingen bij schriftelijke keuze aangewezen.
Voor zover het gegeven, in het eerste lid bedoeld, betreft de winst, in de onderneming van de reder of in een deel daarvan behaald, mag van de bepalingen van het eerste lid bij schriftelijk aangegane overeenkomst of bij reglement, ook op andere wijze dan in het tweede lid omschreven, worden afgeweken.
De schepeling heeft voor ieder jaar, dat hij zonder onderbreking in dienst is van de wederpartij, recht op ten minste zeven of tweemaal vijf achtereenvolgende vrije dagen met behoud van loon, tenzij de arbeidsovereenkomst is aangegaan bij de reis. Deze vrije dagen moeten zó worden gegeven, dat de schepeling telkens na afloop van twee jaren of, indien de dienstbetrekking korter duurt, bij het eindigen van die betrekking alle dagen heeft genoten, waarop hij recht heeft. De schepeling, die in Sint Maarten thuis behoort, worden, indien hij dit verlangt, de vrije dagen in Sint Maarten gegeven.
De schepeling die in het buitenland ziek wordt, heeft, zolang hij niet is hersteld, ook wanneer de dienstbetrekking eerder eindigt, recht op tegemoetkoming bestaande uit:
behoorlijke geneeskundige behandeling en verpleging, vervoer in verband met de ziekte, genees- en verbandmiddelen:
indien hij in het buitenland wordt achtergelaten, tot zijn herstel of, indien hij eerder hier te lande terugkeert, tot ten hoogste 10 weken na zijn terugkeer, doch in geen geval gedurende meer dan 26 weken;
indien hij aan boord van het schip blijft, tot ten hoogste 10 weken na zijn terugkomst daarmee in Sint Maarten.
een uitkering in geld, ziekengeld genaamd, welke wordt genoten gedurende ten hoogste 12 weken en welke 50% bedraagt van het naar tijdruimte in geld vastgesteld loon, dat de schepeling genoot toen hij ziek werd. Deze termijn van 12 weken gaat in:
indien de schepeling ziek wordt, terwijl hij niet aan boord van een schip is, op de dag, waarop hij ziek wordt;
indien hij ziek wordt, terwijl hij aan boord van een schip is, op de dag, waarop hij aan de wal ter verpleging wordt achtergelaten of waarop hij, nog niet hersteld, met het schip terugkomt.
Indien de schepeling buiten Sint Maarten overlijdt terwijl hij in dienst is aan boord van een schip, wordt het lijk begraven of overboord gezet op kosten van de reder.
Indien hij meent, dat deze bevelen onrechtmatig zijn, is hij bevoegd om in de eerste haven, die het schip aandoet de tussenkomst in te roepen in Curaçao van de scheepvaartinspectie, in Nederlandof Aruba van het bevoegde gezag en buiten het Koninkrijk, indien dit redelijkerwijze zonder oponthoud van het schip kan geschieden, van de Nederlandse diplomatieke of bezoldigde consulaire ambtenaar, die het eerst te bereiken is.
De schepeling is verplicht het hem door de kapitein opgedragen werk te verrichten, doch heeft recht op een bijslag op het loon voor de tijd, gedurende welke hij langer dan de bij landsverordening of bij arbeidsovereenkomst bepaalde normale arbeidsduur werk verricht, tenzij de kapitein het werk noodzakelijk acht tot behoud van het schip, de opvarenden of de zaken aan boord. Het bedrag van die bijslag wordt bepaald door de arbeidsovereenkomst of, bij haar stilzwijgen, door het gebruik of de billijkheid.
Indien aan de schepeling andere werkzaamheden worden opgedragen dan hij heeft te verrichten overeenkomstig de hoedanigheid, waarin hij volgens de arbeidsovereenkomst aan boord dienst doet, en deze werkzaamheden volgens overeenkomst of gebruik hoger worden beloond, heeft hij eventueel aanspraak op het daarmede overeenkomend hoger loon.
