Organisatie | Sint Maarten |
---|---|
Organisatietype | Koninkrijksdeel |
Officiële naam regeling | LANDSVERORDENING houdende regels betreffende de pensioenen van overheidsdienaren en hun nabestaanden en wezen |
Citeertitel | Pensioenlandsverordening overheidsdienaren |
Vastgesteld door | Minister van Algemene Zaken |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlagen | P.B. 1997 no. 312 deel I van II P.B. 1997 no. 312 deel II van II |
Geen.
Onbekend.
Landsbesluit aanwijzing met wachtgeld gelijkgestelde periodieke uitkeringen
Landsbesluit aanwijzing niet-overheidsdienaar
Landsbesluit afkoop pensioen overheidsdienaren
Landsbesluit criteria en voorwaarden aanwijzing rechtspersoon
Landsbesluit geneeskundig onderzoek overheidsdienaren
Landsbesluit inkoop pensioentijd overheidsdienaren
Landsbesluit overdracht en overname voorziening pensioenverplichtingen overheidsdienaren
Landsbesluit regels betaling pensioenen overheidsdienaren
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-07-2016 | 01-07-2020 | art. 6, 12, 27, 28, 31, 42, 68 | 11-04-2016 AB 2016, 16 | . | |
05-10-2015 | 01-10-2015 | 01-07-2016 | Art. 4 | 23-09-2015 2015, no. 26 | onbekend |
30-05-2015 | 01-10-2015 | Art. 97 | 17-04-2015 2015, no. 9 | onbekend | |
10-10-2010 | 30-05-2015 | geconsolideerde tekst (GT) | 19-04-2013 A.B. 2013, GT no. 785 | onbekend |
HOOFDSTUK I Algemene bepalingen
In deze landsverordening wordt verstaan onder:
HOOFDSTUK II Overheidsdienaren
In deze landsverordening wordt verstaan onder overheidsdienaren:
het op arbeidsovereenkomst in dienst van de Nederlandse Staat gestelde, niet uitgezonden personeel van het Kabinet van de Gouverneur en van de Vertegenwoordiging van Nederland in Sint Maarten, voor zover niet een pensioenvoorziening vanwege het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds in Nederland erop van toepassing is.
In deze landsverordening worden onder overheidsdienaren tevens verstaan de werknemers in dienst van een rechtspersoon die, gelet op zijn doelstelling en zijn financiële verhouding tot Sint Maarten, bij besluit is aangewezen als lichaam waarvan het personeel overheidsdienaar in de zin van deze landsverordening is. Nadere criteria voor de aanwijzing van een zodanige rechtspersoon kunnen bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden vastgesteld.
Een aanwijzing geschiedt uitsluitend op verzoek van hetzij de betrokken rechtspersoon, hetzij een centrale of andere organisatie van werknemers die naar het oordeel van de Minister van Algemene Zaken, hierna te noemen: de minister, voldoende representatief is voor de werknemers van de betrokken rechtspersoon.
Ten aanzien van bepaalde bij een aangewezen lichaam werkzame personen of groepen van personen kan bij besluit worden bepaald dat zij niet als overheidsdienaar in de zin van deze landsverordening worden aangemerkt, indien hun arbeid redelijkerwijs niet geacht kan worden te strekken tot verwezenlijking van het doel met het oog waarop het lichaam bijdragen uit de Landskas ontvangt.
Geen overheidsdienaar in de zin van deze landsverordening zijn:
De in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde eis geldt niet in die gevallen waarin een periode van zes maanden of minder ligt tussen de beëindiging van de betrekking van een overheidsdienaar en de aanvang van een nieuwe betrekking waaraan de hoedanigheid van overheidsdienaar kan worden ontleend, tenzij voor die nieuwe betrekking redelijkerwijs zwaardere keuringseisen gelden dan voor de bestaande betrekking hebben gegolden.
De hoedanigheid van overheidsdienaar in de zin van deze landsverordening gaat in met ingang van de dag waarop de betrekking aanvangt. Indien geneeskundige goedkeuring vereist is en deze bij de aanvang van de betrekking nog niet heeft plaatsgevonden, vangt de hoedanigheid van overheidsdienaar, zodra de betrokkene geneeskundig is goedgekeurd, met terugwerking aan met ingang van de in de eerste volzin bedoelde dag.
Wachtgelders zijn voor de toepassing van deze landsverordening overheidsdienaar, tenzij anders blijkt. De artikelen 9 en 10 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat de toestand waarin wachtgeld wordt genoten als een betrekking wordt aangemerkt, en de verhouding tot het lichaam waardoor het wachtgeld wordt uitbetaald als een dienstverhouding.
§ 2. Administratie van de hoedanigheid van overheidsdienaar
De hoedanigheid van overheidsdienaar van de persoon die hiervan schriftelijk mededeling heeft ontvangen van het lichaam, maar die naar het oordeel van het bestuur bij de aanvang van de dienstverhouding niet voldeed aan de voorwaarden voor het verkrijgen van die hoedanigheid, eindigt met ingang van de dag, volgend op die waarop het bestuur de desbetreffende beslissing heeft verzonden, of, indien het lichaam de betrokkene schriftelijk op de hoogte heeft gesteld, met ingang van de dag, volgende op die waarop de schriftelijke mededeling is verzonden.
