Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Sint Maarten

Wetboek van Koophandel

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSint Maarten
OrganisatietypeKoninkrijksdeel
Officiële naam regelingWetboek van Koophandel
CiteertitelWetboek van Koophandel
Vastgesteld doorregering en Staten gezamenlijk
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend.

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, ter uitvoering van artikel 446 van het Wetboek van Koophandel

Landsbesluit ter uitvoering van artikel 457 van het Wetboek van Koophandel en van artikel 21 van het Strandvonderijbesluit

Landsbesluit monstering schepelingen

Landsbesluit bemanningssamenstelling zeeschepen

Limitatiebesluit redersaansprakelijkheid

Scheepregisterbesluit

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

04-10-2015art. 245, 293

29-09-2015

AB, 2015, 24

Onbekend.
01-04-201404-10-2015Afdeling 2 Titel 2. Titel 9 van Boek 1. Titels 10 tot en met 13 van Boek 2

09-01-2014

AB 2014, nrs. 13 & 15

onbekend
30-04-201301-04-2014Artikel 245 en 293

14-03-2013

AB 2013, no. 15

onbekend
26-06-201230-04-2013Artikel 245 en 293

13-06-2012

AB 2012, no. 19

onbekend
10-10-201026-06-2012geconsolideerde tekst (GT)

19-04-2013

A.B. 2013, GT no. 791

onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Wetboek van Koophandel

 

 

Algemene bepaling

Artikel 1

Het Burgerlijk Wetboek is, voor zover daarvan bij dit Wetboek niet is afgeweken, ook op de in dit Wetboek behandelde onderwerpen toepasselijk.

EERSTE BOEK VAN DE KOOPHANDEL IN HET ALGEMEEN

TWEEDE TITEL Van enige soorten van vennootschap

EERSTE AFDELING Algemene bepaling

Artikel 10

De in deze titel genoemde vennootschappen worden geregeerd door de overeenkomsten van partijen, door dit Wetboek en door het burgerlijk recht.

TWEEDE AFDELING [Vervallen]

 

VIERDE TITEL Van voerlieden, en van de kusten bevarende kapiteins

DERDE AFDELING Van voerlieden en van de kusten bevarende kapiteins

Artikel 173

De voerlieden en kapiteins zijn aansprakelijk voor alle schaden aan de ten vervoer overgenomen goederen overkomen, uitgezonderd die, welke uit een gebrek van het goed zelf, door overmacht, of door schuld of nalatigheid van de afzender of expediteur, veroorzaakt zijn.

Artikel 174

De voerman of de kapitein is niet ter zake van vertraging aansprakelijk, indien deze door overmacht is veroorzaakt.

Artikel 175
  • 1.

    Door het bestellen en aannemen van de vervoerde goederen en door de betaling van het vrachtloon, is elke rechtsvordering ter zake van uiterlijk zichtbare beschadiging of vermindering tegen de voerman of de kapitein vernietigd.

  • 2.

    Indien de beschadiging of vermindering niet uiterlijk zichtbaar was, mag een gerechtelijke bezichtiging gedaan worden nadat de goederen zijn aangenomen, om het even of de vracht al dan niet voldaan is, mits die bezichtiging gevraagd wordt binnen tweemaal 24 uren na de ontvangst en van de eenzelvigheid van de goederen blijkt.

Artikel 176
  • 1.

    Indien de aanneming van de goederen wordt geweigerd of daarover geschil valt, doet de rechter in eerste aanleg, op een eenvoudig verzoekschrift, waarop de wederpartij, indien zij zich daar ter plaatse bevindt, moet worden gehoord, de nodige voorziening tot het opnemen van het goed door deskundigen, en mag hij eveneens bevelen, dat de goederen in een behoorlijke bewaarplaats worden opgeslagen, om daaruit aan de voerman of de kapitein het beloop van zijn vrachtloon om onkosten te voldoen.

  • 2.

    De rechter in eerste aanleg is bevoegd om, op gelijke wijze als hierboven is bepaald, machtiging te verlenen tot de openbare verkoop van bederfelijke waren of van zodanig gedeelte van de goederen, als tot voldoening van vrachtloon en kosten vereist wordt.

Artikel 177
  • 1.

    Alle rechtsvorderingen tegen de expediteur, voerman of kapitein, uit hoofde van geheel verlies, vertraging in de bezorging of geleden schade aan goederen, verjaren met de tijd van zes maanden, ten aanzien van binnen Sint Maarten gedane verzendingen, en met verloop van een jaar ten aanzien van verzendingen uit Sint Maarten naar elders gedaan, gerekend, in geval van verlies, van de dag dat het vervoer van de goederen had moeten volbracht zijn, en, in geval van beschadiging of te late bezorging, van de dag dat het goed ter plaatse van zijn bestemming is aangekomen.

  • 2.

    Deze verjaring is niet toepasselijk in geval van bedrog of kwade trouw.

Artikel 178

De rechten en verplichtingen omtrent de scheepvaart, bij het tweede boek van dit wetboek voorgeschreven, zijn ook toepasselijk op de vaart langs de kusten, voor zover dit uitdrukkelijk bij dat boek is bepaald.

Artikel 179

De bepalingen van deze titel zijn niet toepasselijk op de rechten en verplichtingen tussen de koper en de verkoper.

VIJFDE TITEL Van wisselbrieven en orderbriefjes

EERSTE AFDELING Van de uitgifte en de vorm van de wisselbrief

Artikel 180
  • 1.

    De wisselbrief behelst:

    • 1°.

      de benaming "wisselbrief", opgenomen in de tekst zelf en uitgedrukt in de taal, waarin de titel is gesteld;

    • 2°.

      de onvoorwaardelijke opdracht tot betaling van een bepaalde som;

    • 3°.

      de naam van degene, die betalen moet (betrokkene);

    • 4°.

      de aanwijzing van de vervaldag;

    • 5°.

      die van de plaats, waar de betaling moet geschieden;

    • 6°.

      de naam van degene, aan wie of aan wiens order de betaling moet worden gedaan;

    • 7°.

      de vermelding van de dagtekening, alsmede van de plaats, waar de wisselbrief is getrokken;

    • 8°.

      de handtekening van degene, die de wisselbrief uitgeeft (trekker).

  • 2.

    De titel, waarin een van de in het voorgaande lid aangegeven vermeldingen ontbreekt, geldt niet als wisselbrief, behoudens in de hieronder genoemde gevallen.

  • 3.

    De wisselbrief, waarvan de vervaldag niet is aangewezen, wordt beschouwd als betaalbaar op zicht.

  • 4.

    Bij gebreke van een bijzondere aanwijzing wordt de plaats, aangegeven naast de naam van de betrokkene, geacht te zijn de plaats van betaling en tevens de plaats van het domicilie van de betrokkene.

  • 5.

    De wisselbrief, welke niet de plaats aanwijst, waar hij is getrokken, wordt geacht te zijn ondertekend in de plaats, aangegeven naast de naam van de trekker.

Artikel 181
  • 1.

    De wisselbrief mag aan de order van de trekker luiden.

  • 2.

    Hij mag worden getrokken op de trekker zelf.

  • 3.

    Hij mag worden getrokken voor rekening van een derde. De trekker wordt geacht voor zijn eigen rekening te hebben getrokken, indien uit de wisselbrief of uit de adviesbrief niet blijkt, voor wiens rekening dit is geschied.

  • 4.

    Indien de trekker op de wisselbrief de vermelding "waarde ter incassering", "ter incasso", "in lastgeving", of enige andere vermelding, met zich brengend een blote opdracht tot inning, heeft geplaatst, is de nemer bevoegd om alle uit de wisselbrief voortvloeiende rechten uit te oefenen, maar hij kan deze niet anders endosseren dan bij wege van lastgeving.

  • 5.

    Bij een zodanige incassowisselbrief mogen de wisselschuldenaren aan de houder slechts de verweermiddelen tegenwerpen, die aan de trekker zouden mogen worden tegengeworpen.

  • 6.

    De opdracht, vervat in een incassowisselbrief, eindigt niet door de dood of de latere onbekwaamheid van de lastgever.

Artikel 182

Een wisselbrief mag betaalbaar zijn aan de woonplaats van een derde, hetzij in de plaats, waar de betrokkene zijn domicilie heeft, hetzij in een andere plaats.

Artikel 183
  • 1.

    In een wisselbrief, betaalbaar op zicht of een zekere tijd na zicht, mag de trekker bepalen, dat de som rente draagt. In elke andere wisselbrief wordt deze clausule voor niet geschreven gehouden.

  • 2.

    De rentevoet moet in de wisselbrief worden aangegeven. Bij gebreke hiervan wordt de renteclausule voor niet geschreven gehouden.

  • 3.

    De rente loopt gerekend van de dagtekening van de wisselbrief, tenzij een andere dag is aangegeven.

Artikel 184
  • 1.

    De wisselbrief, waarvan het bedrag voluit in letters en tevens in cijfers is geschreven, geldt, in geval van verschil, ten bedrage van de som, voluit in letters geschreven.

  • 2.

    De wisselbrief, waarvan het bedrag meermalen is geschreven, hetzij voluit in letters, hetzij in cijfers, geldt, in geval van verschil, slechts ten bedrage van de kleinste som.

Artikel 185
  • 1.

    Indien de wisselbrief handtekeningen bevat van personen, die onbekwaam zijn zich door middel van een wisselbrief te verbinden, valse handtekeningen, of handtekeningen van verdachte personen, of handtekeningen, welke, onverschillig om welke andere reden, de personen, die die handtekeningen hebben geplaatst of in wiens naam dit is geschied, niet mogen verbinden, zijn de verbintenissen van de andere personen, waarvan de handtekeningen op de wisselbrief voorkomen, desalniettemin geldig.

  • 2.

    Ieder, die zijn handtekening op een wisselbrief plaatst als vertegenwoordiger van een persoon, voor wie hij niet de bevoegdheid had te handelen, is zelf krachtens de wisselbrief verbonden, en heeft, betaald hebbende, dezelfde rechten, als de beweerde vertegenwoordigde zou hebben gehad. Hetzelfde geldt ten aanzien van de vertegenwoordiger, die zijn bevoegdheid heeft overschreden.

Artikel 186
  • 1.

    De trekker staat in voor de acceptatie en voor de betaling.

  • 2.

    Hij mag zijn verplichting, voor de acceptatie in te staan, uitsluiten; elke clausule, waarbij hij de verplichting, voor de betaling in te staan, uitsluit, wordt voor niet-geschreven gehouden.

Artikel 187

Indien een wisselbrief, onvolledig ten tijde van de uitgifte, is volledig gemaakt in strijd met de aangegane overeenkomsten, mag de niet-naleving van die overeenkomsten niet worden tegengeworpen aan de houder, die de wissel te goeder trouw heeft verkregen.

Artikel 188
  • 1.

    De trekker is verplicht, ter keuze van de nemer, de wisselbrief betaalbaar te stellen aan de nemer zelf, of aan enige andere persoon, in beide gevallen aan order of zonder bijvoeging van order dan wel met bijvoeging van een uitdrukking als bedoeld in artikel 189, tweede lid.

  • 2.

    De trekker, of degene voor wiens rekening de wisselbrief is getrokken, is verplicht zorg te dragen dat de betrokkene, op de vervaldag, het nodige fonds tot betaling in handen heeft, zelfs indien de wisselbrief bij een derde is betaalbaar gesteld, met dien verstande echter, dat de trekker zelf in alle gevallen aan de houder en de vroegere endossanten persoonlijk verantwoordelijk blijft.

  • 3.

    De betrokkene wordt geacht het nodige fonds in handen te hebben, indien hij bij het vervallen van de wisselbrief of op het tijdstip, waarop ingevolge het derde lid van artikel 217 de houder regres kan nemen, aan de trekker of aan degene voor wiens rekening is getrokken, een opeisbare som schuldig is, tenminste gelijkstaande met het beloop van de wisselbrief.

TWEEDE AFDELING Van het endossement

Artikel 189
  • 1.

    Elke wisselbrief, ook die welke niet uitdrukkelijk aan order luidt, mag door middel van endossementen worden overgedragen.

  • 2.

    Indien de trekker in de wisselbrief de woorden: "niet aan order" of een soortgelijke uitdrukking heeft opgenomen, mag het stuk slechts worden overgedragen in de vorm en met de gevolgen van een gewone cessie. Een op zulk een wisselbrief geplaatst endossement geldt als een gewone cessie.

  • 3.

    Het endossement mag worden gesteld zelfs ten voordele van de betrokkene, al of niet acceptant, van de trekker, of van elke andere wisselschuldenaar. Deze personen mogen de wisselbrief opnieuw endosseren.

  • 4.

    Het endossement moet onvoorwaardelijk zijn. Elke daarin opgenomen voorwaarde wordt voor niet-geschreven gehouden.

  • 5.

    Het gedeeltelijke endossement is nietig.

  • 6.

    Het endossement aan toonder geldt als endossement in blanco.

Artikel 190
  • 1.

    Het endossement moet worden gesteld op de wisselbrief of op een daaraan vastgehecht blad (verlengstuk). Het moet worden ondertekend door de endossant.

  • 2.

    Het endossement mag de geëndosseerde onvermeld laten of bestaan uit de enkele handtekening van de endossant (endossement in blanco). In het laatste geval moet het endossement, om geldig te zijn, op de rugzijde van de wisselbrief of op het verlengstuk worden gesteld.

Artikel 191
  • 1.

    Door het endossement worden alle uit de wisselbrief voortvloeiende rechten overgedragen.

  • 2.

    Indien het endossement in blanco is, mag de houder:

    • 1°.

      het blanco invullen hetzij met zijn eigen naam, hetzij met de naam van een andere persoon;

    • 2°.

      de wisselbrief wederom in blanco of aan een andere persoon endosseren;

    • 3°.

      de wisselbrief aan een derde overgeven, zonder het blanco in te vullen en zonder hem te endosseren.

Artikel 192
  • 1.

    Tenzij het tegendeel bedongen is, staat de endossant in voor de acceptatie en voor de betaling.

  • 2.

    Hij is bevoegd om een nieuw endossement te verbieden; in dat geval staat hij tegenover de personen, aan wie de wisselbrief later is geëndosseerd, niet in voor de acceptatie en voor de betaling.

Artikel 193
  • 1.

    Hij, die een wisselbrief onder zich heeft, wordt beschouwd als de rechtmatige houder, indien hij van zijn recht doet blijken door een ononderbroken reeks van endossementen, zelfs indien het laatste endossement in blanco is gesteld. De doorgehaalde endossementen worden te dien aanzien voor niet-geschreven gehouden. Indien een endossement in blanco door een ander endossement is gevolgd, wordt de ondertekenaar van dit laatste geacht de wisselbrief door een endossement in blanco verkregen te hebben.

  • 2.

    Indien iemand, op welke wijze dan ook, het bezit van de wisselbrief heeft verloren, is de houder, die van zijn recht doet blijken op de wijze, bij het voorgaande lid aangegeven, niet verplicht de wisselbrief af te geven, die de wissel te goeder trouw heeft verkregen.

  • 3.

    Zij, die uit hoofde van de wisselbrief worden aangesproken, mogen de verweermiddelen, gegrond op hun persoonlijke verhouding tot de trekker of tot vroegere houders, niet aan de houder tegenwerpen, tenzij deze bij de verkrijging van de wisselbrief bewust ten nadele van de schuldenaar heeft gehandeld.

Artikel 194
  • 1.

    Indien het endossement de vermelding bevat: "waarde ter incassering", "ter incasso", "in lastgeving", of enige andere vermelding, met zich brengend een blote opdracht tot inning, mag de houder alle uit de wisselbrief voortvloeiende rechten uitoefenen, maar hij mag deze niet anders endosseren dan bij wege van lastgeving.

  • 2.

    De wisselschuldenaren mogen in dat geval aan de houder slechts de verweermiddelen tegenwerpen, welke aan de endossant zouden mogen worden tegengeworpen.

  • 3.

    De opdracht, vervat in een incasso-endossement, eindigt niet door de dood of door de latere onbekwaamheid van de lastgever.

Artikel 195
  • 1.

    Indien een endossement de vermelding bevat: "waarde tot zekerheid", "waarde tot pand", of enige andere vermelding, welke inpandgeving met zich brengt, mag de houder alle uit de wisselbrief voortvloeiende rechten uitoefenen, maar een door hem gesteld endossement geldt slechts als endossement bij wege van lastgeving.

  • 2.

    De wisselschuldenaren mogen de houder de verweermiddelen, gegrond op hun persoonlijke verhouding tot de endossant, niet tegenwerpen, tenzij de houder bij de ontvangst van de wisselbrief bewust ten nadele van de schuldenaar heeft gehandeld.

Artikel 196
  • 1.

    Een endossement, gesteld na de vervaldag, heeft dezelfde gevolgen als een endossement, gesteld vóór de vervaldag. Echter heeft het endossement, gesteld na het protest van non-betaling of na het verstrijken van de termijn, voor het opmaken van het protest, bepaald, slechts de gevolgen van een gewone cessie.

  • 2.

    Behoudens tegenbewijs wordt het endossement zonder dagtekening geacht te zijn gesteld vóór het verstrijken van de termijn, voor het opmaken van het protest bepaald.

DERDE AFDELING Van de acceptatie

Artikel 197

De wisselbrief mag tot de vervaldag door de houder of door iemand, die hem enkel onder zich heeft, aan de betrokkene in zijn woonplaats ter acceptatie worden aangeboden.

Artikel 198
  • 1.

    In elke wisselbrief mag de trekker, al dan niet met vaststelling van een termijn, bepalen, dat deze ter acceptatie moet worden aangeboden.

  • 2.

    De trekker mag in de wisselbrief de aanbieding ter acceptatie verbieden, behoudens in wisselbrieven, betaalbaar bij een derde, of betaalbaar in een andere plaats dan die van het domicilie van de betrokkene of betaalbaar een zekere tijd na zicht.

  • 3.

    De trekker is ook bevoegd om te bepalen, dat de aanbieding ter acceptatie niet mag plaats hebben vóór een bepaalde dag.

  • 4.

    Tenzij de trekker heeft verklaard, dat de wisselbrief niet vatbaar is voor acceptatie, mag elke endossant, al dan niet met vaststelling van een termijn, bepalen, dat hij ter acceptatie moet worden aangeboden.

Artikel 199
  • 1.

    Wisselbrieven, betaalbaar een zekere tijd na zicht, moeten ter acceptatie worden aangeboden binnen een jaar na hun dagtekening.

  • 2.

    De trekker mag deze termijn verkorten of verlengen.

  • 3.

    De endossanten mogen deze termijnen verkorten.

  • 4.

    De betrokkene mag verzoeken, dat hem een tweede aanbieding wordt gedaan de dag, volgende op de eerste. Belanghebbenden mogen zich er niet op beroepen, dat aan dit verzoek geen gevolg is gegeven, tenzij het verzoek in het protest is vermeld.

  • 5.

    De houder is niet verplicht, de ter acceptatie aangeboden wisselbrief aan de betrokkene af te geven.

Artikel 200
  • 1.

    De acceptatie wordt op de wisselbrief gesteld. Zij wordt uitgedrukt door het woord "geaccepteerd", of door een soortgelijk woord; zij wordt door de betrokkene ondertekend. De enkele handtekening van de betrokkene, op de voorzijde van de wisselbrief gesteld, geldt als acceptatie.

  • 2.

    Indien de wisselbrief betaalbaar is een zekere tijd na zicht, of indien hij krachtens een uitdrukkelijk beding ter acceptatie moet worden aangeboden binnen een bepaalde termijn, moet de acceptatie als dagtekening inhouden de dag, waarop zij is geschied, tenzij de houder die van de aanbieding eist. Bij gebreke van dagtekening moet de houder dit verzuim door een tijdig protest doen vaststellen, op straffe van verlies van zijn recht van regres op de endossanten en op de trekker, die fonds heeft bezorgd.

  • 3.

    De acceptatie is onvoorwaardelijk, maar de betrokkene mag haar beperken tot een gedeelte van de som.

  • 4.

    Elke andere wijziging, door de acceptant met betrekking tot het in de wisselbrief vermelde aangebracht, geldt als weigering van acceptatie. De acceptant is echter gehouden overeenkomstig de inhoud van zijn acceptatie.

Artikel 201
  • 1.

    Indien de trekker de wisselbrief op een andere plaats dan die van het domicilie van de betrokkene heeft betaalbaar gesteld, zonder een derde aan te wijzen, bij wie de betaling moet worden gedaan, mag de betrokkene deze bij de acceptatie aanwijzen. Bij gebreke van zodanige aanwijzing wordt de acceptant geacht zich verbonden te hebben zelf te betalen op de plaats van betaling.

  • 2.

    Indien de wisselbrief betaalbaar is aan het domicilie van de betrokkene, mag deze, in de acceptatie, een adres aanwijzen, in dezelfde plaats, waar de betaling moet worden gedaan.

Artikel 202
  • 1.

    Door de acceptatie verbindt de betrokkene zich, de wisselbrief op de vervaldag te betalen.

  • 2.

    Bij gebreke van betaling heeft de houder, al ware hij de trekker, tegen de acceptant een rechtstreekse vordering, uit de wisselbrief voortspruitend, voor al hetgeen mag worden gevorderd krachtens artikel 224, vierde en vijfde lid, en artikel 225.

  • 3.

    Hij, die het nodige fonds in handen heeft, bijzonderlijk bestemd tot de betaling van een getrokken wisselbrief, is, op straffe van vergoeding van schadevergoeding jegens de trekker, tot de acceptatie verplicht.

  • 4.

    Belofte om een briefwissel te zullen accepteren geldt niet als acceptatie, maar geeft aan de trekker een rechtsvordering tot schadevergoeding tegen de belover, die weigert zijn belofte gestand te doen.

  • 5.

    Deze schade bestaat in de kosten van protest en herwissel, indien de wisselbrief voor de eigen rekening van de trekker was getrokken.

  • 6.

    Indien de trekking voor rekening van een derde was gedaan, bestaat de schade in de kosten van protest en herwissel en in het beloop van hetgeen de trekker, uit hoofde van de bekomen toezegging van de belover, aan die derde, op het krediet van de wisselbrief heeft voorgeschoten.

Artikel 203
  • 1.

    De trekker is verplicht aan de betrokkene tijdig kennis of advies te geven van de door hem getrokken wisselbrief, en, bij nalatigheid daarvan, gehouden tot vergoeding van de kosten, door weigering van acceptatie of betaling uit dien hoofde gevallen.

  • 2.

    Indien de wisselbrief voor rekening van een derde is getrokken, is deze alleen daarvoor aan de acceptant verbonden.

Artikel 204
  • 1.

    Indien de betrokkene zijn op de wisselbrief gestelde acceptatie heeft doorgehaald vóór de teruggave van de wisselbrief, wordt de acceptatie geacht te zijn geweigerd. Behoudens tegenbewijs wordt de doorhaling geacht te zijn geschied vóór de teruggave van de wisselbrief.

  • 2.

    Indien echter de betrokkene van zijn acceptatie schriftelijk heeft doen blijken aan de houder of aan iemand, wiens handtekening op de wisselbrief voorkomt, is hij tegenover deze gehouden overeenkomstig de inhoud van zijn acceptatie.

VIERDE AFDELING Van het aval

Artikel 205
  • 1.

    De betaling van een wisselbrief kan voor het geheel of een gedeelte van de wisselsom door een borgtocht (aval) worden verzekerd.

  • 2.

    Deze borgtocht mag door een derde, of zelfs door iemand, wiens handtekening op de wisselbrief voorkomt, worden gegeven.

Artikel 206
  • 1.

    Het aval wordt op de wisselbrief of op een verlengstuk gesteld.

  • 2.

    Het wordt uitgedrukt door de woorden: "goed voor aval" of door een soortgelijke uitdrukking; het wordt door de avalgever ondertekend.

  • 3.

    De enkele handtekening van de avalgever, gesteld op de voorzijde van de wisselbrief, geldt als aval, behalve indien de handtekening die is van de betrokkene of van de trekker.

  • 4.

    Het kan ook geschieden bij een afzonderlijk geschrift of bij een brief, vermeldende de plaats, waar het is gegeven.

  • 5.

    In het aval moet worden vermeld, voor wie het is gegeven; bij gebreke hiervan wordt het geacht voor de trekker te zijn gegeven.

Artikel 207
  • 1.

    De avalgever is op dezelfde wijze verbonden als degene, voor wie het aval is gegeven.

  • 2.

    Zijn verbintenis is geldig, zelfs indien, wegens een andere oorzaak dan een vormgebrek, de door hem gewaarborgde verbintenis nietig is.

  • 3.

    Door te betalen verkrijgt de avalgever de rechten, welke krachtens de wisselbrief kunnen worden uitgeoefend tegen degene, voor wie het aval is gegeven en tegen degenen, die tegenover deze krachtens de wisselbrief verbonden zijn.

VIJFDE AFDELING Van de vervaldag

Artikel 208
  • 1.

    Een wisselbrief mag worden getrokken:

    op zicht;

    op een zekere tijd na zicht;

    op een zekere tijd na dagtekening;

    op een bepaalde dag.

  • 2.

    Wisselbrieven met anders bepaalde vervaldagen of in termijnen betaalbaar zijn nietig.

Artikel 209
  • 1.

    De wisselbrief, getrokken op zicht, is betaalbaar bij de aanbieding. Hij moet ter betaling worden aangeboden binnen een jaar na zijn dagtekening. De trekker mag deze termijn verkorten of verlengen. De endossanten mogen deze termijnen verkorten.