De kapitein heeft disciplinair gezag over de schepeling. Hij is bevoegd om tot handhaving van dit gezag de redelijkerwijze nodige maatregelen te nemen.
De kapitein is bevoegd om aan de schepeling in geval van verwijdering van boord zonder zijn toestemming, van niet tijdig terugkeren aan boord, van dienstweigering, van gebrekkige dienstvervulling, van onbehoorlijk optreden tegen een lid van de bemanning of een van de andere opvarenden en van ordeverstoring, een boete op te leggen ten bedrage van het naar tijdruimte in geld vastgestelde loon over ten hoogste 10 dagen; echter mag de boete niet meer bedragen dan een derde van dat loon voor de gehele duur van de reis. In een tijdsverloop van 10 dagen mag aan dezelfde schepeling in totaal niet meer aan boeten worden opgelegd dan de genoemde hoogste bedragen.
Alvorens boete op te leggen is de kapitein verplicht de betrokkene en de getuigen te horen in het bijzijn, zo mogelijk, van ten minste twee schepelingen van gelijke of hogere rang, overeenkomstig de monsterrol daartoe aangewezen. Het proces-verbaal van dit verhoor moet door allen, die daarbij tegenwoordig zijn geweest, worden ondertekend. Van weigering om te ondertekenen wordt daarin melding gemaakt.
Elke boete moet onverwijld worden ingeschreven in een daartoe bestemd register, met vermelding van het feit, dat tot de oplegging aanleiding heeft gegeven, en van de dag waarop het heeft plaats gehad, alsmede van de dag waarop de boete is opgelegd. Iedere inschrijving moet worden ondertekend door de kapitein en de in het eerste lid bedoelde schepelingen.
Gedurende de tijd, dat de schepeling in dienst van de reder aan boord van een schip of buiten Sint Maarten verblijft, heeft zijn niet van tafel en bed gescheiden echtgenote recht op uitbetaling, op de voet als in de volgende leden bepaald, van ten hoogste het tweederde gedeelte van het in geld vastgesteld loon, tot onderhoud van haar en haar kinderen, die niet in staat zijn in hun onderhoud te voorzien.
De uitbetaling door de reder geschiedt aan de echtgenote tegen overlegging van een met het oog op de laatste monstering afgegeven verklaring van haar man of beschikking van de rechter in eerste aanleg en wel voor het in die verklaring of die beschikking genoemde gedeelte van het aan de schepeling verschuldigde loon. Wanneer een onmiddellijke voorziening wordt vereist, bepaalt de rechter in eerste aanleg aanstonds het gedeelte van het loon van de schepeling, op uitbetaling waarvan de echtgenote voorlopig recht heeft tot onderhoud van haar en de in het eerste lid bedoelde kinderen. Deze beschikking behoudt tegenover de reder haar kracht gedurende een maand na de dag van haar dagtekening, voor zover hem niet vóór de afloop van die termijn de eindbeschikking van de rechter in eerste aanleg is overgelegd.
Het gedeelte van het loon, op uitbetaling waarvan de echtgenote recht heeft, wordt haar uitgekeerd op de tijdstippen voor de uitbetaling bepaald door de arbeidsovereenkomst of, bij stilzwijgen van deze, door het gebruik of de billijkheid, met dien verstaande, dat, indien het loon naar tijdruimte is vastgesteld, de hierbedoelde uitbetaling uiterlijk telkens na een maand geschiedt.
De uitbetaling van het in geld vastgestelde deel van het in dienst aan boord van een schip verdiende loon moet geschieden in de munt, waarin het bij de arbeidsovereenkomst is uitgedrukt, of in de munt, gangbaar ter plaatse van de uitbetaling. De koers waartegen in het laatste geval de herleiding is geschied moet de schepeling schriftelijk worden medegedeeld.