Indien een overheidsdienaar in gemeenschappelijke dienstverhouding staat tot twee of meer lichamen wordt hij voor de uitvoering van deze landsverordening geacht overheidsdienaar te zijn bij een van die lichamen. Dat lichaam wordt door het bestuur, na overleg met de betrokken lichamen, aangewezen.
HOOFDSTUK III Het pensioen van de overheidsdienaren
AFDELING 1 Het recht op pensioen
De wachtgelder heeft recht op invaliditeitspensioen, indien hij binnen het tijdvak waarover hij recht op wachtgeld heeft, voldoet aan de in het eerste lid vervatte voorwaarde aangaande de betrekking waaruit hij met recht op wachtgeld is ontslagen, maar niet eerder dan op het tijdstip waarop het recht op wachtgeld eindigt.
De gewezen overheidsdienaar heeft recht op invaliditeitspensioen, indien hij binnen het tijdvak waarover hij na het tijdstip waarop voor hem het ontslag wegens ziekte ingegaan is recht had op doorbetaling van loon ten laste van het lichaam uit welks dienst hij was ontslagen, uit hoofde van ziekten of gebreken blijvend ongeschikt is geworden om die betrekking te vervullen.
Het recht op invaliditeitspensioen is afhankelijk van een beslissing van het bestuur, die wordt genomen na een geneeskundig onderzoek. In het geval, bedoeld in het eerste lid van het voorgaande artikel, ontstaat het recht op de dag van het ontslag wegens ongeschiktheid, in de gevallen bedoeld in het tweede en het derde lid van dat artikel op de dag waarop de uitslag van het geneeskundig onderzoek wordt vastgesteld.
Op verzoek van de overheidsdienaar of van het gezag dat tot het verlenen van ontslag bevoegd is, laat het bestuur reeds voordat het ontslag is verleend, het geneeskundig onderzoek instellen en beslist naar aanleiding van dat onderzoek of de voor het recht op invaliditeitspensioen vereiste ongeschiktheid bestaat. Indien wordt vastgesteld dat dit het geval is, maar het ontslag niet ingaat binnen een jaar na de dag waarop de beslissing kracht van gewijsde heeft verkregen, vervalt de beslissing.
AFDELING 2 Berekening van het pensioen
Tijd die tegelijkertijd als wachtgelder en als overheidsdienaar in een andere zin dan van wachtgelder is doorgebracht, telt voor de berekening van het pensioen slechts eenmaal mee.
Indien de waarde van die diensttijd, berekend met toepassing van artikel 17, derde lid, lager is dan een half, telt de samenlopende tijd voor de helft mee.
Voor de pensioenberekening telt niet mee de diensttijd:
waarover reeds een pensioen, een uitkering bij wijze van pensioen dan wel onderstand bij wijze van pensioen is toegekend ten laste van Sint Maarten, Nederland, Aruba, een publiekrechtelijk lichaam in een van die landen of het fonds of een ander pensioenfonds, ingesteld door het openbaar gezag in een van die landen.
Indien de ontheffing van de overheidsdienaar, bedoeld in onderdeel a van het eerste lid, heeft plaatsgevonden met het oog op zijn tewerkstelling in een andere dienstverhouding, waarin hij overheidsdienaar is, telt de tijd gedurende welke hij ontheven is geweest ongeacht de duur daarvan niet mee voor de pensioenberekening. Het tweede lid is alsdan niet van toepassing.
De pensioengrondslag wordt gevormd door de middelsom van de voorlaatste twee berekeningsgrondslagen te verminderen met de franchise.
Indien slechts gedurende een gedeelte van een jaar ambtelijk inkomen is genoten, wordt de berekeningsgrondslag herleid tot een jaarbedrag door vermenigvuldiging met een breuk, waarvan de teller 360 is en de noemer het aantal dagen dat de diensttijd in het betrokken jaar omvat. Voor de berekening van dat aantal dagen wordt elke gehele kalendermaand op 30 dagen gesteld en wordt het aantal dagen van een gedeelte van een kalendermaand vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller 30 is en de noemer het aantal kalenderdagen in die maand. Het jaarbedrag wordt naar boven afgerond op gehele guldens.
Bij de toepassing van het derde lid blijft het ambtelijk inkomen dat voortvloeit uit werkzaamheden, aanvaard in verband met de toekenning van wachtgeld, buiten beschouwing. Het laatstbedoelde inkomen treedt echter voor de vaststelling van de berekeningsgrondslag voor het ambtelijk inkomen, bedoeld in het derde lid, in de plaats, indien het dit overtreft.
Indien in het gezamenlijk bedrag aan ambtelijk inkomen, bedoeld in artikel 22, eerste lid, ten gevolge van een samenloop van betrekkingen een bedrag is begrepen dat verband houdt met tijd gedurende welke de overheidsdienaar ontheven is geweest van de uitoefening van zijn betrekking, blijft dit bedrag voor het vaststellen van de berekeningsgrondslag buiten beschouwing.