  • 2.

    De trekker mag voorschrijven, dat een wisselbrief niet ter betaling mag worden aangeboden vóór een bepaalde dag. In dat geval loopt de termijn van de aanbieding van die dag af.

Artikel 210
  • 1.

    De vervaldag van een wisselbrief, getrokken op een zekere tijd na zicht, wordt bepaald, hetzij door de dagtekening van de acceptatie, hetzij door die van het protest.

  • 2.

    Bij gebreke van protest wordt de niet-gedagtekende acceptatie ten aanzien van de acceptant geacht te zijn gedaan op de laatste dag van de termijn, voor de aanbieding ter acceptatie voorgeschreven.

Artikel 211
  • 1.

    De wisselbrief, getrokken op een of meer maanden na dagtekening of na zicht, vervalt op de overeenkomstige dag van de maand, waarin de betaling moet worden gedaan. Bij gebreke van een overeenkomstige dag vervalt een zodanige wisselbrief op de laatste dag van die maand.

  • 2.

    Bij een wisselbrief, getrokken op een of meer maanden en een halve maand na dagtekening of na zicht, worden eerst de gehele maanden gerekend.

  • 3.

    Is de vervaldag bepaald op het begin, het midden (half januari, half februari enz.) of op het einde van een maand, dan wordt onder die uitdrukkingen verstaan: de eerste, de vijftiende, de laatste van die maand.

  • 4.

    Onder de uitdrukkingen: "acht dagen", "vijftien dagen", moet worden verstaan niet één of twee weken, maar een termijn van acht of van vijftien dagen.

  • 5.

    De uitdrukking "halve maand" duidt een termijn van vijftien dagen aan.

Artikel 212
  • 1.

    De vervaldag van een wisselbrief, betaalbaar op een bepaalde dag, in een plaats, waar de tijdrekening een andere is dan die van de plaats van uitgifte, wordt geacht te zijn vastgesteld volgens de tijdrekening van de plaats van betaling.

  • 2.

    De dag van uitgifte van een wisselbrief, getrokken tussen twee plaatsen met verschillende tijdrekening en betaalbaar een zekere tijd na dagtekening, wordt herleid tot de overeenkomstige dag van de tijdrekening van de plaats van betaling en de vervaldag wordt dienovereenkomstig vastgesteld.

  • 3.

    De termijnen van aanbieding van de wisselbrieven worden berekend overeenkomstig de bepalingen van het voorgaande lid.

  • 4.

    Dit artikel is niet van toepassing, indien uit een in de wisselbrief opgenomen clausule of uit zijn bewoordingen een afwijkende bedoeling mag worden afgeleid.

ZESDE AFDELING Van de betaling

Artikel 213
  • 1.

    De houder van een wisselbrief, betaalbaar op een bepaalde dag of een zekere tijd na dagtekening of na zicht, moet deze ter betaling aanbieden, hetzij de dag, waarop hij betaalbaar is, hetzij een van de twee daaropvolgende werkdagen.

  • 2.

    De aanbieding van een wisselbrief aan een verrekeningskamer geldt als aanbieding ter betaling. De Minister van Justitie wijst de instellingen aan, welke in de zin van deze Titel als verrekeningskamers worden beschouwd.

  • 3.

    Buiten het geval, in het tweede lid van artikel 241 vermeld, is de betrokkene, de wisselbrief betalende, bevoegd te vorderen, dat hem deze, van behoorlijke kwijting van de houder voorzien, wordt uitgeleverd.

  • 4.

    De houder mag niet weigeren een gedeeltelijke betaling aan te nemen.

  • 5.

    In geval van gedeeltelijke betaling mag de betrokkene vorderen, dat van die betaling op de wisselbrief melding wordt gemaakt en dat hem daarvoor kwijting wordt gegeven.

Artikel 214
  • 1.

    De houder van een wisselbrief mag niet genoodzaakt worden, vóór de vervaldag betaling te ontvangen.

  • 2.

    De betrokkene, die vóór de vervaldag betaalt, doet dit op eigen verantwoordelijkheid.

  • 3.

    Hij, die op de vervaldag betaalt, is deugdelijk gekweten, mits er zijnerzijds geen bedrog plaats heeft of grove schuld aanwezig is. Hij is gehouden, de regelmatigheid van de reeks van endossementen, maar niet de handtekening van de endossanten te onderzoeken.

  • 4.

    Indien hij, niet bevrijdend betaald hebbende, verplicht wordt, ten tweede male te betalen, heeft hij verhaal op allen die de wissel niet te goeder trouw hebben verkregen.

Artikel 215
  • 1.

    Een wisselbrief, waarvan de betaling is bedongen in ander geld dan dat van de plaats van betaling, mag worden betaald in het geld van het land volgens zijn waarde op de vervaldag. Indien de schuldenaar in gebreke is, mag de houder te zijner keuze vorderen, dat de wisselsom betaald wordt in het geld van het land volgens de koers, hetzij van de vervaldag, hetzij van de dag van betaling.

  • 2.

    De waarde van het vreemde geld wordt bepaald volgens de gebruiken van de plaats van betaling. De trekker mag echter voorschrijven, dat het te betalen bedrag moet worden berekend volgens een in de wisselbrief voorgeschreven koers.

  • 3.

    Het bovenstaande is niet van toepassing, indien de trekker heeft voorgeschreven, dat de betaling moet geschieden in een bepaald aangeduid geld (clausule van werkelijke betaling in vreemd geld).

  • 4.

    Indien het bedrag van de wisselbrief is aangegeven in geld, hetwelk dezelfde benaming, maar een verschillende waarde heeft in het land van uitgifte en in dat van betaling, wordt men vermoed het geld van de plaats van betaling te hebben bedoeld.

Artikel 216

Bij gebreke van aanbieding ter betaling van de wisselbrief binnen de termijn, bij artikel 213, eerste lid, vastgesteld, heeft elke schuldenaar de bevoegdheid, het bedrag op de bevoegde plaats in consignatie te geven, op kosten en onder verantwoordelijkheid van de houder.

ZEVENDE AFDELING Van het recht van regres in geval van non-acceptatie of non-betaling

Artikel 217

De houder mag zijn recht van regres op de endossanten, de trekker en de andere wisselschuldenaren uitoefenen:

op de vervaldag;

indien de betaling niet heeft plaats gehad;

zelfs vóór de vervaldag:

  • 1°.

    indien de acceptatie geheel of gedeeltelijk is geweigerd;

  • 2°.

    in geval van faillissement van de betrokkene, al of niet acceptant, en van het ogenblik af, waarop een hem verleende surseance van betaling is ingegaan;

  • 3°.

    in geval van faillissement van de trekker van een niet voor acceptatie vatbare wisselbrief.

Artikel 218
  • 1.

    De weigering van acceptatie of van betaling moet worden vastgesteld bij authentieke akte (protest van non-acceptatie of van non-betaling).

  • 2.

    Het protest van non-acceptatie moet worden opgemaakt binnen de voor de aanbieding ter acceptatie vastgestelde termijnen. Indien, in het geval bij artikel 199, vierde lid, voorzien, de eerste aanbieding heeft plaats gehad op de laatste dag van de termijn, mag het protest nog op de volgende dag worden gedaan.

  • 3.

    Het protest van non-betaling van een wisselbrief, betaalbaar op een bepaalde dag of zekere tijd na dagtekening of na zicht, moet worden gedaan op één van de twee werkdagen, volgende op de dag, waarop de wisselbrief betaalbaar is. Indien het een wisselbrief betaalbaar op zicht betreft, moet het protest worden gedaan, overeenkomstig de bepalingen bij het voorgaande lid vastgesteld voor het opmaken van het protest van non-acceptatie.

  • 4.

    Het protest van non-acceptatie maakt de aanbieding ter betaling en het protest van non-betaling overbodig.

  • 5.

    In geval van benoeming van bewindvoerders op verzoek van de betrokkene, al of niet acceptant, tot surseance van betaling mag de houder zijn recht van regres niet uitoefenen, dan nadat de wisselbrief ter betaling aan de betrokkene is aangeboden en protest is opgemaakt.

  • 6.

    Indien de betrokkene, al of niet acceptant, is failliet verklaard, of indien de trekker van een wisselbrief, welke niet vatbaar is voor acceptatie, is failliet verklaard, mag de houder, voor de uitoefening van zijn recht van regres, volstaan met overlegging van het vonnis, waarbij het faillissement is uitgesproken.

Artikel 219
  • 1.

    De betaling van een wisselbrief moet gevraagd en het daarop volgend protest gedaan worden ter woonplaatse van de betrokkene.

  • 2.

    Indien de wisselbrief getrokken is om ter andere aangewezen woonplaatse of door een andere aangewezen persoon te worden betaald, moet de betaling gevraagd en het protest opgemaakt worden ter aangewezen woonplaatse of aan de aangewezen persoon.

  • 3.

    Wanneer degene, die de wisselbrief moet betalen geheel onbekend of niet te vinden is, moet het protest gedaan worden aan een postkantoor in Sint Maarten.

Artikel 220
  • 1.

    De protesten, zowel van non-acceptatie als van non-betaling, worden gedaan door een notaris, door de griffier van het Gerecht in eerste aanleg of door een deurwaarder. Zij moeten vergezeld zijn van twee getuigen.

  • 2.

    De protesten behelzen:

    • 1°.

      een letterlijk afschrift van de wisselbrief, van de acceptatie, van de endossementen, van het aval en van de adressen daarop gesteld;

    • 2°.

      de vermelding dat zij de acceptatie of de betaling aan de personen, of ter plaatse in het voorgaande artikel gemeld, afgevraagd en niet gekregen hebben;

    • 3°.

      de vermelding van de opgegeven reden van non-acceptatie of non-betaling;

    • 4°.

      de aanmaning om het protest te tekenen, en de redenen van weigering;

    • 5°.

      de vermelding, dat hij, notaris, griffier of deurwaarder, wegens die non-acceptatie of die non-betaling heeft geprotesteerd.

  • 3.

    Indien het protest een vermiste wisselbrief betreft, volstaat, in plaats van het bepaalde onder 1° van het voorgaande lid, een zo nauwkeurig mogelijke omschrijving van de inhoud van de wisselbrief.

  • 4.

    De notarissen, griffiers of deurwaarders zijn verplicht, op straffe van schadevergoeding, afschrift van het protest te laten, en hiervan melding in het afschrift te maken, en hetzelfde, naar volgorde van de tijd, in te schrijven in een bijzonder register, genummerd en gewaarmerkt door de rechter in eerste aanleg, en om voorts, indien dit gewenst wordt, een of meer afschriften van het protest aan de belanghebbenden te leveren.

  • 5.

    Als protest van non-acceptatie, onderscheidenlijk van non-betaling geldt de door degene, aan wie de acceptatie of de betaling wordt afgevraagd, met toestemming van de houder op de wisselbrief gestelde, gedagtekende en ondertekende verklaring, dat hij haar weigert, tenzij de trekker heeft aangetekend, dat hij een authentiek protest verlangt.

Artikel 221
  • 1.

    De houder moet van de non-acceptatie of van de non-betaling kennis geven aan zijn endossant en aan de trekker binnen de vier werkdagen, volgende op de dag van het protest of, indien de wisselbrief getrokken is met de clausule zonder kosten, volgende op die van de aanbieding. Iedere endossant moet binnen de twee werkdagen, volgende op de dag van ontvangst van de kennisgeving, de door hem ontvangen kennisgeving aan zijn endossant mededelen, met aanwijzing van de namen en adressen van degenen, die de voorafgaande kennisgevingen hebben gedaan, en zo vervolgens, teruggaande tot de trekker. Deze termijnen lopen van de ontvangst van de voorafgaande kennisgeving af.

  • 2.

    Indien overeenkomstig het voorgaande lid een kennisgeving is gedaan aan iemand, wiens handtekening op de wisselbrief voorkomt, moet gelijke kennisgeving binnen dezelfde termijn aan diens avalgever worden gedaan.

  • 3.

    Indien een endossant zijn adres niet of op onleesbare wijze heeft aangeduid, mag worden volstaan met kennisgeving aan de voorafgaande endossant.

  • 4.

    Hij, die een kennisgeving heeft te doen, kan dit doen in iedere vorm, zelfs door enkele terugzending van de wisselbrief.

  • 5.

    Hij moet bewijzen, dat hij de kennisgeving binnen de vastgestelde termijn heeft gedaan. Deze termijn wordt gehouden te zijn in acht genomen, wanneer een brief, welke de kennisgeving behelst, binnen de genoemde termijn ter post is bezorgd.

  • 6.

    Hij, die de kennisgeving niet binnen de bovenvermelde termijn doet, stelt zich niet bloot aan verval van zijn recht; hij is, indien daartoe aanleiding bestaat, verantwoordelijk voor de schade, door zijn nalatigheid veroorzaakt, zonder dat echter de schadevergoeding de wisselsom mag te boven gaan.

Artikel 222
  • 1.

    De trekker, een endossant of een avalgever is bevoegd om, door de clausule "zonder kosten", "zonder protest", of een andere soortgelijke op de wisselbrief gestelde en ondertekende clausule, de houder van het opmaken van een protest van non-acceptatie of van non-betaling, ter uitoefening van zijn recht van regres, te ontslaan.

  • 2.

    Deze clausule ontslaat de houder niet van de aanbieding van de wisselbrief binnen de voorgeschreven termijnen, noch van het doen van de kennisgevingen. Het bewijs van de niet-inachtneming van de termijnen moet worden geleverd door degene, die zich daarop tegenover de houder beroept.

  • 3.

    Is de clausule door de trekker gesteld, dan heeft zij gevolgen ten aanzien van allen, waarvan de handtekeningen op de wisselbrief voorkomen; is zij door een endossant of door een avalgever gesteld, dan heeft zij gevolgen alleen voor deze endossant of voor deze avalgever. Indien de houder, ondanks de door de trekker gestelde clausule, toch protest doet opmaken, zijn de kosten daarvan voor zijn rekening. Indien de clausule van een endossant of van een avalgever afkomstig is, mogen de kosten van het protest, indien dit is opgemaakt, op allen, waarvan de handtekeningen op de wisselbrief voorkomen, worden verhaald.

Artikel 223
  • 1.

    Allen, die een wisselbrief hebben getrokken, geaccepteerd, geëndosseerd, of voor aval getekend, zijn hoofdelijk tegenover de houder verbonden. Bovendien is ook de derde, voor wiens rekening de wisselbrief is getrokken en die de waarde daarvoor heeft genoten, jegens de houder aansprakelijk.

  • 2.

    De houder kan deze personen, zowel ieder afzonderlijk, als gezamenlijk, aanspreken, zonder verplicht te zijn de volgorde, waarin zij zich hebben verbonden, in acht te nemen.

  • 3.

    Hetzelfde recht komt toe aan ieder, wiens handtekening op de wisselbrief voorkomt en die deze, ter voldoening aan zijn regresplicht, heeft betaald.

  • 4.

    De vordering, ingesteld tegen één van de wisselschuldenaren, belet niet de anderen aan te spreken, al hadden dezen zich later verbonden aan de eerst aangesprokene.

Artikel 224
  • 1.

    De houder van een geprotesteerde wisselbrief heeft in geen geval enig recht op het fonds, dat de betrokkene van de trekker in handen heeft.

  • 2.

    Indien de wisselbrief niet is geaccepteerd, behoren die penningen, bij faillissement van de trekker, tot diens boedel.

  • 3.

    In geval van acceptatie, blijft het fonds, tot het beloop van de wisselbrief, aan de betrokkene, behoudens de verplichting van deze om jegens de houder aan zijn acceptatie te voldoen.

  • 4.

    De houder is bevoegd om van degene, tegen wie hij zijn recht van regres uitoefent, te vorderen:

    • 1.

      de som van de niet-geaccepteerde of niet-betaalde wisselbrief met de rente, zo deze bedongen is;

    • 2.

      de wettelijke interesten, te rekenen van de vervaldag, voor wissels die in Sint Maarten uitgegeven en betaalbaar zijn, en een rente van 6%, te rekenen van de vervaldag, voor alle overige wissels;

    • 3.

      de kosten van protest, die van de gedane kennisgevingen alsmede de andere kosten.

  • 5.

    Indien de uitoefening van het recht van regres vóór de vervaldag plaats heeft, wordt op de wisselsom een korting toegepast. Deze korting wordt berekend volgens het officiële disconto (bankdisconto), geldende ter woonplaats van de houder, op de dag van de uitoefening van het recht van regres.

Artikel 225

Hij, die ter voldoening aan zijn regresplicht de wisselbrief heeft betaald, mag van degenen, die tegenover hem regresplichtig zijn, vorderen:

  • 1°.

    het gehele bedrag, dat hij betaald heeft;

  • 2°.

    de wettelijke interesten, te rekenen van de dag van de betaling, voor wissels die in Sint Maarten uitgegeven en betaalbaar zijn, en een rente van 6%, te rekenen van de dag van de betaling, voor alle overige wissels;

  • 3°.

    de door hem gemaakte kosten.

Artikel 226
  • 1.

    Elke wisselschuldenaar, tegen wie het recht van regres wordt of mag worden uitgeoefend, is bevoegd om, tegen betaling ter voldoening aan zijn regresplicht, de afgifte te vorderen van de wisselbrief met het protest, alsmede een voor voldaan getekende rekening.

  • 2.

    Elke endossant, die ter voldoening aan zijn regresplicht de wisselbrief heeft betaald, mag zijn endossement en dat van de volgende endossanten doorhalen.

Artikel 227

Bij gedeeltelijke acceptatie is degene, die ter voldoening aan zijn regresplicht het niet-geaccepteerde gedeelte van de wisselsom heeft betaald, bevoegd te vorderen, dat die betaling op de wisselbrief wordt vermeld en dat hem daarvan kwijting wordt gegeven. De houder moet hem bovendienafgeven een voor eensluidend getekend afschrift van de wisselbrief, alsmede het protest, om hem de uitoefening van zijn verdere regresrechten mogelijk te maken.

Artikel 228
  • 1.

    Ieder, die een recht van regres mag uitoefenen, is, tenzij het tegendeel bedongen is, bevoegd om zich de vergoeding te verschaffen door middel van een nieuwe wisselbrief (herwissel), getrokken op zicht op één van degenen, die tegenover hem regresplichtig zijn en betaalbaar te diens woonplaats.

  • 2.

    De herwissel omvat, behalve de bedragen in het vierde en vijfde lid van artikel 224 en in artikel 225 aangegeven, de bedragen van provisie en het zegel van de herwissel.

  • 3.

    Indien de herwissel door de houder is getrokken, wordt het bedrag bepaald volgens de koers van een zichtwissel, getrokken van de plaats, waar de oorspronkelijke wisselbrief betaalbaar was, op de woonplaats van de regresplichtige. Indien de herwissel is getrokken door een endossant, wordt het bedrag bepaald volgens de koers van een zichtwissel, getrokken van de woonplaats van de trekker van de herwissel op de woonplaats van de regresplichtige.

Artikel 229
  • 1.

    Na afloop van de termijnen vastgesteld:

    voor de aanbieding van een wisselbrief getrokken op zicht of zekere tijd na zicht;

    voor het opmaken van het protest van non-acceptatie of van non-betaling;

    voor de aanbieding ter betaling in geval van beding zonder kosten,

    vervalt het recht van de houder tegen de endossanten, tegen de trekker, en tegen de andere wisselschuldenaren, met uitzondering van de acceptant.

  • 2.

    Bij gebreke van aanbieding ter acceptatie binnen de door de trekker voorgeschreven termijn, vervalt het recht van regres van de houder, zowel wegens non-betaling als wegens non-acceptatie, tenzij uit de bewoordingen van de wisselbrief blijkt, dat de trekker zich slechts heeft willen bevrijden van zijn verplichting, voor de acceptatie in te staan.

  • 3.

    Indien de bepaling van een termijn voor de aanbieding in een endossement is vervat, mag alleen de endossant daarop een beroep doen.

Artikel 230
  • 1.

    De wisselbrief van non-acceptatie of van non-betaling zijnde geprotesteerd, is niettemin de trekker, ook al was het protest niet tijdig gedaan, tot vrijwaring gehouden, tenzij hij bewees, dat de betrokkene op de vervaldag het nodige fonds tot betaling van de wisselbrief in handen had. Indien het vereiste fonds slechts gedeeltelijk aanwezig was, is de trekker voor het ontbrekende gehouden.

  • 2.

    Was de wisselbrief niet geaccepteerd, dan is, in geval van niet tijdig protest, de trekker, op straffe van tot vrijwaring te zijn gehouden, verplicht, de houder af te staan en over te dragen de vordering op het fonds, dat de betrokkene van hem op de vervaldag heeft in handen gehad, en dit tot het beloop van de wisselbrief; en hij moet aan de houder, op diens kosten, de nodige bewijzen verschaffen om die vordering te doen gelden. Indien de trekker in staat van faillissement is verklaard, zijn de curatoren in zijn boedel tot dezelfde verplichtingen gehouden, behalve indien deze mochten verkiezen, de houder als schuldeiser voor het beloop van de wisselbrief, toe te laten.

Artikel 231
  • 1.

    Indien de aanbieding van de wisselbrief of het opmaken van het protest binnen de voorgeschreven termijnen wordt verhinderd door een onoverkomelijk beletsel (wettelijk voorschrift of ander geval van overmacht), worden deze termijnen verlengd.

  • 2.

    De houder is verplicht, van de overmacht onverwijld aan zijn endossant kennis te geven, en deze kennisgeving gedagtekend en ondertekend op de wisselbrief of op een verlengstuk te vermelden; voor het overige zijn de bepalingen van artikel 221 toepasselijk.

  • 3.

    Na het ophouden van de overmacht moet de houder onverwijld de wisselbrief ter acceptatie of ter betaling aanbieden en, indien daartoe aanleiding bestaat, protest doen opmaken.

  • 4.

    Indien de overmacht meer dan 30 dagen, gerekend van de vervaldag, aanhoudt, mag het recht van regres worden uitgeoefend, zonder dat de aanbieding of het opmaken van protest nodig is.

  • 5.

    Voor wisselbrieven, getrokken op zicht of op zekere tijd na zicht, loopt de termijn van 30 dagen van de dag, waarop de houder, mits vóór het einde van de aanbiedingstermijn, van de overmacht aan zijn endossant heeft kennis gegeven; voor wisselbrieven, getrokken op zekere tijd na zicht, wordt de termijn van 30 dagen verlengd met de zichttermijn, in de wisselbrief aangegeven.

  • 6.

    Feiten, welke voor de houder, of voor degene, die hij met de aanbieding van de wisselbrief of met het opmaken van het protest belastte, van zuiver persoonlijke aard zijn, worden niet beschouwd als gevallen van overmacht.

ACHTSTE AFDELING Van de tussenkomst

§ 1. Algemene bepaling

Artikel 232
  • 1.

    De trekker, een endossant, of een avalgever mag iemand aanwijzen om, in geval van nood, te accepteren of te betalen.

  • 2.

    Onder de hierna vastgestelde voorwaarden mag de wisselbrief worden geaccepteerd of betaald door iemand, die tussenkomt voor een schuldenaar, op wie recht van regres mag worden uitgeoefend.

  • 3.

    De interveniënt mag een derde zijn, zelfs de betrokkene, of een reeds krachtens de wisselbrief verbonden persoon, behalve de acceptant.

  • 4.

    De interveniënt geeft binnen de termijn van twee werkdagen van zijn tussenkomst kennis aan degene, voor wie hij tussenkwam. In geval van niet-inachtneming van die termijn is hij, indien daartoe aanleiding bestaat, verantwoordelijk voor de schade, door zijn nalatigheid veroorzaakt, zonder dat echter de schadevergoeding de wisselsom mag te boven gaan.

§ 2. Acceptatie bij tussenkomst

Artikel 233
  • 1.

    De acceptatie bij tussenkomst mag plaats hebben in alle gevallen, waarin de houder van een voor acceptatie vatbare wisselbrief vóór de vervaldag recht van regres mag uitoefenen.

  • 2.

    Wanneer op de wisselbrief iemand is aangewezen om deze, in geval van nood, ter plaatse van betaling te accepteren of te betalen, mag de houder zijn recht tegen degene, die de aanwijzing heeft gedaan en tegen hen, die daarna hun handtekeningen op de wisselbrief hebben geplaatst, niet vóór de vervaldag uitoefenen, tenzij hij de wisselbrief aan de aangewezen persoon heeft aangeboden, en van diens weigering tot acceptatie protest is opgemaakt.

  • 3.

    In de andere gevallen van tussenkomst mag de houder de acceptatie bij tussenkomst weigeren. Indien hij haar echter aanneemt, verliest hij zijn recht van regres, hetwelk hem vóór de vervaldag toekomt tegen degene, voor wie de acceptatie is gedaan, en tegen hen, die daarna hun handtekeningen op de wisselbrief hebben geplaatst.

  • 4.

    De acceptatie bij tussenkomst wordt op de wisselbrief vermeld; zij wordt door de interveniënt ondertekend. Zij wijst aan, voor wie zij is geschied; bij gebreke van die aanwijzing wordt zij geacht voor de trekker te zijn geschied.

Artikel 234
  • 1.

    De acceptant bij tussenkomst is tegenover de houder en tegenover de endossant en, die de wisselbrief hebben geëndosseerd na degene, voor wie de tussenkomst is geschied, op dezelfde wijze als deze laatste verbonden.

