Organisatie | Sint Maarten |
---|---|
Organisatietype | Koninkrijksdeel |
Officiële naam regeling | LANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN van de 7de augustus 2000 ter uitvoering van artikel 16 van de Politieregeling 1999 (P.B. 1999, no. 79) (Besluit rechtspositie Korps Politie Nederlandse Antillen 2000). |
Citeertitel | Besluit rechtspositie Korps Politie Nederlandse Antillen 2000 |
Vastgesteld door | Gouverneur |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Externe bijlage | Bijlage B |
Deze regeling is nog niet aangepast aan de huidige staatkundige situatie. Een nieuw Besluit rechtspositie Korps Politie Sint Maarten is reeds bekrachtigd (AB 2011, GT no. 1). Deze nieuwe regeling is echter nog niet in werking getreden. Voordat het nieuwe Besluit rechtspositie Korps Politie Sint Maarten in werking kan treden, zal daartoe een inwerkingtredingsbesluit moeten worden bekrahtigd.
De oorspronkelijke regeling is ondertekend op 7 augustus 2000, gepubliceerd in P.B. 2000, no. 80, en in werking getreden op 1 oktober 2000, met terugwerkende kracht tot 1 september 2000.
Het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling is vastgesteld bij landsbesluit van 29-08-2000 (P.B. 2000, no. 86).
Zie www.overheid.nl voor de historie van deze regeling vóór 10-10-10 via lokale regelingen en uitgebreid zoeken, onder v.m. Nederlandse Antillen, met als zoekdatum 09-10-2010Deze verordening vervangt:het landsbesluit rangen en beëdiging politie 1966 van 8 augustus 1966, P.B. 1966, no. 146;het landsbesluit aanstellings- en bevorderingseisen politie van 21 november 1971 [lees: 1977], P.B. 1977, no. 316;het landsbesluit ranglijsten politie 1977 van 21 november 1977, P.B. 1977, no. 318;het landsbesluit beoordeling politie van 2 november 1973, P.B. 1973, no. 188;het Bezoldigingslandsbesluit Korps Politie Nederlandse Antillen, P.B. 1972, no. 172;het Bezoldigingslandsbesluit Korps Politie Nederlandse Antillen 1999, P.B. 1999, no. 180.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
10-10-2010 | bestendiging Antilliaanse regelgeving in Sint Maarten | 21-07-2010 A.B. 2010, GT no. 1 en A.B. 2010, GT no. 30 | onbekend |
In dit besluit wordt verstaan onder:
HOOFDSTUK II Aanstelling, beoordeling en bezoldiging
De Hoofdstukken II en III van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (P.B. 1964, no. 159) en de daarop berustende regelingen zijn niet van toepassing op de ambtenaar van politie, met dien verstande, dat de in artikel 13, eerste en tweede lid, van voornoemde landsverordening bedoelde regelen en regelingen inzake bevordering wel van toepassing blijven op de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie:
In het geval, bedoeld in het zesde lid, onder b, wordt in ieder geval aangenomen dat de omstandigheid die leidde tot de aanstelling in tijdelijke dienst, zich niet meer voordoet wanneer betrokkene twee jaar, zonder onderbreking van langer dan een maand, in politiedienst werkzaam is, waarvan laatstelijk ten minste één jaar in zijn huidige functie.
In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onder c en e, wordt in ieder geval aangenomen dat de omstandigheid die leidde tot de aanstelling in tijdelijke dienst, zich niet meer voordoet wanneer betrokkene twee jaar zonder onderbreking van langer dan een maand in politiedienst werkzaam is, waarvan laatstelijk ten minste één jaar in zijn huidige functie.
Aanstelling of plaatsing in een functie vindt niet plaats van personen die op het tijdstip waarop de door de minister voor die functie vastgestelde leeftijdsgrens, anders dan die genoemd in artikel 118, wordt bereikt, niet ten minste een ononderbroken diensttijd van drie jaren doorgebracht kunnen hebben in een dergelijke functie.
Betrokkene kan bij een negatieve uitslag van het geneeskundig onderzoek het bevoegd gezag binnen een week na ontvangst van de schriftelijke uitslag schriftelijk en gemotiveerd vragen een nieuw geneeskundig onderzoek te laten instellen. Een dergelijk verzoek kan éénmaal worden gedaan. Het nieuwe geneeskundig onderzoek geschiedt zo spoedig mogelijk.
Indien het veiligheidsonderzoek wel bedenkingen oplevert wordt betrokkene schriftelijk in kennis gesteld van de aard daarvan. Betrokkene kan het bevoegd gezag binnen een week na ontvangst van de bedenkingen schriftelijk en gemotiveerd verzoeken de bedenkingen te heroverwegen. Een dergelijk verzoek kan eenmaal worden gedaan. De heroverweging geschiedt zo spoedig mogelijk.
Bij de aanvaarding van zijn ambt legt de ambtenaar van politie de volgende eed dan wel verklaring en belofte van zuivering af:
"Ik zweer (verklaar) dat ik onmiddellijk of middellijk, in welke vorm of onder welk voorwendsel ook, tot het verkrijgen van mijn ambt aan niemand, wie hij ook zij, iets heb gegeven of beloofd dan wel zal geven of beloven.
Ik zweer (beloof) dat ik, om iets hoegenaamd in mijn ambt te doen of te laten van niemand hoegenaamd, onmiddellijk of middellijk, beloften of geschenken zal aannemen.
Zo waarlijk helpe mij God almachtig (Dat verklaar en beloof ik!)".
Daarna legt de ambtenaar van politie de volgende eed of belofte af:
"Ik zweer (beloof) trouw aan de Koning en de wettelijke regelingen die in de Nederlandse Antillen gelden, alsmede gehoorzaamheid aan de Gouverneur.
Ik zweer (beloof) dat ik mij in de dienst getrouw en ijverig zal betonen, dat ik de mij verstrekte opdrachten met ijver zal volbrengen, dat ik aan niemand anders dan aan hen aan wie ik volgens de wet of ambtshalve tot mededeling verplicht ben, zal openbaren zaken die geheim gehouden behoren te worden, en dat ik in het algemeen alles zal doen en laten wat een goed ambtenaar van politie doet en laat.
Aan de ambtenaar van politie wordt, zo mogelijk voor de aanvaarding van zijn ambt, maar in ieder geval binnen een maand na aanvang van zijn werkzaamheden, door het bevoegd gezag een akte van aanstelling uitgereikt waarin in elk geval worden vermeld:
of de aanstelling geschiedt in tijdelijke of vaste dienst al dan niet met een proeftijd en de duur van de eventuele proeftijd, waarbij, indien de aanstelling geschiedt in tijdelijke dienst, wordt vermeld of de aanstelling geschiedt voor bepaalde tijd en zoja voor hoe lang, dan wel voor onbepaalde tijd en de toepasselijke aanstellingsgrond;
§ 4. Bezoldiging, vergoedingen en toelagen
Wanneer de bezoldiging en een met die bezoldiging verbonden vergoeding of toelage moet worden uitbetaald over een gedeelte van een kalendermaand, wordt het te betalen bedrag berekend door het voor een maand vastgestelde bedrag te vermenigvuldigen met het aantal dagen gedurende welke de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, de aspirant en de hulpagent die in opleiding is, in dienst zijn geweest en het product te delen door dertig.
Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, de aspirant of de hulpagent die in opleiding is, betaalt de minister aan de weduwe of weduwnaar een som uit gelijk aan driemaal het bedrag van de inkomsten per maand, op het tijdstip van het overlijden van betrokkene.
Indien de overleden ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, aspirant of hulpagent die in opleiding is, niet in actieve dienst is, wordt een som uitbetaald gelijk aan driemaal hetgeen hij als inkomsten per maand zou hebben ontvangen, indien hij op de eerste van maand van het overlijden in actieve dienst was geweest.
Indien de overleden ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, aspirant of hulpagent die in opleiding is, geen weduwe of weduwnaar nalaat, geschiedt de uitbetaling ten behoeve van de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen ten aanzien van wie familierechtelijke betrekkingen bestaan. Ontbreken zodanige kinderen, dan geschiedt de uitbetaling ten behoeve van zijn ouders, zusters, broers, meerderjarige wettige of natuurlijke kinderen ten aanzien van wie familierechtelijke betrekkingen bestaan, dan wel stief- of pleegkinderen, indien de overledene in overwegende mate in het levensonderhoud van voornoemde betrekkingen voorzag.
Laat de overleden ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, aspirant of hulpagent die in opleiding is, ook geen betrekkingen na als genoemd in het zesde lid, dan wordt het bedrag aangewend voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en lijkbezorging, voor zover de nalatenschap van de overledene voor de betaling van die kosten ontoereikend is.