Indien de toepassing van het eerste lid zou leiden tot een verlaging van de berekeningsgrondslag en de in dat lid bedoelde tijd ingevolge een op artikel 20, tweede lid, gegronde beslissing meetelt voor de pensioenberekening, wordt het in het eerste lid bedoelde bedrag voor het vaststellen van de berekeningsgrondslag in aanmerking genomen voor zoveel als nodig is om verlaging daarvan te voorkomen.
Indien gedurende de laatste vijf jaren vóór de dag waarop het recht op pensioen ingaat de berekeningsgrondslag voor een jaar met meer dan 25% is gestegen ten opzichte van de berekeningsgrondslag in het voorafgaande jaar, wordt de diensttijd, voorafgaand aan het jaar waarin de stijging van de berekeningsgrondslag heeft plaatsgevonden, vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller is de laatste berekeningsgrondslag vóór de stijging, verminderd met de franchise, en de noemer de met meer dan 25% gestegen berekeningsgrondslag, verminderd met de franchise.
Indien de berekeningsgrondslag voor een jaar met meer dan 5% is gedaald ten opzichte van de berekeningsgrondslag in het voorafgaande jaar, en de berekeningsgrondslag waarnaar het pensioen is berekend, nog steeds minder bedraagt dan de berekeningsgrondslag vóór de daling, wordt de diensttijd, voorafgaand aan het jaar waarin de daling van de berekeningsgrondslag heeft plaatsgevonden, vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller is de laatste berekeningsgrondslag vóór de daling, verminderd met de franchise, en de noemer de met meer dan 5% gedaalde berekeningsgrondslag, verminderd met de franchise.
In afwijking van het eerste lid wordt voor de toepassing van deze landsverordening ten aanzien van de overheidsdienaar die een deeltijdbetrekking vervult onder ambtelijk inkomen verstaan het in dat lid bedoelde ambtelijk inkomen dat voor de betrokkene in verhouding tot zijn deeltijdbetrekking is vastgesteld, gedeeld door de deeltijdfactor.
Gedurende de tijd waarin een overheidsdienaar door verlof, ziekte, militaire dienst of andere hem persoonlijk betreffende omstandigheden niet of niet volledig in het genot is van zijn inkomsten, wordt onder ambtelijk inkomen verstaan het ambtelijk inkomen dat voor hem zou hebben gegolden, indien de genoemde omstandigheden zich niet hadden voorgedaan.
Indien een overheidsdienaar in een jaar meer dan één deeltijdbetrekking heeft, is voor hem het ambtelijk inkomen het gewogen gemiddelde van de ambtelijke inkomens die hij uit die betrekkingen heeft genoten, berekend naar verhouding van de bij de betreffende dienstverhoudingen behorende deeltijdfactoren en de daarin doorgebrachte tijd.
AFDELING 3 Hoogte van het pensioen
Op het bedrag aan invaliditeitspensioen, zoals berekend volgens artikel 27, worden de inkomsten uit onderneming en arbeid, bedoeld in artikel 6 van de Landsverordening op de inkomstenbelasting, die de pensioengerechtigde die nog niet de leeftijd van 62 jaar heeft bereikt ontvangt, in mindering gebracht voor zover deze inkomsten de middelsom van de voorlaatste twee berekeningsgrondslagen overschrijden.
Indien na de toekenning van een pensioen krachtens deze landsverordening een pensioen, een uitkering bij wijze van pensioen of onderstand bij wijze van pensioen als bedoeld in artikel 20, eerste lid, onderdeel d, wordt toegekend, waarbij diensttijd die met het eerstbedoelde pensioen reeds is vergolden voor de berekening in aanmerking is genomen, wordt dat eerstbedoelde pensioen herberekend of ingetrokken met ingang van het tijdstip waarop het andere pensioen, de uitkering of de onderstand ingaat.
Indien en voor zover in de bezoldigingen van de overheidsdienaren, bedoeld in artikel 4, onderdeel b, een voor die overheidsdienaren algemeen geldende wijziging wordt aangebracht, worden de middelsommen van de berekeningsgrondslagen waarnaar de pensioenen worden berekend met ingang van de dag waarop de bezoldigingswijziging ingaat evenredig aangepast aan die bezoldigingswijziging, en de bedragen van de betreffende pensioenen dienovereenkomstig opnieuw vastgesteld.
Indien een wijziging van de bezoldigingen als bedoeld in het eerste lid een vermindering ten opzichte van het voorafgaande peil inhoudt, vindt aanpassing van de middelsommen van de berekeningsgrondslagen niet plaats, doch wordt bij elke later volgende zodanige wijziging die een verhoging van de bezoldigingen inhoudt de aanpassing eveneens geheel of gedeeltelijk nagelaten, totdat de verlaging of verlagingen die de middelsommen hadden dienen te ondergaan geheel gecompenseerd is door de latere verhoging of verhogingen ervan, indien de aanpassing telkens wel had plaatsgevonden.