  • 2.

    Niettegenstaande de acceptatie bij tussenkomst zijn degene, voor wie zij werd gedaan en degenen, die tegenover deze regresplichtig zijn, bevoegd om van de houder, indien daartoe aanleiding bestaat, tegen terugbetaling van de bij het vierde en vijfde lid van artikel 224 aangewezen som, de afgifte van de wisselbrief, van het protest en van een voor voldaan getekende rekening te vorderen.

§ 3. Betaling bij tussenkomst

Artikel 235
  • 1.

    De betaling bij tussenkomst mag plaats hebben in alle gevallen, waarin, hetzij op de vervaldag, hetzij vóór de vervaldag, de houder recht van regres heeft.

  • 2.

    De betaling moet de gehele som bedragen, welke degene, voor wie zij heeft plaats gehad, moest voldoen.

  • 3.

    Zij moet plaats hebben uiterlijk op de dag volgende op de laatste dag, waarop het protest van non-betaling mag worden opgemaakt.

Artikel 236
  • 1.

    Indien de wisselbrief is geaccepteerd door interveniënten, waarvan het domicilie ter plaatse van betaling is gevestigd, of indien personen, waarvan het domicilie in dezelfde plaats is gevestigd, zijn aangeduid om in geval van nood te betalen, moet de houder de wisselbrief aan al die personen aanbieden, en, indien daartoe aanleiding bestaat, protest van non-betaling doen opmaken uiterlijk op de dag volgende op de laatste dag, waarop dit mag geschieden.

  • 2.

    Bij gebreke van protest binnen die termijn zijn degene, die het noodadres heeft gesteld of voor wie de wisselbrief is geaccepteerd, en de latere endossanten van hun verbintenis bevrijd.

  • 3.

    De houder, die weigert de betaling bij tussenkomst aan te nemen, verliest zijn recht van regres op hen, die daardoor zouden zijn bevrijd.

  • 4.

    De betaling bij tussenkomst moet worden vastgesteld door een kwijting, geplaatst op de wisselbrief met aanwijzing van degene, voor wie zij is gedaan. Bij gebreke van die aanwijzing wordt de betaling geacht voor de trekker te zijn gedaan.

  • 5.

    De wisselbrief en het protest, indien dit is opgemaakt, moeten worden uitgeleverd aan hem, die bij tussenkomst betaalt.

Artikel 237
  • 1.

    Hij, die bij tussenkomst betaalt, verkrijgt de rechten, uit de wisselbrief voortvloeiende, tegen degene, voor wie hij heeft betaald, en tegen degenen, die tegenover deze laatste krachtens de wisselbrief verbonden zijn. Hij mag echter de wisselbrief niet opnieuw endosseren.

  • 2.

    De endossanten, volgende op degene, voor wie de betaling heeft plaats gehad, zijn bevrijd.

  • 3.

    Indien zich meer personen tot de betaling bij tussenkomst aanbieden, heeft de voorkeur de betaling, welke het grootste aantal bevrijdingen teweegbrengt. De interveniënt, die desbewust in strijd hiermede handelt, verliest zijn recht van regres tegen hen, die anders zouden zijn bevrijd.

NEGENDE AFDELING Van wisselexemplaren, wisselafschriften en vermiste wisselbrieven

§ 1. Wisselexemplaren

Artikel 238
  • 1.

    De wisselbrief mag in meer gelijkluidende exemplaren worden getrokken.

  • 2.

    Die exemplaren moeten in de tekst zelf van de titel worden genummerd, bij gebreke waarvan elk exemplaar wordt beschouwd als een afzonderlijke wisselbrief.

  • 3.

    Iedere houder van een wisselbrief, waarin niet is vermeld, dat deze in een enkel exemplaar getrokken is, mag op zijn kosten de levering van meer exemplaren vorderen. Te dien einde moet hij zich tot zijn onmiddellijke endossant wenden, die verplicht is zijn medewerking te verlenen om zijn eigen endossant aan te spreken, en zo vervolgens, teruggaande tot de trekker. De endossanten zijn verplicht, de endossementen ook op de nieuwe exemplaren aan te brengen.

  • 4.

    De betaling, op één van de exemplaren gedaan, bevrijdt, ook al was niet bedongen, dat die betaling de kracht van de andere exemplaren te niet doet. Echter blijft de betrokkene verbonden wegens elk geaccepteerd exemplaar, dat hem niet is uitgeleverd.

  • 5.

    De endossant, die de exemplaren aan verschillende personen heeft overgedragen, alsook de latere endossanten, zijn verbonden wegens alle exemplaren, welke hun handtekening dragen en welke niet zijn uitgeleverd.

Artikel 239
  • 1.

    Hij, die één van de exemplaren ter acceptatie heeft gezonden, moet op de andere exemplaren de naam van de persoon aanwijzen, in wiens handen dat exemplaar zich bevindt. Deze is verplicht dit aan de rechtmatige houder van een ander exemplaar uit te leveren.

  • 2.

    Weigert hij dit, dan mag de houder slechts zijn recht van regres uitoefenen, nadat hij door een protest heeft doen vaststellen:

    • 1°.

      dat het ter acceptatie gezonden exemplaar hem desgevraagd niet is uitgeleverd;

    • 2°.

      dat hij de acceptatie of de betaling op een ander exemplaar niet heeft kunnen verkrijgen.

§ 2. Wisselafschriften

Artikel 240
  • 1.

    Elke houder van een wisselbrief heeft het recht, daarvan afschriften te vervaardigen.

  • 2.

    Het afschrift moet het oorspronkelijke nauwkeurig weergeven met de endossementen en alle andere vermeldingen, die er op voorkomen. Het moet aangeven, waar het afschrift ophoudt.

  • 3.

    Het kan worden geëndosseerd en voor aval getekend op dezelfde wijze en met dezelfde gevolgen, als het oorspronkelijke.

  • 4.

    Het afschrift moet degene, in wiens handen het oorspronkelijke stuk zich bevindt, vermelden. Deze is verplicht het oorspronkelijke stuk aan de rechtmatige houder van het afschrift uit te leveren.

  • 5.

    Weigert hij dit, dan mag de houder zijn recht van regres tegen hen, die het afschrift hebben geëndosseerd of voor aval getekend, slechts uitoefenen, nadat hij door een protest heeft doen vaststellen, dat het oorspronkelijke stuk hem desgevraagd niet is uitgeleverd.

  • 6.

    Indien na het laatste daarop geplaatste endossement, alvorens het afschrift is vervaardigd, het oorspronkelijke stuk de clausule draagt: "van hier af geldt het endossement slechts op de kopie", of enige andere soortgelijke clausule, is een nadien op het oorspronkelijke stuk geplaatst endossement nietig.

§ 3. Vermiste wisselbrieven

Artikel 241
  • 1.

    Degene die een wisselbrief waarvan hij houder was, vermist, kan met inachtneming van artikel 49, derde lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek van de betrokkene betaling vragen.

  • 2.

    Degene, die een wisselbrief, waarvan hij houder was, en welke is vervallen en, zoveel nodig, geprotesteerd, vermist, kan met inachtneming van artikel 49, derde lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek zijn rechten alleen tegen de acceptant en tegen de trekker uitoefenen.

TIENDE AFDELING Van veranderingen

Artikel 242

In geval van verandering van de tekst van een wisselbrief, zijn zij, die daarna hun handtekeningen op de wisselbrief geplaatst hebben, volgens de veranderde tekst verbonden; zij, die daarvoor hun handtekeningen op de wisselbrief geplaatst hebben, zijn verbonden volgens de oorspronkelijke tekst.

ELFDE AFDELING Van verjaring

Artikel 243
  • 1.

    Behoudens de bepalingen van de volgende leden gaat wisselschuld te niet door alle middelen van schuldbevrijding, bij het Burgerlijk Wetboek aangewezen.

  • 2.

    Alle rechtsvorderingen, welke uit de wisselbrief tegen de acceptant voortspruiten, verjaren door een tijdsverloop van drie jaren, gerekend van de vervaldag.

  • 3.

    De rechtsvorderingen van de houder tegen de endossanten en tegen de trekker verjaren door een tijdsverloop van een jaar, gerekend van de dagtekening van het tijdig opgemaakte protest of, in geval van de clausule zonder kosten, van de vervaldag.

  • 4.

    De rechtsvorderingen van de endossanten tegen elkaar en tegen de trekker verjaren door tijdsverloop van zes maanden, gerekend van de dag, waarop de endossant ter voldoening aan zijn regresplicht de wisselbrief heeft betaald, of van de dag, waarop hij zelf in rechte is aangesproken.

  • 5.

    De in het tweede lid bedoelde verjaring mag niet worden ingeroepen door de acceptant, indien of voor zover hij fonds heeft ontvangen of zich ongerechtvaardigd zou hebben verrijkt; evenmin mag de in het derde en vierde lid bedoelde verjaring worden ingeroepen door de trekker, indien of voor zover hij geen fonds heeft bezorgd, noch door de trekker of de endossanten, die zich ongerechtigd zouden hebben verrijkt; alles onverminderd het bepaalde bij artikel 306 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 244
  • 1.

    De stuiting van de verjaring is slechts van kracht tegen degene, ten aanzien van wie de stuitingshandeling heeft plaats gehad.

  • 2.

    Op de in het vorig artikel bedoelde verjaringen is artikel 321, eerste lid, onder a tot en met d, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing; in de gevallen bedoeld in artikel 321, eerste lid, onder b en c, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek heeft de onbekwame of rechthebbende wiens rechtsvordering is verjaard, verhaal op de wettelijk vertegenwoordiger of bewindvoerder.

TWAALFDE AFDELING Algemene bepaling

Artikel 245
  • 1.

    De betaling van een wisselbrief, waarvan de vervaldag een wettelijke feestdag is, mag eerst worden gevorderd op de eerstvolgende werkdag. Evenzo mogen alle andere handelingen met betrekking tot wisselbrieven, met name de aanbieding ter acceptatie en het protest, niet plaats hebben dan op een werkdag.

  • 2.

    Wanneer één van die handelingen moet worden verricht binnen een zekere termijn, waarvan de laatste dag een wettelijke feestdag is, wordt deze termijn verlengd tot de eerste werkdag, volgende op het einde van die termijn. De tussenliggende feestdagen zijn begrepen in de berekening van de termijn.

  • 3.

    Als wettelijke feestdag in de zin van deze afdeling worden beschouwd:

    • a.

      de zondag;

    • b.

      de nieuwjaarsdag;

    • c.

      de datum vallende na de gehouden Carnavalsoptocht;

    • e.

      de Goede Vrijdag;

    • f.

      de Christelijke tweede Paasdag;

    • g.

      de Hemelvaartsdag;

    • h.

      de dag waarop de verjaardag van de Koning officieel wordt gevierd;

    • i.

      de dag waarop de dag van de arbeid (1 mei) officieel wordt gevierd;

    • j.

      de datum 1 juli zijnde Dag van de Bevrijding, dan wel Emancipation Day;

    • j.

      de tweede maandag van oktober zijnde de dag van de Constitutie, dan wel Constitution Day;

    • k.

      de eerste en tweede Kerstdag;

    • l.

      de datum 11 november zijnde Sint Maarten Day.

  • 4.

    In de wettelijke of bij overeenkomst vastgestelde termijnen is niet begrepen de dag, waarop deze termijnen beginnen te lopen.

  • 5.

    Geen enkele respijtdag, noch wettelijke, noch rechterlijke, is toegestaan.

DERTIENDE AFDELING Van orderbriefjes

Artikel 246
  • 1.

    Het orderbriefje behelst:

    • 1°.

      hetzij de orderclausule, hetzij de benaming "orderbriefje" of "promesse aan order", opgenomen in de tekst zelf, en uitgedrukt in de taal, waarin de titel is gesteld;

    • 2°.

      de onvoorwaardelijke belofte een bepaalde som te betalen;

    • 3°.

      de aanwijzing van de vervaldag;

    • 4°.

      die van de plaats, waar de betaling moet geschieden;

    • 5°.

      de naam van degene, aan wie of aan wiens order de betaling moet worden gedaan;

    • 6°.

      de vermelding van de dagtekening, alsmede van de plaats, waar het orderbiljet is ondertekend;

    • 7°.

      de handtekening van hem, die de titel uitgeeft (ondertekenaar).

  • 2.

    De titel, waarin één van de vermeldingen, in het voorgaande lid aangegeven, ontbreekt, geldt niet als orderbriefje, behoudens in de hieronder genoemde gevallen.

  • 3.

    Het orderbriefje, waarvan de vervaldag niet is aangewezen, wordt beschouwd als betaalbaar op zicht.

  • 4.

    Bij gebreke van een bijzondere aanwijzing wordt de plaats van de ondertekening van de titel geacht te zijn de plaats van betaling en tevens de plaats van het domicilie van de ondertekenaar.

  • 5.

    Het orderbriefje, dat de plaats van zijn ondertekening niet vermeldt, wordt geacht te zijn ondertekend in de plaats, aangegeven naast de naam van de ondertekenaar.

Artikel 247
  • 1.

    Voor zover zij niet onverenigbaar zijn met de aard van het orderbriefje, zijn daarop toepasselijk de bepalingen over wisselbrieven betreffende:

    het endossement (artikelen 189-196);

    de vervaldag (artikelen 208-212);

    de betaling (artikelen 213-216);

    het recht van regres in geval van non-betaling (artikelen 217-226, 228-231);

    de betaling bij tussenkomst (artikelen 232, 235-237);

    de wisselafschriften (artikel 240);

    de vermiste wisselbrieven (artikel 241, eerste lid);

    de veranderingen (artikel 242);

    de verjaring (artikelen 243 en 244);

    de feestdagen, de berekening der termijnen en het verbod van respijtdagen (artikel 245).

  • 2.

    Eveneens zijn op het orderbriefje toepasselijk de bepalingen betreffende de wisselbrief, betaalbaar bij een derde of in een andere plaats dan die van het domicilie van de betrokkene (artikelen 182 en 201), de renteclausule (artikel 183), de verschillen in de vermelding met betrekking tot de som, welke moet worden betaald (artikel 184), de gevolgen van het plaatsen van een handtekening onder de omstandigheden bedoeld in artikel 185, eerste lid, die van de handtekening van een persoon, die handelt zonder bevoegdheid of die zijn bevoegdheid overschrijdt (artikel 185, tweede lid), en de wisselbrief in blanco (artikel 187).

  • 3.

    Eveneens zijn op het orderbriefje toepasselijk de bepalingen betreffende het aval (artikelen 205-207); indien overeenkomstig hetgeen is bepaald bij artikel 206, laatste lid, het aval niet vermeldt, voor wie het is gegeven, wordt het geacht voor rekening van de ondertekenaar van het orderbriefje te zijn gegeven.

Artikel 248
  • 1.

    De ondertekenaar van een orderbriefje is op dezelfde wijze verbonden als de acceptant van een wisselbrief.

  • 2.

    De orderbriefjes, betaalbaar zekere tijd na zicht, moeten ter tekening voor "gezien" aan de ondertekenaar worden aangeboden binnen de bij artikel 199, eerste, tweede of derde lid, vastgestelde termijn. De zichttermijn loopt van de dagtekening van het visum, hetwelk door de ondertekenaar op het orderbriefje moet worden geplaatst. De weigering van deze zijn visum te plaatsen, moet worden vastgesteld door een protest (artikel 200, tweede lid), van welks dagtekening de zichttermijn begint te lopen.

ZESDE TITEL Van cheques en van promessen en kwitanties aan toonder

EERTSE AFDELING Van de uitgifte en de vorm van de cheque

Artikel 249
  • 1.

    De cheque behelst:

    • 1°.

      de benaming "cheque", opgenomen in de tekst zelf en uitgedrukt in de taal, waarin de titel is gesteld;

    • 2°.

      de onvoorwaardelijke opdracht tot betaling van een bepaalde som;

    • 3°.

      de naam van degene, die betalen moet (betrokkene);

    • 4°.

      de aanwijzing van de plaats, waar de betaling moet geschieden;

    • 5°.

      de vermelding van de dagtekening, alsmede van de plaats, waar de cheque is getrokken;

    • 6°.

      de handtekening van degene, die de cheque uitgeeft (trekker).

  • 2.

    De titel, waarin één van de vermeldingen, in het voorgaande lid aangegeven, ontbreekt, geldt niet als cheque, behoudens in de hieronder genoemde gevallen.

  • 3.

    Bij gebreke van een bijzondere aanwijzing, wordt de plaats, aangegeven naast de naam van de betrokkene, geacht te zijn de plaats van betaling. Indien meer plaatsen zijn aangegeven naast de naam van de betrokkene, is de cheque betaalbaar in de eerstaangegeven plaats.

  • 4.

    Bij gebreke van die aanwijzingen of van iedere andere aanwijzing, is de cheque betaalbaar in de plaats, waar het hoofdkantoor van de betrokkene is gevestigd.

  • 5.

    De cheque, welke niet de plaats aanwijst, waar zij is getrokken, wordt geacht te zijn ondertekend in de plaats, aangegeven naast de naam van de trekker.

Artikel 250
  • 1.

    De cheque moet worden getrokken op een bankier, die fonds onder zich heeft ter beschikking van de trekker, en krachtens een uitdrukkelijke of stilzwijgende overeenkomst, volgens welke de trekker het recht heeft per cheque over dat fonds te beschikken. In geval van niet-inachtneming van die voorschriften blijft de titel echter als cheque geldig.

  • 2.

    De cheque mag niet worden geaccepteerd. Een vermelding van acceptatie, op de cheque gesteld, wordt voor niet-geschreven gehouden.

Artikel 251
  • 1.

    De cheque mag betaalbaar worden gesteld:

    aan een met name genoemde persoon, met of zonder uitdrukkelijke clausule: "aan order";

    aan een met name genoemde persoon, met de clausule: "niet aan order", of een soortgelijke clausule;

    aan toonder.

  • 2.

    De cheque, betaalbaar gesteld aan een met name genoemde persoon, met de vermelding: "of aan toonder", of een soortgelijke uitdrukking, geldt als cheque aan toonder.

  • 3.

    De cheque zonder vermelding van de nemer geldt als cheque aan toonder.

  • 4.

    De cheque mag aan de order van de trekker luiden.

  • 5.

    De cheque mag worden getrokken voor rekening van een derde. De trekker wordt geacht voor eigen rekening te hebben getrokken, indien uit de cheque of uit de adviesbrief niet blijkt, voor wiens rekening dit is geschied.

  • 6.

    De cheque mag op de trekker zelf getrokken worden.

Artikel 252
  • 1.

    Wanneer de trekker op de cheque de vermelding "waarde ter incassering", "ter incasso", "in lastgeving" of enige andere vermelding, met zich brengend een blote opdracht tot inning, heeft geplaatst, is de nemer bevoegd alle uit de cheque voortvloeiende rechten uit te oefenen, maar hij mag deze niet anders overdragen dan bij wege van lastgeving.

  • 2.

    Bij een zodanige cheque kunnen de chequeschuldenaren aan de houder slechts de verweermiddelen tegenwerpen, welke aan de trekker zouden kunnen worden tegengeworpen.

  • 3.

    De opdracht, vervat in een incassocheque, eindigt niet door de dood of door de latere onbekwaamheid van de lastgever.

Artikel 253

Een in de cheque opgenomen renteclausule wordt voor niet-geschreven gehouden.

Artikel 254
  • 1.

    De cheque mag betaalbaar zijn aan de woonplaats van een derde, hetzij in de plaats, waar de betrokkene zijn domicilie heeft, hetzij in een andere plaats.

  • 2.

    De cheque, waarvan het bedrag voluit in letters en tevens in cijfers is geschreven, geldt, in geval van verschil, ten bedrage van de som, voluit in letters geschreven.

  • 3.

    De cheque, waarvan het bedrag meermalen is geschreven, hetzij voluit in letters, hetzij in cijfers, geldt, in geval van verschil, slechts ten bedrage van de kleinste som.

Artikel 255
  • 1.

    Indien de cheque handtekeningen bevat van personen, die onbekwaam zijn zich door middel van een cheque te verbinden, valse handtekeningen of handtekeningen van verzonnen personen, of handtekeningen, welke, onverschillig om welke andere reden de personen, die die handtekeningen hebben geplaatst of in wier naam dit is geschied, niet kunnen verbinden, zijn de verbintenissen van de andere personen, wier handtekeningen op de cheque voorkomen, desalniettemin geldig.

  • 2.

    Ieder, die zijn handtekening op een cheque plaatst als vertegenwoordiger van een persoon, voor wie hij niet de bevoegdheid had te handelen, is zelf krachtens de cheque verbonden, en heeft, betaald hebbende, dezelfde rechten, als de beweerde vertegenwoordigde zou hebben gehad. Hetzelfde geldt ten aanzien van de vertegenwoordiger, die zijn bevoegdheid heeft overschreden.

Artikel 256
  • 1.

    De trekker staat in voor de betaling. Elke clausule, waarbij hij deze verplichting uitsluit, wordt voor niet-geschreven gehouden.

  • 2.

    Indien een cheque, onvolledig ten tijde van de uitgifte, is volledig gemaakt in strijd met de aangegane overeenkomsten, mag de niet-naleving van die overeenkomsten niet worden tegengeworpen aan de houder, die de cheque te goeder trouw heeft verkregen.

  • 3.

    De trekker, of degene voor wiens rekening de cheque is getrokken, is verplicht zorg te dragen dat het nodige fonds tot betaling op de dag van de aanbieding in handen van de betrokkene is, zelfs indien de cheque bij een derde is betaalbaar gesteld, onverminderd de verplichting van de trekker overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid.

  • 4.

    De betrokkene wordt geacht, het nodige fonds in handen te hebben, indien hij bij de aanbieding van de cheque aan de trekker of aan degene voor wiens rekening is getrokken, een opeisbare som schuldig is, ten minste gelijkstaande met het beloop van de cheque.

TWEEDE AFDELING Van de overdracht

Artikel 257
  • 1.

    De cheque, welke betaalbaar is gesteld aan een met name genoemde persoon met of zonder uitdrukkelijke clausule: "aan order", mag door middel van endossement worden overgedragen.

  • 2.

    De cheque, welke betaalbaar is gesteld aan een met name genoemde persoon met de clausule: "niet aan order", of een soortgelijke clausule, mag slechts worden overgedragen in de vorm en met de gevolgen van een gewone cessie. Een op zulk een cheque geplaatst endossement geldt als een gewone cessie.

  • 3.

    Het endossement mag worden gesteld zelfs ten voordele van de trekker of van iedere andere chequeschuldenaar. Deze personen zijn bevoegd de cheque opnieuw te endosseren.

Artikel 258
  • 1.

    Het endossement moet onvoorwaardelijk zijn. Elke daarin opgenomen voorwaarde wordt voor niet-geschreven gehouden.

  • 2.

    Het gedeeltelijke endossement is nietig.

  • 3.

    Eveneens is nietig het endossement van de betrokkene.

  • 4.

    Het endossement aan toonder geldt als endossement in blanco.

  • 5.

    Het endossement aan de betrokkene geldt slechts als kwijting, behoudens wanneer de betrokkene meer kantoren heeft en wanneer het endossement is gesteld ten voordele van een ander kantoor dan dat, waarop de cheque is getrokken.

  • 6.

    Het endossement moet gesteld worden op de cheque of op een vastgehecht blad (verlengstuk). Het moet worden ondertekend door de endossant.

  • 7.

    Het endossement kan de geëndosseerde onvermeld laten, of bestaan uit de enkele handtekening van de endossant (endossement in blanco). In het laatste geval moet het endossement om geldig te zijn, op de rugzijde van de cheque of op het verlengstuk worden gesteld.

Artikel 259
  • 1.

    Door het endossement worden alle uit de cheque voortvloeiende rechten overgedragen.

  • 2.

    Indien het endossement in blanco is, is de houder bevoegd om:

    • 1°.

      het blanco in te vullen, hetzij met zijn eigen naam, hetzij met de naam van een andere persoon;

    • 2°.

      de cheque wederom in blanco of aan een andere persoon te endosseren;

    • 3°.

      de cheque aan een derde over te geven, zonder het blanco in te vullen, en zonder haar te endosseren.

  • 3.

    Tenzij het tegendeel bedongen is, staat de endossant in voor de betaling.

  • 4.

    Hij is bevoegd om een nieuw endossement te verbieden; maakt hij van die bevoegdheid gebruik, dan staat hij tegenover de personen, aan wie de cheque later is geëndosseerd, niet in voor de betaling.

Artikel 260
  • 1.

    Hij, die een door endossement overdraagbare cheque onder zich heeft, wordt beschouwd als de rechtmatige houder, indien hij van zijn recht doet blijken door een ononderbroken reeks van endossementen, zelfs indien het laatste endossement in blanco is gesteld. De doorgehaalde endossementen worden te dien aanzien voor niet-geschreven gehouden. Wanneer een endossement in blanco door een ander endossement is gevolgd, wordt de ondertekenaar van dit laatste geacht, de cheque door het endossement in blanco verkregen te hebben.

  • 2.

    Een op een cheque aan toonder voorkomend endossement maakt de endossant verantwoordelijk overeenkomstig de bepalingen betreffende het recht van regres; het maakt overigens de titel niet tot een cheque aan order.

Artikel 261

Indien iemand, op welke wijze dan ook, het bezit van de cheque heeft verloren, is de houder, in wiens handen de cheque zich bevindt, niet verplicht de cheque af te geven, indien hij deze te goeder trouw heeft verkregen en dit onverschillig of het betreft een cheque aan toonder, dan wel een voor endossement vatbare cheque, ten aanzien van welke de houder op de wijze in het eerste lid van artikel 260 voorzien van zijn recht doet blijken.

