Organisatie | Sint Maarten |
---|---|
Organisatietype | Koninkrijksdeel |
Officiële naam regeling | LANDSVERORDENING houdende regeling van de aanspraken van de ambtenaren in dienst van Sint Maarten op vakantie, vakantie-uitkering en vrijstelling van dienst |
Citeertitel | Regeling vakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren |
Vastgesteld door | regering en Staten gezamenlijk |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
De oorspronkelijke regeling is ondertekend op 24 april 1969, gepubliceerd in P.B. 1969, no. 44, en in werking getreden op 1 juni 1969.
Zie www.overheid.nl voor de historie van deze regeling vóór 10-10-10 via lokale regelingen en uitgebreid zoeken, onder v.m. Nederlandse Antillen, met als zoekdatum 09-10-2010.
Onbekend
Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, ter uitvoering van artikel 8, zesde lid, van de Regeling vakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren
Landsbesluit tot vaststelling van de datum als bedoeld in artikel 47 van de Regeling vakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
10-10-2010 | geconsolideerde tekst (GT) | 03-05-2013 AB 2013, GT no. 641 | onbekend |
HOOFDSTUK I Algemene bepalingen
Ambtenaar in de zin van deze landsverordening en de uit kracht daarvan gegeven voorschriften is hij die door de Koning of het bevoegde gezag bedoeld in artikel 4, onder b, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht is benoemd of aangesteld in openbare dienst om in Sint Maarten werkzaam te zijn.
Tot de openbare dienst behoren alle diensten en bedrijven die door Sint Maarten of een ander openbaar lichaam worden beheerd, de instellingen voor het van overheidswege gegeven openbaar onderwijs daaronder mede begrepen, tenzij de arbeidsvoorwaarden van het personeel door een bijzonder reglement worden beheerst.
Deze landsverordening is voorts niet van toepassing op ambtenaren die niet regelmatig dienst doen. Ten aanzien van deze ambtenaren kunnen onderwerpen die in deze landsverordening geregeld zijn, naarmate dit met betrekking tot elke dienst of elk bedrijf waarin zij te werk zijn gesteld noodzakelijk blijkt, bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden geregeld.
De bepalingen van deze landsverordening en de uit kracht daarvan gegeven voorschriften vinden slechts toepassing voor zover niet bij een landsverordening of uit kracht daarvan gegeven voorschriften anders is of wordt bepaald.
Voor de toepassing van deze landsverordening en de uit kracht daarvan gegeven voor schriften wordt verstaan onder:
Voor het onderwijzend personeel bij het van overheidswege gegeven openbare onderwijs wordt mede als inkomen aangemerkt de aan dit personeel op grond van geldende wettelijke regelingen toegekende vaste toelagen.
Voor de berekening van de vakantie-uitkering bedoeld in hoofdstuk IV wordt de hiervoor bedoelde compensatietoeslag niet als deel van het inkomen aangemerkt.
HOOFDSTUK II Vakantie van ambtenaren niet behorende tot het onderwijzend personeel bij het van overheidswege gegeven openbaar onderwijs en tot die bedoeld in Hoofdstuk IIIA
Wanneer de ambtenaar dit verzoekt en de dienst het toelaat, kan in een kalenderjaar ten hoogste de helft van het aantal vakantie-uren waarop de ambtenaar per kalenderjaar aanspraak heeft gesplitst worden verleend. Door of namens de minister kan voor een bepaalde dienst of een bepaald dienstvak of bedrijf het minimumaantal aaneengesloten uren worden vastgesteld dat op een zelfde dag als vakantie-uren kan worden toegekend. Dit aantal mag niet hoger gesteld worden dan het voor een ambtenaar volgens de voor hem geldende werktijd op één dag vastgestelde aantal werkuren.
Voorzover aan de ambtenaar in een kalenderjaar het hem volgens dit hoofdstuk toekomende aantal vakantie-uren niet is verleend, wordt hem de niet genoten vakantie in het daaropvolgend kalenderjaar aaneengesloten verleend. De vakantie van het voorgaande jaar en de vakantie van het lopende jaar worden aaneengesloten genoten, tenzij de ambtenaar te kennen geeft laatstbedoelde vakantie in het daarop volgende kalenderjaar te willen opnemen. Artikel 5, derde lid, blijft in dit laatste geval onverminderd van toepassing.Vakantie over meer dan twee kalenderjaren kan niet aaneengesloten worden verleend.
Indien de vakantie krachtens het vorige lid geheel of gedeeltelijk is geweigerd of ingetrokken behoudt de ambtenaar zijn aanspraak op het aantal door hem niet genoten vakantie-uren. Weigering of intrekking kan voor ten hoogste 12 maanden uitstel van de desbetreffende vakantie tot gevolg hebben. Behalve in het geval dat de dienstverhouding tot de overheid wegens ontslag eindigt, kan aan de ambtenaar in enig kalenderjaar nimmer een langere vakantie worden verleend dan tweemaal het hem volgens artikel 8 toekomende aantal vakantie-uren.