HOOFDSTUK IV Het pensioen van de nabestaanden en wezen
AFDELING 1 Het recht op pensioen
§ 1. Nabestaanden- en wezenpensioen
Recht op nabestaandenpensioen heeft de nabestaande van een overheidsdienaar, gewezen overheidsdienaar of gepensioneerde overheidsdienaar, indien:
Recht op wezenpensioen hebben na het overlijden van een overheidsdienaar, gewezen overheidsdienaar of gepensioneerde overheidsdienaar:
de kinderen van een mannelijke overheidsdienaar tot wie hij niet in familierechtelijke betrekking stond die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt en niet gehuwd zijn of gehuwd geweest zijn, indien hem ten behoeve van deze kinderen ten tijde van zijn overlijden een onderhoudsplicht krachtens artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek was opgelegd, dan wel door hem bij authentieke akte een onderhoudsplicht was erkend;
Bij ontstentenis van zodanige nabestaande geschiedt de uitkering van smartengeld ten behoeve van de kinderen tot wie de overledene in familierechtelijke betrekking stond die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt en niet gehuwd zijn of gehuwd geweest zijn, of van de kinderen die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt en niet gehuwd zijn of gehuwd geweest zijn voor wie de overledene ten tijde van het overlijden de pleegouderlijke zorg droeg.
AFDELING 2 Hoogte van het pensioen
Het pensioen van de nabestaande van een overheidsdienaar bedraagt 70% van het pensioen waarop de overheidsdienaar recht of uitzicht zou hebben gehad, indien hem met ingang van de dag na die van zijn overlijden ontslag was verleend, of, als hij reeds was ontslagen, indien zijn recht op wachtgeld met ingang van de dag na die van zijn overlijden was geëindigd.
Het eerste en het tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de nabestaande van de overheidsdienaar, die is overleden vóór de eerste dag van de maand waarin hij de leeftijd van 25 jaar zou hebben bereikt, met dien verstande dat de doortelling van de diensttijd plaatsvindt vanaf dat tijdstip.
Doortelling van de diensttijd vindt niet plaats, indien de diensttijd die de overheidsdienaar op het tijdstip van zijn overlijden vervulde, niet meetelt voor de pensioenberekening krachtens artikel 20, eerste lid, onder a of c, dan wel indien de overheidsdienaar die is overleden vóór de eerste dag van de maand waarin hij de leeftijd van 25 jaar zou hebben bereikt, op het tijdstip van overlijden verkeerde in omstandigheden als omschreven in een van de bedoelde bepalingen.
Het pensioen van de nabestaande van een gewezen overheidsdienaar bedraagt 70% van het pensioen waarop de overledene uitzicht had.
Het pensioen van de nabestaande van een gepensioneerde overheidsdienaar bedraagt 70% van het pensioen waarop de overledene recht had.
Indien een nabestaande hertrouwt, wordt de hoogte van het nabestaandenpensioen opnieuw vastgesteld, zodanig dat van het pensioen van de overheidsdienaar waarvan het nabestaandenpensioen is afgeleid, niet in aanmerking wordt genomen dat deel dat overeenkomt met de ingevolge artikel 42, tweede lid, doorgetelde diensttijd.
Het bijzonder nabestaandenpensioen bedraagt in de gevallen, bedoeld in de artikelen 42, 43 en 44, evenveel als het nabestaandenpensioen in die gevallen bedraagt, met dien verstande dat voor de berekening van het pensioen van de overheidsdienaar of van het reeds aan de overheidsdienaar toegekende pensioen waarvan het bijzonder nabestaandenpensioen wordt afgeleid, slechts de diensttijd meetelt die is gelegen vóór de ontbinding van het huwelijk en de berekening geschiedt naar de hoogte van de pensioengrondslag ten tijde van de ontbinding van het huwelijk.
Indien er recht bestaat op meer dan één bijzonder nabestaandenpensioen, vindt het eerste lid overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de afleiding van het bijzonder nabestaandenpensioen ontleend aan het tweede en volgende huwelijk, slechts de diensttijd meetelt die samenloopt of geacht kan worden samen te lopen met de huwelijksduur.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder ouder mede begrepen de echtgenoot of echtgenote van de overheidsdienaar, gewezen overheidsdienaar of gepensioneerde overheidsdienaar, die op het tijdstip van overlijden de pleegouderlijke zorg had voor het kind, bedoeld in artikel 33, eerste lid, onderdeel c.
Wanneer het nabestaandenpensioen van de tot dat pensioen gerechtigde ouder op grond van artikel 45, eerste lid, opnieuw wordt vastgesteld, verhoogt het bestuur het wezenpensioen, bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdeel a, met een bedrag dat zich verhoudt tot het bedrag van dat wezenpensioen, zoals het verschil tussen het nabestaandenpensioen, bedoeld in artikel 42, eerste lid, na de toepassing van artikel 45 zich verhoudt tot het nabestaandenpensioen vóór die toepassing.
HOOFDSTUK V Toekenning en betaling van het pensioen
Als een aanvraag om toekenning van invaliditeitspensioen wordt mede aangemerkt een verzoek van de overheidsdienaar om instelling van een geneeskundig onderzoek als bedoeld in artikel 14 indien dat verzoek heeft geleid tot de vaststelling van de voor het recht op invaliditeitspensioen vereiste ongeschiktheid.
De stukken die het bestuur nodig acht voor de toepassing van dit hoofdstuk zijn niet aan de formaliteit van registratie onderworpen.