Artikel 262
  • 1.

    Zij, die uit hoofde van de cheque worden aangesproken, mogen de verweermiddelen, gegrond op hun persoonlijke verhouding tot de trekker of tot vroegere houders, niet aan de houder tegenwerpen, tenzij deze bij de verkrijging van de cheque desbewust ten nadele van de schuldenaar heeft gehandeld.

  • 2.

    Indien het endossement de vermelding bevat: "waarde ter incassering", "ter incasso", "in lastgeving" of enige andere vermelding, met zich brengend een blote opdracht tot inning, mag de houder alle uit de cheque voortvloeiende rechten uitoefenen, maar hij mag deze niet anders endosseren dan bij wege van lastgeving.

  • 3.

    De chequeschuldenaren mogen in dat geval aan de houder slechts de verweermiddelen tegenwerpen, welke aan de endossant zouden mogen worden tegengeworpen.

  • 4.

    De opdracht, vervat in een incasso-endossement, eindigt niet door de dood of door de latere onbekwaamheid van de lastgever.

Artikel 263
  • 1.

    Het endossement, na het protest of de daarmede gelijkstaande verklaring, of na het einde van de aanbiedingstermijn op de cheque gesteld, heeft slechts de gevolgen van een gewone cessie.

  • 2.

    Behoudens tegenbewijs, wordt het endossement zonder dagtekening geacht te zijn gesteld vóór het protest of de daarmede gelijkstaande verklaringen, of vóór het verstrijken van de in het voorgaande lid bedoelde termijn.

DERDE AFDELING Van het aval

Artikel 264
  • 1.

    De betaling van de cheque mag zowel voor haar gehele bedrag als voor een gedeelte daarvan door een borgtocht (aval) worden verzekerd.

  • 2.

    Deze borgtocht mag door een derde, behalve door de betrokkene, of zelfs door iemand, wiens handtekening op de cheque voorkomt, worden gegeven.

Artikel 265
  • 1.

    Het aval wordt op de cheque of op een verlengstuk gesteld.

  • 2.

    Het wordt uitgedrukt door de woorden: "goed voor aval", of door een soortgelijke uitdrukking; het wordt door de avalgever ondertekend.

  • 3.

    De enkele handtekening van de avalgever, gesteld op de voorzijde van de cheque, geldt als aval, behalve indien de handtekening die is van de trekker.

  • 4.

    Het kan ook geschieden bij een afzonderlijk geschrift of bij een brief, vermeldende de plaats, waar het is gegeven.

  • 5.

    In het aval moet worden vermeld, voor wie het is gegeven. Bij gebreke hiervan wordt het geacht voor de trekker te zijn gegeven.

Artikel 266
  • 1.

    De avalgever is op dezelfde wijze verbonden als degene, voor wie het aval is gegeven.

  • 2.

    Zijn verbintenis is geldig, zelfs indien, wegens een andere oorzaak dan een vormgebrek de door hem gewaarborgde verbintenis nietig is.

  • 3.

    Door te betalen verkrijgt de avalgever de rechten, die krachtens de cheque kunnen worden uitgeoefend tegen degene, voor wie het aval is gegeven en tegen degenen, die tegenover deze krachtens de cheque verbonden zijn.

VIERDE AFDELING Van de aanbieding en van de betaling

Artikel 267
  • 1.

    De cheque is betaalbaar op zicht. Elke vermelding van het tegendeel wordt voor niet-geschreven gehouden.

  • 2.

    De cheque, die ter betaling wordt aangeboden vóór de dag, vermeld als datum van uitgifte, is betaalbaar op de dag van de aanbieding.

Artikel 268
  • 1.

    De cheque, die in hetzelfde land uitgegeven en betaalbaar is, moet binnen de termijn van acht dagen ter betaling worden aangeboden. Indien echter uit de cheque zelf blijkt, dat zij bestemd is om in een ander land te circuleren, wordt deze termijn verlengd, hetzij tot 30, hetzij tot 70 dagen, al naar gelang zij bestemd was in hetzelfde of in een ander werelddeel te circuleren.

  • 2.

    De cheque, uitgegeven in Sint Maarten en betaalbaar in Nederland, of omgekeerd, moet ter betaling aangeboden worden binnen de tijd van 70 dagen.

  • 3.

    De cheque, die uitgegeven is in een ander land dan dat, waarzij betaalbaar is, moet worden aangeboden binnen een termijn, hetzij van 30 dagen, hetzij van 70 dagen, naar gelang de plaats van uitgifte en de plaats van betaling gelegen zijn in hetzelfde of in een ander werelddeel.

  • 4.

    De bovengenoemde termijnen beginnen te lopen van de dag, op de cheque als datum van uitgifte vermeld.

Artikel 269

De dag van uitgifte van een cheque, getrokken tussen twee plaatsen met verschillende tijdrekening, wordt herleid tot de overeenkomstige dag van de tijdrekening van de plaats van betaling.

Artikel 270
  • 1.

    De aanbieding aan een verrekeningskamer geldt als aanbieding ter betaling.

  • 2.

    De Minister van Justitie wijst de instellingen aan, welke in de zin van deze Titel als verrekeningskamers worden beschouwd.

Artikel 271
  • 1.

    De herroeping van de cheque is slechts van kracht na het einde van de termijn van aanbieding.

  • 2.

    Indien een herroeping niet plaats heeft, is de betrokkene bevoegd zelfs na het einde van die termijn te betalen.

  • 3.

    Noch de dood van de trekker, noch zijn na de uitgifte opgekomen onbekwaamheid zijn van invloed op de gevolgen van de cheque.

Artikel 272
  • 1.

    Buiten het geval, in het eerste lid van artikel 287 vermeld, is de betrokkene, de cheque betalende, bevoegd te vorderen, dat hem deze, van behoorlijke kwijting van de houder voorzien, wordt teruggegeven.

  • 2.

    De houder mag niet weigeren een gedeeltelijke betaling aan te nemen.

  • 3.

    In geval van gedeeltelijke betaling mag de betrokkene vorderen, dat van die betaling op de cheque melding wordt gemaakt en dat hem daarvoor kwijting wordt gegeven.

  • 4.

    De betrokkene, die een door endossement overdraagbare cheque betaalt, is gehouden de regelmatigheid van de reeks van endossementen, maar niet de handtekening van de endossanten te onderzoeken.

  • 5.

    Indien hij, niet bevrijdend betaald hebbende, verplicht wordt, ten tweede male te betalen, heeft hij verhaal op allen die de cheque niet te goeder trouw hebben verkregen.

Artikel 273
  • 1.

    Een cheque, waarvan de betaling is bedongen in ander geld dan dat van de plaats van betaling, mag binnen de termijn van aanbieding worden betaald in het geld van het land volgens zijn waarde op de dag van betaling. Indien de betaling niet heeft plaats gehad bij de aanbieding, is de houder te zijner keuze bevoegd te vorderen, dat de chequesom voldaan wordt in het geld van het land volgens de koers, hetzij van de dag van aanbieding, hetzij van de dag van betaling.

  • 2.

    De waarde van het vreemde geld wordt bepaald volgens de gebruiken van de plaats van betaling. De trekker mag echter voorschrijven, dat het te betalen bedrag moet worden berekend volgens een in de cheque voorgeschreven koers.

  • 3.

    Het bovenstaande is niet van toepassing, indien de trekker heeft voorgeschreven, dat de betaling moet geschieden in een bepaald aangeduid geld (clausule van werkelijke betaling in vreemd geld).

  • 4.

    Indien het bedrag van de cheque is aangegeven in geld, hetwelk dezelfde benaming maar een verschillende waarde heeft in het land van uitgifte en in dat van betaling, wordt men vermoed het geld van de plaats van betaling te hebben bedoeld.

VIJFDE AFDELING Van de gekruiste cheque en van de verrekeningscheque

Artikel 274
  • 1.

    De trekker of de houder van een cheque is bevoegd deze te kruisen met de in het volgende artikel genoemde gevolgen.

  • 2.

    De kruising geschiedt door het plaatsen van twee evenwijdige lijnen op de voorzijde van de cheque. Zij kan algemeen zijn of bijzonder.

  • 3.

    De kruising is algemeen, indien zij tussen de twee lijnen geen enkele aanwijzing bevat, ofwel de vermelding: "bankier", of een soortgelijk woord; zij is bijzonder, indien de naam van een bankier voorkomt tussen de twee lijnen.

  • 4.

    De algemene kruising mag worden veranderd in een bijzondere, maar de bijzondere kruising mag niet worden veranderd in een algemene.

  • 5.

    De doorhaling van de kruising of van de naam van de aangewezen bankier wordt geacht niet te zijn geschied.

Artikel 275
  • 1.

    De betrokkene mag een cheque met algemene kruising slechts betalen aan een bankier of aan een cliënt van de betrokkene.

  • 2.

    De betrokkene mag een cheque met bijzondere kruising slechts betalen aan de aangewezen bankier of, indien deze de betrokkene is, slechts aan een van zijn cliënten. Echter is de aangegeven bankier bevoegd de cheque ter incassering aan een andere bankier over te dragen.

  • 3.

    Een bankier mag een gekruiste cheque slechts in ontvangst nemen van een van zijn cliënten of van een ander bankier. Hij mag haar niet innen voor rekening van andere personen dan van deze.

  • 4.

    De betrokkene mag een cheque, welke meer dan één bijzondere kruising draagt, slechts betalen, indien er niet meer dan twee kruisingen zijn, waarvan de ene strekt tot inning door een verrekeningskamer.

  • 5.

    De betrokkene of de bankier, die de bovenstaande bepalingen niet naleeft, is verantwoordelijk voor de schade tot beloop van het bedrag van de cheque.

Artikel 276
  • 1.

    De trekker, alsmede de houder van een cheque, kan verbieden, dat deze in baar geld betaald wordt door op de voorzijde in schuinse richting te vermelden: "in rekening te brengen", of een soortgelijke uitdrukking op te nemen.

  • 2.

    In dat geval mag de cheque de betrokkene slechts aanleiding geven tot een boeking (rekening-courant, giro of schuldvergelijking). De boeking geldt als betaling.

  • 3.

    De doorhaling van de vermelding: "in rekening te brengen" wordt geacht niet te zijn geschied.

  • 4.

    De betrokkene, die de bovenstaande bepalingen niet naleeft, is verantwoordelijk voor de schade tot beloop van het bedrag van de cheque.

ZESDE AFDELING Van het recht van regres in geval van non-betaling

Artikel 277

De houder mag zijn recht van regres uitoefenen op de endossanten, de trekker en de andere chequeschuldenaren, indien de cheque, tijdig aangeboden, niet wordt betaald en indien de weigering van betaling wordt vastgesteld:

  • 1.

    hetzij door authentieke akte (protest);

  • 2.

    hetzij door een verklaring van de betrokkene, gedagtekend en geschreven op de cheque onder vermelding van de dag van aanbieding;

  • 3.

    hetzij door een gedagtekende verklaring van een verrekeningskamer, waarbij vastgesteld wordt, dat de cheque tijdig aangeboden en niet betaald is.

Artikel 278
  • 1.

    Indien de non-betaling van de cheque door protest of een daarmee gelijkstaande verklaring is vastgesteld, is niettemin de trekker, ook al was het protest niet tijdig gedaan of de met protest gelijkstaande verklaring niet tijdig afgegeven, tot vrijwaring gehouden, tenzij hij bewees, dat de betrokkene op de dag van de aanbieding het nodig fonds tot betaling van de cheque in handen had. Indien het vereiste fonds slechts gedeeltelijk aanwezig was, is de trekker voor het ontbrekende gehouden.

  • 2.

    In geval van niet tijdig protest of niet tijdige met protest gelijkstaande verklaring is de trekker, op straffe van tot vrijwaring te zijn gehouden, verplicht, aan de houder af te staan en over te dragen de vordering op het fonds, dat de betrokkene van hem op de dag van de aanbieding heeft in handen gehad, en dit tot het beloop van de cheque; en hij moet aan de houder, op diens kosten, de nodige bewijzen verschaffen om die vordering te doen gelden. Indien de trekker in staat van faillissement is verklaard, zijn de curatoren in zijn boedel tot dezelfde verplichtingen gehouden, behalve indien dezen mochten verkiezen, de houder als schuldeiser, voor het beloop van de cheque, toe te laten.

Artikel 279
  • 1.

    Het protest of de daarmede gelijkstaande verklaring moet worden gedaan vóór het einde van de termijn van aanbieding.

  • 2.

    Indien de aanbieding plaats heeft op de laatste dag van de termijn, mag het protest of de daarmede gelijkstaande verklaring op de eerstvolgende werkdag worden gedaan.

  • 3.

    De betaling van een cheque moet gevraagd en het daaropvolgend protest gedaan worden ter woonplaatse van de betrokkene.

  • 4.

    Indien de cheque getrokken is om in een andere aangewezen woonplaats of door een andere aangewezen persoon te worden betaald, moet de betaling gevraagd en het protest opgemaakt worden ter aangewezen woonplaats of aan de aangewezen persoon.

  • 5.

    Wanneer degene, die de cheque moet betalen, geheel onbekend of niet te vinden is, moet het protest gedaan worden aan een postkantoor in Sint Maarten.

Artikel 280
  • 1.

    Het protest van non-betaling wordt gedaan door een notaris, door de griffier van het Gerecht in eerste aanleg, of door een deurwaarder, die vergezeld moeten zijn van twee getuigen.

  • 2.

    Het protest behelst:

    • 1°.

      een letterlijk afschrift van de cheque, van de endossementen, van het aval en van de adressen daarop gesteld;

    • 2°.

      de vermelding dat zij de betaling aan de personen, of ter plaatse in het voorgaande artikel gemeld, gevraagd en niet gekregen hebben;

    • 3°.

      de vermelding van de opgegeven reden van non-betaling;

    • 4°.

      de aanmaning om het protest te tekenen, en de redenen van weigering;

    • 5°.

      de vermelding, dat hij, notaris, griffier of deurwaarder, wegens die non-betaling heeft geprotesteerd.

  • 3.

    Indien het protest een vermiste cheque betreft, volstaat, in plaats van het bepaalde onder 1° van het voorgaande lid, een zo nauwkeurig mogelijke omschrijving van de inhoud van de cheque.

  • 4.

    De notaris, de griffier of de deurwaarder is verplicht, op straffe van schadevergoeding, afschrift van het protest te laten, en hiervan melding in het afschrift te maken, en dat, naar volgorde van de tijd, in te schrijven in een bijzonder register, genummerd en gewaarmerkt door de rechter in eerste aanleg, en om voorts, indien dit gewenst is, een of meer afschriften van het protest aan de belanghebbenden te leveren.

Artikel 281
  • 1.

    De houder moet van de non-betaling kennisgeven aan zijn endossant en aan de trekker binnen vier werkdagen, volgende op de dag van het protest of de daarmede gelijkstaande verklaring en, indien de cheque getrokken is met de clausule zonder kosten, volgende op die van de aanbieding. Elke endossant moet binnen de twee werkdagen, volgende op de dag van ontvangst van de kennisgeving, de door hem ontvangen kennisgeving aan zijn endossant mededelen, met aanwijzing van de namen en adressen van degenen, die de voorafgaande kennisgevingen hebben gedaan, en zo vervolgens, teruggaande tot de trekker. Deze termijnen lopen van de ontvangst van de voorafgaande kennisgeving af.

  • 2.

    Indien overeenkomstig het voorgaande lid een kennisgeving is gedaan door iemand, wiens handtekening op de cheque voorkomt, moet gelijke kennisgeving binnen dezelfde termijn aan diens avalgever worden gedaan.

  • 3.

    Indien een endossant zijn adres niet of op onleesbare wijze heeft aangeduid, mag worden volstaan met kennisgeving aan de voorafgaande endossant.

  • 4.

    Hij, die een kennisgeving heeft te doen, is bevoegd dit te doen in iedere vorm, zelfs door enkele terugzending van de cheque.

  • 5.

    Hij moet bewijzen, dat hij de kennisgeving binnen de vastgestelde termijn heeft gedaan. Deze termijn wordt gehouden te zijn in acht genomen, wanneer een brief, welke de kennisgeving behelst, binnen de genoemde termijn ter post is bezorgd.

  • 6.

    Hij, die de kennisgeving niet binnen de bovenvermelde termijn doet, stelt zich niet bloot aan verval van zijn recht; hij is, indien daartoe aanleiding bestaat, verantwoordelijk voor de schade, door zijn nalatigheid veroorzaakt, zonder dat echter de schadevergoeding de chequesom mag te boven gaan.

Artikel 282
  • 1.

    De trekker, een endossant of een avalgever is bevoegd om door de clausule "zonder kosten", "zonder protest", of een andere soortgelijke op de cheque gestelde en ondertekende clausule, de houder van het opmaken van een protest of een daarmede gelijkstaande verklaring ter uitoefening van zijn recht van regres te ontslaan.

  • 2.

    Deze clausule ontslaat de houder niet van de aanbieding van de cheque binnen de voorgeschreven termijnen, noch van het doen van de kennisgevingen. Het bewijs van de niet-inachtneming van de termijnen moet worden geleverd door degene, die zich daarop tegenover de houder beroept.

  • 3.

    Heeft de trekker de clausule gesteld, dan heeft zij gevolgen ten aanzien van allen, van wie de handtekeningen op de cheque voorkomen; heeft een endossant of een avalgever haar gesteld, dan heeft zij gevolgen alleen voor deze endossant of avalgever. Indien de houder, ondanks de door de trekker gestelde clausule, toch de weigering van betaling doet vaststellen door protest of een daarmede gelijkstaande verklaring, zijn de kosten daarvan voor zijn rekening. Indien de clausule van een endossant of een avalgever afkomstig is, mogen de kosten van het protest of van de daarmede gelijkstaande verklaring, indien een akte van dien aard is opgesteld, op allen, waarvan de handtekeningen op de cheque voorkomen, worden verhaald.

Artikel 283
  • 1.

    Allen, die uit hoofde van een cheque verbonden zijn, zijn hoofdelijk jegens de houder verbonden. Bovendien is ook de derde, voor wiens rekening de cheque is getrokken en die de waarde daarvoor heeft genoten, jegens de houder aansprakelijk.

  • 2.

    De houder is bevoegd om deze personen, zowel ieder afzonderlijk, als gezamenlijk, aan te spreken, zonder verplicht te zijn de volgorde, waarin zij zich hebben verbonden, in acht te nemen.

  • 3.

    Hetzelfde recht komt toe aan ieder, wiens handtekening op de cheque voorkomt en die deze, ter voldoening aan zijn regresplicht, heeft betaald.

  • 4.

    De vordering, ingesteld tegen één van de chequeschuldenaren, belet niet de anderen aan te spreken, al hadden dezen zich later verbonden dan de eerst aangesprokene.

Artikel 284
  • 1.

    De houder van een cheque, waarvan de non-betaling door protest of een daarmede gelijkstaande verklaring is vastgesteld, heeft in geen geval enig recht op het fonds, dat de betrokkene van de trekker in handen heeft.

  • 2.

    Bij faillissement van de trekker behoren die penningen aan diens boedel.

  • 3.

    De houder is bevoegd om van degene, tegen wie hij zijn recht van regres uitoefent, te vorderen:

    • 1°.

      de som van de niet-betaalde cheque;

    • 2°.

      de wettelijke interesten, te rekenen van de dag van de aanbieding, voor cheques die in Sint Maarten uitgegeven en betaalbaar zijn, en een rente van 6%, te rekenen van de dag van de aanbieding, voor alle overige cheques;

    • 3°.

      de kosten van protest of van de daarmede gelijkstaande verklaring, die van de gedane kennisgevingen, alsmede de andere kosten.

  • 4.

    Hij, die ter voldoening aan zijn regresplicht de cheque heeft betaald, mag van degenen, die tegenover hem regresplichtig zijn, vorderen:

    • 1°.

      het gehele bedrag, dat hij betaald heeft;

    • 2°.

      de wettelijke interesten, te rekenen van de dag van de betaling, voor cheques die in Sint Maarten uitgegeven en betaalbaar zijn, en een rente van 6%, te rekenen van de dag van de betaling, voor alle overige cheques;

    • 3°.

      de door hem gemaakte kosten.

  • 5.

    Iedere chequeschuldenaar, tegen wie het recht van regres wordt of mag worden uitgeoefend, is bevoegd om, tegen betaling ter voldoening aan zijn regresplicht, de afgifte te vorderen van de cheque met het protest, of van de daarmede gelijkstaande verklaring, alsmede van een voor voldaan getekende rekening.

  • 6.

    Iedere endossant, die ter voldoening aan zijn regresplicht, de cheque heeft betaald, mag zijn endossement en dat van de volgende endossanten doorhalen.

Artikel 285
  • 1.

    Indien de aanbieding van de cheque, het opmaken van het protest, of de daarmede gelijkstaande verklaring, binnen de voorgeschreven termijnen wordt verhinderd door een onoverkomelijk beletsel (wettelijk voorschrift of ander geval van overmacht), worden deze termijnen verlengd.

  • 2.

    De houder is verplicht van de overmacht onverwijld aan zijn endossant kennis te geven, en deze kennisgeving, gedagtekend en ondertekend op de cheque of op een verlengstuk te vermelden; voor het overige zijn de bepalingen van artikel 281 toepasselijk.

  • 3.

    Na ophouden van de overmacht moet de houder onverwijld de cheque ter betaling aanbieden, en, indien daartoe aanleiding bestaat, de weigering van betaling doen vaststellen door protest of een daarmede gelijkstaande verklaring.

  • 4.

    Indien de overmacht meer dan 15 dagen aanhoudt, gerekend van de dag, waarop de houder, mits vóór het einde van de aanbiedingstermijn, van de overmacht aan zijn endossant heeft kennis gegeven, mag het recht van regres worden uitgeoefend, zonder dat de aanbieding of het opmaken van protest of de daarmede gelijkstaande verklaring nodig zijn.

  • 5.

    Feiten, welke voor de houder of voor degene, die hij met de aanbieding van de cheque of met het opmaken van het protest of de daarmede gelijkstaande verklaring belastte, van zuiver persoonlijke aard zijn, worden niet beschouwd als gevallen van overmacht.

ZEVENDE AFDELING Van cheque-exemplaren en van vermiste cheques

Artikel 286
  • 1.

    Behoudens de cheques aan toonder, mag elke cheque, uitgegeven in een land en betaalbaar in een ander land of in een overzees gebied van hetzelfde land en omgekeerd, of wel uitgegeven en betaalbaar in een zelfde overzees gebied of in verschillende overzeese gebieden van hetzelfde land, in meer gelijkluidende exemplaren worden getrokken. Indien een cheque in meer exemplaren is getrokken, moeten die exemplaren in de tekst zelf van de titel worden genummerd, bij gebreke waarvan elk exemplaar wordt beschouwd als een afzonderlijke cheque.

  • 2.

    De betaling op één van de exemplaren gedaan, bevrijdt, ook al was dat niet bedongen, dat die betaling de kracht van de andere exemplaren te niet doet.

  • 3.

    De endossant, die de exemplaren aan verschillende personen heeft overgedragen, alsook de latere endossanten, zijn verbonden wegens alle exemplaren, die hun handtekening dragen en die niet zijn teruggegeven.

Artikel 287
  • 1.

    Degene die een cheque waarvan hij houder was, vermist, kan met inachtneming van artikel 49, derde lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek van de betrokkene betaling vragen.

  • 2.

    Degene die een cheque, waarvan hij houder was, en welke is vervallen, en, voor zover nodig, geprotesteerd, vermist, kan met inachtneming van artikel 49, derde lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek zijn rechten alleen tegen de trekker uitoefenen.

ACHTSTE AFDELING Van veranderingen

Artikel 288

In geval van verandering van de tekst van een cheque zijn zij, die daarna hun handtekeningen op de cheque geplaatst hebben, volgens de veranderde tekst verbonden; zij, die daarvoor hun handtekeningen op de cheque geplaatst hebben, zijn verbonden volgens de oorspronkelijke tekst.

NEGENDE AFDELING Van verjaring

Artikel 289

Behoudens de bepalingen van het volgende artikel gaat schuld uit een cheque te niet door alle middelen van schuldbevrijding, bij het Burgerlijk Wetboek aangewezen.

Artikel 290
  • 1.

    De regresvorderingen van de houder tegen de endossanten, de trekker en de andere chequeschuldenaren verjaren door een tijdsverloop van zes maanden, gerekend van het einde van de termijn van aanbieding.

  • 2.

    De regresvorderingen van de verschillende chequeschuldenaren tegen elkander, die gehouden zijn tot de betaling van een cheque, verjaren door een tijdsverloop van zes maanden, gerekend van de dag, waarop de chequeschuldenaar ter voldoening aan zijn regresplicht de cheque heeft betaald, of van de dag, waarop hij zelf in rechte is aangesproken.

  • 3.

    De trekker is niet bevoegd om de in het eerste en tweede lid bedoelde verjaring in te roepen, indien of voor zover hij geen fonds heeft bezorgd, en evenmin de trekker of de endossanten, die zich ongerechtvaardigd zouden hebben verrijkt; alles onverminderd het bepaalde in artikel 306 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 291
  • 1.

    De stuiting van de verjaring is slechts van kracht tegen degene, ten aanzien van wie de stuitingshandeling heeft plaats gehad.