De schepeling mag zijn recht op het in geld vastgestelde deel van zijn in dienst aan boord van een schip verdiende loon, voor zover dit tot zijn beschikking is, alleen afstaan, in pand geven daaronder begrepen, ten behoeve van zijn echtgenote voor ten hoogste eenderde, van zijn kinderen, de verzorgers van zijn kinderen en zijn ouders voor ten hoogste de helft, en van andere bloedverwanten tot de vierde graad en van aanverwanten tot dezelfde graad voor ten hoogste eenderde; alles met dien verstaande, dat het bedrag van hetgeen hij afstaat, gevoegd bij het ingevolge artikel 526 aan de echtgenote uit te betalen bedrag, tweederde gedeelte van het gehele in geld vastgestelde loon niet mag overtreffen.
Indien de schepeling overlijdt in dienst aan boord van een schip, wordt het naar tijdruimte in geld vastgestelde deel van het loon uitbetaald tot het einde van de maand, waarin het overlijden heeft plaats gehad, doch niet langer dan tot de dag, waarop de dienst aan boord van het schip volgens de overeenkomst zou zijn geëindigd.
Indien de dienstbetrekking is aangegaan voor een bepaalde tijd en deze verstrijkt terwijl het schip, waarop de schepeling in dienst is, zich op reis bevindt, eindigt de dienstbetrekking in de eerste haven, die het schip daarna aandoet.
Evenwel is de schepeling bevoegd om, na verloop van anderhalf jaar, de dienstbetrekking zonder schadeloosstelling door opzegging te doen eindigen in iedere haven, die het schip daarna aandoet. Bij de opzegging moet hij de termijn in acht nemen, die redelijkerwijze nodig is voor zijn vervanging in die haven.
Indien is overeengekomen, dat de dienstbetrekking zal eindigen bij terugkomst van het schip in een met name genoemde Sint Maartense haven, is de reder bevoegd haar te doen eindigen in een haven, van waaruit de genoemde Sint Maartense haven, anders dan met een luchtvaartuig, binnen 24 uur kan worden bereikt.
Behalve de reiskosten heeft de reder de schepeling voor de dagen na de beëindiging van de dienstbetrekking tot de dag, volgende op die, waarop deze ter plaatse had kunnen aankomen, loon te betalen op de voet van het in de arbeidsovereenkomst naar tijdruimte in geld vastgestelde deel van het loon, alsmede de kosten van onderhoud en zo nodig van nachtverblijf.
De dienstbetrekking, aangegaan voor onbepaalde tijd, mag ieder van de partijen gedurende de tijd, dat de schepeling in dienst is aan boord van een schip door opzegging, met inachtneming van de daarvoor gestelde termijn, doen eindigen in iedere haven, waar het schip laadt of lost. Tenzij een langere termijn van opzegging is overeengekomen, bedraagt deze 24 uur. De opzegging geschiedt schriftelijk.
Dit artikel is mede van toepassing indien, bij een dienstbetrekking voor een bepaalde tijd of voor een of meer reizen aangegaan, de reder overlijdt gedurende de tijd, dat de schepeling in dienst is aan boord van een schip en hetzij de erfgenamen van de reder hetzij de schepeling de dienstbetrekking willen doen eindigen alsof zij was aangegaan voor onbepaalde tijd.
Voor de reder worden als dringende redenen in de zin van het voorgaande artikel beschouwd de volgende daden, eigenschappen of gedragingen van de schepeling, die ten gevolge hebben, dat van de reder redelijkerwijze niet mag gevergd worden de dienstbetrekking te laten voortduren, te weten:
Indien een voor bepaalde tijd aangegane dienstbetrekking gedurende een reis van het schip wordt beëindigd zonder inachtneming van het daaromtrent bepaalde bij de arbeidsovereenkomst of bij landsverordening, is een schadeloosstelling verschuldigd, gelijk aan het bedrag van het voor de dienst aan boord van een schip in geld vastgestelde loon voor de tijd, dat de dienstbetrekking volgens de overeenkomst of volgens landsverordening had behoren voort te duren, doch niet langer dan drie maanden. Hetzelfde geldt wanneer de dienstbetrekking bij de reis is aangegaan.
