Organisatie | Sint Maarten |
---|---|
Organisatietype | Koninkrijksdeel |
Officiële naam regeling | LANDSVERORDENING regelende het basisonderwijs |
Citeertitel | Landsverordening basisonderwijs |
Vastgesteld door | regering en Staten gezamenlijk |
Onderwerp | onderwijs |
Eigen onderwerp |
De oorspronkelijke regeling is ondertekend op 12 januari 1979, gepubliceerd in P.B. 1979, no. 28, en in werking getreden op 1 april 1979.
Let op! Ingevolge artikel 54, tweede lid, van de Landsverordening funderend onderwijs zijn de Landsverordening basisonderwijs en haar uitvoeringsregelingen momenteel alleen nog maar van toepassing op het speciaal onderwijs.
Zie www.overheid.nl voor de historie van deze regeling vóór 10-10-10 via lokale regelingen en uitgebreid zoeken, onder v.m. Nederlandse Antillen, met als zoekdatum 09-10-2010.
Onbekend
Landsbesluit adviesprocedure basisonderwijs
Landsbesluit inrichting basisonderwijs
Regeling leeftijd kinderen basisonderwijs
Ministeriële regeling ter uitvoering van artikel 25, vierde lid, van de Landsverordening basisonderwijs
Ministeriële regelingter uitvoering van artikel 7, vierde lid, van de Landsverordening basisonderwijs
Ministeriële regeling ter uitvoering van artikel 14, eerste lid, van de Landsverordening basisonderwijs
Ministeriële regeling ter uitvoering van artikel 24, onder a, van de Landsverordening basisonderwijs
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
30-05-2015 | wijziging artikelen 22 en 33 | 17-04-2015 AB 2015, no. 9 | onbekend | ||
10-10-2010 | 30-05-2015 | geconsolideerde tekst (GT) | 03-05-2013 AB 2013, GT no. 735 | onbekend |
Het basisonderwijs heeft tot doel de algemene vorming van het kind, die voor elke staatsburger als onmisbaar moet beschouwd.
Onder speciaal onderwijs wordt verstaan: het onderwijs aan kinderen die uit hoofde van een zintuiglijk, lichamelijk of geestelijk gebrek of uit hoofde van hun gedrag ander dan speciaal onderwijs niet met vrucht kunnen volgen.
Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden de onderwerpen aangewezen waarover aan organisaties van ouders, van onderwijzers of van schoolbesturen dan wel aan twee of meer van deze groepen, die zich de behartiging van de belangen van het basisonderwijs ten doel stellen, de gelegenheid wordt gegeven de minister van advies te dienen. Aan die organisaties wordt deze gelegenheid uitsluitend verleend, indien zij naar het oordeel van de minister voldoende representatief zijn.
TITEL II Openbaar en uit de openbare kas bekostigd bijzonder schoolonderwijs
HOOFDSTUK I Regels voor het openbaar schoolonderwijs tevens voorwaarden voor bekostiging van het bijzondere schoolonderwijs
Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden voorschriften vastgesteld op grond waarvan op verzoek van het gezag de minister één of meer scholen kan aanwijzen waar de voertaal in één of meer klassen een andere is dan de wettelijk voorschreven taal. De inrichting van het onderwijs van een dergelijke school kan een andere zijn dan die van de in de deze landsverordening bedoelde scholen.
Bij ministeriële regeling worden de uren vastgesteld gedurende welke onderwijs wordt gegeven, met dien verstande dat:
Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen voor de school voor basisonderwijs voorschriften worden vastgesteld omtrent de inrichting van het onderwijs.
Het leerplan geeft de omvang van het onderwijs aan, alsmede de voertaal welke daarbij wordt gebruikt. Voor het gewoon basisonderwijs vermeldt het leerplan bovendien de verdeling van de leerstof over de leerjaren en wijst het aantal uren aan dat zal worden besteed aan elk vak, hetzij afzonderlijk hetzij in combinatie met andere vakken.