Bij de indiensttreding of de overgang naar een andere functie wordt de bezoldigingsschaal bepaald met inachtneming van de aard en het niveau van de functie waarmede de betrokken ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, de aspirant of de hulpagent die in opleiding is, wordt belast.
Van het eerste lid kan worden afgeweken, indien het niet voldoen aan de opleidingseisen of gebrek aan ervaring met betrekking tot de arbeid die betrokkene in de functie moet verrichten, de verwachting aannemelijk maakt dat zijn wijze van functioneren zich tegen de toepassing van dat artikellid vooralsnog verzet. In dat geval kan de bezoldigingsschaal bepaald worden en gedurende een tijdvak van ten hoogste drie jaren bepaald blijven op ten hoogste twee volgnummers beneden de schaal die met toepassing van het eerste lid in aanmerking zou komen. Indien het functioneren van de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, aan het einde van het genoemde tijdvak de toepassing van het eerste lid nog niet toelaat, wordt hij geplaatst in een functie waarvan de aard en het niveau in overeenstemming is met de schaal volgens welke hij bezoldigd wordt, of wordt hem ontslag aangezegd.
Anders dan bij wijze van disciplinaire straf, bedoeld in hoofdstuk IX, kan zonder voorafgaand ontslag voor een ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, geen bezoldigingsschaal worden vastgesteld die een lagere maximum-bezoldiging bevat dan die welke in de voordien voor hem geldende bezoldigingsschaal aangegeven is.
De ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, de aspirant en de hulpagent die in opleiding is, die, anders dan bij wijze van overwerk bedoeld in artikel 23, dienst verrichten tussen 18.00 uur en 6.00 uur ontvangen voor elk door hen binnen de genoemde tijd gewerkt vol uur een toelage van f [lees: Naf] 0,40. Het bedrag van deze toelage kan door de minister in overeenstemming met de Minister van Algemene Zaken bij beschikking worden gewijzigd, indien het feit, dat een voor ambtenaren algemeen geldende wijziging in de bezoldiging is aangebracht, daartoe aanleiding geeft.
In afwijking van het eerste lid ontvangen de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, de aspirant en de hulpagent die in opleiding is, die ingevolge het voor hen geldende werkrooster avond of nachtdienst, dienst op zon- en feestdagen of een combinatie van deze vormen van dienst moeten verrichten en die niet in het genot zijn van enige andere ingevolge dit landsbesluit aan hen daarvoor toegekende vergoeding of toelage, de in dat lid bedoelde vergoeding ook in geval van overwerk, verricht tussen 18.00 uur en 6.00 uur.
Indien de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, anders dan bij wijze van disciplinaire straf, bedoeld in hoofdstuk IX, wordt belast met een andere functie, als gevolg waarvan zijn bezoldiging op grond van de overige bepalingen van dit landsbesluit een verlaging zou moeten ondergaan, zonder dat de bekleding met die andere functie bij wijze van waarneming, bedoeld in artikel 22, geschiedt of zonder dat ontslag voorafgegaan is, blijft deze verlaging achterwege.
De bezoldiging van de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak wordt verhoogd tot het bedrag dat behoort bij de naasthogere bezoldigingstrede in de schaal, indien hij naar het oordeel van het bevoegd gezag, dat is neergelegd in een formele beoordeling, bedoeld in artikel 25, zijn functie naar behoren vervult. Deze beoordeling vindt voor iedere ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, niet later dan één jaar na zijn indiensttreding of na zijn overgang naar een andere functie en vervolgens ten minste aan het einde van elk jaar plaats.
De bezoldiging van de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, kan worden verhoogd tot het bedrag dat behoort bij de eerste bezoldigingstrede volgend op de naasthogere bezoldigingstrede in de schaal, indien hij naar het oordeel van het bevoegd gezag, dat is neergelegd in een formele beoordeling, bedoeld in artikel 25, zijn functie zeer goed of uitstekend verricht.
De in het eerste en het tweede lid bedoelde verhogingen van de bezoldiging worden met ingang van 1 januari van een jaar toegekend, zolang de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, de maximum-bezoldiging van de voor hem geldende bezoldigingsschaal nog niet heeft bereikt, doch voor de eerste maal niet eerder dan nadat sinds zijn aanstelling als ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, ten minste zes maanden zijn verstreken.
Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de aspirant en hulpagent die in opleiding is, met dien verstande dat aan een verhoging, bedoeld in het eerste of derde lid, geen formele beoordeling als bedoeld in artikel 25, ten grondslag behoeft te liggen.
De bezoldiging van de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, met een deelbetrekking wordt vastgesteld op een evenredig deel van de bezoldiging bij een volledige betrekking.
Ingeval de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, bevorderd wordt naar een functie waaraan een bezoldigingsschaal is verbonden die een hogere maximum-bezoldiging bevat dan die welke voorkomt in de schaal volgens welke hij tot dusver is bezoldigd, wordt hem de bezoldigingstrede in de nieuwe schaal toegekend waarvan het bedrag minstens even hoog is als het procentuele verschil tussen twee bezoldigingstreden in de oude schaal.
Indien de taakuitvoering continuïteit in de uitoefening van een functie veronderstelt en geen andere ambtenaar van politie voor de uitvoering van die taak is aangesteld, die deze geheel of gedeeltelijk kan waarnemen, dan wel indien het dienstbelang zulks vordert, wordt de daarvoor in aanmerking komende ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, door het bevoegd gezag met de tijdelijke waarneming van die functie belast, al dan niet met ontheffing uit zijn eigenlijke functie.
De ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die overeenkomstig het eerste lid is belast met de tijdelijke waarneming van een functie, die in belangrijkheid en verantwoordelijkheid aanmerkelijk uitgaat boven de eigenlijke functie van deze ambtenaar, heeft over de tijd van de waarneming aanspraak op toekenning door de minister van een toelage boven zijn eigen bezoldiging ten bedrage van het verschil tussen de bezoldiging, welke hij zou genieten, ware hij definitief benoemd in de functie die hij waarneemt, en zijn eigen bezoldiging, indien de waarneming:
Tijdens de waarneming worden de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, de hem in zijn eigenlijke functie toekomende bezoldigingstreden toegekend, onder verrekening van de in het tweede lid bedoelde toelage, terwijl deze toelage opnieuw wordt bepaald, telkens wanneer hij in de functie die hij waarneemt, aanspraak zou hebben verkregen op een verhoging van bezoldiging, ware hij definitief in dat ambt aangesteld.
Aan de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die uit hoofde van zijn functie onvermijdelijk arbeid opgedragen wordt buiten het voor hem ingevolge artikel 26 vastgestelde dienstrooster gedurende ten minste 8 uren en ten hoogste 12 uren per maand, wordt een vergoeding toegekend van NAf. 300,-- per maand.
Aan de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die uit hoofde van zijn functie onvermijdelijk arbeid opgedragen wordt buiten het voor hem ingevolge artikel 26 vastgestelde dienstrooster gedurende langer dan 12 uren en ten hoogste 32 uren per maand, wordt een vergoeding toegekend van NAf. 750,-- per maand.
Aan de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die uit hoofde van zijn functie onvermijdelijk arbeid opgedragen wordt buiten het voor hem ingevolge artikel 26 vastgestelde dienstrooster gedurende meer dan 32 uren per maand, wordt een vergoeding toegekend van NAf. 1.000,-- per maand.
Aan de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die uit hoofde van zijn functie onvermijdelijk arbeid opgedragen wordt buiten het voor hem ingevolge artikel 26 vastgestelde dienstrooster, anders dan bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, in verband met calamiteiten of buitengewone omstandigheden, gedurende ten minste 8 uren per dag wordt een vergoeding toegekend van NAf. 125,-- per dag.
Aan de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die uit hoofde van zijn functie opgedragen wordt zich buiten het voor hem ingevolge artikel 26 vastgestelde dienstrooster gedurende ten minste 8 uren per dag ter beschikking van de politiedienst te houden in zijn woning of op zijn plaats van tewerkstelling, dan wel voor de dienst bereikbaar te zijn gedurende ten minste 8 uren per dag, wordt een vergoeding toegekend van NAf. 75,-- per dag.
Aan de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die een functie bekleedt in de rang van inspecteur of hoger en de uit hoofde van zijn functie onvermijdelijk arbeid verricht buiten het voor hem ingevolge artikel 26 vastgestelde dienstrooster, wordt een vergoeding in vrije tijd toegekend berekend naar de gemaakte overuren en bepaald op:
§ 5. Functioneringsgesprek en beoordeling
De Beschikking functioneringsgesprekken (P.B. 1999, no. 75)is op de ambtenaar van politie van overeenkomstige toepassing.