Ieder van de partijen is te allen tijde, ook voordat de dienstbetrekking is aangevangen, bevoegd zich wegens gewichtige redenen te wenden tot de rechter in eerste aanleg, of in Nederlandof Aruba tot het bevoegde gezag of buiten het Koninkrijk tot de eerst bereikte Nederlandse diplomatieke of bezoldigde consulaire ambtenaar, met het verzoek de overeenkomst ontbonden te verklaren.
Als gewichtige redenen worden, behalve de dringende redenen, ook beschouwd veranderingen in de persoonlijke of vermogenstoestand van de verzoeker of van de wederpartij of in de omstandigheden, waaronder de arbeid wordt verricht welke van dien aard zijn, dat de dienstbetrekking billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen, alsmede omstandigheden, na de aanvang van de dienst aan boord aan de verzoeker gebleken of nadien opgekomen, waardoor de voortzetting van de reis, welke het schip maakt, hem aan onvoorzien, groot levensgevaar zou blootstellen.
Indien de dienstbetrekking is aangegaan bij de reis en tengevolge van een maatregel van hogerhand of van andere overmacht de reis niet wordt aangevangen of, nadat zij is aangevangen, wordt gestaakt, neemt de dienstbetrekking een einde. De schepeling heeft in het laatstbedoelde geval recht op het naar tijdruimte in geld vastgestelde loon, totdat hij in Sint Maarten kan zijn teruggekomen of totdat hij eerder werk heeft gevonden. In geval van geschil wordt het bedrag van het loon vastgesteld door de rechter in eerste aanleg.
Voor zover het in geld uitgedrukte deel van het loon is vastgesteld bij de reis, heeft de schepeling recht op een evenredige verhoging van het loon, indien de reis door toedoen van de reder, door molest of door verblijf in een noodhaven of een andere soortgelijke reden in het belang van het schip en zaken aan boord wordt verlengd.
Indien de dienstbetrekking is aangegaan bij de reis en de reis door toedoen van de reder niet wordt aangevangen of, nadat zij is aangevangen, wordt gestaakt, neemt de dienstbetrekking een einde. De schepeling heeft alsdan het recht op de schadeloosstelling, bepaald in artikel 539, eerste lid.
Eindigt de dienstbetrekking buiten Sint Maarten, dan heeft de schepeling recht op vrij vervoer, indien hij Nederlander of Nederlands onderdaan is, tot een haven van zijn keuze in Sint Maarten, indien hij niet Nederlander of Nederlands onderdaan is, ter keuze van de reder, tot de plaats waar de dienst aan boord van het schip is begonnen of tot een haven van het land waar hij thuis behoort, mits de schepeling zijn verlangen daartoe te kennen geeft uiterlijk op de dag volgende op die, waarop de dienstbetrekking eindigt, de in artikel 451 bedoelde dagen niet meegerekend, doch in ieder geval vóór het vertrek van het schip. Echter heeft de schepeling dit recht niet, indien hij de dienstbetrekking onrechtmatig doet eindigen of de reder haar doet eindigen om een dringende, aan de schepeling onverwijld medegedeelde reden, of de arbeidsovereenkomst is ontbonden op verzoek van de schepeling, op grond van gewichtige redenen, welke niet tevens zijn dringende redenen in de zin van artikel 538.
De kapitein tekent iedere beëindiging van de dienst aan boord van het schip aan op de monsterrol. Deze aantekening wordt, indien de kapitein of de schepeling dit verzoekt, door de ambtenaar van aanmonstering voor gezien getekend.
De reder is verplicht om bij het einde van de dienst aan boord aan de schepeling een schriftelijke afrekening ter hand te stellen. Indien geschil ontstaat over de afrekening, is de meest gerede partij bevoegd zich te wenden tot de rechter in eerste aanleg, met het verzoek de afrekening te onderzoeken en vast te stellen.
Eindigt de dienst buiten Sint Maarten, dan mag ieder van de partijen, ter verkrijging van een voorlopige beslissing, zich wenden in Nederland, Aruba of Curaçao tot het bevoegde gezag, en buiten het Koninkrijk, tot de Nederlandse diplomatieke of bezoldigde consulaire ambtenaar, die hij het eerst heeft bereikt.