Het lesrooster wordt vastgesteld in overeenstemming met het leerplan. Het lesrooster geeft de regeling van de schooltijden en vermeldt tevens de feestdagen en de schoolvakanties, waarvan de begin- en einddata bij ministeriële regeling, indien het een bijzondere school betreft, het schoolbestuur gehoord, worden vastgesteld, alsmede de namen van de onderwijzers.
Indien de inspecteur van oordeel is, dat het leerplan of het lesrooster niet voldoet aan de bij of krachtens deze landsverordening gegeven voorschriften of anderszins gebreken vertoont en het bevoegd gezag wijziging weigert, vraagt hij het oordeel van de minister, aan wiens uitspraak het bevoegd gezag zich onderwerpt.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent de modellen van leerplannen en lesroosters en omtrent de inzending daarvan.
Het bevoegd gezag stelt, de inspecteur gehoord, een reglement voor de school vast. De minister kan nadere voorschriften geven omtrent de inhoud van dit reglement.
Ten behoeve van de bijzondere inrichting van het onderwijs kan de minister goedkeuren dat wordt afgeweken van de bij of krachtens deze landsverordening gegeven voorschriften.
Ten behoeve van de toelating tot het voortgezet onderwijs maakt het hoofd van de school een rapport over iedere leerling op. De minister kan voorschriften omtrent het model van dat rapport vaststellen.
Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen zowel in het belang van de gezondheid en de veiligheid van de leerlingen als van het onderwijs voorschriften worden gegeven omtrent de bouw en de inrichting van gebouwen waarin basisonderwijs wordt gegeven, omtrent de inrichting van de bij de school behorende terreinen alsmede het aantal leerlingen dat in de lokalen mag worden toegelaten.
Hij die in strijd met artikel 21 onderwijs geeft of doet geven in een afgekeurd lokaal of die als hoofd van een school in een lokaal meer leerlingen toelaat dan het mag bevatten volgens de voorschriften bedoeld in het zesde lid van dat artikel wordt gestraft met een geldboete van de eerste categorie.
Indien het feit, strafbaar gesteld in het eerste lid, wordt gepleegd voordat twee jaren zijn verlopen sedert een veroordeling ter zake van eenzelfde feit onherroepelijk is geworden, wordt een geldboete van de eerste categorie of hechtenis van ten hoogste 14 dagen opgelegd. Bij tweede of volgende herhaling, gepleegd telkens binnen twee jaren, nadat de laatste veroordeling onherroepelijk is geworden, wordt hechtenis opgelegd van ten hoogste één jaar.
Behoudens het bepaalde in het tweede lid, verleent de akte van bekwaamheid als volledig bevoegd onderwijzer, bedoeld in artikel 24, onder a, de bevoegdheid tot het geven van basisonderwijs in de vakken, genoemd in artikel 7, derde lid. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen regels worden gesteld ter zake van het bezit van aanvullende bevoegdheden, vereist voor het geven van speciaal onderwijs.
De in het eerste lid genoemde akte van bekwaamheid verleent de bevoegdheid tot het geven van onderwijs in het vak lichamelijke oefening voor zover op de akte een desbetreffende aantekening is gesteld. Voor het geven van onderwijs in de vakken genoemde in artikel 7, derde lid, onder o en p, is bovendien vereist het bezit van de akte van bekwaamheid tot het geven van lager onderwijs in één van deze vakken.
De akte van bekwaamheid, bedoeld in artikel 24, onder b en c, verleent de bevoegdheid tot het geven van onderwijs aan klassen voor zeer jeugdigen, verbonden aan scholen voor speciaal onderwijs en aan scholen en klassen voor imbecielen met inachtneming van bij ministeriële regeling vast te stellen regels.
De minister kan aan andere bewijzen van bekwaamheid de bevoegdheid verbinden tot het geven van basisonderwijs in een of meer van de vakken genoemd in artikel 7.