HOOFDSTUK VI Pensioenbijdragen
De bijdragegrondslag die geldt voor een betrekking, van de uitoefening waarvan de overheidsdienaar is ontheven wegens het aanvaarden van een andere betrekking waaraan hij eveneens de hoedanigheid van overheidsdienaar ontleent, wordt voor zoveel mogelijk verminderd met het ambtelijk inkomen, voortvloeiend uit de laatstbedoelde betrekking.
Ieder lichaam doet jaarlijks vóór 1 april aan het bestuur aangaande iedere overheidsdienaar en iedere wachtgelder die in het voorafgaande jaar recht op ambtelijk inkomen, onderscheidenlijk wachtgeld ten laste van het lichaam heeft gehad, een naamsgewijze opgave van de bijdragegrondslagen over dat jaar en, indien van toepassing, de deeltijdfactor over dat jaar.
De betaling geschiedt na een daartoe strekkende schriftelijke, gedagtekende vordering door het lichaam, die niet eerder wordt gedaan dan in de maand waarin het bedrag verschuldigd is geworden. In het geschrift vermeldt het lichaam het in het vijfde lid opgenomen gevolg van het niet, niet tijdig of niet volledig betalen.
HOOFDSTUK VII Financiële bepalingen
Een lichaam dat ingevolge artikel 5, eerste lid, is aangewezen, is ter zake van die aanwijzing een door het bestuur vast te stellen schadeloosstelling aan het fonds verschuldigd, ten bedrage van de verhoging die de voorziening pensioenverplichtingen ondergaat door de toetreding als overheidsdienaar van het in dienst van dat lichaam zijnde personeel.
Indien een pensioen door de schuld van het lichaam tot hetwelk de betrokkene in dienstverhouding heeft gestaan, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is toegekend, en het bestuur beslist dat niet tot intrekking onderscheidenlijk tot verlaging van het toegekende pensioen zal worden overgegaan, kan het bestuur, te rekenen van de dag van ingang van het pensioen, de bedragen die het teveel heeft betaald en nog zal betalen ten laste van het lichaam brengen.
Indien een overheidsdienaar voor wie niet meer dan vijf jaren diensttijd in aanmerking komen, voor het vervullen van zijn betrekking blijvend ongeschikt wordt bevonden uit hoofde van ziekten of gebreken die bij de aanvang van de dienstverhouding reeds tot uiting waren gekomen, en hij toen of nadien ten onrechte dan wel slechts voorwaardelijk is goedgekeurd, is het bestuur bevoegd de kosten van het invaliditeitspensioen ten laste te brengen van het lichaam uit welks dienst hij is ontslagen.
Indien een besluit van een lichaam ten aanzien van een overheidsdienaar of een groep van overheidsdienaren lasten veroorzaakt of doet verwachten die het fonds aanzienlijk zwaarder belasten of zullen belasten dan voor overeenkomstige overheidsdienaren in het algemeen het geval is, is het bestuur bevoegd die zwaardere lasten bij het betrokken lichaam in rekening te brengen.
Als gevolg van de vervanging van het uitzicht op pensioen door het recht op een uitkering ineens vervallen alle pensioenrechten die kunnen worden ontleend aan de hoedanigheid van overheidsdienaar die geëindigd is door het ontslag waaraan het uitzicht op pensioen werd ontleend.
§ 3. Overdracht van de voorziening pensioenverplichtingen
Het bestuur kan de voorziening pensioenverplichtingen van het bij het fonds voor een gewezen overheidsdienaar opgebouwd uitzicht op pensioen overdragen aan een pensioeninstantie waarbij de pensioenrechten uit een nieuwe dienstverhouding van die gewezen overheidsdienaar zijn of zullen worden ondergebracht, indien wordt voldaan aan de bij of krachtens deze paragraaf gegeven regels.
Bij het verzoek legt de gewezen overheidsdienaar een schriftelijke verklaring van de pensioeninstantie over waarin deze te kennen geeft de overdracht van de voorziening pensioenverplichtingen te zullen accepteren. Zonder de verklaring neemt het bestuur het verzoek niet in behandeling. Indien de betrokkene door oorzaken die naar het oordeel van het bestuur buiten zijn schuld gelegen zijn de verklaring niet bij zijn verzoek kan overleggen, kan het bestuur het verzoek niettemin in behandeling nemen; een beslissing in toestemmende zin kan het evenwel eerst nemen, zodra het de verklaring heeft ontvangen.
Het bestuur draagt de voorziening pensioenverplichtingen niet over dan nadat het aan de betrokkene een schriftelijke, gedagtekende opgave heeft verstrekt van de uit hoofde van diens hoedanigheid van overheidsdienaar ingevolge deze landsverordening opgebouwde rechten en van de desbetreffende voorziening pensioenverplichtingen, en de betrokkene met de opgave schriftelijk heeft ingestemd.
Indien de betrokkene niet binnen zes maanden na de dagtekening van de opgave of, indien hij tegen die opgave bezwaar heeft gemaakt of beroep heeft aangetekend, binnen zes maanden nadat die opgave in rechte onaantastbaar is geworden, schriftelijk met de opgave heeft ingestemd, wordt het verzoek geacht te zijn ingetrokken.