Met inachtneming van de door de minister vastgestelde regels wordt de ambtenaar van politie die een verzoek daartoe indient dan wel ten aanzien van wie dit door het bevoegd gezag nodig wordt geoordeeld, beoordeeld over de wijze waarop hij zijn functie uitoefent en over zijn gedragingen tijdens de uitoefening van die functie.
Ook kunnen toekomstverwachtingen worden opgemaakt over een ambtenaar van politie die in de nabije toekomst om plaatsing op een andere niet hogere functie binnen het korps of een landelijke politiedienst, bedoeld in artikel 3 van de Politieregeling 1999, waar hij is geplaatst, vraagt, mits de mogelijkheid tot een dergelijke plaatsing reëel aanwezig is en het hoofd van dienst instemt met de wens van betrokkene, of ten aanzien van wie een dergelijke plaatsing door het bevoegd gezag wenselijk wordt geacht.
Onder toekomstverwachtingen wordt in dit artikel verstaan: een systematische bezinning op de behoefte en potentiële capaciteiten van de ambtenaar van politie, bekeken in het kader van de mogelijkheden binnen het korps of de landelijke politiedienstld in artikel 3 van de Politieregeling 1999, bedoe, waar hij is geplaatst, welke bezinning uitmondt in concrete afspraken alsmede in het daarop tijdig ondernemen van actie.
De ambtenaar van politie wordt van de inhoud van de over hem opgemaakte beoordeling, bedoeld in het derde lid, en van de over hem opgemaakte toekomstverwachtingen, bedoeld in de vierde en vijfde lid, zo spoedig mogelijk in kennis gesteld nadat deze door het bevoegd gezag bekrachtigd zijn. Hij ontvangt een afschrift daarvan. Hij ondertekent het document voor kennisgeving van de inhoud en ontvangst ervan.
HOOFDSTUK III Arbeids- en rusttijden
Hetgeen in dit artikel ten aanzien van het verrichten van werkzaamheden op zondag is bepaald, geldt ook voor het verrichten van werkzaamheden op Nieuwjaarsdag, de dag volgend op de dag waarop de grote carnavalsoptocht wordt gehouden, Goede Vrijdag, tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, de Dag van de Arbeid, de Koninkrijksdag, dan wel Dia di Reino, dan wel Kingdom Day, beide Kerstdagen en de dag waarop de verjaardag van de Koning wordt gevierd.
Hetgeen in dit artikel ten aanzien van het verrichten van werkzaamheden op zondag is bepaald, is voor de ambtenaar van politie, die tot een geloofsgemeenschap behoort die de wekelijkse rustdag op een andere dag dan de zondag houdt, van overeenkomstige toepassing op die dag, indien hij daartoe de wens te kennen geeft.
Artikel 43 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht, Hoofdstuk II van de Landsverordening van 24 april 1969, houdende regeling van de aanspraken van ambtenaren in dienst van de Nederlandse Antillen en van de ambtenaren in dienst der eilandgebieden op vakantie, vakantie-uitkering en vrijstelling van dienst [lees: De Regeling Vakantie en Vrijstelling van Dienst Ambtenaren] (P.B. 1969, nr. 44), en de daarop berustende regelingen zijn niet van toepassing op de ambtenaar van politie.
Indien de aspirant tijdens een verleende vakantie blijkens een geneeskundige verklaring gedurende een of meer werkuren arbeidsongeschikt is geweest, wordt het aantal vakantieuren dat overeenkomt met het aantal werkuren gedurende welke hij arbeidsongeschikt is geweest, beschouwd niet als vakantie te zijn genoten en wordt hem vrijstelling van dienst, bedoeld in artikel 44, eerste lid, onder b, verleend.
De aspirant die onmiddellijk voorafgaand aan zijn aanstelling als aspirant in dienst van de Nederlandse Antillen of een eilandgebeid werkzaam was, anders dan als ambtenaar behorende tot het onderwijzend personeel of als personeelslid van het gesubsidieerde onderwijs, of die op dat moment bij een publiekrechtelijke instelling dan wel bij een door de Nederlandse Antillen of een eilandgebied in het leven geroepen privaatrechtelijke rechtspersoon werkzaam was, behoudt bij zijn aanstelling aanspraak op de door hem niet-genoten vakantie-uren waarop hij tot en met december van het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin zijn aanstelling plaatsvindt, aanspraak had overeenkomstig de voorafgaand aan de aanstelling voor hem geldende voorschriften, met dien verstande dat hij de niet-genoten vakantie-uren niet kan opnemen zolang hij geplaatst is op het opleidingsinstituut.
Aan de aspirant kan, ter vervanging van de door hem in zijn vorige overheidsbetrekking niet-genoten vakantie-uren, door het bevoegd gezag een geldelijke vergoeding worden toegekend gelijk aan het bedrag dat hem aan bezoldiging zou zijn uitgekeerd tijdens de vakantie-uren indien deze genoten zouden zijn. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing op de nagelaten betrekkingen van een overleden aspirant.
§ 3. Overige ambtenaren van politie
Aan de ambtenaar van politie die ingevolge het voor hem geldende dienstrooster avond- en/of nachtdienst en/of dienst op zon- en feestdagen moet verrichten, wordt in afwijking van het eerste lid, het aantal vakantie-uren toegekend, dat is vastgesteld voor de bezoldigingsschaal onmiddellijk volgend op die waartoe deze behoort.
Bij de ambtenaar van politie die in onregelmatige ploegendienst werkzaam is, en de ambtenaar van politie, bedoeld in het tweede lid, worden voor elk tijdvak van een week waarin zij vakantie genieten, evenveel vakantie-uren op het hen jaarlijks toekomend aantal vakantie-uren in mindering gebracht als bij de ambtenaar van politie voor wie de werkweek uit vijf werkdagen bestaat.
De ambtenaar van politie die onmiddellijk voorafgaand aan zijn aanstelling als ambtenaar van politie in dienst van de Nederlandse Antillen of een eilandgebied werkzaam was, anders dan als ambtenaar behorende tot het onderwijzend personeel of als personeelslid van het gesubsidieerde onderwijs, of die op dat moment bij een publiekrechtelijke instelling dan wel bij een door de Nederlandse Antillen of een eilandgebied in het leven geroepen privaatrechtelijke rechtspersoon werkzaam was, behoudt bij zijn aanstelling aanspraak op de door hem niet-genoten vakantieuren waarop hij tot en met december van het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin zijn aanstelling plaatsvindt, aanspraak had overeenkomstig de voorafgaand aan de aanstelling voor hem geldende voorschriften.
Voor de ambtenaar van politie voor wie de geldende werktijd korter is dan de gebruikelijke volledige werktijd, wordt het ingevolge artikel 33, eerste tot en met derde lid, van toepassing zijnde aantal vakantie-uren vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller bestaat uit het aantal uren van de voor hem geldende werktijd, en de noemer uit het aantal uren van de voor zijn functie gebruikelijke volledige werktijd.
Indien in de loop van een kalenderjaar wijziging optreedt in de omvang van de voor de ambtenaar van politie geldende werktijd, wordt het aantal vakantie-uren waarop hij gedurende het resterende deel van dat kalenderjaar aanspraak heeft, opnieuw bepaald door het aantal vakantie-uren voor elk tijdvak van het kalenderjaar waarin de voor hem geldende werktijd gelijk is, afzonderlijk vast te stellen en hiervan de som te berekenen. Het aantal vakantie-uren waarop de ambtenaar van politie gedurende elk tijdvak van het kalenderjaar aanspraak heeft, wordt berekend door het aantal maanden dat dat tijdvak heeft geduurd, te delen door 12 en het quotiënt te vermenigvuldigen met het aantal vakantie-uren waarop hij aanspraak zou hebben, indien het een volledig kalenderjaar betroffen zou hebben.
Gedurende de eerste zes maanden na de datum van aanstelling heeft de ambtenaar van politie aanspraak op vakantie-uren naar rato van 1/12 gedeelte van het conform de artikelen 33 en 34 berekende aantal vakantie-uren voor iedere volle kalendermaand dat hij zijn functie heeft uitgeoefend, tenzij hij onmiddellijk voorafgaand aan de aanstelling, een onderbreking van veertien dagen of minder buiten beschouwing gelaten, reeds ten minste zes maanden onafgebroken in dienst van de Nederlandse Antillen of een eilandgebied werkzaam was.
Door de minister kan een, zonodig per politiedienstonderdeel verschillend, minimum aantal aaneengesloten vakantie-uren worden vastgesteld dat op een zelfde dag als vakantie-uren toe gekend kan worden. Dit aantal kan niet hoger worden gesteld dan het voor de ambtenaar van politie volgens de voor hem geldende werktijd op een dag vastgestelde aantal werkuren.