  • 2.

    Op de in het vorige artikel bedoelde verjaringen is artikel 321, eerste lid, onder a tot en met d, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing; in de gevallen bedoeld in artikel 321, eerste lid, onder b en c, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek heeft de onbekwame of rechthebbende wiens rechtsvordering is verjaard, verhaal op de wettelijk vertegenwoordiger of bewindvoerder.

TIENDE AFDELING Algemene bepalingen

Artikel 292

Met bankiers, genoemd in de voorgaande afdelingen van deze Titel worden gelijkgesteld alle personen of instellingen, die in hun werkzaamheid regelmatig gelden ter onmiddellijke beschikking van anderen houden.

Artikel 293
  • 1.

    De aanbieding en het protest van een cheque kunnen niet plaats hebben dan op een werkdag.

  • 2.

    Wanneer de laatste dag van de termijn, bij landsverordening gesteld voor het verrichten van handelingen omtrent de cheque, met name voor de aanbieding en voor het opmaken van het protest of een daarmede gelijkstaande verklaring, een wettelijke feestdag is, wordt deze termijn verlengd tot de eerste werkdag, volgende op het einde van die termijn. De tussenliggende feestdagen zijn begrepen in de berekening van de termijn.

  • 3.

    Als wettelijke feestdag in de zin van deze afdeling worden beschouwd:

    • a.

      de zondag;

    • b.

      de nieuwjaarsdag;

    • c.

      de datum vallende na de gehouden Carnavalsoptocht;

    • d.

      de Goede Vrijdag;

    • e.

      de Christelijke tweede Paasdag;

    • f.

      de Hemelvaartsdag;

    • g.

      de dag waarop de verjaardag van de Koning officieel wordt gevierd;

    • h.

      de dag waarop de dag van de arbeid (1 mei) officieel wordt gevierd;

    • i.

      de datum 1 juli zijnde de Dag van de Bevrijding, dan wel Emancipation Day;

    • j.

      de tweede maandag van oktober zijnde de dag van de Constitutie, dan wel Constitution Day;

    • k.

      de eerste en tweede Kerstdag;

    • l.

      de datum 11 november zijnde Sint Maarten Day.

Artikel 294
  • 1.

    In de termijnen, bij de voorafgaande afdelingen van deze Titel voorzien, is niet begrepen de dag, waarop deze termijnen beginnen te lopen.

  • 2.

    Geen enkele respijtdag, noch wettelijke, noch rechterlijke, is toegestaan.

ELFDE AFDELING Van kwitanties en promessen aan toonder

Artikel 295
  • 1.

    Kwitanties en promessen aan toonder moeten de juiste dagtekening van de oorspronkelijke uitgifte bevatten.

  • 2.

    De oorspronkelijke uitgever van kwitanties aan toonder, door een derde betaalbaar, is jegens iedere houder voor de voldoening aansprakelijk gedurende 10 dagen na de dagtekening, die dag daaronder niet begrepen.

  • 3.

    De verantwoordelijkheid van de oorspronkelijke uitgever blijft echter voortduren, tenzij hij bewees, dat hij, gedurende de bij het vorige lid bepaalde tijd, fonds heeft gehad ten bedrage van het uitgegeven papier bij de persoon, op wie dit is afgegeven.

  • 4.

    De oorspronkelijke uitgever is, op straffe van voortduring van zijn verantwoordelijkheid, verplicht de houder af te staan en over te dragen de vordering op het fonds, dat de persoon, op wie het papier is afgegeven van hem op de vervaldag heeft in handen gehad, en dit ten bedrage van het uitgegeven papier; en hij moet aan de houder, te diens koste, de nodige bewijzen verschaffen om die vordering te doen gelden. Indien de oorspronkelijke uitgever in staat van faillissement is verklaard, zijn de curatoren in zijn boedel tot dezelfde verplichtingen gehouden, behalve indien deze mochten verkiezen, de houder als schuldeiser, ten bedrage van het uitgegeven papier, toe te laten.

Artikel 296
  • 1.

    Buiten de oorspronkelijke uitgever, blijft een ieder die het voormelde papier in betaling heeft gegeven, gedurende de tijd van drie dagen daarna, de dag van de uitgifte daaronder niet begrepen, aansprakelijk jegens degene, die het van hem heeft ontvangen.

  • 2.

    De houder van een promesse aan toonder is verplicht voldoening te vorderen binnen de tijd van drie dagen na de dag, waarop hij dat papier in betaling heeft genomen, die dag daaronder niet gerekend, en hij moet, bij wanbetaling, binnen een gelijke termijn daarna, de promesse ter intrekking aanbieden aan degene die hem dat papier in betaling heeft gegeven, alles op verbeurte van zijn verhaal tegen deze, doch onverminderd zijn recht tegen hem die de promesse heeft getekend.

  • 3.

    Indien in de promesse de dag is uitgedrukt op welke zij betaalbaar is, begint de termijn van drie dagen eerst te lopen daags na de uitgedrukte betaaldag.

Artikel 297

Indien de laatste dag van enige termijn, waaromtrent in deze afdeling enige bepaling voorkomt, valt op een wettelijke feestdag in de zin van het laatste lid van artikel 293, blijft de verplichting en de verantwoordelijkheid voortduren tot en met de eerste daaropvolgende dag, welke geen wettelijke feestdag is.

Artikel 298
  • 1.

    Iedere rechtsvordering tegen de in deze afdeling vermelde uitgevers van papier, of tegen hen, die buiten de oorspronkelijke uitgever het papier in betaling hebben gegeven, verjaart door tijdsverloop van zes maanden, gerekend van de dag van de oorspronkelijke uitgifte.

  • 2.

    De in het vorige lid bedoelde verjaring mag niet worden ingeroepen door de uitgever, indien of voor zover hij geen fonds heeft bezorgd, noch door de uitgever of door hen, die buiten de oorspronkelijke uitgever het papier in betaling hebben gegeven, voor zover ze zich ongerechtvaardigd zouden hebben verrijkt; alles onverminderd het bepaalde in artikel 306 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 3.

    Op de in dit artikel genoemde verjaringen is het tweede lid van artikel 291 van toepassing.

ACHTSTE TITEL Van assurantie of verzekering in het algemeen

Artikel 315

Assurantie of verzekering is een overeenkomst, bij welke de verzekeraar zich aan de verzekerde, tegen genot van een premie, verbindt om hem schadeloos te stellen wegens een verlies, schade of gemis van verwacht voordeel, hetwelk hij door een onzeker voorval zou kunnen lijden.

Artikel 316

De verzekeringen kunnen, onder andere, ten onderwerp hebben:

de gevaren van brand (artikelen 353-364);

de gevaren, waaraan de voortbrengselen van de landbouw te velde onderhevig zijn (artikelen 365-367);

het leven van een of meer personen (artikelen 368-374);

de gevaren van de zee en die van wederrechtelijke vrijheidsberoving (artikelen 813-891); en

de gevaren van het vervoer te land en langs de kusten (artikelen 892-899).

Artikel 317

Op alle verzekeringen, waarover zowel in dit, als in het tweede boek wordt gehandeld, zijn toepasselijk de bepalingen bij de volgende artikelen vervat.

Artikel 318

Tot vergoeding voor schade of verlies uit enig gebrek, eigen bederf of uit de aard en de natuur van de verzekerde zaak zelf onmiddellijk voortgesproten, is de verzekeraar slechts gehouden, indien ook daarvoor uitdrukkelijk verzekerd werd.

Artikel 319

Indien hij, die voor zich zelf heeft laten verzekeren, of hij, voor wiens rekening door een ander is verzekerd, ten tijde van de verzekering geen belang in het verzekerd voorwerp heeft, is de verzekeraar niet tot schadeloosstelling gehouden.

Artikel 320

Elke verkeerde of onwaarachtige opgave, of elke verzwijging van aan de verzekerde bekende omstandigheden, hoezeer te goeder trouw aan diens zijde hebbende plaats gehad, welke van dien aard is, dat de overeenkomst niet, of niet onder dezelfde voorwaarden, zou zijn gesloten, indien de verzekeraar van de ware staat van zaken had kennis gedragen, maakt de verzekering vernietigbaar.

Artikel 321

Uitgezonderd in de gevallen bij landsverordening bepaald, mag een tweede verzekering niet gedaan worden voor dezelfde tijd en voor hetzelfde gevaar op voorwerpen, welke reeds voor hun volle waarde verzekerd zijn, en dit op straffe van nietigheid van de tweede verzekering.

Artikel 322
  • 1.

    Verzekering, die het beloop van de waarde of het wezenlijk belang te boven gaat, is alleen geldig tot het beloop daarvan.

  • 2.

    Indien de volle waarde van het voorwerp niet is verzekerd, is de verzekeraar, in geval van schade, slechts verbonden in evenredigheid van het verzekerde tot het niet-verzekerde gedeelte.

  • 3.

    Het staat echter aan partijen vrij uitdrukkelijk te bedingen, dat, afgezien van de grotere waarde van het verzekerd voorwerp, de daaraan overkomen schade tot het vol beloop van de verzekerde som moet worden vergoed.

Artikel 323

Afstand bij het aangaan van de verzekering of gedurende haar loop gedaan van hetgeen bij landsverordening tot het wezen van de overeenkomst wordt vereist of van hetgeen uitdrukkelijk is verboden, is nietig.

Artikel 324

De verzekering moet schriftelijk worden aangegaan bij een akte, welke de naam van polis draagt.

Artikel 325
  • 1.

    Alle polissen, met uitzondering van die van levensverzekering, moeten uitdrukken:

    • 1°.

      de dag, waarop de verzekering is gesloten;

    • 2°.

      de naam van degene, die de verzekering voor eigen rekening of voor die van een derde sluit;

    • 3°.

      een genoegzaam duidelijke omschrijving van het verzekerde voorwerp;

    • 4°.

      het bedrag van de som, waarvoor verzekerd wordt;

    • 5°.

      de gevaren, welke de verzekeraar voor zijn rekening neemt;

    • 6°.

      de tijd, op welke het gevaar voor rekening van de verzekeraar begint te lopen en eindigt;

    • 7°.

      de premie van verzekering; en

    • 8°.

      in het algemeen, alle omstandigheden, welker kennis van wezenlijk belang voor de verzekeraar kan zijn, en alle andere tussen de partijen gemaakte bedingen.

  • 2.

    De polis moet door iedere verzekeraar worden ondertekend.

Artikel 326
  • 1.

    De overeenkomst van verzekering bestaat, zodra zij is gesloten; de wederzijdse rechten en verplichtingen van de verzekeraar en van de verzekerde nemen van dat ogenblik hun aanvang, zelfs voordat de polis is ondertekend.

  • 2.

    Het sluiten van de overeenkomst brengt de verplichting van de verzekeraar mede, om de polis binnen de bepaalde tijd te tekenen en aan de verzekerde af te geven.

Artikel 327
  • 1.

    De overeenkomst wordt tegenover de verzekeraar slechts door geschrift bewezen. Indien het geschrift de overeenkomst niet volledig omschrijft, kan, zolang de polis niet door de verzekeringnemer als bewijs is aanvaard, bewijs van het niet omschreven deel van de overeenkomst en van de wijzigingen daarin met alle middelen worden bijgebracht.

  • 2.

    Op wijzigingen in de overeenkomst, tot stand gekomen nadat de polis als bewijs is aanvaard, is het vorige lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 328
  • 1.

    Wanneer de verzekering is gesloten, moet de verzekeraar de polis, binnen 24 uren na de aanbieding, ondertekenen en afgeven, tenzij bij landsverordening in enig bijzonder geval een langere termijn bepaald is.

  • 2.

    Bij nalatigheid hiervan is de verzekeraar ten behoeve van de verzekerde gehouden tot vergoeding van de schade, die uit dat verzuim mocht zijn ontstaan.

Artikel 329

Hij, die, van een ander order ontvangende tot het laten doen van verzekering, deze voor zijn eigen rekening houdt, wordt verstaan verzekeraar te zijn op de aan hem opgegeven voorwaarden en bij gebreke van die opgave, op zodanige voorwaarden als waarop de verzekering had kunnen worden gesloten ter plaatse, alwaar hij de last had moeten uitvoeren, en, indien deze plaats niet is aangeduid, te zijner woonplaats.

Artikel 330

Bij overgang van een zaak of een beperkt recht waaraan een zaak is onderworpen, loopt de verzekering van rechtswege ten voordele van de nieuwe rechthebbende.

Artikel 331

Verzekering mag niet alleen voor eigen rekening, maar ook voor die van een derde worden gesloten, hetzij uit kracht van een algemene of van een bijzondere last, hetzij zelfs buiten weten van de belanghebbende, en dit met inachtneming van de volgende bepalingen.

Artikel 332

Bij verzekering ten behoeve van een derde moet uitdrukkelijk in de polis worden vermeld, of dit uit kracht van een lastgeving of buiten weten van de belanghebbende plaatsvindt.

Artikel 333

De verzekering zonder lastgeving en buiten weten van de belanghebbende gedaan, is nietig, indien en voor zover de belanghebbende of een derde op zijn last hetzelfde voorwerp reeds had verzekerd vóór het tijdstip, waarop hij kennis droeg van de buiten zijn weten gesloten verzekering.

Artikel 334

Indien bij de polis niet vermeld is, dat de verzekering voor rekening van een derde is geschied, wordt de verzekerde geacht die voor zich zelf te hebben gesloten.

Artikel 335

De verzekering mag tot voorwerp hebben elk belang, hetwelk op geld waardeerbaar, aan gevaar onderhevig en bij landsverordening niet uitgezonderd is.

Artikel 336

Alle verzekering, gedaan op enig belang hoegenaamd, waarvan de schade, tegen welke verzekerd is, reeds op het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst bestond, is nietig, indien de verzekerde, of hij die met of zonder last heeft doen verzekeren, van het bestaan van de schade heeft kennis gedragen.

Artikel 337
  • 1.

    Het geldt als een vermoeden, dat men van het bestaan van die schade heeft kennis gedragen, indien de rechter, met inachtneming van de omstandigheden, oordeelt, dat er sinds het ontstaan van de schade zoveel tijd is verlopen, dat de verzekerde daarvan had moeten kennis dragen.

  • 2.

    In geval van twijfel staat het de rechter vrij, om aan verzekerden en aan hun lasthebbers de eed op te leggen, dat zij, ten tijde van het sluiten van de overeenkomst van het bestaan van de schade niet hebben kennis gedragen.

  • 3.

    Indien de ene partij die eed aan haar wederpartij wenst op te dragen, moet hij in alle gevallen door de rechter worden opgelegd.

Artikel 338

De verzekeraar is altijd bevoegd om hetgeen hij verzekerd heeft wederom te laten verzekeren.

Artikel 339
  • 1.

    Indien de verzekerde de verzekeraar, bij een gerechtelijke opzegging, van zijn verplichtingen voor het toekomende ontslaat, is hij bevoegd om zijn belang voor dezelfde tijd en hetzelfde gevaar andermaal te doen verzekeren.

  • 2.

    In dat geval moet, op straffe van nietigheid, in de nieuwe polis worden melding gemaakt zowel van de vroegere verzekering, als van de gerechtelijke opzegging.

Artikel 342

De verzekerde zal krachtens een schadevergoeding geen vergoeding ontvangen waardoor hij in een duidelijk voordeliger positie zou geraken. De vorige volzin mist toepassing bij voorafgaande taxatie van de waarde van een zaak, of een beperkt recht waaraan een zaak is onderworpen, tot stand gekomen krachtens een aan een deskundige opgedragen beslissing, of krachtens een beslissing van partijen overeenkomstig het advies van een deskundige.

Artikel 343

Verliezen of schaden, door eigen schuld van een verzekerde veroorzaakt, komen niet ten laste van de verzekeraar. Hij is zelfs bevoegd om de premie te behouden of te vorderen, indien hij reeds begonnen had enig gevaar te lopen.

Artikel 344
  • 1

    Indien onderscheidene verzekeringen te goeder trouw ten aanzien van hetzelfde voorwerp zijn aangegaan en bij de eerste de volle waarde is verzekerd, houdt deze alleen stand en zijn de volgende verzekeraars ontslagen.

  • 2.

    Indien bij de eerste verzekering de volle waarde niet is verzekerd, zijn de volgende verzekeraars aansprakelijk voor de grotere waarde volgens de volgorde van de tijd, waarop de volgende verzekeringen zijn gesloten.

Artikel 345
  • 1

    Ingeval onderscheiden verzekeraars op een en dezelfde polis, al was het op onderscheiden dagen, meer dan de waarde hebben verzekerd, dragen zij allen tezamen naar evenredigheid van de som, voor welke zij getekend hebben, alleen de juiste verzekerde waarde.

  • 2.

    Dezelfde bepaling geldt, wanneer op dezelfde dag ten opzichte van hetzelfde voorwerp onderscheiden verzekeringen gesloten zijn.

Artikel 346
  • 1.

    De verzekerde mag, in de gevallen bij de voorgaande twee artikelen vermeld, de oudste verzekeringen niet vernietigen om daardoor de latere verzekeraars te verbinden.

  • 2.

    Indien de verzekerde de eerste verzekeraars ontslaat, wordt hij geacht zich, voor dezelfde som en in dezelfde orde, in hun plaats als verzekeraar gesteld te hebben.

  • 3.

    Indien hij zich laat herverzekeren, treden de herverzekeraars in dezelfde orde in zijn plaats op.

Artikel 347
  • 1.

    Het wordt niet als een ongeoorloofde overeenkomst beschouwd, indien na de verzekering van een voorwerp voor de volle waarde de belanghebbende het vervolgens geheel of gedeeltelijk laat verzekeren, onder de uitdrukkelijke bepaling, dat hij zijn recht tegen de verzekeraars alleen mag doen gelden, indien en voor zover hij de schade op de vroegere niet zal kunnen verhalen.

  • 2.

    Bij het aangaan van zodanige overeenkomst moeten, op straffe van nietigheid, de vroeger gesloten overeenkomsten duidelijk worden omschreven; alsdan zijn de bepalingen van de artikelen 344 en 345 daarop van overeenkomstige toepassing.

Artikel 348

In alle gevallen, waarin de overeenkomst van verzekering voor het geheel of ten dele vervalt of nietig wordt, en mits de verzekerde te goeder trouw heeft gehandeld, moet de verzekeraar de premie teruggeven hetzij voor het geheel, hetzij voor zodanig gedeelte als waarvoor hij geen gevaar heeft gelopen.

Artikel 349

Ingeval de nietigheid van de overeenkomst uit hoofde van list, bedrog of schelmerij van de verzekerde ontstaat, geniet de verzekeraar de premie, onverminderd de vervolging tot straf, indien daartoe gronden zijn.

Artikel 350
  • 1.

    Behoudens de bijzondere bepalingen ten aanzien van deze of gene soort van verzekering gemaakt, is de verzekerde verplicht om alle vlijt en naarstigheid in het werk te stellen, ten einde schade te voorkomen of te verminderen; hij is voorts verplicht om, dadelijk na haar ontstaan, daarvan aan de verzekeraar kennis te geven; alles op straffe van schadevergoeding, zo daartoe gronden zijn.

  • 2.

    De onkosten, door de verzekerde gemaakt ten einde schade te voorkomen of te verminderen, zijn ten laste van de verzekeraar, ook indien deze onkosten, gevoegd bij de geleden schade, het beloop van de verzekerde som te boven zouden gaan of de aangewende pogingen vruchteloos zouden zijn geweest.

Artikel 351

Indien de verzekerde ter zake van door hem geleden schade vorderingen tot schadevergoeding op derden heeft, anders dan uit verzekering, gaan die vorderingen bij wijze van subrogatie over op de verzekeraar voor zover deze die schade vergoedt.

NEGENDE TITEL [Vervallen]  

TWEEDE BOEK VAN DE RECHTEN EN VERPLICHTINGEN UIT SCHEEPVAART VOORTSPRUITENDE

Algemene bepaling

Artikel 375
  • 1.

    De betekenis van begrippen voorkomende in Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, met uitzondering van die voorkomende in de artikelen 5, 6 en 10, geldt evenzeer voor dit wetboek.

  • 2.

    Onder reder is te verstaan de eigenaar of, in geval van rompbevrachting, de rompbevrachter.

EERSTE TITEL Van zeeschepen

Artikel 376

In de eerste tot en met de vierde Titel van dit Boek worden onder schepen uitsluitend verstaan zeeschepen.

Artikel 377

In geval van verkoop uit hoofde van artikel 175 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek wordt het schip geacht de hoedanigheid van Sint Maartens schip niet te hebben verloren.

Artikel 404

Indien de gerechtelijke verdeling van de opbrengst van een vreemd schip in Sint Maarten plaats heeft, worden de kosten van uitwinning, het hulploon, de loods- en havengelden en andere scheepvaartrechten in ieder geval geplaatst in de rang, hun door de artikelen 210, 211, 213, 217 en 218 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek toegekend.

Artikel 405

Op ten minste 20 kubieke meters bruto-inhoud metende, langs de kusten varende vaartuigen, zijn de bepalingen van deze Titel van toepassing.

Artikel 407

De bepalingen van de artikelen 377 en 404 zijn niet van toepassing op aan het Land toebehorende schepen, die tot de openbare dienst zijn bestemd.

DERDE TITEL Van de kapitein

Artikel 436
  • 1.

    De kapitein voert het schip. De gehele bemanning is hem ondergeschikt. Hij oefent aan boord over alle opvarenden gezag. Deze zijn gehouden de bevelen na te komen, die de kapitein geeft in het belang van de veiligheid of tot handhaving van orde en tucht.

  • 2.

    Onder opvarenden worden in deze Titel verstaan allen, die zich aan boord bevinden, buiten de kapitein.

Artikel 437
  • 1.

    Op Sint Maartense schepen mogen alleen Nederlanders of Nederlandse onderdanen als kapitein in dienst worden gesteld.

  • 2.

    De terzake van het vervoer verantwoordelijke minister is bevoegd om al dan niet voor een bepaalde tijd, ten aanzien van met name genoemde personen, of met name vermelde Sint Maartense schepen dispensatie van het in het eerste lid bedoelde verbod te verlenen.

Artikel 438

In geval van ontstentenis van de kapitein treedt als zodanig op de eerste stuurman; in geval ook van diens ontstentenis, indien aan boord aanwezig zijn één of meer stuurlieden, bevoegd als kapitein op te treden, de oudste in rang, vervolgens van de overige stuurlieden de oudste in rang, en bij ontstentenis ook van deze de door een scheepsraad aangewezen persoon.

Artikel 439

De kapitein is verplicht met zodanige bekwaamheid en nauwgezetheid en met zodanig beleid te handelen als voor een behoorlijke vervulling van zijn taak nodig is.

Artikel 440
  • 1.

    De kapitein is verplicht de gebruikelijke regels en de bestaande voorschriften ter verzekering van de zeewaardigheid en de veiligheid van het schip, van de veiligheid van de opvarenden en van de zaken aan boord met nauwgezetheid op te volgen.

  • 2.

    Hij onderneemt de reis niet, tenzij het schip tot het volvoeren daarvan geschikt, naar behoren uitgerust en voldoende bemand is.

Artikel 441

De kapitein is verplicht om overal waar een wettelijk voorschrift, de gewoonte of de voorzichtigheid dit gebiedt, zich van een loods te bedienen.

Artikel 442

De kapitein mag gedurende de vaart of bij dreigend gevaar het schip niet verlaten, tenzij zijn afwezigheid volstrekt noodzakelijk is of de zorg voor lijfsbehoud hem daartoe dwingt.

Artikel 443

De kapitein is verplicht voor de aan boord zijnde goederen van een gedurende de reis overleden opvarende te zorgen en ten overstaan van twee van de opvarenden daarvan een behoorlijke beschrijving te maken of te doen maken, die hij met deze opvarenden ondertekent.

Artikel 444
  • 1.

    De kapitein moet aan boord voorzien zijn van:

    de zeebrief, de meetbrief en een uittreksel uit het scheepsregister, bevattende alle boekingen welke op het schip betrekking hebben tot de dag van het laatste vertrek van het schip uit een Sint Maartense haven;

    de monsterrol, het manifest van de lading, de charterpartij en de cognossementen, dan wel afschriften van die stukken;

    de wettelijke regelingen in Sint Maarten op de reis van toepassing, en alle verder nodige papieren.

  • 2.

    Bij ministeriële regeling kunnen de omstandigheden worden bepaald waarin deze verplichting ten aanzien van charterpartijen en cognossementen niet geldt.

Artikel 445
  • 1.

    De kapitein zorgt, dat aan boord een scheepsdagboek (dagregister of journaal) wordt gehouden, waarin alles van enig belang, dat op de reis voorvalt, nauwkeurig wordt opgetekend.

  • 2.

    De kapitein van een schip, dat door mechanische kracht wordt voortbewogen, zorgt bovendien, dat een lid van het machinekamerpersoneel een machinedagboek bijhoudt.

Artikel 446
  • 1.

    Op Sint Maartense schepen mogen alleen dagboeken in gebruik worden genomen, die de ambtenaar, te wiens overstaan de monstering geschiedt, of in Nederland of Arubahet bevoegde gezag, of buiten het Koninkrijk een Nederlands consulair ambtenaar blad voor blad heeft genummerd en gewaarmerkt.

  • 2.

    De dagboeken worden, zo mogelijk dagelijks bijgehouden, gedagtekend en door de kapitein en de schepeling, die hij met het houden van het boek heeft belast, ondertekend.