De overname geschiedt slechts op schriftelijk verzoek van de overheidsdienaar, gedaan niet later dan twee jaren na het tijdstip waarop de betrokkene de hoedanigheid van overheidsdienaar heeft verkregen. In afwijking hiervan kan, indien de overheidsdienaar gelijktijdig deelnemer in een andere pensioenregeling is geweest, het verzoek niet later worden gedaan dan twee jaren na beëindiging van dat deelnemerschap.
Bij het verzoek legt de overheidsdienaar een schriftelijke verklaring van de pensioeninstantie over, houdende een opgave van het bedrag van de voorziening pensioenverplichtingen dat de pensioeninstantie beschikbaar stelt. Zonder de verklaring neemt het bestuur het verzoek niet in behandeling. Indien de betrokkene door oorzaken die naar het oordeel van het bestuur buiten zijn schuld gelegen zijn de verklaring niet bij zijn verzoek kan overleggen, kan het bestuur het verzoek niettemin in behandeling nemen; een beslissing in toestemmende zin kan het evenwel eerst nemen, zodra het de verklaring heeft ontvangen.
Het bestuur neemt de voorziening pensioenverplichtingen niet over dan nadat het aan de betrokkene een schriftelijke, gedagtekende opgave heeft verstrekt van de tijd die door de storting van de bedoelde voorziening pensioenverplichtingen in het fonds bij de berekening van zijn pensioen mede in aanmerking zal worden genomen, en de betrokkene met die opgave schriftelijk heeft ingestemd.
De opgave bevat een mededeling in hoeverre de in het vierde lid bedoelde tijd bij de berekening van een nabestaandenpensioen in aanmerking zou worden genomen, alsmede het bedrag van het pensioen waarop hij op het tijdstip van het verzoek recht zou kunnen hebben, indien wel en indien niet een overdracht van de voorziening pensioenverplichtingen zou plaatsvinden.
Indien de betrokkene niet binnen zes maanden na de dagtekening van de opgave of, indien hij tegen die opgave bezwaar heeft gemaakt of beroep heeft aangetekend, binnen zes maanden nadat die opgave in rechte onaantastbaar is geworden, schriftelijk met de opgave heeft ingestemd, wordt het verzoek geacht te zijn ingetrokken.
De rechten, vermeld in de opgave, bedoeld in artikel 80, vierde lid, worden geldend gemaakt door storting van de voorziening pensioenverplichtingen, bedoeld in het eerste lid van hetzelfde artikel, mits die storting plaatsvindt binnen een door het bestuur te bepalen termijn, die ingaat nadat de betrokkene overeenkomstig artikel 80, vierde lid, zijn instemming heeft gegeven.
De persoon die de hoedanigheid van overheidsdienaar heeft verkregen en na de dag waarop deze landsverordening in werking treedt tijd heeft doorgebracht in dienst van het lichaam na het bereiken van de 25-jarige leeftijd, maar vóór het verkrijgen van die hoedanigheid, kan deze tijd geheel of ten dele voor pensioen inkopen.
Het bestuur trekt de beslissing in, indien dit door de belanghebbende binnen zes maanden na de dagtekening van de beslissing, dan wel, ingeval deze binnen die termijn is overleden, door de personen die aan het overlijden een recht op pensioen ontlenen, binnen zes maanden na dat overlijden schriftelijk aan het bestuur is verzocht.
Ingeval de belanghebbende overleden is, gaat de verplichting tot betaling van het na het overlijden resterende deel van de inkoopbijdrage over op iedere persoon die aan dat overlijden een recht op nabestaandenpensioen of bijzonder nabestaandenpensioen ontleent, met dien verstande dat elke termijn wordt verminderd in dezelfde verhouding als de op de inkoop gegronde verhoging van de bedoelde pensioenen staat tot de overeenkomstige verhoging van het pensioen van de overledene. Het bestuur kan de termijnen maandelijks op het pensioen van de nabestaande of nabestaanden inhouden.
Het bestuur brengt bij de toekenning van een ouderdoms- of invaliditeitspensioen de ingekochte tijd slechts als diensttijd in aanmerking, voor zover de belanghebbende heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling van de verhaalstermijnen, dan wel met deze ter zake van die betaling ten genoegen van het bestuur een regeling is getroffen.
HOOFDSTUK VIII Bijzondere bevoegdheden
Het bestuur is bevoegd te beslissen dat een besluit van een lichaam voor de toepassing van deze landsverordening geheel of gedeeltelijk buiten beschouwing blijft, indien zonder die beslissing een recht of een uitzicht op een recht zou ontstaan dat zou strijden met de kennelijke strekking van deze landsverordening.
In bijzondere gevallen of groepen van gevallen waarin de toepassing van:
tot een naar het oordeel van het bestuur onredelijke uitkomst leidt, kan op voorstel van het bestuur bij landsbesluit ten gunste van de belanghebbende een beslissing worden genomen die met de strekking van bedoelde bepalingen overeenkomt.