Indien de ambtenaar van politie tijdens een verleende vakantie blijkens een geneeskundige verklaring gedurende een of meer werkuren arbeidsongeschikt is geweest, wordt het aantal vakantie-uren dat overeenkomt met het aantal werkuren gedurende welke hij arbeidsongeschikt is geweest, beschouwd niet als vakantie te zijn genoten, en wordt hem vrijstelling, bedoeld in artikel 44, eerste lid, onder b, verleend.
Indien de ambtenaar van politie in een kalenderjaar de vakantie niet of niet geheel is verleend, worden hem de niet-genoten vakantie-uren in het volgende kalenderjaar aaneengesloten verleend. De vakantie-uren van het voorgaande jaar en de vakantie-uren van het lopende jaar worden aaneengesloten genoten tenzij de ambtenaar van politie te kennen geeft laatstbedoelde vakantie-uren in het daarop volgende kalenderjaar te willen opnemen. Vakantie-uren over meer dan twee kalenderjaren kunnen niet aaneengesloten worden verleend. Artikel 37, derde en vierde lid, is onverkort van toepassing.
Indien de toestemming tot het opnemen van vakantie-uren geheel of gedeeltelijk is geweigerd of ingetrokken, behoudt de ambtenaar van politie zijn aanspraak op de niet-genoten vakantie-uren. Weigering of intrekking van de toestemming tot het opnemen van vakantie-uren kan tot maximaal 12 maanden uitstel daarvan leiden.
Indien de ambtenaar van politie in een kalenderjaar meer vakantie-uren heeft genoten dan hem ingevolge deze paragraaf toekomen, wordt het meerdere verrekend met de hem over één of meer volgende kalenderjaren toekomende vakantie-uren, met dien verstande dat in een kalenderjaar de vakantie-uren verminderd mogen worden met maximaal een derde gedeelte van het aantal vakantie-uren, waarop de ambtenaar van politie ingevolge artikel 33 aanspraak heeft.
Indien de ambtenaar van politie bij zijn overlijden nog aanspraak had op vakantie-uren wordt aan zijn weduwe of weduwnaar zo spoedig mogelijk door de minister een bedrag uitbetaald gelijk aan het bedrag aan bezoldiging dat hem zou zijn uitgekeerd gedurende de vakantie-uren, indien deze zouden zijn genoten. Bij de vaststelling van het aantal uren vindt artikel 35 geen toepassing.
Indien de overleden ambtenaar van politie geen weduwe of weduwnaar nalaat, geschiedt de uitbetaling ten behoeve van de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen ten aanzien van wie familierechtelijke betrekkingen bestaan. Ontbreken zodanige kinderen dan geschiedt de uitbetaling ten behoeve van zijn ouders, zusters, broers, meerderjarige wettige of natuurlijke kinderen ten aanzien van wie familierechtelijke betrekkingen bestaan, dan wel stief- of pleegkinderen, indien de overledene in overwegende mate in het levensonderhoud van voornoemde betrekkingen voorzag.
HOOFDSTUK V Vrijstelling van dienst
Hoofdstuk III van de Landsverordening van 24 april 1969, houdende regeling van de aanspraken van ambtenaren in dienst van de Nederlandse Antillen en van de ambtenaren in dienst der eilandgebieden op vakantie, vakantie-uitkering en vrijstelling van dienst [lees: De Regeling Vakantie en Vrijstelling van Dienst Ambtenaren], en de daarop berustende regelingen zijn niet van toepassing op de ambtenaar van politie.
Voor de toepassing van het tweede lid wordt het verrichten van werkzaamheden gedurende ten hoogste de helft van de voor de ambtenaar van politie geldende gemiddelde dagelijkse diensttijd gelijkgesteld met dienst gedurende een halve dag en wordt het verrichten van werkzaamheden gedurende meer dan de helft van de voor de ambtenaar van politie geldende gemiddelde dagelijkse diensttijd gelijkgesteld met dienst gedurende een hele dag.
HOOFDSTUK VI. Buitengewoon verlof
Hoofdstuk III van de Landsverordening van 24 april 1969, houdende regeling van de aanspraken van ambtenaren in dienst van de Nederlandse Antillen en van de ambtenaren in dienst der eilandgebieden op vakantie, vakantie-uitkering en vrijstelling van dienst [lees: De Regeling Vakantie en Vrijstelling van Dienst Ambtenaren], en de daarop gebaseerde regelingen zijn niet van toepassing op de ambtenaar van politie.
§ 2. Buitengewoon verlof van korte duur
Tenzij dringende redenen van dienstbelang zich daar tegen verzetten, wordt de ambtenaar van politie, voor zover dat niet in zijn vrije tijd kan geschieden en omzetting van de dienst niet mogelijk is, buitengewoon verlof verleend voor de uitoefening van het kiesrecht en voor het voldoen aan een wettelijke verplichting.
Aan de ambtenaar van politie die tot lid van een vertegenwoordigend lichaam in de Nederlandse Antillen is verkozen, wordt op zijn verzoek buitengewoon verlof met behoud van volle bezoldiging verleend voor het bijwonen van vergaderingen van dat lichaam of voor het maken van reizen in of buiten de Nederlandse Antillen in zijn hoedanigheid van lid van dat lichaam.
Aan de ambtenaar van politie wordt op zijn verzoek buitengewoon verlof met behoud van volle bezoldiging verleend voor het bijwonen van vergaderingen van of het verrichten van werkzaamheden voor publiekrechtelijke college’s of commissies in de Nederlandse Antillen waarin hij is benoemd of waarvoor hij is aangewezen, voor zover dat niet in zijn vrije tijd kan geschieden.
Tenzij dringende redenen van dienstbelang zich daar tegen verzetten, wordt jaarlijks tot ten hoogste 120 werkuren buitengewoon verlof met behoud van volle bezoldiging verleend voor het bijwonen van vergaderingen van statutaire organen van verenigingen van ambtenaren, van centrale organisaties waarbij die verenigingen zijn aangesloten, of van internationale ambtenarenorganisaties, mits de ambtenaar van politie hieraan deelneemt:
Tenzij dringende redenen van dienstbelang zich daartegen verzetten, wordt tot ten hoogste 208 werkuren per kalenderjaar buitengewoon verlof met behoud van volle bezoldiging verleend aan de ambtenaar van politie die door een vereniging, bedoeld in het eerste lid, is aangewezen om bestuurlijke of vertegenwoordigende activiteiten te ontplooien binnen zijn vereniging of binnen de politiedienst, die ertoe strekken om de doelstellingen van zijn vereniging te ondersteunen.
Tenzij dringende redenen van dienstbelang zich daartegen verzetten, wordt de ambtenaar van politie buitengewoon verlof met behoud van volle bezoldiging verleend voor het deelnemen aan een cursus op uitnodiging van een vereniging, bedoeld in het eerste lid, of van een centrale organisatie waarbij die vereniging is aangesloten, met dien verstande dat dit verlof maximaal 48 werkuren per twee jaar bedraagt.
Het aantal werkuren dat op grond van het eerste, tweede en derde lid aan een ambtenaar van politie verleend kan worden, bedraagt tezamen ten hoogste 240 werkuren per kalenderjaar, met dien verstande dat ten hoogste 320 werkuren per kalenderjaar worden verleend aan leden van het bestuur van een vereniging, bedoeld in het eerste lid, of van een centrale organisatie waarbij die vereniging is aangesloten.
Tenzij dringende redenen van dienstbelang zich daar tegen verzetten, wordt de ambtenaar van politie buitengewoon verlof met behoud van volle bezoldiging verleend:
Tenzij dringende redenen van dienstbelang zich daar tegen verzetten, wordt de ambtenaar van politie buitengewoon verlof met behoud van volle bezoldiging verleend:
Tenzij dringende redenen van dienstbelang zich daar tegen verzetten, wordt de ambtenaar van politie buitengewoon verlof met behoud van volle bezoldiging verleend:
§ 3. Buitengewoon verlof van lange duur
De ambtenaar van politie die als militair in werkelijke dienst is, anders dan voor herhalingsoefening, is van rechtswege met buitengewoon verlof van lange duur zonder behoud van bezoldiging, tenzij de minister anders bepaalt.
Indien het verlof, bedoeld in artikel 57, ten doel heeft de ambtenaar van politie in de gelegenheid te stellen een andere functie buiten de politiedienst te gaan vervullen en met de verlofverlening niet alleen het persoonlijk belang van betrokkene maar ook het algemeen belang wordt gediend, kan dit worden verleend zonder behoud van bezoldiging en voor ten hoogste een jaar.