  • 3.

    Overigens wordt de inrichting van de dagboeken bij ministeriële regeling vastgesteld.

Artikel 447

De kapitein, de eigenaar en de rompbevrachter zijn verplicht aan belanghebbenden op hun aanvraag inzage en, tegen betaling van de kosten, afschrift van of uittreksel uit de dagboeken te geven.

Artikel 448

Wanneer de kapitein zich over belangrijke zaken met leden van de bemanning heeft beraden, wordt van de hem gegeven adviezen in het scheepsdagboek melding gemaakt.

Artikel 449
  • 1.

    De kapitein is verplicht binnen 48 uur na aankomst in een noodhaven of in de haven van eindbestemming aan de ambtenaar, te wiens overstaan de monstering geschiedt, zijn scheepsdagboek of -dagboeken te tonen of te doen tonen en ze door deze ambtenaar voor gezien te laten tekenen.

  • 2.

    De kapitein heeft zich te wenden in Nederland of Aruba tot het bevoegde gezag en buiten het Koninkrijk tot de Nederlandse consulaire ambtenaar, of, bij ontstentenis van zodanige ambtenaar, tot het bevoegde gezag.

Artikel 450
  • 1.

    Na aankomst in een haven is de kapitein bevoegd om door een notaris een scheepsverklaring te doen opmaken omtrent de voorvallen van de reis.

  • 2.

    Indien het schip of de zaken aan boord schade hebben geleden of enig buitengewoon voorval heeft plaats gehad, is de kapitein verplicht binnen 48 uur na aankomst, in de plaats van aankomst of in een nabijgelegen plaats althans een voorlopige verklaring te doen opmaken. Een voorlopige verklaring moet binnen acht dagen door een volledige verklaring worden gevolgd.

  • 3.

    De kapitein heeft zich te wenden in Nederland of Aruba tot het bevoegde gezag en buiten het Koninkrijk tot de Nederlandse consulaire ambtenaar of, bij ontstentenis van zodanige ambtenaar, tot het bevoegde gezag.

  • 4.

    De notaris is verplicht van scheepsverklaringen tegen betaling van de kosten afschrift uit te reiken aan ieder die het verlangt.

Artikel 451

Bij het berekenen van de in artikelen 449 en 450 genoemde wettelijke termijnen tellen de zondag en de algemeen erkende feestdagen, en, in het buitenland, de aldaar erkende wettelijke feestdagen niet mee.

Artikel 452.

De door de kapitein daartoe aangewezen schepelingen zijn verplicht bij het opmaken van de scheepsverklaring hun medewerking te verlenen door van hun bevinding verklaring af te leggen.

Artikel 453

De beoordeling van de bewijskracht van scheepsdagboeken en scheepsverklaringen ten aanzien van de daarin vermelde voorvallen van de reis is voor ieder geval aan de rechter overgelaten.

Artikel 454

De kapitein is bevoegd, indien dit tot behoud van schip of lading noodzakelijk is, scheepstoebehoren en bestanddelen van de lading overboord te werpen of te verbruiken.

Artikel 455

De kapitein is in geval van nood gedurende de reis bevoegd, levensmiddelen, die in het bezit zijn van opvarenden of tot de lading behoren, tegen schadevergoeding tot zich te nemen, ten einde die te doen verbruiken in het belang van allen, die zich aan boord bevinden.

Artikel 456
  • 1.

    De kapitein is verplicht aan personen, die in gevaar verkeren, en in het bijzonder indien zijn schip bij een aanvaring betrokken is geweest, aan de andere daarbij betrokken schepen en de personen, die zich aan boord van die schepen bevinden, de hulp te verlenen, waartoe hij bij machte is zonder zijn eigen schip en de opvarenden daarvan aan ernstig gevaar bloot te stellen.

  • 2.

    Hij is bovendien verplicht, voor zover hem dit mogelijk is, aan de andere bij de aanvaring betrokken schepen op te geven de naam van zijn schip, van de haven waar het thuis behoort en van de havens vanwaar het komt en waarheen het bestemd is.

  • 3.

    Niet-nakoming van deze verplichtingen door de kapitein geschiedt buiten aansprakelijkheid van hem, die uit welke hoofde dan ook verantwoordelijk is voor het optreden van de kapitein.

Artikel 457
  • 1.

    De kapitein van een Sint Maartens naar Sint Maarten bestemd en in een haven buiten Sint Maarten vertoevend schip is verplicht, zich daar bevindende, hulpbehoevende Sint Maartense zeelieden, voor zover aan boord voor hen plaats is, op verlangen van de Nederlandse consulaire ambtenaar of, waar deze ontbreekt, van de plaatselijke overheid, naar Sint Maarten over te brengen.

  • 2.

    De kosten hiervan zijn voor rekening van Sint Maarten. De vaststelling van die kosten geschiedt op door de Minister van Justitie bepaalde grondslag.

Artikel 458
  • 1.

    De kapitein is belast met het laden en lossen van de lading, voor zover de reder of de rompbevrachter niet andere personen daarmee heeft belast.

  • 2.

    De scheepsbeheerder draagt zorg voor het voldoende en doelmatig bemannen van een schip, dit met inachtneming van de regelen gesteld bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen.

Artikel 463
  • 1.

    Tegenover de reder is de kapitein steeds verplicht te handelen overeenkomstig de bepalingen, waaronder hij is aangesteld, en de hem krachtens die aanstelling gegeven orders, mits deze bepalingen of deze orders niet in strijd zijn met de verplichtingen, hem als gezagvoerder bij wettelijk voorschrift opgelegd.

  • 2.

    Hij geeft de reder doorlopend kennis van alles wat het schip en de zaken aan boord betreft, en vraagt diens orders, alvorens tot enige maatregel van geldelijk belang over te gaan.

  • 3.

    Overigens is het bepaalde bij artikel 458 ook op zijn verhouding tot de reder van toepassing.

Artikel 466

De kapitein, die verneemt dat de vlag, waaronder hij vaart, onvrij is geworden, is verplicht in de meest in de nabijheid gelegen onzijdige haven binnen te lopen en aldaar te blijven liggen, totdat hij op veilige wijze kan vertrekken of van de reder stellige orders om te vertrekken heeft ontvangen.

Artikel 467

Indien de kapitein blijkt, dat de haven, waarheen het schip is bestemd, wordt geblokkeerd, is hij verplicht in de meest geschikte in de nabijheid gelegen haven binnen te lopen.

Artikel 469

De kapitein mag van de koers, welke hij moet volgen, afwijken ter redding van mensenlevens.

Artikel 471

Indien gedurende de reis iemand aan boord wordt ontdekt, die niet in het bezit is van een geldig reisbiljet en niet bereid of niet in staat is op eerste aanmaning van de kapitein vracht te betalen, heeft deze het recht hem aan boord werk te laten verrichten, waartoe hij in staat is, en hem bij de eerste gelegenheid, welke zich voordoet, van boord te verwijderen.

Artikel 472

Noch de kapitein, noch een opvarende mag voor eigen rekening goederen in het schip vervoeren, tenzij krachtens overeenkomst met of krachtens verlof van de reder en, indien het schip is vervracht, ook van de bevrachter.

Artikel 474
  • 1.

    Op ten minste 20 kubieke meters bruto-inhoud metende, langs de kusten varende vaartuigen zijn in het algemeen en naar de omstandigheden de voorgaande artikelen van deze Titel van toepassing, met uitzondering evenwel van artikel 444, artikel 445, tweede lid, artikel 446, eerste lid, en artikel 449.

  • 2.

    Aan boord moeten aanwezig zijn een uittreksel uit het scheepsregister, de monsterrol, indien deze is opgemaakt, en de wettelijke regelingen op deze schepen van toepassing.

Artikel 475

Een door de reder vastgesteld reglement betreffende de dienst aan boord is voor de kapitein verbindend, mits hem een exemplaar daarvan is verstrekt en voor zover de inhoud niet in strijd is met de door hem aangegane arbeidsovereenkomst.

Artikel 476

Boete mag de kapitein slechts worden opgelegd krachtens beding in de arbeidsovereenkomst wegens overtreding van daarin omschreven bepalingen en tot het daarin vastgestelde maximum. De bestemming van de boete moet in de overeenkomst worden aangegeven. De boete mag niet aan de reder ten goede komen.

Artikel 477
  • 1.

    Van het ogenblik, waarop volgens de arbeidsovereenkomst de dienstbetrekking aanvangt, heeft de kapitein zich te houden ter beschikking van de reder tot het voeren van het in de overeenkomst aangewezen schip, of, bij stilzwijgen van deze, van een door de reder daartoe aangewezen schip, mits dit behoort tot de schepen, welke de reder voor de vaart ter zee gebruikt. Is omtrent de aanvang van de dienstbetrekking niets bepaald, dan wordt die voor de toepassing van dit voorschrift geacht samen te vallen met het sluiten van de overeenkomst.

  • 2.

    De kapitein wordt geacht te zijn aan boord van een schip van de dag, waarop hij zijn taak aan boord op zich neemt, tot de dag, waarop hij daarvan wordt ontheven.

Artikel 478

De kapitein heeft gedurende de tijd dat hij in dienst is aan boord van een schip, recht op voeding en logies.

Artikel 479

Behalve in de gevallen, genoemd in artikel 537, onder 1° tot en met 8°, kunnen voor de reder dringende redenen aanwezig worden geacht:

  • 1°.

    indien de kapitein een opvarende van het door hem gevoerde schip mishandelt, grovelijk beledigt of op ernstige wijze bedreigt of verleidt of tracht te verleiden tot handelingen, strijdig met wettelijke regelingen of met de goede zeden;

  • 2°.

    indien de kapitein weigert te voldoen aan een opdracht hem gegeven overeenkomstig het bepaalde in artikel 477;

  • 3°.

    indien aan de kapitein, hetzij tijdelijk, hetzij voorgoed, de bevoegdheid is ontnomen, als zodanig op een schip dienst te doen;

  • 4°.

    indien de kapitein, buiten weten van de reder, smokkelwaren aan boord heeft gebracht of daar heeft toegelaten.

Artikel 480

De kapitein, die de dienstbetrekking doet eindigen terwijl het door hem gevoerde schip zich op reis bevindt, is, op straffe van schadevergoeding, verplicht die maatregelen te nemen, welke in verband daarmede nodig zijn voor de veiligheid van het schip, de opvarenden en de zaken aan boord.

Artikel 481

De bepalingen van de vorige artikelen laten de bevoegdheid van de reder, om aan de kapitein te allen tijde het gezag over het schip te ontnemen, onaangetast.

Artikel 482

Na afloop van een reis is de kapitein verplicht de scheepspapieren tegen ontvangstbewijs aan de reder af te geven.

Artikel 483

De reder verbeurt ten behoeve van de kapitein voor iedere dag, dat hij deze, gedurende of bij het einde van zijn dienst aan boord van een schip, zonder wettige reden ophoudt in het verkrijgen van het in geld vastgestelde deel van zijn loon, NAf 3,-.

Artikel 484
  • 1.

    De artikelen 491-493, 497, 503, 508, 512- 517, 526, 527, 529, 531-536, 538, 539, 541-544, 553-555 zijn van overeenkomstige toepassing op de arbeidsovereenkomst van de kapitein.

  • 2.

    Artikel 530 vindt toepassing ten aanzien van de artikelen 476, 480 en 539 in verband met artikel 484, eerste lid.

  • 3.

    Als gewichtige redenen worden, behalve die, genoemd in artikel 540, ook beschouwd omstandigheden, na de aanvang van de dienst aan boord aan de verzoeker gebleken of nadien opgekomen, waardoor de voortzetting van de reis, waarop het schip zich bevindt, de kapitein of de opvarenden aan onvoorzien, groot levensgevaar zou blootstellen.

Artikel 485

Bij overeenkomst mogen partijen niet afwijken van het bepaalde in de artikelen 475, 476, 478 en 483, noch ook ten nadele van de kapitein van het bepaalde in artikel 484, laatste lid.

Artikel 486

De bepalingen van de artikelen 475-485 gelden niet voor kapiteins van ten minste 20 kubieke meters bruto-inhoud metende, langs de kusten varende vaartuigen.

VIERDE TITEL Van de schepelingen

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 487
  • 1.

    Scheepsofficieren zijn de schepelingen, aan wie de monsterrol de rang van officier toekent.

  • 2.

    Scheepsgezellen zijn alle overige schepelingen.

Artikel 488

Voor zover de reder de verhouding tussen de scheepsofficieren onderling, tussen de scheepsgezellen onderling en tussen de scheepsofficieren en de scheepsgezellen niet heeft geregeld, beslist de kapitein daaromtrent.

Artikel 489

Wanneer de monsterrol bepaalt, dat er aan boord een commissie van schepelingen zal zijn, stelt zij daarvan tevens de samenstelling en de bevoegdheid vast.

§ 2. Van de arbeidsovereenkomst tussen reder en schepelingen

Artikel 490
  • 1.

    Als schepelingen worden alleen aangemerkt personen, die een arbeidsovereenkomst met de reder hebben aangegaan.

  • 2.

    De kapitein vertegenwoordigt de reder in de uitvoering van de arbeidsovereenkomsten met de schepelingen, die in dienst zijn aan boord van het door hem gevoerde schip.

Artikel 491

Op de arbeidsovereenkomst tussen de reder en de schepeling zijn de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek met uitzondering evenwel van die van de zevende Titel van het derde Boek, van toepassing, voor zover daarvan bij landsverordening niet is afgeweken.

Artikel 492
  • 1.

    De arbeidsovereenkomst tussen de reder en de schepeling moet, op straffe van nietigheid, schriftelijk worden aangegaan.

  • 2.

    De kosten van de akte en andere bijkomende kosten zijn ten laste van de reder.

Artikel 493

De overeenkomst moet worden aangegaan hetzij voor een bepaalde tijd, hetzij voor één of meer reizen (bij de reis), hetzij voor onbepaalde tijd of tot wederopzegging.

Artikel 494

Indien de duur van een dienstbetrekking noch bij overeenkomst of reglement, noch bij wettelijk voorschrift, noch ook door het gebruik, is aangegeven, wordt zij geacht voor onbepaalde tijd te zijn aangegaan.

Artikel 495
  • 1.

    Indien partijen de dienstbetrekking na het verstrijken van de tijd, waarvoor zij is aangegaan, zonder tegenspraak voortzetten, wordt die overeenkomst geacht voor dezelfde tijd op de vroegere voorwaarden wederom te zijn aangegaan.

  • 2.

    Hetzelfde geldt, indien de bedongen opzegging achterwege blijft en partijen de gevolgen daarvan niet opzettelijk hebben geregeld.

Artikel 496

De overeenkomst moet, behalve hetgeen elders bij landsverordening daartoe is voorgeschreven, behelzen:

  • 1°.

    de naam en de voornamen van de schepeling, de dag van zijn geboorte of zijn leeftijd, en zijn geboorteplaats;

  • 2°.

    de plaats en de dag van het sluiten van de overeenkomst;

  • 3°.

    de aanduiding van het schip of de schepen, waarop de schepeling zich verbindt dienst te doen;

  • 4°.

    de te ondernemen reis of reizen, indien deze reeds vaststaan;

  • 5°.

    de hoedanigheid, waarin de schepeling in dienst zal treden;

  • 6°.

    indien mogelijk, de plaats waar en de dag waarop de dienst aan boord aanvangt;

  • 7°.

    het bepaalde bij artikel 515 nopens het recht op vrije dagen;

  • 8°.

    de beëindiging van de dienstbetrekking, namelijk:

    • a

      indien de overeenkomst voor een bepaalde tijd wordt aangegaan, de dag waarop de dienstbetrekking eindigt, met vermelding van de inhoud van artikel 532;

    • b

      indien de overeenkomst bij de reis wordt aangegaan, de haven overeengekomen voor de beëindiging van de dienstbetrekking, met vermelding van de inhoud van artikel 533, tweede lid, alsmede, indien de haven een Sint Maartense haven is, van het eerste of van het tweede lid van artikel 534, naar gelang de haven al of niet met name is genoemd;

    • c

      indien de overeenkomst voor onbepaalde tijd wordt aangegaan, de inhoud van artikel 535, eerste lid.

Artikel 497
  • 1.

    Voor zover de namen, de plaats of de dag van geboorte van de schepeling niet bekend zijn, wordt dit in de overeenkomst vermeld.

  • 2.

    De aanduiding in de overeenkomst van het schip of de schepen, waarop de schepeling zich verbindt dienst te doen, kan ook geschieden door te bepalen, dat hij dienst zal doen op een of meer door de reder aangewezen schepen, behorende tot die, welke de reder voor de vaart ter zee gebruikt.

  • 3.

    Indien partijen van het bepaalde bij de artikelen 515, 532, 533, tweede lid, 534, eerste of tweede lid, of 535, eerste lid, wensen af te wijken, voor zover wettelijk geoorloofd, wordt in plaats daarvan die afwijkende regeling in de overeenkomst opgenomen.

Artikel 498
  • 1.

    Een minderjarige is bekwaam als schepeling overeenkomsten aan te gaan, indien hij daartoe door zijn wettelijke vertegenwoordiger, hetzij mondeling, hetzij schriftelijk, is gemachtigd.

  • 2.

    Een mondelinge machtiging strekt slechts tot het aangaan van een bepaalde overeenkomst. Zij wordt verleend in tegenwoordigheid van de reder of van degene, die namens deze handelt. Zij mag niet voorwaardelijk worden verleend.

  • 3.

    Indien de machtiging schriftelijk is verleend, is de minderjarige verplicht de volmacht ter hand te stellen aan de reder, die de minderjarige onverwijld een gewaarmerkt afschrift daarvan doet toekomen en de volmacht bij het einde van de dienstbetrekking aan de minderjarige of diens rechtverkrijgenden teruggeeft.

  • 4.

    Voor zover dit niet door het stellen van bepaalde voorwaarden in de machtiging uitdrukkelijk is uitgesloten, staat de minderjarige in alles, wat betrekking heeft op de overeenkomst, door hem ingevolge de verleende machtiging aangegaan, met een meerderjarige gelijk. Echter mag hij niet in rechte verschijnen zonder bijstand van zijn wettelijke vertegenwoordiger, behalve wanneer aan de rechter gebleken is, dat de wettelijke vertegenwoordiger niet bij machte is zich te verklaren.

Artikel 499

Indien een daartoe niet bekwaam minderjarige een overeenkomst heeft aangegaan en dientengevolge gedurende vier weken, zonder verzet van zijn wettelijke vertegenwoordiger, in dienst arbeid heeft verricht, wordt hij geacht door die vertegenwoordiger mondeling tot het aangaan van die overeenkomst gemachtigd te zijn geweest.

Artikel 500
  • 1.

    Indien in de in artikel 498 genoemde schriftelijke machtiging de voorwaarde is opgenomen, dat het in geld vastgesteld loon, geheel of gedeeltelijk, in plaats van aan de minderjarige, aan de wettelijke vertegenwoordiger zelf moet worden voldaan, wordt deze ten opzichte van de voldoening van het loon, of van het gedeelte hetwelk hem moet worden uitgekeerd, als de schepeling aangemerkt.

  • 2.

    Ook indien een zodanige voorwaarde niet in de machtiging is opgenomen, wordt het aan de minderjarige verschuldigd in geld vastgesteld loon aan de wettelijke vertegenwoordiger voldaan, wanneer deze zich tegen de voldoening aan de minderjarige schriftelijk verzet.

  • 3.

    In andere gevallen dan die, bedoeld in het eerste en het tweede lid van dit artikel, is de reder door betaling aan de minderjarige behoorlijk gekweten.

Artikel 501

Een door de reder vastgesteld reglement betreffende de dienst aan boord is voor de schepeling verbindend, mits een in de Nederlandse taal en de Engelse taal gesteld exemplaar daarvan in een mede voor hem bestemd dagverblijf van de schepelingen is en blijft opgehangen en behoorlijk leesbaar is, en voor zover de inhoud niet in strijd is met de door hem aangegane arbeidsovereenkomst.

Artikel 502

Een verklaring van de schepeling, waarbij hij zich verbindt zich met elk in de toekomst vastgesteld reglement of met elke toekomstige wijziging van een bestaand reglement te verenigen, is nietig.

Artikel 503

Nietig is een beding waarbij de schepeling wordt beperkt in zijn vrijheid om na het einde van de dienstbetrekking arbeid te verrichten.

Artikel 504

Van het ogenblik waarop volgens de arbeidsovereenkomst de dienstbetrekking aanvangt is de schepeling verplicht zich ter beschikking te houden van de reder om gemonsterd te worden op een in de overeenkomst aangeduid schip. Is omtrent de aanvang van de dienstbetrekking niets bepaald, dan wordt die voor de toepassing van dit voorschrift geacht samen te vallen met het sluiten van de overeenkomst.

Artikel 505

De schepeling wordt geacht in dienst te zijn aan boord van een schip van de daarvoor in de monsterrol aangewezen dag of, bij gebreke daarvan, van de dag, waarop de monsterrol is opgemaakt, tot en met de dag, waarop hij van zijn werkzaamheden aan boord wordt ontheven of bij deze neerlegt.

Artikel 506
  • 1.

    Schepelingendienst mogen niet verrichten:

    • 1°.

      zij die niet met de reder een arbeidsovereenkomst hebben aangegaan;

    • 2°.

      zij, die, hoewel zij met de reder een arbeidsovereenkomst hebben aangegaan, niet in de monsterrol zijn genoemd.

  • 2.

    Het onder 2° bedoeld verbod geldt niet voor opstappers, mits zij in de eerste haven, welke het schip aandoet, op de monsterrol worden gebracht.

Artikel 507
  • 1.

    De reder is verplicht te zorgen voor behoorlijke voeding en voor behoorlijk dag- en nachtverblijf van de schepelingen aan boord.

  • 2.

    In geen geval mag de reder de voeding of de levering van de daarvoor benodigde eet- en drinkwaren bij wijze van aanbesteding opdragen aan de kapitein of aan een schepeling.

Artikel 508

De schepeling heeft voor iedere dag, waarop hem de verschuldigde voeding niet of niet ten volle wordt verstrekt, recht op een vergoeding, waarvan het bedrag bij de arbeidsovereenkomst of, bij stilzwijgen van deze, door het gebruik of de billijkheid wordt bepaald.

Artikel 509
  • 1.

    Ten verzoeke van een derde van de schepelingen heeft buiten Sint Maarten een onderzoek plaats naar de deugdelijkheid en voldoende hoeveelheid van de eet- en drinkwaren. Het onderzoek wordt door de Nederlandse consulaire ambtenaar of bij gebreke van deze, en in Nederland of Aruba door het bevoegde gezag ingesteld.

  • 2.

    De kapitein is verplicht onbruikbare eet- en drinkwaren, op last van deze autoriteiten, tegen bruikbare te verwisselen en het nodige zich aan te schaffen.

Artikel 510
  • 1.

    Een gelijk deel van de schepelingen is bevoegd om bij dezelfde autoriteiten buiten Sint Maarten over onvoldoende ligging of ruimte, na de afreis ontstaan, te klagen; ook hiernaar wordt een onderzoek ingesteld.

  • 2.

    De kapitein is op last van de autoriteiten verplicht in het gebrekkige te voorzien.

  • 3.

    De kapitein, die aan de hem, overeenkomstig dit en het vorige artikel, gegeven bevelen niet heeft voldaan, wordt geacht zich jegens de schepelingen te hebben misdragen.

Artikel 511
  • 1.

    De schepeling mag noch sterke drank noch wapens aan boord brengen of hebben zonder toestemming van de kapitein.

  • 2.

    De kapitein is bevoegd om hetgeen hij in strijd met deze bepaling aan boord aantreft, in beslag te nemen en, voor zover dit niet met de ter zake en ter plaatse bestaande wettelijke voorschriften in strijd is, te vernietigen of ten bate van één of meer door de Minister van Justitie aangewezen instellingen ten behoeve van zeelieden te verkopen.

  • 3.

    Dezelfde bevoegdheid heeft de kapitein ten aanzien van smokkelwaren, contrabande en opium of andere verdovende middelen, welke de schepeling aan boord brengt of heeft.

Artikel 512
  • 1.

    De overeenkomst moet, op straffe van nietigheid, het bedrag van het in geld uit te betalen loon bevatten dan wel aangeven hoe het zal worden bepaald. De bepaling mag niet aan het goedvinden van een van de partijen worden overgelaten.

  • 2.

    Bij de toepassing van het bepaalde in de artikelen 516, eerste lid, 524, eerste lid, 526, derde lid, 531, 534, derde lid, 539 en 541 wordt loon, vastgesteld bij de reis, geacht te zijn vastgesteld voor een tijdruimte gelijk aan de gemiddelde duur van de reis.

Artikel 513
  • 1.

    Ongeoorloofd en nietig is elk beding tussen de reder en een schepeling, waarbij deze zich verbindt, het loon of zijn overige inkomsten of een gedeelte daarvan op een bepaalde wijze te besteden, of zich zijn benodigdheden op een bepaalde plaats of bij een bepaalde persoon aan te schaffen.

  • 2.