Behoudens het bepaalde in artikel 90, derde lid, kan tot hoofd van een school voor speciaal onderwijs slechts worden benoemd hij die in het bezit is van de akte van bekwaamheid als volledig bevoegd onderwijzer, bedoeld in artikel 32, vierde lid, onder a, van de Landsverordening voortgezet onderwijs en een bewijs van bekwaamheid tot het geven van onderwijs in handvaardigheid of in het bezit is van een ander door de minister aan te wijzen getuigschrift.
Behalve wanneer volgens de maatstaf van artikel 28 naast het hoofd negen of meer onderwijzers worden vereist, is aan het hoofd tevens het onderwijs in een klas opgedragen. Van deze verplichting kan de minister in bijzondere gevallen vrijstelling verlenen.
Voor scholen voor speciaal onderwijs kan de minister een afwijkende regeling treffen.
Bij de toepassing van dit artikel wordt tot grondslag genomen het gemiddeld aantal leerlingen dat op 1 september, 1 december, 1 maart en 1 juni van het onmiddellijk voorafgaande schooljaar als werkelijk schoolgaand bekend stond.
Een leerling wordt geacht als werkelijk schoolgaand bekend te staan, indien hij, afwezigheid wegens ziekte niet meegerekend, de aan de teldatum voorafgaande drie maanden gedurende ten minste 60% van de schooltijd aanwezig is geweest.
Voor het jaar van de opening van een nieuw opgerichte school geldt het aantal leerlingen dat op de laatste dag van de tweede maand, volgende op die waarin de school is geopend, als werkelijk schoolgaand bekend staat. Voor het daarop volgende jaar wordt als grondslag genomen het gemiddelde van de aantallen leerlingen die als werkelijk schoolgaand bekend stonden op de laatste dag van elke maand van het voorafgaande jaar, te rekenen van de tweede maand in de vorige volzin bedoeld.
Naast de in artikel 28 bedoelde onderwijzers kunnen onderwijzers worden benoemd, uitsluitend belast met het geven van onderwijs in een of meer van de vakken, vermeld in artikel 7 onder h tot en met p, volgens bij ministeriële regeling te stellen regels.
Het bevoegd gezag benoemt, schorst en ontslaat het hoofd, de onderwijzers en het overige personeel.
De minister kan een onderwijzer die onherroepelijk is veroordeeld wegens een ander misdrijf dan bedoeld in het eerste lid of die bij het geven van onderwijs opvattingen steunt of verkondigt die strijden met de goede zeden of een aansporing inhouden tot ongehoorzaamheid aan de wettelijke regelingen van Sint Maarten, de bevoegdheid tot het geven van onderwijs ontnemen.
Gelijke bevoegdheid komt de minister toe ten aanzien van een onderwijzer die zich aan ergerlijk levensgedrag schuldig maakt.
HOOFDSTUK II Overige regels voor het openbaar schoolonderwijs
De openbare scholen zijn, met inachtneming van de krachtens artikel 19 vastgestelde voorschriften, voor alle leerlingen zonder onderscheid toegankelijk.
HOOFDSTUK III Overige voorwaarden voor bekostiging uit de openbare kas van het bijzonder schoolonderwijs
Indien binnen redelijke afstand van de woning van de leerling niet de gelegenheid bestaat tot het volgen van het onderwijs aan een openbare school, mag aan deze leerling de toegang tot een uit de openbare kas bekostigde bijzondere school niet worden geweigerd op grond van levensbeschouwing, tenzij de school uitsluitend bestemd is voor interne leerlingen.
Indien tot een bijzondere school andere leerlingen worden toegelaten dan voor wie de school in verband met de levensbeschouwing wordt in stand gehouden, kunnen deze leerlingen niet worden verplicht tot het volgen van de lessen in de vakken die in verband met die levensbeschouwing aan het leerplan zijn toegevoegd.