Indien het verlof, bedoeld in artikel 57, ten doel heeft de ambtenaar van politie in de gelegenheid te stellen op te treden als bezoldigd bestuurder van een vereniging van ambtenaren, bedoeld in artikel 50, vijfde lid, dan wel van een centrale organisatie of internationale ambtenarenorganisatie waarbij die vereniging is aangesloten, wordt dit verleend zonder behoud van bezoldiging en voor ten hoogste twee jaar.
Indien het verlof, bedoeld in artikel 57, ten doel heeft de ambtenaar van politie in de gelegenheid te stellen, anders dan in vaste dienst, hetzij een functie bij een volkenrechtelijke organisatie te vervullen hetzij als deskundige tijdelijk ten behoeve van Nederland, Aruba of een vreemde mogendheid werkzaam te zijn en met de verlofverlening het algemeen belang in overwegende mate wordt gediend, kan dit voor ten hoogste drie jaar, al dan niet met behoud van volle bezoldiging, worden verleend.
Het eerste lid is niet van toepassing, indien de ambtenaar van politie binnen een termijn van drie maanden ten genoege van de minister aannemelijk maakt, dat hij een geldige reden had om zijn werkzaamheden niet te hervatten. Alsdan wordt het verlof verlengd tot het tijdstip waarop de bedoelde reden heeft opgehouden te bestaan.
HOOFDSTUK VII Voorzieningen in verband met ziekte, ongeval, zwangerschap en bevalling
De artikelen 44 en 45 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht, Hoofdstuk VI van de Landsverordening van 24 april 1969, houdende regeling van de aanspraken van de ambtenaren in dienst van de Nederlandse Antillen en van de ambtenaren in dienst van de eilandgebieden op vakantie, vakantie-uitkering en vrijstelling van dienst [lees: De Regeling Vakantie en Vrijstelling van Dienst Ambtenaren], en de daarop berustende regelingen zijn niet van toepassing op de ambtenaar van politie.
Een opnieuw ingetreden verhindering tot dienstverrichting wegens ziekte of ongeval wordt voor het bepalen van de in het tweede en vierde lid genoemde termijn als een voortzetting van de vorige verhindering aangemerkt, tenzij die verhindering zich voordoet nadat dertig kalenderdagen zijn verstreken sedert de ambtenaar van politie zijn werkzaamheden volledig heeft hervat.
De ambtenaar van politie heeft geen aanspraak op doorbetaling van inkomsten:
indien hij tijdens de verhindering tot dienstverrichting wegens ziekte of ongeval voor zichzelf of voor derden arbeid verricht, tenzij dit door de geneeskundige, genoemd in artikel 66, de bezwaarcommissie, genoemd in artikel 67, de geneeskundige commissie, de geneeskundige in dienst van de overheid dan wel de andere geneeskundige(n), genoemd in artikel 68, of de herkeuringscommissie, genoemd in artikel 70, wenselijk wordt geacht in het belang van het genezingsproces.
De betaling van de inkomsten wordt gestopt vanaf de dag waarop en zolang de ambtenaar van politie:
in gebreke blijft op het door de geneeskundige genoemd in artikel 66, de bezwaarcommissie, genoemd in artikel 67, de geneeskundige commissie, de geneeskundige in dienst van de overheid dan wel de andere geneeskundige(n), genoemd in artikel 68, of de herkeuringscommissie, genoemd in artikel 70, bepaalde tijdstip en in de door hen bepaalde mate zijn dienstverrichting te hervatten, tenzij hij daarvoor een inmiddels opgekomen door evengenoemde geneeskundige(n) of commissie(s) als geldig erkende reden heeft opgegeven.
Behalve indien het bevoegd gezag, na overleg met de geneeskundige, bedoeld in artikel 66, het bezwaar van de ambtenaar van politie reeds aanstonds gegrond acht, wordt binnen twee weken na ontvangst daarvan een nieuw geneeskundig onderzoek verricht door een door het bevoegd gezag ingestelde bezwaarcommissie bestaande uit drie geneeskundigen. De geneeskundige, bedoeld in artikel 66, kan geen deel uit maken van de bezwaarcommissie.
Vrijstelling van dienst wegens ziekte van meer dan dertig dagen of verlenging daarvan waardoor die vrijstelling van langere duur wordt dan dertig dagen, wordt slechts verleend indien uit een schriftelijke verklaring van een door de minister ingestelde geneeskundige commissie, bestaande uit drie geneeskundigen, blijkt dat de betrokken ambtenaar van politie wegens ziekte of ongeval verhinderd is dienst te verrichten.
In de schriftelijke verklaring wordt aangegeven:
of maatregelen in het belang van herstel nodig zijn, waaronder begrepen aanpassing van de huidige functie en plaatsing in een andere functie, bedoeld in artikel 71. Indien verblijf buiten de Nederlandse Antillen noodzakelijk is, wordt daarvan mededeling gedaan, onder opgave van de plaats van verblijf en de wijze waarop de reis daarheen moet plaats vinden.
Het bevoegd gezag kan een ambtenaar van politie die tewerkgesteld is op Bonaire of een van de Bovenwindse Eilanden,in afwijking van het eerste lid, vrijstelling van dienst wegens ziekte of verlenging daarvan verlenen op grond van een schriftelijke verklaring van een aldaar werkzamegeneeskundige in dienst van de overheid.
De ambtenaar van politie aan wie vrijstelling van dienst wegens ziekte is verleend voor een duur van drie of meer maanden, mag zijn werkzaamheden niet geheel of gedeeltelijk hervatten dan nadat uit een schriftelijke verklaring van de geneeskundige commissie, de geneeskundige in dienst van de overheid dan wel de andere geneeskundige(n), genoemd in artikel 68, blijkt dat betrokkene medisch is onderzocht en in staat is bevonden tot gehele of gedeeltelijke hervatting van zijn werkzaamheden.
De ambtenaar van politie die aan het einde van de in artikel 64 genoemde maximum-duur voor vrijstelling van dienst wegens ziekte volgens een schriftelijke verklaring van de geneeskundige commissie, de geneeskundige in dienst van de overheid of de andere geneeskundige(n), genoemd in artikel 68, niet in staat is bevonden tot volledige hervatting van de dienstverrichting, kan, behoudens in het in het vierde lid genoemde geval, ontslag worden verleend conform artikel 71.
Alvorens de schriftelijke verklaring op te stellen, onderwerpt de geneeskundige-commissie, de geneeskundige in dienst van de overheid of de andere geneeskundige(n), genoemd in artikel 68, de ambtenaar van politie aan een medisch onderzoek. In de verklaring wordt tevens ingegaan op de mogelijkheid tot aanpassing van de huidige functie en plaatsing in een andere functie, bedoeld in artikel 71.
Indien de geneeskundige commissie, de geneeskundige in dienst van de overheid dan wel de andere geneeskundige(n), genoemd in artikel 68, van oordeel is dat hervatting van de werkzaamheden door de ambtenaar van politie niet mogelijk is wegens een opgekomen ziekte of ongeval van voorbijgaande aard, wordt voor de duur van die ziekte of dat ongeval alsnog vrijstelling van dienst wegens ziekte verleend met behoud van 70 procent van de volle bezoldiging.
Van een medisch oordeel krachtens artikel 68 of 69, staat binnen zes weken nadat de ambtenaar van politie daarvan schriftelijk in kennis is gesteld, beroep open bij een door de Gouverneur ingestelde herkeuringscommissie bestaande uit drie geneeskundigen. Een van de geneeskundigen wordt aangewezen door de ambtenaar van politie.
De ambtenaar van politie kan eervol ontslag worden verleend op grond van blijvende ongeschiktheid voor de verdere vervulling van zijn ambt wegens ziekte of gebreken, indien:
het na een zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken om de ambtenaar van politie, mede rekening houdend met zijn persoonlijkheid en omstandigheden, zijn huidige functie in aangepaste vorm of een andere passende functie binnen de politiedienst op te dragen, dan wel indien hij geweigerd heeft een dergelijke functie te aanvaarden.
§ 2. Zwangerschap en bevalling
De ambtenaar van politie heeft recht op zwangerschapsverlof vanaf de dag waarop de bevalling blijkens een schriftelijke verklaring van een genees- of verloskundige waarin de vermoedelijke datum van de bevalling wordt aangegeven, binnen zes weken is te verwachten. Het verlof begint in ieder geval twee weken vóór deze datum.