In geval van intrekking van de vakantie zoals bedoeld in het voorgaande lid wordt, indien de ambtenaar als gevolg daarvan van de hem op een bepaalde dag toegekende vakantie-uren er een deel niet heeft kunnen genieten, geen van de op die dag vallende vakantie-uren als zodanig aangemerkt. Indien de ambtenaar tengevolge van de intrekking van vakantie geldelijke schade lijdt, wordt deze schade hem vergoed. In het geval de ambtenaar zijn vakantie doorbrengt buiten Sint Maarten, wordt hem, indien hij op het tijdstip waarop hij zijn werkzaamheden hervat minder dan 3/4 gedeelte van het aantal vakantie-uren dat hij buiten Sint Maarten zou doorbrengen heeft genoten, bovendien vergoed de door hem voor zich en zijn gezin gemaakte reiskosten naar de plaats waar hij op het tijdstip van de intrekking met vakantie vertoeft, vermeerderd met een vergoeding van de door hem gemaakte kosten van een rechtstreekse reis van die plaats naar Sint Maarten.
Het aantal vakantie-uren waarop de ambtenaar per kalenderjaar aanspraak heeft, bedraagt voor de ambtenaar die ingevolge het Bezoldigingslandsbesluit of volgens daarmee in andere organieke bezoldigingsregelingen voorkomende overeenkomstige bezoldigingsschalen ingeschaald is in:
De ambtenaar die niet in een van de bedoelde schalen ingeschaald is, maar eenzelfde bezoldiging geniet overeenkomstig een van de genoemde schalen, dan wel een bezoldiging geniet waarvan de hoogte niet in een van genoemde schalen voorkomt, heeft aanspraak op het aantal werkuren vakantie dat behoort bij de naast-hogere schaal. De ambtenaar die niet ingeschaald is en een hogere bezoldiging geniet dan de ambtenaar die bezoldigd is in schaal 17, heeft aanspraak op 240 werkuren vakantie.
Aan de ambtenaar die ingevolge het voor hem geldende werkrooster avond- of nachtdienst en dienst op zon- en feestdagen moet verrichten wordt, in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, het totaal aantal vakantie-uren verleend, dat is vastgesteld voor de categorie onmiddellijk volgende op die waartoe hij ingevolge het bepaalde in het eerste lid van dit artikel behoort.
Voor de toepassing van het eerste en tweede lid geldt de categorie waartoe de ambtenaar op 1 januari van het kalenderjaar, waarover hij aanspraak op vakantie kan doen gelden behoort, of in geval van indiensttreding in de loop van het kalenderjaar, de categorie waartoe hij behoort op het tijdstip van indiensttreding.
Voor een ambtenaar voor wie de geldende werktijd korter is dan de gebruikelijke volledige werktijd, wordt het ingevolge het eerste tot en met derde lid van toepassing zijnde aantal vakantie-uren vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller bestaat uit het aantal uren van de voor die ambtenaar geldende werktijd en de noemer uit het aantal uren van de voor zijn functie geldende gebruikelijke volledige werktijd.
Indien gedurende een kalenderjaar wijziging optreedt in de omvang van de voor een ambtenaar geldende werktijd, wordt het aantal vakantie-uren waarop de ambtenaar gedurende dat jaar aanspraak heeft, bepaald door het aantal vakantie-uren voor elk tijdvak van het kalenderjaar waarin de voor de ambtenaar geldende werktijd gelijk is, afzonderlijk te berekenen en hiervan de som te bepalen. Het aantal vakantie-uren waarop de ambtenaar gedurende elk tijdvak van het kalenderjaar aanspraak heeft, wordt berekend door het aantal maanden dat het tijdvak heeft geduurd, te delen door 12 en het quotiënt te vermenigvuldigen met het aantal vakantie-uren waarop de ambtenaar aanspraak zou hebben als het tijdvak een vol kalenderjaar zou hebben gevormd.
Indien een ambtenaar tijdens zijn vakantie blijkens een geneeskundige verklaring gedurende een of meer dagen arbeidsongeschikt is geweest, wordt het aantal hem verleende vakantie-uren dat overeenkomt met het aantal werkuren gedurende welke hij arbeidsongeschikt was, beschouwd niet als vakantie te zijn genoten en wordt hem voor de duur van zijn arbeidsongeschiktheid met inachtneming van de bepalingen van Hoofdstuk VI vrijstelling van dienst wegens ziekte verleend.
De aanspraken van de ambtenaar op vakantie worden in alle gevallen waarin de ambtenaar in een kalenderjaar 30 dagen of meer al dan niet aaneengesloten anders dan tengevolge van verleende vakantie, vrijstelling van dienst wegens ziekte, vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden met behoud van vol inkomen of vergoeding in vrije tijd wegens verricht overwerk, geen werkelijke dienst doet, verminderd naar reden van 1/12 gedeelte van het hem ingevolge artikel 8 toekomende aantal vakantie-uren voor elk aantal van 30 dagen waarop hij geen werkelijke dienst heeft vervuld.