Het hoofd, de onderwijzers en het overige personeel, bedoeld in artikel 31, eerste lid, van bijzondere scholen kunnen tegen een door het schoolbestuur genomen besluit tot schorsing, tot het opleggen van een disciplinaire straf of tot ontslag anders dan op eigen verzoek, voordat zij de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt of het tijdvak waarvoor zij zijn genoemd, is verlopen, in beroep komen bij de commissie van beroep waarbij het schoolbestuur is aangesloten en aan wier uitspraak het zich onderwerpt. Het beroep moet schriftelijk worden ingesteld binnen 30 dagen nadat het besluit schriftelijk ter kennis van de belanghebbende is gebracht.
Een commissie van beroep bestaat uit vijf leden en vijf plaatsvervangende leden, waarvan twee leden en twee plaatsvervangende leden worden gekozen door de schoolbesturen en twee leden en twee plaatsvervangende leden door het personeel van de scholen waarover de commissie haar werkkring uitstrekt. Deze vier leden kiezen het vijfde lid, tevens voorzitter, en diens plaatsvervanger.
TITEL IV Aanvang, wijze en beëindiging van de bekostiging
HOOFDSTUK I Aanvang van de bekostiging
Het verzoek kan slechts worden gedaan door een stichting of een rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging of instelling als bedoeld in artikel 41. Het verzoek is met redenen omkleed, vermeldt de aard, de omvang en de plaats van vestiging van de school en gaat vergezeld van een prognose omtrent het te verwachten aantal leerlingen en van een voorlopige begroting van inkomsten en uitgaven.
HOOFDSTUK II Wijze van de bekostiging
De kosten van de scholen zijn:
de salarissen, waaronder worden verstaan de kosten van de salarissen en toelagen, bedoeld in artikel 31, de uitkeringen en vergoedingen waarop de hoofden, de onderwijzers en het overige personeel, bedoeld in artikel 31, eerste lid, aanspraak hebben, de bijdragen tot hun pensioen en tot dat van hun weduwen en wezen, alsmede van de voor hen wettelijk verschuldigde premies;
de stichtingskosten, waaronder worden verstaan de kosten van het aankopen, stichten, verbouwen, herbouwen en uitbreiden van de schoolgebouwen, met inbegrip van de kosten ter verkrijging van de grond, die van de verandering van inrichting van die gebouwen van het herstellen daarvan, voor zover dit niet het gewone onderhoud betreft, alsmede de kosten van het aankopen, van eerste aanleg en van verandering van aanleg van de voor het onderwijs bestemde terreinen;
de inrichtingskosten, waaronder worden verstaan de kosten van het aanschaffen van schoolmeubelen, leer- en hulpmiddelen en schoolbehoeften, voor zover die aanschaffing niet strekt ter vervanging van leer- en hulpmiddelen die ten gevolge van langdurig gebruik niet meer kunnen worden gebruikt, of tot aanvulling van de voorraad van schoolbehoeften in verband met de vermindering door gebruik;
de exploitatiekosten, waaronder worden verstaan:
de kosten van het aanschaffen van leer- en hulpmiddelen en schoolbehoeften, voor zover die aanschaffing strekt ter vervanging van leer- en hulpmiddelen die ten gevolge van langdurig gebruik niet meer kunnen worden gebruikt, of tot aanvulling van de voorraad van schoolbehoeften in verband met de vermindering door gebruik;
§ 2. Stichtings- en inrichtingskosten
Indien de gebouwen en terreinen om niet zijn verkregen of uit eigen middelen zijn bekostigd, stelt de minister ter bepaling van de kosten de waarde vast die zij op de dag van ingebruikneming of, indien de school op een later tijdstip in het genot van vergoeding is gesteld, op de dag van ingang van de vergoeding hadden. Deze waardevaststelling blijft achterwege, indien de kosten van de gebouwen en de terreinen naar het oordeel van de minister niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Ingeval de gebouwen en de terreinen, bedoeld in het eerste lid, naar het oordeel van de minister een grotere omvang hebben dan voor een overeenkomstige openbare school nodig zou zijn wordt bij de vaststelling van de in het eerste lid bedoelde waarde slechts rekening gehouden met het gedeelte van de gebouwen en de terreinen dat voor een zodanige openbare school wordt vereist.