§ 3 Tegemoetkoming in ziektekosten
In bijzondere gevallen kan de ambtenaar van politie door de minister een tegemoetkoming worden verleend in de noodzakelijk voor zichzelf of zijn medebelanghebbenden gemaakte kosten die verband houden met ziekte of ongeval, indien hierin niet ingevolge een andere regeling wordt voorzien en deze kosten redelijkerwijze niet te zijnen laste horen te blijven.
In geval van ziekte of ongeval die in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar van politie opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder die moesten worden verricht, en die niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid te wijten is, worden hem vergoed de te zijnen laste blijvende, naar het oordeel van de minister, noodzakelijk gemaakte kosten van geneeskundige behandeling of verzorging.
HOOFDSTUK VIII Overige rechten en verplichtingen van de ambtenaar van politie
Hoofdstuk VII, met uitzondering van de artikelen 72, 73 en 80, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht en de daarop berustende regelingen zijn niet van toepassing op de ambtenaar van politie.
De aspirant, de hulpagent die in opleiding is, de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, en de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie die opsporingsbevoegdheid bezit, kunnen zich niet beroepen op de omstandigheid dat zij niet in dienst zijn in die gevallen waarin hun optreden redelijkerwijze is vereist.
De verstrekking van uniform- en dienstkleding en onderscheidingstekens aan de aspirant, de hulpagent die in opleiding is, de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, en de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie, die door de minister is aangewezen, alsmede het onderhoud daarvan geschieden door de zorg van het bevoegd gezag en voor rekening van het Land. De minister kan nadere regels stellen met betrekking tot de verstrekking en het onderhoud.
De ambtenaar van politie die verhinderd is dienst te verrichten, geeft daarvan onverwijld kennis aan zijn hoofd van dienst.
De ambtenaar van politie, anders dan de aspirant of de hulpagent die in opleiding is, is verplicht indien hem door de minister een dienstwoning is aangewezen, deze te betrekken en zich ter zake van de bewoning te gedragen conform de voorschriften die daaromtrent zijn gesteld. Hij draagt de onderhoudskosten die volgens wettelijk voorschrift of plaatselijk gebruik normaliter voor rekening van de huurder zijn, tenzij de minister daarvan geheel of gedeeltelijk ontheffing heeft verleend.
De ambtenaar van politie die een dienstwoning bewoont, onthoudt zich van het uitsteken of hijsen van andere vlaggen dan die van het Koninkrijk,de Nederlandse Antillen of het eilandgebied. Uit het uiterlijk aanzien van de dienstwoning en het bijbehorende erf mag niet blijken van een politieke gezindheid.
Indien het belang van de dienst dat naar het oordeel van het bevoegd gezag vordert, is de ambtenaar van politie, anders dan de aspirant of hulpagent die in opleiding is, behoudens in het in het tweede lid genoemde geval, verplicht om binnen het korps of de landelijke dienst van politie, bedoeld in artikel 3 van de Politieregeling 1999, waar hij geplaatst is, zijn functie te vervullen op een andere plaats van tewerkstelling of binnen een ander werkgebied, dan wel een andere functie dan waarin hij geplaatst is, te vervullen hetzij op zijn plaats van tewerkstelling of binnen zijn werkgebied hetzij op een andere plaats van tewerkstelling of binnen een ander werkgebied. Behoudens in spoedeisende gevallen geschiedt zulks niet dan na overleg met betrokkene.
De ambtenaar van politie, anders dan de aspirant of de hulpagent die in opleiding is, kan -op zijn verzoek- een andere functie dan die waarin hij is geplaatst, worden opgedragen, dan wel een andere plaats van tewerkstelling of een ander werkgebied worden aangewezen hetzij binnen het korps of de landelijke dienst van politie, genoemd in artikel 3 van de Politieregeling 1999, waar hij geplaatst is, hetzij daarbuiten doch binnen de politiedienst.
Plaatsing in een andere functie, voor zover daaraan een hogere bezoldigingsschaal is verbonden, en plaatsing buiten het korps of de landelijke dienst van politie,waar de ambtenaar van politie geplaatst is, geschieden door de minister. In de overige gevallen geschiedt de plaatsing door het bevoegd gezag.
De ambtenaar van politie kan niet worden verplicht om, indien bij een particulier een staking is uitgebroken of een uitsluiting heeft plaatsgevonden, ter vervanging van de stakers of de uitgeslotenen werkzaamheden te verrichten of de werknemers behulpzaam te zijn bij het verrichten van hun werkzaamheden, tenzij en voor zover zulks, naar het oordeel van de minister, met het oog op de openbare orde, veiligheid of gezondheid dan wel voor de regelmatige functionering van de overheid bepaaldelijk noodzakelijk is.
Bij de aanvaarding van een in het tweede lid bedoeld ambt of bij voortgezette bekleding daarvan, nadat de minister de in dat lid bedoelde toestemming heeft ingetrokken, wordt de ambtenaar van politie geacht ontslag te hebben gevraagd, indien aan de schriftelijke aanzegging om het ambt te laten varen niet onverwijld gevolg is gegeven.
Het is de ambtenaar van politie verboden geld, geschenken, diensten of kortingen van welke aard, in welke vorm, middellijk of onmiddellijk, of van wie dan ook, met uitzondering van door de Nederlandse Antillenof een eilandgebied uitgeloofde premies, aan te nemen of ten behoeve van wie ook te bedingen in verband met de uitoefening van zijn ambt.
De ambtenaar van politie, die een besturende of toezichthoudende functie vervult in een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam, en die voor de in die functie verrichte of te verrichten werkzaamheden, anders dan uit ‘s Lands kas, een vergoeding ontvangt, is verplicht die vergoeding in ‘s Lands kas te storten, indien de benoeming in die functie:
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de ambtenaar van politie die een nevenfunctie vervult, die verband houdt met de uitoefening van zijn ambt en aan hem is opgedragen door de minister of het bevoegd gezag, en die voor de in die nevenfunctie verrichte of te verrichten werkzaamheden, anders dan uit ‘s Lands kas, een vergoeding ontvangt.
De ambtenaar van politie mag een vervoermiddel dat hem vanwege de overheid ten behoeve van de dienstverrichting ter beschikking is gesteld, alleen gebruiken voor het door de dienst- verrichting vereiste vervoer. Onder zodanig vervoer wordt niet begrepen het vervoer van de ambtenaar van politie van en naar de plaats van zijn inwoning en van en naar de plaats van zijn tewerkstelling.
Aan de ambtenaar van politie kan door de minister een studieopdracht naar het buitenland worden verstrekt. De ambtenaar van politie die in volledige betrekking werkzaam is, anders dan de aspirant of de hulpagent die in opleiding is, is verplicht een studieopdracht tot maximaal zes maanden te aanvaarden. De ambtenaar van politie kan geen studieopdracht die de duur van zes maanden overschrijdt, worden gegeven zonder zijn instemming.
Gedurende de studieopdracht wordt de ambtenaar van politie op non-activiteit gesteld door de minister. Hem wordt een vergoeding toegekend gelijk aan de bezoldiging die hij genoot onmiddellijk voorafgaand aan de op non-actiefstelling. Voorts worden zodanige voorzieningen getroffen dat hij van de studieopdracht geen nadelen ondervindt in zijn rechtspositie.
De ambtenaar van politie die in deelbetrekking werkzaam is, maar die met de verlening van de studieopdracht heeft ingestemd, wordt voor de duur daarvan in volledige werktijd aangesteld. Bij de toekenning van de vergoeding, bedoeld in het tweede lid, wordt een volledige betrekking als uitgangspunt genomen.
De ambtenaar van politie die in contact staat of kort geleden heeft gestaan met een persoon die een ziekte heeft waarop de Landsverordening, houdende bepalingen [lees:nadere bepalingen] ter bestrijding van besmettelijke ziekten (PB. 1921, nr. 66), van toepassing is, mag geen dienst verrichten en heeft geen toegang tot dienstgebouwen, -lokalen en -terreinen en het werk dan met toestemming van het bevoegd gezag dat deze toestemming slechts kan verlenen na positief advies van de geneeskundige, bedoeld in artikel 66.
De ambtenaar van politie die verkeert in de situatie, bedoeld in het eerste lid, is verplicht daarvan onverwijld kennis te geven aan het bevoegd gezag en het hoofd van dienst. Hij is gehouden zich te gedragen naar de door het bevoegd gezag of hoofd van dienst gegeven aanwijzingen, waaronder die betreffende het ondergaan van een geneeskundig onderzoek, bedoeld in artikel 66.
Indien schriftelijke klachten de ambtenaar van politie betreffende, bij de minister, het bevoegd gezag of het hoofd van dienst inkomen, wordt de ambtenaar van politie onverwijld in de gelegenheid gesteld daarvan kennis te nemen. Hij is bevoegd zowel schriftelijk als mondeling zijn oordeel over de inhoud van de klacht te geven aan het bevoegd gezag of een door deze daartoe aangewezen instantie.