HOOFDSTUK IX Beroep en herziening
Het lichaam en ieder wiens belang rechtstreeks is betrokken bij een beslissing van het bestuur ter uitvoering van deze landsverordening, kan met vermelding van zijn bezwaar tegen die beslissing schriftelijk bij het bestuur een verzoek indienen om over dat bezwaar te beslissen en dienovereenkomstig de aanvankelijke beslissing door een andere te vervangen.
Indien bij een beslissing ter uitvoering van een uitspraak van het gerecht in ambtenarenzaken of van de raad van beroep in ambtenarenzaken het recht op pensioen wordt ontzegd of een lager pensioen wordt toegekend, vindt geen terugvordering of verrekening plaats van ter zake teveel betaalde bedragen.
Indien vijf jaar zijn verstreken na de datum waarop de gronden voor een overeenkomstig het eerste tot en met het derde lid voor herziening, wijziging of herstel vatbare beslissing bij het bestuur bekend waren of redelijkerwijs hadden kunnen zijn, kan het bestuur het bepaalde in die leden buiten toepassing laten.
Een wijzigingsbeslissing leidt tot terugvordering of verrekening van teveel betaalde bedragen, indien de betrokkene, hoewel enige bepaling van deze landsverordening hem daartoe verplichtte of dit redelijkerwijs van hem mocht worden verwacht, heeft nagelaten aan het bestuur mededeling te doen van de wijziging in de feiten.
In afwijking van het eerste en het tweede lid en onverminderd artikel 65 is het bestuur verplicht tot terugvordering of verrekening van teveel betaalde bedragen, indien de herzienings- of wijzigingsbeslissing is genomen binnen vier maanden na de dagtekening van de herziene beslissing, onderscheidenlijk binnen vier maanden nadat het bestuur bericht heeft ontvangen van de wijziging van de feiten.
Een herstelbeslissing, genomen binnen vier maanden na de dagtekening van de herstelde beslissing, leidt tot terugvordering of verrekening van teveel betaalde bedragen. Een herstelbeslissing, gedaan na de genoemde termijn, leidt slechts tot terugvordering of verrekening van teveel betaalde bedragen, indien de betrokkene redelijkerwijs had moeten begrijpen dat hem teveel werd uitbetaald.
HOOFDSTUK X Informatieverplichtingen; strafbepalingen
Het bestuur is bevoegd van degene die aan de bij of krachtens deze landsverordening gegeven regels rechten ontleent of aan wie door die regels verplichtingen worden opgelegd, van het lichaam, van de Inspecteur der Belastingen en van het Uitvoeringsorgaan Sociale en Ziektekosten Verzekeringen de inlichtingen te vorderen die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van de betreffende rechten en verplichtingen. Een vordering geschiedt schriftelijk.
Het bestuur is bevoegd van de gegevens en bescheiden kopieën te maken. Indien het maken van kopieën niet ter plaatse kan geschieden waar de gegevens en bescheiden zich bevinden, is het bestuur bevoegd deze voor dat doel voor korte tijd mee te nemen, tegen een door het bestuur af te geven schriftelijk bewijs van ontvangst.
Hij die naar aanleiding van een tot hem gerichte vordering als bedoeld in artikel 95, eerste lid, opzettelijk een onjuiste inlichting verstrekt met het oogmerk het bestuur, de directie dan wel het personeel, werkzaam bij het fonds, te bewegen tot een handeling, die door de genoemden zonder die inlichting niet zou zijn verricht, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar, een geldboete van de derdecategorie, of met beide straffen.
HOOFDSTUK XI Overgangsbepalingen
Op de personen die tot 1 januari 1996 ambtenaar waren in de zin van artikel 8, derde lid, van de Pensioenverordening Burgerlijke Landsdienaren 1938 blijft, onverminderd artikel XXI, eerste lid, van de Landsverordening verhoging leeftijdsgrens, het eerstgenoemde artikellid, zoals dit tot de genoemde datum luidde, van toepassing.
Op de personen die tot de dag waarop deze landsverordening in werking treedt ambtenaar waren in de zin van artikel 8, derde lid, van de Pensioenverordening Burgerlijke Landsdienaren 1938, maar die niet behoren tot de in het voorgaande lid bedoelde personen, blijft, onverminderd de Landsverordening verhoging leeftijdsgrens, het eerstgenoemde artikellid van toepassing.
Op de personen die tot 1 januari 1998 ambtenaar waren in de zin van de Pensioenverordening Burgerlijke Landsdienaren en daarop aansluitend tot en met 31 december 2001 overheidsdienaar waren in de zin van deze landsverordening, is artikel 100, zesde lid, van toepassing, met dien verstande dat daarbij wordt uitgegaan van de pensioengrondslag, bedoeld in artikel 21.
Aan personen als bedoeld in het eerste lid wordt, indien zij tot het bereiken van de leeftijd waarop voor hen recht op ouderdomspensioen kan ontstaan geen pensioengerechtigde betrekkingen hebben gehad, door het bestuur op hun daartoe strekkend schriftelijk verzoek restitutie verstrekt van 3/8ste deel van de ingevolge deze landsverordening op hen verhaalde pensioenbijdragen en wachtgeldtijdbijdragen, voor elk jaar vermeerderd met de door de directie van de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten vastgestelde, op 1 januari van het daaropvolgende jaar geldende beleningsrente over de in de restitutie begrepen bedragen. In geval van restitutie vervallen alle pensioenrechten die kunnen worden ontleend aan het overlijden van een persoon als bedoeld in de eerste volzin.