    Van deze bepaling zijn uitgezonderd:

    • 1°.

      het beding, waarbij de schepeling deel neemt in enig aan wettelijke voorschriften voldoend fonds;

    • 2°.

      ten aanzien van minderjarige schepelingen het beding, dat de reder een gedeelte van het gedurende de minderjarigheid verdiende loon ten name van de schepeling stort op een rekening bij de Postspaarbank of in een aan wettelijke voorschriften voldoend spaarfonds, met bepaling, dat de schepeling het eerst mag opeisen, nadat hij meerderjarig is geworden of nadat de rechter in eerste aanleg, op verzoek van diens wettelijke vertegenwoordiger en na verhoor of behoorlijke oproeping van de minderjarige en van de reder tot de uitbetaling machtiging heeft verleend.

Artikel 514
  • 1.

    Bestaat het loon voor het geheel of voor een gedeelte in een bedrag, dat afhankelijk is gesteld van enig gegeven, dat uit de boekhouding van de reder moet kunnen blijken, dan heeft de schepeling het recht van de reder mededeling te verlangen van zodanige bewijsstukken, als voor hem nodig zijn om tot de kennis van dat gegeven te geraken.

  • 2.

    Bij schriftelijk aangegane overeenkomst of bij reglement mag worden bepaald, dat mededeling van de genoemde bewijsstukken, in plaats van aan iedere schepeling afzonderlijk zal geschieden aan een bepaald aantal schepelingen in dienst van de reder of aan een of meer deskundigen inzake boekhouding, allen door de schepelingen bij schriftelijke keuze aangewezen.

  • 3.

    De mededeling van de bewijsstukken door of vanwege de reder geschiedt desverlangd onder uitdrukkelijke verplichting van geheimhouding door de schepeling en degene, die hem overeenkomstig het voorgaande lid vervangt; deze mag echter niet tot geheimhouding tegenover de schepeling worden verplicht.

  • 4.

    De verplichting tot geheimhouding is voor zover nodig opgeheven, indien de opgave in rechte wordt betwist.

  • 5.

    Voor zover het gegeven, in het eerste lid bedoeld, betreft de winst, in de onderneming van de reder of in een deel daarvan behaald, mag van de bepalingen van het eerste lid bij schriftelijk aangegane overeenkomst of bij reglement, ook op andere wijze dan in het tweede lid omschreven, worden afgeweken.

Artikel 515

De schepeling heeft voor ieder jaar, dat hij zonder onderbreking in dienst is van de wederpartij, recht op ten minste zeven of tweemaal vijf achtereenvolgende vrije dagen met behoud van loon, tenzij de arbeidsovereenkomst is aangegaan bij de reis. Deze vrije dagen moeten zó worden gegeven, dat de schepeling telkens na afloop van twee jaren of, indien de dienstbetrekking korter duurt, bij het eindigen van die betrekking alle dagen heeft genoten, waarop hij recht heeft. De schepeling, die in Sint Maarten thuis behoort, worden, indien hij dit verlangt, de vrije dagen in Sint Maarten gegeven.

Artikel 516
  • 1.

    De schepeling die in het buitenland ziek wordt, heeft, zolang hij niet is hersteld, ook wanneer de dienstbetrekking eerder eindigt, recht op tegemoetkoming bestaande uit:

    • a.

      behoorlijke geneeskundige behandeling en verpleging, vervoer in verband met de ziekte, genees- en verbandmiddelen:

      indien hij in het buitenland wordt achtergelaten, tot zijn herstel of, indien hij eerder hier te lande terugkeert, tot ten hoogste 10 weken na zijn terugkeer, doch in geen geval gedurende meer dan 26 weken;

      indien hij aan boord van het schip blijft, tot ten hoogste 10 weken na zijn terugkomst daarmee in Sint Maarten.

    • b.

      een uitkering in geld, ziekengeld genaamd, welke wordt genoten gedurende ten hoogste 12 weken en welke 50% bedraagt van het naar tijdruimte in geld vastgesteld loon, dat de schepeling genoot toen hij ziek werd. Deze termijn van 12 weken gaat in:

      indien de schepeling ziek wordt, terwijl hij niet aan boord van een schip is, op de dag, waarop hij ziek wordt;

      indien hij ziek wordt, terwijl hij aan boord van een schip is, op de dag, waarop hij aan de wal ter verpleging wordt achtergelaten of waarop hij, nog niet hersteld, met het schip terugkomt.

  • 2.

    Zolang hij aan boord is, blijft hij in het genot van het volle loon.

  • 3.

    Wordt de schepeling in het buitenland ter verpleging achtergelaten, dan heeft hij bovendien recht op vrij vervoer tot een haven in Sint Maarten van zijn keuze. Onder het vrij vervoer zijn begrepen de kosten van onderhoud en nachtverblijf gedurende de reis.

  • 4.

    Indien de ziekte een gevolg is van opzet of grove schuld, wordt het ziekengeld verbeurd of verminderd, ter beoordeling van de rechter in eerste aanleg.

  • 5.

    De schepeling, die in het buitenland door een ongeval als bedoeld in de Landsverordening ongevallenverzekering wordt getroffen, heeft hetzelfde recht op geneeskundige behandeling en verpleging en op vrij vervoer als de schepeling die in het buitenland ziek wordt.

  • 6.

    Voor de toepassing van dit artikel wordt:

    • a.

      met ziekte gelijkgesteld een ongeval als bedoeld in artikel 4, eerste lid van de Landsverordening ziekteverzekering;

    • b.

      de schepeling geacht mede in het buitenland te zijn, indien hij aan boord is van een vertrekkend schip, dat zich bevindt binnen de territoriale wateren van Sint Maarten, terwijl hij niet hier te lande ter verpleging wordt achtergelaten.

Artikel 517

Indien de schepeling buiten Sint Maarten overlijdt terwijl hij in dienst is aan boord van een schip, wordt het lijk begraven of overboord gezet op kosten van de reder.

Artikel 518
  • 1.

    Gedurende de tijd, dat de schepeling in dienst is aan boord van een schip, is hij verplicht de bevelen van de kapitein met stiptheid op te volgen.

  • 2.

    Indien hij meent, dat deze bevelen onrechtmatig zijn, is hij bevoegd om in de eerste haven, die het schip aandoet de tussenkomst in te roepen in Curaçao van de scheepvaartinspectie, in Nederlandof Aruba van het bevoegde gezag en buiten het Koninkrijk, indien dit redelijkerwijze zonder oponthoud van het schip kan geschieden, van de Nederlandse diplomatieke of bezoldigde consulaire ambtenaar, die het eerst te bereiken is.

Artikel 519
  • 1.

    De kapitein is verplicht de arbeid van de schepeling te regelen in overeenstemming met de daaromtrent bij landsverordening en, binnen de grenzen van de landsverordeningen, bij de arbeidsovereenkomst gestelde bepalingen.

  • 2.

    Op zondag behoort de arbeid in ieder geval beperkt te blijven tot het noodzakelijke.

Artikel 520
  • 1.

    De schepeling is verplicht het hem door de kapitein opgedragen werk te verrichten, doch heeft recht op een bijslag op het loon voor de tijd, gedurende welke hij langer dan de bij landsverordening of bij arbeidsovereenkomst bepaalde normale arbeidsduur werk verricht, tenzij de kapitein het werk noodzakelijk acht tot behoud van het schip, de opvarenden of de zaken aan boord. Het bedrag van die bijslag wordt bepaald door de arbeidsovereenkomst of, bij haar stilzwijgen, door het gebruik of de billijkheid.

  • 2.

    De kapitein doet van ieder geval van overwerk aantekening houdenin een daartoe bestemd register. Elke aantekening wordt door de daarbij betrokken schepeling medeondertekend.

  • 3.

    Het recht, betaling van de bijslag te vorderen, vervalt door verloop van één maand na het eindigen van de dienst aan boord in een Sint Maartense haven en van zes maanden na het eindigen van de dienst aan boord buiten Sint Maarten.

  • 4.

    Op de scheepsofficier, tevens hoofd van dienst, de geneeskundige en de marconist zijn de bepalingen van dit artikel niet van toepassing.

Artikel 521

Indien aan de schepeling andere werkzaamheden worden opgedragen dan hij heeft te verrichten overeenkomstig de hoedanigheid, waarin hij volgens de arbeidsovereenkomst aan boord dienst doet, en deze werkzaamheden volgens overeenkomst of gebruik hoger worden beloond, heeft hij eventueel aanspraak op het daarmede overeenkomend hoger loon.

Artikel 522
  • 1.

    Zonder toestemming van de kapitein mag de schepeling het schip niet verlaten.

  • 2.

    Weigert de kapitein toestemming, dan is hij verplicht de reden voor zijn weigering in het dagboek te vermelden en aan de schepeling, op diens verlangen, deze weigering binnen 12 uur schriftelijk te bevestigen.

Artikel 523

De kapitein heeft disciplinair gezag over de schepeling. Hij is bevoegd om tot handhaving van dit gezag de redelijkerwijze nodige maatregelen te nemen.

Artikel 524
  • 1.

    De kapitein is bevoegd om aan de schepeling in geval van verwijdering van boord zonder zijn toestemming, van niet tijdig terugkeren aan boord, van dienstweigering, van gebrekkige dienstvervulling, van onbehoorlijk optreden tegen een lid van de bemanning of een van de andere opvarenden en van ordeverstoring, een boete op te leggen ten bedrage van het naar tijdruimte in geld vastgestelde loon over ten hoogste 10 dagen; echter mag de boete niet meer bedragen dan een derde van dat loon voor de gehele duur van de reis. In een tijdsverloop van 10 dagen mag aan dezelfde schepeling in totaal niet meer aan boeten worden opgelegd dan de genoemde hoogste bedragen.

  • 2.

    De oplegging van de boete mag voorwaardelijk geschieden.

  • 3.

    Indien de kapitein wegens een dringende reden als bedoeld in artikel 536 de dienstbetrekking doet eindigen, mag hij te dier zake niet tevens een disciplinaire straf opleggen.

  • 4.

    De bestemming van de boeten moet in de arbeidsovereenkomst worden aangegeven. De boete mag noch aan de reder noch aan de kapitein ten goede komen.

Artikel 525
  • 1.

    Alvorens boete op te leggen is de kapitein verplicht de betrokkene en de getuigen te horen in het bijzijn, zo mogelijk, van ten minste twee schepelingen van gelijke of hogere rang, overeenkomstig de monsterrol daartoe aangewezen. Het proces-verbaal van dit verhoor moet door allen, die daarbij tegenwoordig zijn geweest, worden ondertekend. Van weigering om te ondertekenen wordt daarin melding gemaakt.

  • 2.

    Boete mag niet eerder worden opgelegd dan 12 uur en niet later dan een week, nadat het feit heeft plaats gehad, tenzij bijzondere omstandigheden afwijking noodzakelijk maken.

  • 3.

    Elke boete moet onverwijld worden ingeschreven in een daartoe bestemd register, met vermelding van het feit, dat tot de oplegging aanleiding heeft gegeven, en van de dag waarop het heeft plaats gehad, alsmede van de dag waarop de boete is opgelegd. Iedere inschrijving moet worden ondertekend door de kapitein en de in het eerste lid bedoelde schepelingen.

  • 4.

    Een niet in het register ingeschreven boete wordt geacht ten onrechte te zijn opgelegd.

  • 5.

    De schepeling is bevoegd om van de oplegging van boete in beroep te komen bij de rechter in eerste aanleg. Het derde lid van artikel 520 vindt overeenkomstige toepassing.

Artikel 526
  • 1.

    Gedurende de tijd, dat de schepeling in dienst van de reder aan boord van een schip of buiten Sint Maarten verblijft, heeft zijn niet van tafel en bed gescheiden echtgenote recht op uitbetaling, op de voet als in de volgende leden bepaald, van ten hoogste het tweederde gedeelte van het in geld vastgesteld loon, tot onderhoud van haar en haar kinderen, die niet in staat zijn in hun onderhoud te voorzien.

  • 2.

    De uitbetaling door de reder geschiedt aan de echtgenote tegen overlegging van een met het oog op de laatste monstering afgegeven verklaring van haar man of beschikking van de rechter in eerste aanleg en wel voor het in die verklaring of die beschikking genoemde gedeelte van het aan de schepeling verschuldigde loon. Wanneer een onmiddellijke voorziening wordt vereist, bepaalt de rechter in eerste aanleg aanstonds het gedeelte van het loon van de schepeling, op uitbetaling waarvan de echtgenote voorlopig recht heeft tot onderhoud van haar en de in het eerste lid bedoelde kinderen. Deze beschikking behoudt tegenover de reder haar kracht gedurende een maand na de dag van haar dagtekening, voor zover hem niet vóór de afloop van die termijn de eindbeschikking van de rechter in eerste aanleg is overgelegd.

  • 3.

    Het gedeelte van het loon, op uitbetaling waarvan de echtgenote recht heeft, wordt haar uitgekeerd op de tijdstippen voor de uitbetaling bepaald door de arbeidsovereenkomst of, bij stilzwijgen van deze, door het gebruik of de billijkheid, met dien verstaande, dat, indien het loon naar tijdruimte is vastgesteld, de hierbedoelde uitbetaling uiterlijk telkens na een maand geschiedt.

Artikel 527
  • 1.

    De uitbetaling van het in geld vastgestelde deel van het in dienst aan boord van een schip verdiende loon moet geschieden in de munt, waarin het bij de arbeidsovereenkomst is uitgedrukt, of in de munt, gangbaar ter plaatse van de uitbetaling. De koers waartegen in het laatste geval de herleiding is geschied moet de schepeling schriftelijk worden medegedeeld.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 546, is de schepeling, indien hij meent, dat de hem meegedeelde koers niet juist is, bevoegd om zich na afloop van de reis deswege te wenden tot de rechter in eerste aanleg.

Artikel 528
  • 1.

    Behoudens het bepaalde in artikel 526 heeft de schepeling recht op uitbetaling van het in dienst aan boord van een schip verdiende loon:

    • 1°.

      indien het naar tijdruimte is vastgesteld, in iedere haven, welke het schip gedurende de reis aandoet, mits ten minste zeven dagen verlopen zijn sinds de laatste uitbetaling;

    • 2°.

      indien het niet naar tijdruimte is vastgesteld, op de tijdstippen voor de uitbetaling bepaald door de arbeidsovereenkomst of, bij haar stilzwijgen, door het gebruik of de billijkheid.

  • 2.

    Zolang de reis niet is geëindigd, is de reder niet verplicht in het geheel meer dan vijfzesde gedeelte van het loon uit te betalen.

  • 3.

    De uitbetaling van het in het eerste lid onder 1° bedoelde loon geschiedt uiterlijk op de dag volgende op die van de aankomst, de in artikel 451 bedoelde dagen niet meegerekend, doch in ieder geval vóór het vertrek uit de haven.

Artikel 529

De schepeling mag zijn recht op het in geld vastgestelde deel van zijn in dienst aan boord van een schip verdiende loon, voor zover dit tot zijn beschikking is, alleen afstaan, in pand geven daaronder begrepen, ten behoeve van zijn echtgenote voor ten hoogste eenderde, van zijn kinderen, de verzorgers van zijn kinderen en zijn ouders voor ten hoogste de helft, en van andere bloedverwanten tot de vierde graad en van aanverwanten tot dezelfde graad voor ten hoogste eenderde; alles met dien verstaande, dat het bedrag van hetgeen hij afstaat, gevoegd bij het ingevolge artikel 526 aan de echtgenote uit te betalen bedrag, tweederde gedeelte van het gehele in geld vastgestelde loon niet mag overtreffen.

Artikel 530
  • 1.

    De boeten en de schadeloosstelling, bedoeld in de artikelen 524 en 539, zijn bevoorrecht op het in geld vastgestelde deel van het loon van de schepeling, hetwelk tot het bedrag daarvan mag worden ingehouden.

  • 2.

    Boete en schadeloosstelling komen in de eerste plaats ten laste van het deel van het loon, dat aan de schepeling persoonlijk moet worden uitbetaald.

Artikel 531
  • 1.

    De dienstbetrekking eindigt door de dood van de schepeling.

  • 2.

    Indien de schepeling overlijdt in dienst aan boord van een schip, wordt het naar tijdruimte in geld vastgestelde deel van het loon uitbetaald tot het einde van de maand, waarin het overlijden heeft plaats gehad, doch niet langer dan tot de dag, waarop de dienst aan boord van het schip volgens de overeenkomst zou zijn geëindigd.

Artikel 532

Indien de dienstbetrekking is aangegaan voor een bepaalde tijd en deze verstrijkt terwijl het schip, waarop de schepeling in dienst is, zich op reis bevindt, eindigt de dienstbetrekking in de eerste haven, die het schip daarna aandoet.

Artikel 533
  • 1.

    De dienstbetrekking, aangegaan bij de reis, eindigt als de reis of de reizen, waarvoor zij is aangegaan, is of zijn afgelopen.

  • 2.

    Evenwel is de schepeling bevoegd om, na verloop van anderhalf jaar, de dienstbetrekking zonder schadeloosstelling door opzegging te doen eindigen in iedere haven, die het schip daarna aandoet. Bij de opzegging moet hij de termijn in acht nemen, die redelijkerwijze nodig is voor zijn vervanging in die haven.

Artikel 534
  • 1.

    Indien is overeengekomen, dat de dienstbetrekking zal eindigen bij terugkomst van het schip in een met name genoemde Sint Maartense haven, is de reder bevoegd haar te doen eindigen in een haven, van waaruit de genoemde Sint Maartense haven, anders dan met een luchtvaartuig, binnen 24 uur kan worden bereikt.

  • 2.

    Is de Sint Maartense haven, waarop het schip zal terugkomen, niet met name genoemd, dan is de reder bevoegd de dienstbetrekking te doen eindigen in een haven buiten Sint Maarten, van waaruit Sint Maarten op de in het eerste lid bedoelde wijze kan worden bereikt.

  • 3.

    Behalve de reiskosten heeft de reder de schepeling voor de dagen na de beëindiging van de dienstbetrekking tot de dag, volgende op die, waarop deze ter plaatse had kunnen aankomen, loon te betalen op de voet van het in de arbeidsovereenkomst naar tijdruimte in geld vastgestelde deel van het loon, alsmede de kosten van onderhoud en zo nodig van nachtverblijf.

Artikel 535
  • 1.

    De dienstbetrekking, aangegaan voor onbepaalde tijd, mag ieder van de partijen gedurende de tijd, dat de schepeling in dienst is aan boord van een schip door opzegging, met inachtneming van de daarvoor gestelde termijn, doen eindigen in iedere haven, waar het schip laadt of lost. Tenzij een langere termijn van opzegging is overeengekomen, bedraagt deze 24 uur. De opzegging geschiedt schriftelijk.

  • 2.

    De opzeggingstermijn mag voor de reder niet korter worden gesteld dan voor de schepeling.

  • 3.

    Dit artikel is mede van toepassing indien, bij een dienstbetrekking voor een bepaalde tijd of voor een of meer reizen aangegaan, de reder overlijdt gedurende de tijd, dat de schepeling in dienst is aan boord van een schip en hetzij de erfgenamen van de reder hetzij de schepeling de dienstbetrekking willen doen eindigen alsof zij was aangegaan voor onbepaalde tijd.

Artikel 536
  • 1.

    Ieder van de partijen is bevoegd om de dienstbetrekking zonder opzegging of zonder inachtneming van de voor opzegging geldende bepalingen en zonder schadeloosstelling te doen eindigen om een dringende, aan de wederpartij onverwijld medegedeelde, reden.

  • 2.

    Gedurende een reis van het schip, waarop de schepeling in dienst is, is een van de partijen bevoegd om de dienstbetrekking om een dringende reden als bedoeld in het eerste lid, alleen te doen eindigen tegen het tijdstip, op hetwelk het schip zich in een haven bevindt.

Artikel 537
  • 1.

    Voor de reder worden als dringende redenen in de zin van het voorgaande artikel beschouwd de volgende daden, eigenschappen of gedragingen van de schepeling, die ten gevolge hebben, dat van de reder redelijkerwijze niet mag gevergd worden de dienstbetrekking te laten voortduren, te weten:

    • 1°.

      indien de schepeling bij de afsluiting van de overeenkomst de reder heeft misleid door het tonen van valse of vervalste getuigschriften, of deze opzettelijk valse inlichtingen heeft gegeven, omtrent de wijze waarop zijn vorige dienstbetrekking is geëindigd;

    • 2°.

      indien hij, in ernstige mate, de bekwaamheid of geschiktheid blijkt te missen tot de arbeid, waarvoor hij zich heeft verbonden;

    • 3°.

      indien hij zich ondanks waarschuwing overgeeft aan dronkenschap of ander liederlijk gedrag;

    • 4°.

      indien hij zich schuldig maakt aan diefstal, verduistering, bedrog of andere misdrijven, waardoor hij het vertrouwen van de reder onwaardig wordt;

    • 5°.

      indien hij opzettelijk, of ondanks waarschuwing roekeloos, zichzelf of anderen aan ernstig gevaar blootstelt of de eigendom van de reder beschadigt of aan ernstig gevaar blootstelt;

    • 6°.

      indien hij hardnekkig weigert te voldoen aan redelijke bevelen of opdrachten, hem door of namens de reder verstrekt;

    • 7°.

      indien hij op andere wijze grovelijk de plichten veronachtzaamt, welke de arbeidsovereenkomst hem oplegt;

    • 8°.

      indien hij door opzet of roekeloosheid buiten staat geraakt de bedongen arbeid te verrichten;

    • 9°.

      indien hij de kapitein of een opvarende van het schip mishandelt, grovelijk beledigt of op ernstige wijze bedreigt of hem verleidt of tracht te verleiden tot handelingen strijdig met een landsverordening of met de goede zeden;

    • 10°.

      indien hij, na de aanvang van de dienstbetrekking, zich niet op de door de reder aangegeven tijd doet monsteren of zich na de monstering aan boord van het schip aanmeldt;

    • 11°.

      indien de schepeling hetzij tijdelijk, hetzij voorgoed de bevoegdheid wordt ontnomen, op een schip dienst te doen in de hoedanigheid, waarin hij zich heeft verbonden dienst te doen;

    • 12°.

      indien de schepeling, buiten weten van de reder of de kapitein, sterke drank, wapens, smokkelwaren, contrabande, opium of andere verdovende middelen aan boord heeft gebracht of daar onder zijn berusting heeft.

  • 2.

    Bedingen, waardoor aan de reder de beslissing zou worden overgelaten, of er een dringende reden aanwezig is, zijn nietig.

Artikel 538
  • 1.

    Voor de schepeling worden als dringende redenen in de zin van artikel 536 beschouwd de volgende omstandigheden, die ten gevolge hebben, dat van de schepeling redelijkerwijze niet mag gevergd worden de dienstbetrekking te laten voortduren, te weten:

    • 1°.

      indien de reder de schepeling, diens familieleden of huisgenoten mishandelt, grovelijk beledigt of op ernstige wijze bedreigt, of gedoogt, dat dergelijke handelingen door een van zijn huisgenoten of ondergeschikten worden gepleegd;

    • 2°.

      indien de reder de schepeling, diens familieleden of huisgenoten verleidt of tracht te verleiden tot handelingen, strijdig met een landsverordening of met de goede zeden, of gedoogt dat dergelijke verleiding of poging tot verleiding door een van zijn huisgenoten of ondergeschikten worden gepleegd;

    • 3°.

      indien het loon niet op de bepaalde tijd wordt voldaan;

    • 4°.

      indien de schepeling door ziekte of andere oorzaken zonder zijn toedoen buiten staat geraakt de bedongen arbeid te verrichten;

    • 5°.

      indien de reder de schepeling orders geeft welke in strijd zijn met de arbeidsovereenkomst of met verplichtingen, welke een landsverordening de schepeling oplegt;

    • 6°.

      indien de reder het schip bestemt naar een haven van een land, dat in een zeeoorlog is gewikkeld, of naar een haven welke is geblokkeerd, tenzij de arbeidsovereenkomst dit uitdrukkelijk voorziet en is gesloten na het uitbreken van de oorlog of na het afkondigen van de blokkade;

    • 7°.

      indien in het geval van artikel 466 de reder orders geeft te vertrekken naar een vijandelijke haven;

    • 8°.

      indien de reder het schip gebruikt of laat gebruiken voor slavenhandel, zeeroof, strafbare kaapvaart of het vervoer van goederen waarvan de invoer verboden is in het land van bestemming;

    • 9°.

      indien de reder het schip bestemt voor vervoer van contrabande, tenzij de arbeidsovereenkomst dit duidelijk voorziet en is gesloten na het uitbreken van de oorlog;

    • 10°.

      indien voor hem aan boord gevaar voor mishandeling van de zijde van de kapitein of van een opvarende dreigt;

    • 11°.

      indien het logies aan boord in een toestand verkeert, welke schadelijk is voor de gezondheid van de bemanning;

    • 12°.

      indien hem de voeding, waarop hij recht heeft, niet of niet in deugdelijke toestand wordt verstrekt, of indien de reder handelt in strijd met het bepaalde in het tweede lid van artikel 507.

    • 13°.

      indien het schip het recht verliest om krachtens het Zeebrievenbesluit van Curaçao en Sint Maarten de Nederlandse vlag te voeren;

    • 14°.

      indien de arbeidsovereenkomst is aangegaan voor één of meer bepaalde reizen en de reder het schip andere reizen laat maken.

  • 2.

    Bedingen waardoor aan de schepelingen de beslissing zou worden overgelaten, of er een dringende reden aanwezig is, zijn nietig.

Artikel 539
  • 1.