HOOFDSTUK IX Disciplinaire straffen
De disciplinaire straffen die de ambtenaar van politie kunnen worden opgelegd, zijn:
buitengewone dienst op andere dagen dan op zondag of op de voor de ambtenaar van politie geldende algemene en kerkelijke feestdagen en zonder de ingevolge artikel 23 voor overwerk toe te kennen toelage of tegen een lagere toelage dan deze: voor ten hoogste zes uren met een maximum van drie uren per dag al dan niet in aansluiting op de voor hem geldende diensttijd;
Aan de aspirant en de hulpagent die in opleiding is, kan tevens worden opgelegd de disciplinaire straf van verwijdering van het opleidingsinstituut, dat de basisopleiding respectievelijk de opleiding tot hulpagent verzorgt, voor ten hoogste veertien dagen, met dien verstande deze straf niet wordt opgelegd op de dagen waarop de opleidingsresultaten volgens de ter zake gestelde regels worden getoetst of beoordeeld.
De bevoegdheid tot het opleggen van een straf, genoemd in het eerste lid, onder a, b en c, en het tweede lid, komt toe aan het bevoegd gezag. De bevoegdheid tot het opleggen van een straf, genoemd in het eerste lid, onderd, e en f komt toe aan de minister. De oplegging van een straf genoemd in het eerste lid, onder g, h en i, geschiedt bij landsbesluit.
Bij het opleggen van een straf, genoemd in het eerste lid, kan worden bepaald dat deze niet ten uitvoer wordt gelegd, indien de ambtenaar van politie zich gedurende een bij het opleggen van de straf te bepalen termijn van maximaal twee jaren, niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de bestraffing plaatsvindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim en zich houdt aan bij de strafoplegging eventueel te stellen bijzondere voorwaarden. De bijzondere voorwaarden mogen de godsdienstige of staatkundige vrijheid niet beperken.
Dezelfde instantie die over de voorwaardelijke strafopschorting, bedoeld in het vierde lid, beslist, kan gelasten dat de opgeschorte straf alsnog ten uitvoer wordt gelegd indien de ambtenaar van politie zich binnen de vastgestelde proeftijd wederom schuldig maakt aan plichtsverzuim dan wel zich niet houdt aan een gestelde bijzondere voorwaarde, bedoeld in het vijfde lid.
Indien het voornemen bestaat om de ambtenaar van politie een disciplinaire straf op te leggen, geschiedt de strafoplegging niet dan nadat hij schriftelijk in de gelegenheid is gesteld om zich binnen zeven dagen tegenover de tot strafoplegging bevoegde instantie of een door deze aan te wijzen instantie te verantwoorden. Indien de strafoplegging bij landsbesluit plaats vindt, geschiedt de verantwoording bij de minister of een door deze daartoe aan te wijzen instantie.
Degene tegenover wie de verantwoording plaats vindt, bepaalt of de verantwoording mondeling dan wel schriftelijk zal plaatsvinden. Bij schriftelijke verantwoording wordt de ambtenaar van politie op zijn verzoek in de gelegenheid gesteld tot het geven van een mondelinge toelichting. Bij de mondelinge verantwoording kan de ambtenaar van politie zich laten bijstaan door een raadsman.
Van de mondelinge verantwoording wordt direct een verslag opgemaakt, dat na voorlezing wordt getekend door degene tegenover wie de verantwoording heeft plaatsgevonden en door de ambtenaar van politie. Indien de ambtenaar van politie het verslag weigert te ondertekenen, wordt dit in het verslag, zo mogelijk onder opgave van de redenen, vermeld. De ambtenaar van politie ontvangt een afschrift van het verslag.
Indien de ambtenaar van politie dit verlangt, worden hem of zijn raadsman onverwijld kopieën verstrekt van de ambtelijke rapporten dan wel andere documenten die op de hem ten laste gelegde feiten betrekking hebben, met uitzondering van documenten of onderdelen daarvan tegen welker kennisneming het openbaar belang zich volgens de tot strafoplegging bevoegde instantie bepaaldelijk verzet.
Indien de ambtenaar van politie niet op de plaats van tewerkstelling aanwezig is, wordt de kennisgeving aan zijn woon- of verblijfplaats tegen gedagtekend en door de ontvanger ondertekend ontvangstbewijs afgegeven aan hemzelf of aan een van zijn huisgenoten. Indien degene die met de afgifte van de kennisgeving belast is noch de ambtenaar van politie noch iemand van zijn huisgenoten aantreft, of indien degene die hij aantreft weigert de kennisgeving in ontvangst te nemen of het ontvangstbewijs te ondertekenen, wordt het aangetekend aan de woon- of verblijfplaats van de ambtenaar van politie gezonden.
In de gevallen, bedoeld in het tweede lid, wordt de betrokken ambtenaar van politie geacht met de kennisgeving bekend te zijn geworden op de dag van afgifte aan zijn woon- of verblijfplaats, onderscheidenlijk op de dag waarop het door de postdienst aan die woon- of verblijfplaats is bezorgd of aangeboden.
Indien tot onmiddellijke tenuitvoerlegging van de straf van buitengewone dienst is overgegaan en deze straf na ingesteld beroep niet wordt gehandhaafd, wordt de tijd gedurende welke buitengewone dienst is verricht, aangemerkt als diensttijd gedurende welke werkzaamheden na de voor de betrokken ambtenaar van politie geldende werktijd zijn verricht, en wordt conform de geldende voorschriften een vergoeding voor overwerk toegekend.
HOOFDSTUK X Schorsing en ontslag.
De ambtenaar is van politie [lees: de ambtenaar van politie]is van rechtswege in zijn ambt geschorst wanneer hem rechtmatig zijn vrijheid is ontnomen, tenzij de vrijheidsbeneming het gevolg is van een maatregel, anders dan op grond van de Krankzinnigenlandsverordening [lees: Verordening van den 21sten October 1921, tot regeling van het toezicht op krankzinnigen (P.B. 1922, no. 14)], genomen in het belang van de volksgezondheid.
Indien de vrijheidsbeneming het gevolg is van een maatregel op grond van de Krankzinnigenlandsverordening [lees: Verordening van den 21sten October 1921, tot regeling van het toezicht op krankzinnigen (P.B. 1922, no. 14)] wordt de ambtenaar van politie, onverminderd het eerste lid, behandeld als ware hem vrijstelling van dienst wegens ziekte als bedoeld in hoofdstuk VII, verleend.
Tijdens de schorsing worden de inkomsten voor een derde gedeelte ingehouden. Na verloop van zes weken kan verdere inhouding, ook van het volle bedrag der inkomsten, plaatsvinden. Indien het een schorsing betreft als bedoeld in artikel 109, lid 1, onder b, kan de minister bepalen dat met onmiddellijke ingang meer dan een derde gedeelte of het volle bedrag der inkomsten wordt ingehouden
Geen inhouding vindt plaats ingeval van een schorsing in het belang van de dienst, bedoeld in artikel 109, eerste lid, onder c, van een maatregel op grond van de Krankzinnigenlandsverordening [lees: Verordening van den 21sten October 1921, tot regeling van het toezicht op krankzinnigen (P.B. 1922, no. 14)], of van een ophouding voor verhoor of een inverzekeringstelling, bedoeld in de titels V en VII van het Wetboek van Strafvordering, mits niet gevolgd door voorlopige hechtenis.
De ingehouden inkomsten worden alsnog aan de ambtenaar van politie uitbetaald als de schorsing niet wordt gevolgd door een onvoorwaardelijk ontslag bij wijze van straf. Op de uit te betalen inkomsten worden in mindering gebracht de inkomsten die de ambtenaar van politie sedert de schorsing heeft genoten uit arbeid die hij als gevolg van de schorsing heeft kunnen verrichten, tenzij dit naar het oordeel van de minister onredelijk is.
Aan de aspirant of de hulpagent die tegen het einde van de basisopleiding respectievelijk de opleiding tot hulpagent niet voldoet aan de eisen van bekwaamheid en geschiktheid, wordt geacht eervol ontslag te zijn verleend met ingang van de dag volgend op die waarop de basisopleiding respectievelijk de opleiding tot hulpagent is voltooid.
Aan de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die tegen het einde van de proeftijd, bedoeld in artikel 5, tweede lid, niet voldoet aan de eisen van bekwaamheid en geschiktheid, wordt geacht eervol ontslag te zijn verleend met ingang van de dag volgend op die, waarop de proeftijd is verstreken.