Na het eindigen van de reis is de schepeling, wiens dienstbetrekking is afgelopen, niettemin gedurende drie werkdagen gehouden op verlangen van de kapitein mee te werken tot het opmaken van een scheepsverklaring.
De reder verbeurt voor iedere dag, dat hij een officier of een scheepsgezel, gedurende of bij het einde van de dienst aan boord van een schip, zonder wettige redenen, ophoudt in het verkrijgen van het in geld vastgestelde deel van zijn loon, ten behoeve van de officier NAf 3,- en ten behoeve van de scheepsgezel NAf 1,50.
Het getuigschrift moet een juiste opgave bevatten omtrent de aard van de verrichte arbeid en de duur van de dienstbetrekking, alsmede, doch alleen op bijzonder verzoek van degene, aan wie het getuigschrift moet worden uitgereikt, omtrent de wijze, waarop de schepeling aan zijn verplichtingen heeft voldaan en de wijze, waarop de dienstbetrekking geëindigd is; heeft de reder de dienstbetrekking echter zonder het aanvoeren van redenen doen eindigen, dan is hij slechts gehouden dit te vermelden, zonder verplicht te zijn de reden zelf mede te delen; heeft de schepeling de dienstbetrekking onrechtmatig doen eindigen, dan is de reder gerechtigd dit in het getuigschrift te vermelden.
De reder, die weigert het gevraagde getuigschrift af te geven, die in het getuigschrift tegen beter weten onjuiste mededelingen opneemt, of die het getuigschrift van een kenmerk voorziet, bestemd om aangaande de schepeling enige mededeling te doen, welke niet in de bewoordingen van het getuigschrift is vervat, is zowel jegens de schepeling als jegens derden aansprakelijk voor de daardoor veroorzaakte schade.
Indien een schip, dat tot het verrichten van sleepdienst niet is bestemd, aan een ander in open zee aangetroffen schip sleepdienst bewijst onder omstandigheden, welke aanspraak op hulploon uitsluiten, hebben niettemin de schepelingen recht op een aandeel in het sleeploon. De reder is verplicht aan iedere schepeling vóór de uitbetaling desverlangd het bedrag van het sleeploon en de verdeling daarvan schriftelijk mee te delen.
In geval van verlies van het schip door schipbreuk, is de reder verplicht om aan de schepeling zolang deze dientengevolge werkloos is doch ten hoogste gedurende twee maanden een schadeloosstelling te betalen tot een bedrag gelijk aan het bij de arbeidsovereenkomst in geld vastgestelde deel van het loon. Is het loon geheel of voor een deel niet naar tijdruimte vastgesteld, dan is een bedrag verschuldigd gelijk aan het loon, dat volgens het gebruik wegens een reis als die waarop het schip is verloren gegaan, bij vaststelling van het gehele loon naar tijdruimte, wordt betaald. In geval van geschil beslist de rechter in eerste aanleg.
De reder, die vermoedt, dat een of meer van de schepelingen ten aanzien van de schipbreuk grove schuld treft, is bevoegd om zich te wenden tot de rechter in eerste aanleg met verzoek zijn in het eerste lid bedoelde verplichting tegenover bepaalde schepelingen voor een bij zijn beslissing bepaalde en op dezelfde wijze verlengbare tijd op te schorten, totdat omtrent de oorzaak van de ramp uitspraak is gedaan. De rechter in eerste aanleg mag naar aanleiding van die uitspraak de reder voorgoed van zijn verplichting ontheffen.
De reder, die verplicht is tot vrij vervoer van de schepelingen naar een haven, heeft het recht om zich van die verplichting te kwijten door hem, mits hij tot werken in staat is, aan boord van een naar die haven bestemd schip een betrekking te verschaffen overeenkomstig die, welke hij in dienst van de reder bekleedde.