De drie deskundigen bepalen het bedrag van de waarde, waarna zij de akte van taxatie zo spoedig mogelijk aan de minister en een afschrift ervan aan het schoolbestuur zenden. Indien de drie deskundigen niet eenstemmig zijn in de bepaling van het bedrag, in die zin dat er een meerderheid en een minderheid bestaan, wordt de waarde vastgesteld op het door de meerderheid geschatte bedrag. Indien ieder van de drie deskundigen een verschillend bedrag aangeeft, wordt de waarde bepaald op het bedrag dat noch het hoogste, noch het laagste is.
Indien naar het oordeel van de minister het vastgestelde of geschatte bedrag van een gebouw of terrein hoger is dan het bedrag dat voor de stichting van een overeenkomstige openbare school nodig zou zijn, wordt voor de berekening van de vergoeding in de kosten van dat gebouw of dat terrein het laatstbedoelde bedrag door hem in aanmerking genomen.
Bij de toepassing van de artikelen 57 tot en met 59 omvat de vergoeding het bedrag van de ingevolge die artikelen vastgestelde waarde.
Geen vergoeding wordt toegekend, indien een gebouw of een terrein naar het oordeel van de minister niet geschikt is voor zijn bestemming.
De minister kan een bestaand gebouw geheel of ten dele, al of niet verbouwd, als schoolgebouw ter beschikking stellen van het schoolbestuur.
Indien het schoolbestuur tegen een zodanig besluit bezwaar heeft en dit bezwaar niet door overleg kan worden opgeheven, kan het schoolbestuur een bezwaarschrift indienen bij de minister. Deze beslist binnen twee maanden, de wederpartij gehoord.
Bij de berekening van het gemiddeld aantal leerlingen worden tot grondslag genomen de aantallen leerlingen die op 1 maart, 1 juni, 1 september en 1 december van het desbetreffende jaar als werkelijk schoolgaand bekend stonden.
Een leerling wordt geacht als werkelijk schoolgaand bekend te staan, indien hij, afwezigheid wegens ziekte niet meegerekend, de aan de teldatum voorafgaande drie maanden gedurende tenminste 60% van de schooltijd aanwezig is geweest.
Indien bijzondere omstandigheden naar het oordeel van de minister daartoe aanleiding geven, kunnen de bedragen per lokaal en per leerling of een van beide telkens voor de duur van een jaar worden verhoogd.
Indien het schoolbestuur meer dan één school voor basisonderwijs of voor voortgezet onderwijs in stand houdt, kunnen de bedragen van de vergoeding van de exploitatiekosten, toegekend voor elk van die scholen afzonderlijk, worden besteed ten behoeve van de exploitatie van die scholen gezamenlijk.
Wanneer in een kalenderjaar de werkelijke uitgaven voor de exploitatie van de door een schoolbestuur in stand gehouden scholen het totaal van de vergoedingen voor de exploitatie van die scholen overschrijden, mag het schoolbestuur het verschil tot ten hoogste 20% bestrijden uit de vergoedingen over het volgende kalenderjaar.
Het schoolbestuur houdt volgens bij ministeriële regeling te stellen regels op zodanige wijze boek van zijn inkomsten en uitgaven, dat daaruit blijkt dat de vergoedingen ten behoeve van het onderwijs worden gebruikt.
Desverlangd worden aan de door de minister aangewezen ambtenaren de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers ter raadpleging gegeven.
Het schoolbestuur is gehouden deze boeken en bescheiden tien jaar te bewaren.