Aan de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve of andere taken ten dienste van politie, die tegen het einde van de proeftijd, bedoeld in artikel 6, eerste lid, niet voldoet aan de eisen van bekwaamheid en geschiktheid, wordt geacht eervol ontslag te zijn verleend met ingang van de dag volgend op die, waarop de proeftijd is verstreken.
Aan de aspirant of hulpagent die gedurende de basisopleiding respectievelijk de opleiding tot hulpagent, en aan de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, of de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve of andere taken ten dienste van de politie, die gedurende de proeftijd niet de geschiktheid blijken te bezitten die voor de uitoefening van het ambt vereist wordt, kan eervol ontslag worden verleend, mits een opzeggingstermijn in acht wordt genomen van:
Het ontslag, bedoeld in het vierde lid, kan, al dan niet op aanvraag van de ambtenaar van politie, ingaan vóór de afloop van de opzeggingstermijn. Indien dit niet op aanvraag van de ambtenaar van politie geschiedt, wordt hem over de tijd die aan de opzeggingstermijn ontbreekt, een bedrag uitbetaald gelijk aan de inkomsten, vermeerderd met de vakantie-uitkering, waarop hij aanspraak zou hebben gehad, als hij tot het einde van de opzeggingstermijn in dienst was gebleven.
Aan de ambtenaar van politie, anders dan de aspirant of hulpagent die in opleiding is, die blijkens zijn akte van aanstelling is benoemd in tijdelijke dienst voor bepaalde tijd, bedoeld in de artikelen 5, leden 3 en 6, en 6, lid 1, onder b, c, d en e, wordt geacht eervol ontslag te zijn verleend zodra die tijd is verstreken.
De opzegging bedoeld in het tweede lid, kan niet geschieden gedurende de zwangerschap van de vrouwelijke ambtenaar van politie, noch gedurende het verlof, bedoeld in artikel 72, noch, indien zij de dienst heeft hervat, gedurende de daarop volgende periode van 4 weken. Ter staving van de zwangerschap kan het bevoegde gezag een verklaring van een genees- of verloskundige verlangen.
Het ontslag, bedoeld in het tweede lid, kan, al dan niet op aanvraag van de ambtenaar van politie, ingaan vóór de afloop van de opzeggingstermijn. Indien dit niet op aanvraag van de ambtenaar van politie geschiedt, wordt hem over de tijd die aan de opzeggingstermijn ontbreekt, een bedrag uitbetaald gelijk aan de inkomsten, vermeerderd met de vakantie-uitkering, waarop hij aanspraak zou hebben gehad indien hij tot het einde van de opzeggingstermijn in dienst was gebleven.
Indien het dienstbelang dit vereist kan bij de verlening van ontslag worden afgeweken van de rangorde, bedoeld in het derde lid. Omvat de afvloeiing in dat geval meer dan 1% van het aantal ambtenaren van politie werkzaam bij het korps of de landelijke dienst van politiebedoeld in artikel 3 van de Politieregeling 1999, dan geschiedt zij naar een vooraf vastgesteld en aan de betrokken ambtenaar van politie kenbaar gemaakt plan.
Het ontslag kan, al dan niet op aanvraag van de ambtenaar van politie, ingaan vóór de afloop van de opzeggingstermijn, genoemd in het zesde lid. Indien dit niet op aanvraag van de ambtenaar van politie geschiedt wordt hem over de tijd die aan de opzeggingstermijn ontbreekt, een bedrag uitbetaald gelijk aan de inkomsten, vermeerderd met de vakantie-uitkering, waarop hij aanspraak zou hebben gehad indien hij tot het einde van de opzeggingstermijn in dienst was gebleven.
Aan een ambtenaar van politie die in een door de Gouverneur of de Staten te begeven [lees:die door de Gouverneur of de Staten wordt benoemd in een] openbare betrekking hier te lande wordt benoemd, wordt met ingang van de dag van aanvaarding van die betrekking eervol ontslag verleend.
Indien voldaan is aan de voorwaarden genoemd in het tweede lid, kan de duur bedoeld in dat lid, maximaal vier keer worden verlengd telkens met ten hoogste een jaar. Niettemin kan de ambtenaar van politie die, blijkens het schriftelijke oordeel van een geneeskundige, bedoeld in artikel 66, tussentijds ongeschikt is geworden voor de verdere uitoefening van zijn ambt, eervol ontslag worden verleend met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij schriftelijk in kennis is gesteld van dat oordeel.
De ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, de aspirant en de hulpagent die in opleiding is, kunnen binnen zes weken nadat zij van de beslissing inzake de vaststelling van een bezoldiging of de toekenning van een verhoging, vergoeding, toelage of andere beloning als bedoeld in hoofdstuk III, paragraaf 4, dan wel inzake de weigering hem een dergelijke verhoging, vergoeding, toelage of andere beloning toe te kennen in kennis zijn gesteld of nadat zij geacht kunnen worden op een andere wijze daarmee bekend te zijn geworden, hun bezwaren daartegen aan het bevoegd gezag kenbaar maken door de indiening van een met redenen omkleed bezwaarschrift.
Het bezwaarschrift wordt door de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, de aspirant en de hulpagent die in opleiding is, of namens hen door een gemachtigde ondertekend. Indien het bezwaarschrift door een gemachtigde is getekend, worden stukken welke naar aanleiding ervan door het bevoegd gezag tot betrokkenen worden gericht aan deze gemachtigde of in elk geval mede aan deze toegezonden.
Tenzij het bezwaar kennelijk nietontvankelijk of ongegrond is, worden de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, de aspirant en de hulpagent die in opleiding is, in de gelegenheid gesteld over hun bezwaren te worden gehoord door één of meer door het bevoegd gezag daartoe aangewezen personen; degene die aangewezen is, onderscheidenlijk de meerderheid van degenen die aangewezen zijn, mag niet bij de totstandkoming van de beslissing of de weigering waartegen het bezwaar is gericht, betrokken zijn geweest.
Het bevoegd gezag deelt de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, de aspirant en de hulpagent die in opleiding is, zijn beslissing op het bezwaar zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen een maand na de ontvangst van het bezwaarschrift, dan wel, indien een hoorzitting heeft plaatsgevonden, na de datum van die hoorzitting, mede. Het tijdvak van een maand kan door het bevoegd gezag bij gemotiveerde beschikking éénmaal met ten hoogste een maand worden verlengd
De beslissing op het bezwaar is een beschikking als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Regeling Ambtenarenrechtspraak 1951 (P.B. 1951, no. 134). Indien met deze beslissing niet of niet geheel aan het bezwaar tegemoet wordt gekomen, wordt in de mededeling, bedoeld in het tweede lid, tevens aangegeven, dat bij het gerecht in ambtenarenzaken in beroep kan worden gekomen en de termijn waarbinnen dat dient te geschieden.
HOOFDSTUK XII Overgangs- en slotbepalingen
Ingetrokken worden:het landsbesluit rangen en beëdiging politie 1966 van 8 augustus 1966, P.B. 1966, no. 146;het landsbesluit aanstellings- en bevorderingseisen politie van 21 november 1971 [lees: 1977], P.B. 1977, no. 316;het landsbesluit ranglijsten politie 1977 van 21 november 1977, P.B. 1977, no. 318;het landsbesluit beoordeling politie van 2 november 1973, P.B. 1973, no. 188;het Bezoldigingslandsbesluit Korps Politie Nederlandse Antillen, P.B. 1972, no. 172;het Bezoldigingsbesluit [lees: Bezoldigingslandsbesluit] Korps Politie Nederlandse Antillen 1999, P.B. 1999, no. 180.
De ambtenaar van politie die op grond van artikel 33 van de Politieregeling 1999 naar een korps of een landelijke dienst van politie, bedoeld in artikel 3 van de Politieregeling 1999, is overgegaan en die op de dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van de Politieregeling 1999 aanspraken had krachtens de Landsverordening materieel ambtenarenrecht, de Regeling Vrijstelling van Dienst en Vakantie Ambtenaren [lees: Regeling Vakantie en Vrijstelling van Dienst Ambtenaren], de Werk- en diensttijdenregeling politie of de landsbesluiten, genoemd in artikel 122, behoudt die aanspraken, voor zover die gunstiger zijn, gedurende 2 jaren na evengenoemde datum.
evengenoemde regering, met dien verstaande dat het systeem aangeduid zal worden als FUWANT, de in Nederland geldende 18 schalen door 17 schalen vervangen worden en de bezoldigingsschalen en- bedragen opgenomen in bijlage B bij het Besluit Rechtspositie Korps Politie Nederlandse Antillen 2000 van toepassing zijn.Willemstad, 7 augustus 2000De Minister van Justitie,R.S.J. MARTHABijlage B