Bij overeenkomst mogen partijen niet afwijken van het bepaalde in de artikelen 492, 493, 496, 497, 507, 508, 512, 517-520, 522-527, 529, 540, eerste en tweede lid, 546, 550 en 551, noch ook ten nadele van schepelingen van het bepaalde in de artikelen 501, 515, 516, 521, 528, 531, 533-535, 539, 540, derde lid, 541-544, 548, 552 en 553.
Bepalingen in de arbeidsovereenkomst, welke afwijkingen bevatten van de landsverordeningen betreffende de bevoegdheid van de rechter om kennis te nemen van geschillen met betrekking tot deze overeenkomst, zijn nietig, met uitzondering van die, waarbij partijen zich verbinden om dergelijke geschillen aan de uitspraak van scheidslieden te onderwerpen.
Een beschikking ingevolge de artikelen 516, vierde lid, 525, laatste lid, 540, 546, 550, 551 en 552 geeft de rechter in eerste aanleg niet dan na verhoor, althans na behoorlijke oproeping door de griffier, van partijen. Bij de oproeping van de wederpartij wordt een afschrift van het verzoekschrift gevoegd.
§ 3. Van de monsterrol en het monsterboekje
De monsterrol is een, ten overstaan van de bevoegde ambtenaar opgemaakte, staat van de bemanning van een schip. Zij wordt in tweevoud opgemaakt en vermeldt, onverminderd hetgeen elders is voorgeschreven, de naam van het schip, de met het schip te maken reis of reizen, de namen van de reder, van de kapitein en van de schepelingen, de hoedanigheid in welke iedere schepeling aan boord dienst zal doen, wie van hun de rang van officier zullen hebben, en hetgeen partijen daarin verder wensen op te nemen.
Zij kunnen de afgifte van een monsterboekje weigeren, wanneer hij, die zich daartoe aanmeldt, bij rechterlijk vonnis, in het Koninkrijk of in het buitenland gewezen, onherroepelijk veroordeeld is wegens het door de wetten van het betreffende land strafbaar gestelde, onbevoegd in- of uitvoeren van in die wetten bepaalde verdovende middelen en er sinds de dagtekening van vorenbedoeld vonnis geen vijf jaren verstreken zijn.
De schepeling moet met het monsterboekje overleggen een bewijs van gezondheid, niet langer dan een jaar tevoren afgegeven door een in Sint Maarten tot de uitoefening van de geneeskunst bevoegde geneeskundige en vaststellende, dat de schepeling niet lichamelijk ongeschikt is tot het verrichten van de werkzaamheden aan boord, waartoe hij zich wenst te verbinden, en dat zijn tegenwoordigheid aan boord geen gevaar voor de gezondheid van de overige opvarenden oplevert.
De Commissie van Onderzoek, als bedoeld in artikel 26 bis van de Schepenwet, is bevoegd, op verzoek van de reder, de Inspecteur voor de Scheepvaart gehoord, het monsterboekje gedurende de tijd van ten hoogste één jaar in te houden, ingeval de schepeling de overeenkomst onrechtmatig heeft doen eindigen. De schepeling wordt vooraf opgeroepen om te worden gehoord; hij mag ook verschijnen bij een bijzonder gemachtigde of vergezeld van een raadsman.
De ambtenaar van aanmonstering kan het monsterboekje gedurende de tijd van ten hoogste drie jaar inhouden, ingeval de schepeling bij rechterlijk vonnis, in het Koninkrijk of in het buitenland gewezen, onherroepelijk veroordeeld is wegens het door de wetten van het betreffende land strafbaar gestelde, onbevoegd in- of uitvoeren van in die wetten bepaalde verdovende middelen en er sinds de dagtekening van vorenbedoeld vonnis geen vijf jaren verstreken zijn.
Indien de schepeling van mening is, dat de kapitein in zijn monsterboekje onjuiste feiten heeft vermeld, mag hij zich daarover beklagen bij de Commissie van Onderzoek, als bedoeld in artikel 26 bis van de Schepenwet. Deze beslist, de Inspecteur voor de Scheepvaart gehoord, na verhoor of behoorlijke oproeping van de kapitein en brengt de door haar nodig geachte verbetering in het boekje aan.