De stichting, vereniging of instelling kan het bestuur van de school slechts overdragen bij notariële akte. Bij deze akte verbindt de overdragende stichting, vereniging of instelling zich tevens tot de overdracht van de schoolgebouwen, de inventaris en de terreinen ten behoeve waarvan vergoeding wordt genoten en die haar eigendom zijn en wordt bepaald, dat de verkrijgende stichting, vereniging of instelling het hoofd, de onderwijzers en het overige personeel, bedoeld in artikel 31, eerste lid, met ingang van de dag waarop het nieuwe schoolbestuur als zodanig optreedt, in gelijke betrekkingen aan de school benoemt, als door hen aan die school werden vervuld. Deze akte geldt tevens als akte van levering bedoeld in artikel 89 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. De verkrijgende stichting, vereniging of instelling treedt tegenover het Land in alle uit deze landsverordening voortvloeiende rechten en verplichtingen van haar rechtsvoorgangster.
Onverminderd de voorgaande leden is het zonder toestemming van de minister vervreemden of aan enig beperkt recht onderwerpen van gebouwen, terreinen en roerende zaken, ten behoeve waarvan vergoeding wordt genoten, nietig. De akten van overdracht van schoolgebouwen en terreinen die na overdracht voor onderwijs bestemd blijven, zijn, voor zover zij aan registratierecht en overdrachtsbelasting zijn onderworpen, hiervan vrijgesteld.
Indien blijkt, dat gebouwen, terreinen of roerende zaken ten behoeve waarvan vergoeding wordt genoten, niet behoorlijk worden onderhouden of niet overeenkomstig hun bestemming worden gebruikt, kan de minister bepalen dat de vergoeding van de exploitatiekosten geheel of gedeeltelijk wordt ingehouden, totdat het schoolbestuur ter zake de nodige voorzieningen zal hebben getroffen.
De vergoeding van de exploitatiekosten kan, eveneens geheel of gedeeltelijk worden ingehouden, indien het schoolbestuur de gebouwen, terreinen of roerende zaken geregeld gebruikt of doet gebruiken voor doeleinden waarvoor niet ingevolge deze landsverordening vergoeding wordt genoten, tenzij dit geschiedt met toestemming van de minister.
Indien gebouwen, terreinen of roerende zaken van scholen ten behoeve waarvan een vergoeding in de stichtingskosten of inrichtingskosten is of wordt genoten, geheel of gedeeltelijk aan hun bestemming worden onttrokken of met toestemming van de minister worden vervreemd, anders dan bedoeld in artikel 73, eerste lid, dan wel indien de bekostiging wordt beëindigd, is de stichting, vereniging of instelling aan het Land een bedrag verschuldigd.
Het schoolbestuur kan, buiten het geval van vervreemding, in de plaats van betaling van dit bedrag de eigendom van die gebouwen, terreinen of roerende zaken binnen vier maanden aan het Land overdragen.
Artikel 76 is niet van toepassing, indien en voor zover de minister heeft goedgekeurd, dat gebouwen, terreinen of roerende zaken worden bestemd voor ander onderwijs, dan wel worden gebruikt voor andere culturele of maatschappelijke doeleinden.
Het schoolbestuur geeft de minister en de directeur alle inlichtingen die deze voor de toepassing van dit hoofdstuk verlangen.
Het toezicht op het basisonderwijs is opgedragen aan de minister. Het wordt onder zijn bevelen uitgeoefend door de directeur en door de inspecteur.
De directeur, de inspecteur, de minister en de ambtenaren, bedoeld in artikel 85, tweede lid, zien toe, dat de bepalingen van deze landsverordening en van haar uitvoeringsvoorschriften worden nageleefd. Zij hebben steeds toegang tot de scholen. De schoolbesturen, de hoofden der scholen en de onderwijzers zijn gehouden aan hen alle inlichtingen te geven omtrent de school en het onderwijs die zij verlangen.