Een persoon die tot de dag waarop deze landsverordening in werking treedt een betrekking bekleedde op grond waarvan hij ambtenaar was in de zin van de Pensioenverordening Burgerlijke Landsdienaren 1938 of als zodanig werd beschouwd, doch op grond waarvan hij met ingang van die dag geen overheidsdienaar is in de zin van deze landsverordening, is, zolang hij een dergelijke betrekking bekleedt, niettemin overheidsdienaar in de zin van deze landsverordening.
Bij de berekening van pensioenen ten behoeve van:
de personen die op grond van de Pensioenverordening Burgerlijke Landsdienaren 1938 aan het overlijden van een vóór de in onderdeel a bedoelde dag overleden ambtenaar, gewezen ambtenaar of gepensioneerde ambtenaar geen recht op weduwen, weduwnaars, bijzonder weduwen, bijzonder weduwnaars- of wezenpensioen konden ontlenen, maar op grond van deze landsverordening aan dat overlijden wel recht op onderscheidenlijk nabestaanden, bijzonder nabestaandenpensioen of wezenpensioen verkrijgen, wordt uitgegaan van het pensioen waarop de overledene ingevolge de Pensioenverordening Burgerlijke Landsdienaren 1938 recht had of zou hebben gehad, en wordt, in afwijking van de artikelen 42, eerste lid, 43, 44 en 47 van deze landsverordening, de hoogte van het pensioen vastgesteld overeenkomstig de tot de dag waarop deze landsverordening in werking treedt op grond van artikel 27, eerste, tweede, vierde en vijfde lid, van de eerstgenoemde landsverordening geldende regels.
Voor zover pensioenen van personen als bedoeld in onderdeel a van het eerste lid met toepassing van artikel 50 dienen te worden verlaagd op grond van het feit dat de kring van pensioengerechtigden met ingang van de dag waarop deze landsverordening in werking treedt wordt uitgebreid met personen als bedoeld in onderdeel b van dat lid, geschiedt deze verlaging, in afwijking van artikel 50, in evenredige stappen op zodanige wijze, dat de totale verlaging na vijf jaren wordt bereikt.
Voor de toepassing van dit artikel worden de weduwe of weduwnaar en de wezen van een vrijwillig deelgenoot, als bedoeld in artikel 28 van de Pensioenverordening Burgerlijke Landsdienaren 1938, gelijkgesteld met de nabestaande onderscheidenlijk de wezen van een overheidsdienaar in de zin van deze landsverordening.
De Duurtetoeslagregeling gepensioneerden 1943, zoals deze luidde op de dag vóór die waarop deze landsverordening in werking treedt, blijft van toepassing op de in de artikelen 99, 100 en 101, eerste lid, bedoelde personen en op de in artikel 102 bedoelde nabestaanden en wezen. Artikel 30 is ten aanzien van de pensioenen van deze personen niet van toepassing.
Voor de toepassing van deze landsverordening wordt tijd die gelegen is vóór de dag waarop deze landsverordening in werking treedt, en die krachtens de Pensioenverordening Burgerlijke Landsdienaren 1938, zoals deze tot die dag luidde, als diensttijd in aanmerking zou zijn genomen, op dezelfde voet in aanmerking genomen als diensttijd in de zin van deze landsverordening.
Op de personen die op grond van de Pensioenverordening Burgerlijke Landsdienaren 1938 diensttijd hebben ingekocht, en op hun nabestaanden en wezen, blijven voor zover het betreft die inkoop de op de inkoop van diensttijd betrekking hebbende bepalingen van de genoemde landsverordening van toepassing.
Hoofdstuk VII, paragraaf 4, van deze landsverordening is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de persoon die de hoedanigheid van overheidsdienaar heeft verkregen, voor zover het betreft de tijd, vóór de dag waarop deze landsverordening in werking treedt doorgebracht:
in een dienst of betrekking als bedoeld in artikel 12 van de Pensioenverordening Burgerlijke Landsdienaren 1938, indien hij deze tijd krachtens dat artikel zou hebben kunnen inkopen, ingeval hij vóór de in de aanhef van dit lid bedoelde dag ambtenaar in de zin van die landsverordening zou zijn geworden;
Elke rechtspersoon die is aangewezen krachtens artikel 2, derde lid, van de Pensioenverordening Burgerlijke Landsdienaren 1938, en die nog niet op grond van artikel 5, eerste lid, van deze landsverordening als lichaam is aangewezen, wordt voor zover het betreft de toepassing van deze landsverordening ten aanzien van degenen die als ambtenaren in de zin van de eerstgenoemde landsverordening vóór de dag waarop deze landsverordening in werking treedt bij die rechtspersoon in dienst zijn, geacht een lichaam te zijn dat is aangewezen op grond van artikel 5, eerste lid.
Voor de termijn van twee jaren, bedoeld in artikel 55, derde lid, telt mee de vóór de dag waarop deze landsverordening in werking treedt gelegen tijd gedurende welke de invordering van het pensioen achterwege is gebleven.