De ambtenaren van aanmonstering houden een register van de ten overstaan van hun opgemaakte monsterrollen alsmede een register van de door hen afgegeven monsterboekjes.
Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, wordt alles wat in verband staat met de monsterrol en het monsterboekje geregeld, daaronder begrepen het wegens de bemoeiingen van de ambtenaar van aanmonstering aan de Landskas verschuldigde en de inrichting en bijhouding van de in het voorgaande artikel bedoelde registers.
ZESDE TITEL Van het vervoer van goederen
Voor zover niet anders is overeengekomen zijn de artikelen 378 en 484 tot en met 485 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing indien een reisbevrachting in de zin van artikel 373 van dat boek betreft hetzij een schip dat de Sint Maartense vlag voert, hetzij het vervoer van zaken van of naar een Sint Maartense haven.
ZEVENDE TITEL Van het vervoer van personen
Titel 5, afdeling 3, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek is van toepassing op het vervoer van personen van Sint Maartense havens. Zij is mede van toepassing op het vervoer naar Sint Maartense havens met dien verstande echter, dat bedingen die volgens deze afdeling nietig zijn, geldig zijn voor zover zij dit zijn volgens de wet van het land waar de inscheping geschied is.
VEERTIENDE TITEL Van minder dan 20 kubieke meter bruto-inhoud metende zeeschepen en andere dergelijke langs de kusten varende vaartuigen
Ten aanzien van minder dan 20 kubieke meter bruto-inhoud metende zeeschepen en minder dan 20 kubieke meter bruto-inhoud metende langs de kusten varende vaartuigen, gelden de navolgende bepalingen.
De voorschriften van de derde Titel van dit Boek zijn op de kapiteins van de schepen en vaartuigen hiervoor in artikel 954 vermeld, alleen toepasselijk, voor zover het betreft de bepalingen van de artikelen 436, 439, 440, 441, 442, 454 en 473, behoudens hetgeen bij landsverordening daarover is bepaald.
De rechten en verplichtingen van kapiteins, van scheepsofficieren en van andere schepelingen van de bij artikel 954 vermelde schepen en vaartuigen uit arbeidsovereenkomst voortvloeiende, worden geregeld naar de overeenkomst, naar de bepalingen van de zevende Titel A van het Burgerlijk Wetboek omtrent de overeenkomsten tot het verrichten van arbeid en naar andere daaromtrent vastgestelde landsverordeningen.
De uit bevrachting voortvloeiende rechten en verplichtingen, de tijd van laden en lossen, alsmede al hetgeen daartoe betrekkelijk is, worden, met betrekking tot de bij artikel 954 vermelde schepen en vaartuigen, geregeld naar de bepalingen van de vierde Titel van het eerste Boek van dit Wetboek, naar die van het Burgerlijk Wetboek omtrent huur en verhuur, naar nadere daaromtrent vastgestelde landsverordeningen en, bij ontstentenis van deze, naar de plaatselijke gebruiken.
De voorschriften van de elfde Titel zijn ook op minder dan 20 kubieke meter bruto-inhoud metende zeeschepen toepasselijk.
De bepalingen van de artikelen 913-923 en 925 zijn ook op de in artikel 954 vermelde schepen en vaartuigen toepasselijk.
Indien, tot behoud van schip of vaartuig en lading, goederen worden geworpen, heeft de omslag plaats op dezelfde wijze en naar de regelen, welke dienaangaande ten aanzien van de zeevaart zijn voorgeschreven.
De overige bepalingen van de twaalfde Titel, alsmede titel 6, afdeling 3, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek zijn niet toepasselijk op de in artikel 954 vermelde schepen en vaartuigen.
De voorschriften van de dertiende Titel gelden behoudens het bepaalde in de vierde Titel van het eerste Boek van dit Wetboek, in het algemeen en naar de omstandigheden ook op de in artikel 954 vermelde schepen en vaartuigen.