    Indien een voor bepaalde tijd aangegane dienstbetrekking gedurende een reis van het schip wordt beëindigd zonder inachtneming van het daaromtrent bepaalde bij de arbeidsovereenkomst of bij landsverordening, is een schadeloosstelling verschuldigd, gelijk aan het bedrag van het voor de dienst aan boord van een schip in geld vastgestelde loon voor de tijd, dat de dienstbetrekking volgens de overeenkomst of volgens landsverordening had behoren voort te duren, doch niet langer dan drie maanden. Hetzelfde geldt wanneer de dienstbetrekking bij de reis is aangegaan.

  • 2.

    Bij een dienstbetrekking, voor een onbepaalde tijd aangegaan, is de schadeloosstelling ten minste gelijk aan het bedrag van het voor de dienst aan boord van een schip in geld vastgestelde loon voor één maand.

Artikel 540
  • 1.

    Ieder van de partijen is te allen tijde, ook voordat de dienstbetrekking is aangevangen, bevoegd zich wegens gewichtige redenen te wenden tot de rechter in eerste aanleg, of in Nederlandof Aruba tot het bevoegde gezag of buiten het Koninkrijk tot de eerst bereikte Nederlandse diplomatieke of bezoldigde consulaire ambtenaar, met het verzoek de overeenkomst ontbonden te verklaren.

  • 2.

    Als gewichtige redenen worden, behalve de dringende redenen, ook beschouwd veranderingen in de persoonlijke of vermogenstoestand van de verzoeker of van de wederpartij of in de omstandigheden, waaronder de arbeid wordt verricht welke van dien aard zijn, dat de dienstbetrekking billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen, alsmede omstandigheden, na de aanvang van de dienst aan boord aan de verzoeker gebleken of nadien opgekomen, waardoor de voortzetting van de reis, welke het schip maakt, hem aan onvoorzien, groot levensgevaar zou blootstellen.

  • 3.

    Indien het de schepeling mogelijk is een hogere betrekking te verkrijgen, is hij steeds bevoegd het in het eerste lid bedoelde te doen, mits hij zorgt voor zijn vervanging zonder nieuwe kosten voor de reder en te diens genoegen.

  • 4.

    De rechter willigt het verzoek niet in dan na verhoor of behoorlijke oproeping van de wederpartij.

  • 5.

    Indien de rechter het verzoek inwilligt, bepaalt hij op welk ogenblik de dienstbetrekking eindigt.

  • 6.

    Tegen deze beschikking is geen voorziening toegelaten.

Artikel 541
  • 1.

    Indien de dienstbetrekking is aangegaan bij de reis en tengevolge van een maatregel van hogerhand of van andere overmacht de reis niet wordt aangevangen of, nadat zij is aangevangen, wordt gestaakt, neemt de dienstbetrekking een einde. De schepeling heeft in het laatstbedoelde geval recht op het naar tijdruimte in geld vastgestelde loon, totdat hij in Sint Maarten kan zijn teruggekomen of totdat hij eerder werk heeft gevonden. In geval van geschil wordt het bedrag van het loon vastgesteld door de rechter in eerste aanleg.

  • 2.

    Indien de schepeling zich heeft verbonden om uitsluitend aan boord van een bepaald schip dienst te doen en dit schip vergaat, geldt het in het eerste lid bepaalde, ook al is de dienstbetrekking niet bij de reis aangegaan.

Artikel 542

Voor zover het in geld uitgedrukte deel van het loon is vastgesteld bij de reis, heeft de schepeling recht op een evenredige verhoging van het loon, indien de reis door toedoen van de reder, door molest of door verblijf in een noodhaven of een andere soortgelijke reden in het belang van het schip en zaken aan boord wordt verlengd.

Artikel 543

Indien de dienstbetrekking is aangegaan bij de reis en de reis door toedoen van de reder niet wordt aangevangen of, nadat zij is aangevangen, wordt gestaakt, neemt de dienstbetrekking een einde. De schepeling heeft alsdan het recht op de schadeloosstelling, bepaald in artikel 539, eerste lid.

Artikel 544
  • 1.

    Eindigt de dienstbetrekking buiten Sint Maarten, dan heeft de schepeling recht op vrij vervoer, indien hij Nederlander of Nederlands onderdaan is, tot een haven van zijn keuze in Sint Maarten, indien hij niet Nederlander of Nederlands onderdaan is, ter keuze van de reder, tot de plaats waar de dienst aan boord van het schip is begonnen of tot een haven van het land waar hij thuis behoort, mits de schepeling zijn verlangen daartoe te kennen geeft uiterlijk op de dag volgende op die, waarop de dienstbetrekking eindigt, de in artikel 451 bedoelde dagen niet meegerekend, doch in ieder geval vóór het vertrek van het schip. Echter heeft de schepeling dit recht niet, indien hij de dienstbetrekking onrechtmatig doet eindigen of de reder haar doet eindigen om een dringende, aan de schepeling onverwijld medegedeelde reden, of de arbeidsovereenkomst is ontbonden op verzoek van de schepeling, op grond van gewichtige redenen, welke niet tevens zijn dringende redenen in de zin van artikel 538.

  • 2.

    Onder het vrij vervoer zijn begrepen de kosten van onderhoud en nachtverblijf van het eindigen van de dienstbetrekking af tot de aankomst van de schepeling in de plaats van zijn bestemming.

Artikel 545

De kapitein tekent iedere beëindiging van de dienst aan boord van het schip aan op de monsterrol. Deze aantekening wordt, indien de kapitein of de schepeling dit verzoekt, door de ambtenaar van aanmonstering voor gezien getekend.

Artikel 546
  • 1.

    De reder is verplicht om bij het einde van de dienst aan boord aan de schepeling een schriftelijke afrekening ter hand te stellen. Indien geschil ontstaat over de afrekening, is de meest gerede partij bevoegd zich te wenden tot de rechter in eerste aanleg, met het verzoek de afrekening te onderzoeken en vast te stellen.

  • 2.

    Eindigt de dienst buiten Sint Maarten, dan mag ieder van de partijen, ter verkrijging van een voorlopige beslissing, zich wenden in Nederland, Aruba of Curaçao tot het bevoegde gezag, en buiten het Koninkrijk, tot de Nederlandse diplomatieke of bezoldigde consulaire ambtenaar, die hij het eerst heeft bereikt.

Artikel 547

Na het eindigen van de reis is de schepeling, wiens dienstbetrekking is afgelopen, niettemin gedurende drie werkdagen gehouden op verlangen van de kapitein mee te werken tot het opmaken van een scheepsverklaring.

Artikel 548

De reder verbeurt voor iedere dag, dat hij een officier of een scheepsgezel, gedurende of bij het einde van de dienst aan boord van een schip, zonder wettige redenen, ophoudt in het verkrijgen van het in geld vastgestelde deel van zijn loon, ten behoeve van de officier NAf 3,- en ten behoeve van de scheepsgezel NAf 1,50.

Artikel 549
  • 1.

    De reder is verplicht om aan de schepeling bij het eindigen van de dienstbetrekking op diens verlangen een getuigschrift uit te reiken.

  • 2.

    Het getuigschrift moet een juiste opgave bevatten omtrent de aard van de verrichte arbeid en de duur van de dienstbetrekking, alsmede, doch alleen op bijzonder verzoek van degene, aan wie het getuigschrift moet worden uitgereikt, omtrent de wijze, waarop de schepeling aan zijn verplichtingen heeft voldaan en de wijze, waarop de dienstbetrekking geëindigd is; heeft de reder de dienstbetrekking echter zonder het aanvoeren van redenen doen eindigen, dan is hij slechts gehouden dit te vermelden, zonder verplicht te zijn de reden zelf mede te delen; heeft de schepeling de dienstbetrekking onrechtmatig doen eindigen, dan is de reder gerechtigd dit in het getuigschrift te vermelden.

  • 3.

    De reder, die weigert het gevraagde getuigschrift af te geven, die in het getuigschrift tegen beter weten onjuiste mededelingen opneemt, of die het getuigschrift van een kenmerk voorziet, bestemd om aangaande de schepeling enige mededeling te doen, welke niet in de bewoordingen van het getuigschrift is vervat, is zowel jegens de schepeling als jegens derden aansprakelijk voor de daardoor veroorzaakte schade.

  • 4.

    Elk beding, waardoor deze verplichtingen van de reder zouden worden uitgesloten of beperkt, is nietig.

Artikel 550
  • 1.

    De schepelingen zijn verplicht om aan het behoud van het schip en de zaken aan boord mede te werken. Zij hebben het recht op buitengewone beloning voor de dagen, gedurende welke zij hiertoe werkzaam zijn geweest.

  • 2.

    In geval van geschil stelt de rechter in eerste aanleg de beloning vast. In Nederland of Aruba geschiedt de vaststelling door het bevoegde gezag en buiten het Koninkrijk door de Nederlandse diplomatieke of bezoldigde consulaire ambtenaar, die het eerst bereikt is.

Artikel 551
  • 1.

    Indien een schip, dat tot het verrichten van sleepdienst niet is bestemd, aan een ander in open zee aangetroffen schip sleepdienst bewijst onder omstandigheden, welke aanspraak op hulploon uitsluiten, hebben niettemin de schepelingen recht op een aandeel in het sleeploon. De reder is verplicht aan iedere schepeling vóór de uitbetaling desverlangd het bedrag van het sleeploon en de verdeling daarvan schriftelijk mee te delen.

  • 2.

    In geval van geschil stelt de rechter in eerste aanleg het aandeel van de schepelingen in het sleeploon naar billijkheid vast.

Artikel 552
  • 1.

    In geval van verlies van het schip door schipbreuk, is de reder verplicht om aan de schepeling zolang deze dientengevolge werkloos is doch ten hoogste gedurende twee maanden een schadeloosstelling te betalen tot een bedrag gelijk aan het bij de arbeidsovereenkomst in geld vastgestelde deel van het loon. Is het loon geheel of voor een deel niet naar tijdruimte vastgesteld, dan is een bedrag verschuldigd gelijk aan het loon, dat volgens het gebruik wegens een reis als die waarop het schip is verloren gegaan, bij vaststelling van het gehele loon naar tijdruimte, wordt betaald. In geval van geschil beslist de rechter in eerste aanleg.

  • 2.

    Voor zover de schepeling krachtens het bepaalde in artikel 541 recht heeft op loon, komt dit loon in mindering van de hierbedoelde schadeloosstelling.

  • 3.

    De vordering tot schadeloosstelling is bevoorrecht op alle goederen van de reder; het voorrecht staat in rang gelijk met dat bedoeld in artikel 288, onder e, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 4.

    De reder, die vermoedt, dat een of meer van de schepelingen ten aanzien van de schipbreuk grove schuld treft, is bevoegd om zich te wenden tot de rechter in eerste aanleg met verzoek zijn in het eerste lid bedoelde verplichting tegenover bepaalde schepelingen voor een bij zijn beslissing bepaalde en op dezelfde wijze verlengbare tijd op te schorten, totdat omtrent de oorzaak van de ramp uitspraak is gedaan. De rechter in eerste aanleg mag naar aanleiding van die uitspraak de reder voorgoed van zijn verplichting ontheffen.

Artikel 553
  • 1.

    De reder, die verplicht is tot vrij vervoer van de schepelingen naar een haven, heeft het recht om zich van die verplichting te kwijten door hem, mits hij tot werken in staat is, aan boord van een naar die haven bestemd schip een betrekking te verschaffen overeenkomstig die, welke hij in dienst van de reder bekleedde.

  • 2.

    Geschillen over de uitvoering van deze bepaling beslist in Nederlandof Aruba het bevoegde gezag en buiten het Koninkrijk de Nederlandse diplomatieke of bezoldigde consulaire ambtenaar, die het eerst te bereiken is.

Artikel 554
  • 1.

    Bij overeenkomst mogen partijen niet afwijken van het bepaalde in de artikelen 492, 493, 496, 497, 507, 508, 512, 517-520, 522-527, 529, 540, eerste en tweede lid, 546, 550 en 551, noch ook ten nadele van schepelingen van het bepaalde in de artikelen 501, 515, 516, 521, 528, 531, 533-535, 539, 540, derde lid, 541-544, 548, 552 en 553.

  • 2.

    Bepalingen in de arbeidsovereenkomst, welke afwijkingen bevatten van de landsverordeningen betreffende de bevoegdheid van de rechter om kennis te nemen van geschillen met betrekking tot deze overeenkomst, zijn nietig, met uitzondering van die, waarbij partijen zich verbinden om dergelijke geschillen aan de uitspraak van scheidslieden te onderwerpen.

Artikel 555
  • 1.

    Een beschikking ingevolge de artikelen 516, vierde lid, 525, laatste lid, 540, 546, 550, 551 en 552 geeft de rechter in eerste aanleg niet dan na verhoor, althans na behoorlijke oproeping door de griffier, van partijen. Bij de oproeping van de wederpartij wordt een afschrift van het verzoekschrift gevoegd.

  • 2.

    In de gevallen van de artikelen 516, vierde lid, 525, vijfde lid, 546, 550, 551 en 552 kan de beschikking worden gegeven in de vorm bij artikel 430 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaald.

§ 3. Van de monsterrol en het monsterboekje

Artikel 556
  • 1.

    De monsterrol is een, ten overstaan van de bevoegde ambtenaar opgemaakte, staat van de bemanning van een schip. Zij wordt in tweevoud opgemaakt en vermeldt, onverminderd hetgeen elders is voorgeschreven, de naam van het schip, de met het schip te maken reis of reizen, de namen van de reder, van de kapitein en van de schepelingen, de hoedanigheid in welke iedere schepeling aan boord dienst zal doen, wie van hun de rang van officier zullen hebben, en hetgeen partijen daarin verder wensen op te nemen.

  • 2.

    Zij wordt door of namens de reder, door de kapitein en door de schepelingen ondertekend.

  • 3.

    Nietig zijn bepalingen in de monsterrol, welke afwijken van de met een schepeling gesloten arbeidsovereenkomst of welke deze aanvullen.

Artikel 557
  • 1.

    Bij het opmaken van de monsterrol is de reder verplicht de met de schepelingen gesloten arbeidsovereenkomst aan de ambtenaar van aanmonstering over te leggen.

  • 2.

    De ambtenaar van aanmonstering vergewist zich, dat de schepelingen de inhoud van de arbeidsovereenkomst hebben begrepen en dat partijen de overeenkomsten hebben ondertekend. Hij neemt daaromtrent een verklaring in de monsterrol op.

  • 3.

    De ambtenaar voegt gewaarmerkte afschriften van de overeenkomsten als bijlagen bij de monsterrol. Iedere schepeling moet aan boord in de gelegenheid worden gesteld van de hem betreffende overeenkomst inzage te nemen.

Artikel 558
  • 1.

    De ambtenaren van aanmonstering geven aan ieder, die zich daartoe aanmeldt en aan wie niet reeds eerder een nog geldig monsterboekje is afgegeven, een monsterboekje af.

  • 2.

    Zij kunnen de afgifte van een monsterboekje weigeren, wanneer hij, die zich daartoe aanmeldt, bij rechterlijk vonnis, in het Koninkrijk of in het buitenland gewezen, onherroepelijk veroordeeld is wegens het door de wetten van het betreffende land strafbaar gestelde, onbevoegd in- of uitvoeren van in die wetten bepaalde verdovende middelen en er sinds de dagtekening van vorenbedoeld vonnis geen vijf jaren verstreken zijn.

  • 3.

    Het boekje bevat de nodige gegevens omtrent de persoon van de houder.

Artikel 559
  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in het volgende artikel en in andere landsverordeningen, laat de ambtenaar van aanmonstering alleen hen, die een monsterboekje overleggen, toe om als schepeling een monsterrol te ondertekenen.

  • 2.

    De ambtenaar van aanmonstering vermeldt in het boekje de ondertekening van de monsterrol en de hoedanigheid, waarin de schepeling dienst zal doen.

Artikel 560
  • 1.

    De schepeling moet met het monsterboekje overleggen een bewijs van gezondheid, niet langer dan een jaar tevoren afgegeven door een in Sint Maarten tot de uitoefening van de geneeskunst bevoegde geneeskundige en vaststellende, dat de schepeling niet lichamelijk ongeschikt is tot het verrichten van de werkzaamheden aan boord, waartoe hij zich wenst te verbinden, en dat zijn tegenwoordigheid aan boord geen gevaar voor de gezondheid van de overige opvarenden oplevert.

  • 2.

    Indien de monsterrol in Nederland of Aruba door de daartoe bevoegde autoriteit wordt opgemaakt, worden de ter plaatse geldende voorschriften gevolgd.

Artikel 561
  • 1.

    De ambtenaar van aanmonstering stelt na afloop van de monstering het monsterboekje in handen van de kapitein; deze geeft het de schepeling terug bij het einde van de dienst aan boord van het schip.

  • 2.

    De kapitein vermeldt in het boekje de datum waarop en de plaats waar de dienst aan boord van het schip is geëindigd. Deze vermelding wordt, indien de kapitein of de schepeling dit verzoekt, door de ambtenaar van aanmonstering voor gezien getekend.

  • 4.

    De Commissie van Onderzoek, als bedoeld in artikel 26 bis van de Schepenwet, is bevoegd, op verzoek van de reder, de Inspecteur voor de Scheepvaart gehoord, het monsterboekje gedurende de tijd van ten hoogste één jaar in te houden, ingeval de schepeling de overeenkomst onrechtmatig heeft doen eindigen. De schepeling wordt vooraf opgeroepen om te worden gehoord; hij mag ook verschijnen bij een bijzonder gemachtigde of vergezeld van een raadsman.

  • 5.

    De ambtenaar van aanmonstering kan het monsterboekje gedurende de tijd van ten hoogste drie jaar inhouden, ingeval de schepeling bij rechterlijk vonnis, in het Koninkrijk of in het buitenland gewezen, onherroepelijk veroordeeld is wegens het door de wetten van het betreffende land strafbaar gestelde, onbevoegd in- of uitvoeren van in die wetten bepaalde verdovende middelen en er sinds de dagtekening van vorenbedoeld vonnis geen vijf jaren verstreken zijn.

  • 6.

    De officier van justitie verschaft aan de ambtenaar van aanmonstering inlichtingen omtrent de namen van de personen die bij rechterlijk vonnis onherroepelijk veroordeeld zijn wegens het onbevoegd in- of uitvoeren van verdovende middelen.

  • 7.

    De bevoegdheid van de reder tot het doen van het verzoek vervalt door verloop van één maand na het eindigen van de arbeidsovereenkomst in een haven van Sint Maarten en van zes maanden na het eindigen van die overeenkomst buiten Sint Maarten.

Artikel 562

Het monsterboekje mag het loon niet noemen en gedragsbeoordelingen niet bevatten.

Artikel 563
  • 1.

    Indien de schepeling van mening is, dat de kapitein in zijn monsterboekje onjuiste feiten heeft vermeld, mag hij zich daarover beklagen bij de Commissie van Onderzoek, als bedoeld in artikel 26 bis van de Schepenwet. Deze beslist, de Inspecteur voor de Scheepvaart gehoord, na verhoor of behoorlijke oproeping van de kapitein en brengt de door haar nodig geachte verbetering in het boekje aan.

  • 2.

    Het laatste lid van artikel 561 vindt overeenkomstige toepassing.

Artikel 564

De ambtenaren van aanmonstering houden een register van de ten overstaan van hun opgemaakte monsterrollen alsmede een register van de door hen afgegeven monsterboekjes.

Artikel 565

Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, wordt alles wat in verband staat met de monsterrol en het monsterboekje geregeld, daaronder begrepen het wegens de bemoeiingen van de ambtenaar van aanmonstering aan de Landskas verschuldigde en de inrichting en bijhouding van de in het voorgaande artikel bedoelde registers.

§ 4. Van de schepelingen op ten hoogste 50 kubieke meters bruto-inhoud metende langs de kusten varende vaartuigen

Artikel 566
  • 1.

    De bepalingen van de tweede en de derde paragraaf van deze Titel blijven buiten toepassing ten aanzien van schepelingen op ten hoogste 50 kubieke meters bruto-inhoud metende langs de kusten varende vaartuigen.

  • 2.

    De verplichtingen en rechten van deze schepelingen worden beoordeeld volgens de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek en van andere landsverordeningen.

ZESDE TITEL Van het vervoer van goederen

§ 3. Tijdbevrachting

Artikel 666

Voor zover niet anders overeengekomen is op de tijdbevrachting van een schip dat deSint Maartense vlag voert, titel 5, afdeling 2, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing, onverschillig waar de bevrachting tot stand komt.

§ 4. Reisbevrachting

Artikel 719

Voor zover niet anders is overeengekomen zijn de artikelen 378 en 484 tot en met 485 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing indien een reisbevrachting in de zin van artikel 373 van dat boek betreft hetzij een schip dat de Sint Maartense vlag voert, hetzij het vervoer van zaken van of naar een Sint Maartense haven.

 

ZEVENDE TITEL Van het vervoer van personen

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 750

Titel 5, afdeling 3, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek is van toepassing op het vervoer van personen van Sint Maartense havens. Zij is mede van toepassing op het vervoer naar Sint Maartense havens met dien verstande echter, dat bedingen die volgens deze afdeling nietig zijn, geldig zijn voor zover zij dit zijn volgens de wet van het land waar de inscheping geschied is.

§ 3. Tijdbevrachting

Artikel 763

Voor zover niet anders is overeengekomen is op tijdbevrachting van een schipdat de Sint Maartense vlag voert, titel 5, afdeling 3, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing, onverschillig waar de bevrachting tot stand komt.

TIENDE TITEL [Vervallen]

ELFDE TITEL [Vervallen]

TWAALFDE TITEL [Vervallen]  

DERTIENDE TITEL [Vervallen]  

VEERTIENDE TITEL Van minder dan 20 kubieke meter bruto-inhoud metende zeeschepen en andere dergelijke langs de kusten varende vaartuigen

Artikel 954

Ten aanzien van minder dan 20 kubieke meter bruto-inhoud metende zeeschepen en minder dan 20 kubieke meter bruto-inhoud metende langs de kusten varende vaartuigen, gelden de navolgende bepalingen.

Artikel 956

De voorschriften van de derde Titel van dit Boek zijn op de kapiteins van de schepen en vaartuigen hiervoor in artikel 954 vermeld, alleen toepasselijk, voor zover het betreft de bepalingen van de artikelen 436, 439, 440, 441, 442, 454 en 473, behoudens hetgeen bij landsverordening daarover is bepaald.

Artikel 957

De voorschriften van de vierde Titel, van dit Boek zijn hierop niet van toepassing.

Artikel 958

De rechten en verplichtingen van kapiteins, van scheepsofficieren en van andere schepelingen van de bij artikel 954 vermelde schepen en vaartuigen uit arbeidsovereenkomst voortvloeiende, worden geregeld naar de overeenkomst, naar de bepalingen van de zevende Titel A van het Burgerlijk Wetboek omtrent de overeenkomsten tot het verrichten van arbeid en naar andere daaromtrent vastgestelde landsverordeningen.

Artikel 959

De uit bevrachting voortvloeiende rechten en verplichtingen, de tijd van laden en lossen, alsmede al hetgeen daartoe betrekkelijk is, worden, met betrekking tot de bij artikel 954 vermelde schepen en vaartuigen, geregeld naar de bepalingen van de vierde Titel van het eerste Boek van dit Wetboek, naar die van het Burgerlijk Wetboek omtrent huur en verhuur, naar nadere daaromtrent vastgestelde landsverordeningen en, bij ontstentenis van deze, naar de plaatselijke gebruiken.

Artikel 962

De voorschriften van de elfde Titel zijn ook op minder dan 20 kubieke meter bruto-inhoud metende zeeschepen toepasselijk.

Artikel 963

De bepalingen van de artikelen 913-923 en 925 zijn ook op de in artikel 954 vermelde schepen en vaartuigen toepasselijk.

Artikel 964

Indien, tot behoud van schip of vaartuig en lading, goederen worden geworpen, heeft de omslag plaats op dezelfde wijze en naar de regelen, welke dienaangaande ten aanzien van de zeevaart zijn voorgeschreven.

Artikel 965
  • 1.

    Dezelfde bepaling geldt, indien, tot behoud van schip en lading, goederen in lichters of in boten zijn overgeladen.

  • 2.

    De daartoe vereiste kosten, de aan de goederen overkomen schade en de wegens het gebruik van lichters of van boten verschuldigde schadeloosstellingen worden op de voet van het vorige artikel door het principale schip of vaartuig en de lading gedragen.

Artikel 966

De overige bepalingen van de twaalfde Titel, alsmede titel 6, afdeling 3, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek zijn niet toepasselijk op de in artikel 954 vermelde schepen en vaartuigen.

Artikel 967

De voorschriften van de dertiende Titel gelden behoudens het bepaalde in de vierde Titel van het eerste Boek van dit Wetboek, in het algemeen en naar de omstandigheden ook op de in artikel 954 vermelde schepen en vaartuigen.

Algemene slotbepaling

 

Artikel 968
  • 1.

    De Algemene termijnenlandsverordening is niet van toepassing op de termijnen gesteld in de hierna genoemde onderdelen van dit Wetboek:

    van het Eerste Boek:

    de vijfde en zesde titel;

    van het Tweede Boek:

    de derde en vierde titel, alsmede de derde afdeling van de tiende titel;

    zij is echter wel van toepassing op de termijnen gesteld in de artikelen 520 en 561.

  • 2.

    Onder algemeen erkende feestdagen worden in dit Wetboek verstaan de in artikel 3 van de Algemene termijnenlandsverordening als zodanig genoemde en de bij krachtens dat artikel daarmee gelijkgestelde dagen.