Onverminderd het bepaalde in het tweede, derde, vierde en vijfde lid van artikel 5 heeft de ambtenaar gedurende de eerste zes maanden na aanvaarding van zijn ambt slechts aanspraak op vakantie naar reden van 1/12 gedeelte van het in artikel 8 vastgestelde aantal vakantie-uren voor de categorie waartoe hij behoort en wel voor iedere volle kalendermaand, dat hij in genoemd tijdvak werkelijke dienst heeft vervuld.
Degene die onmiddellijk vóór zijn aanstelling tot ambtenaar in overheidsdienst werkzaam was, anders dan als ambtenaar behorende tot het onderwijzend personeel bedoeld in Hoofdstuk III of behorende tot het personeel van het gesubsidieerd bijzonder onderwijs, alsmede degene die bij een publiekrechtelijke instelling, dan wel bij een door de overheid in het leven geroepen privaatrechtelijke rechtspersoon werkzaam was, behoudt bij zijn aanstelling aanspraak op het aantal door hem niet genoten vakantie-uren waarop hij tot en met ultimo december van het kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar waarin zijn aanstelling plaatsvindt aanspraak kon doen gelden overeenkomstig de voor hem vóór zijn aanstelling tot ambtenaar geldende voorschriften. De in de vorige zin bedoelde vakantie wordt hem verleend met inachtneming van de voorschriften van dit hoofdstuk.
Indien de aanstelling, bedoeld in het vorige lid, plaatsvindt in de loop van een kalenderjaar kan de ambtenaar over dat kalenderjaar voor elk aantal van 30 dagen dat hij werkelijke dienst vervult aanspraak maken op:
Indien de aanstelling plaatsvindt in de loop van een kalendermaand wordt deze voor de toepassing van het bepaalde onder b geacht te zijn ingegaan op de eerste van die maand.
Het aantal uren, waarop de ambtenaar ingevolge de berekening bedoeld onder a en b aanspraak kan doen gelden op vakantie, wordt zo nodig naar boven afgerond op hele uren.
De ambtenaar kan over bedoeld kalenderjaar op niet meer dan het hem ingevolge artikel 8 toekomende aantal vakantie-uren aanspraak doen gelden.
Degene behorende tot het onderwijzend personeel bedoeld in Hoofdstuk III alsmede degene behorende tot het personeel bij het gesubsidieerd bijzonder onderwijs die tot ambtenaar wordt aangesteld kan in dat kalenderjaar voor elk aantal van 30 dagen dat hij in laatstbedoelde hoedanigheid werkelijke dienst vervult aanspraak doen gelden op 1/12 gedeelte van het aantal vakantie-uren dat hem ingevolge artikel 8 toekomt.Indien de aanstelling plaatsvindt in de loop van een kalendermaand wordt deze voor de toepassing van het bepaalde in de vorige zin geacht te zijn ingegaan op de eerste van die maand.Het aantal uren, waarop de ambtenaar ingevolge de hiervoor bedoelde berekening aanspraak kan doen gelden op vakantie wordt zo nodig naar boven afgerond op hele uren.
Ter compensatie van de door de ambtenaar bij zijn overlijden niet genoten of gedeeltelijk niet genoten vakantie, wordt door de overheid aan de weduwe of weduwnaar een geldsbedrag uitbetaald gelijk aan het bedrag dat aan de ambtenaar aan inkomen zou zijn uitgekeerd gedurende de vakantie, indien de vakantie zou zijn genoten. Bij de vaststelling van het aantal niet genoten vakantie-uren vindt artikel 10 geen toepassing.
Indien de overledene geen weduwe of weduwnaar nalaat, geschiedt de uitbetaling ten behoeve van de kinderen tot wie de overledene in familierechtelijke betrekking stond die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt en niet gehuwd zijn of gehuwd geweest zijn. Ontbreken ook zodanige kinderen, dan geschiedt de uitbetaling, indien de overledene kostwinner was van ouders, broeders, zusters, overige kinderen of stiefkinderen, ten behoeve van deze betrekkingen.
HOOFDSTUK III Vakantie van het onderwijzend personeel bij het van overheidswege gegeven openbare onderwijs
Het onderwijzend personeel bij het van overheidswege gegeven openbare onderwijs geniet vakantie, met behoud van vol inkomen, op dezelfde dagen als waarop voor de leerlingen van de inrichting van onderwijs waaraan het is verbonden de schoolvakanties zijn of zullen worden vastgesteld. Dit personeel kan, indien het dit wenst, in de tijdvakken waarin het vakantie geniet in het buitenland verblijven.
Het onderwijzend personeel houdt zich zo nodig gedurende ten hoogste zes dagen van de vakantie ter beschikking van de minister, ten behoeve van werkzaamheden van onderwijskundige of schoolorganisatorische aard. Door of vanwege de minister wordt aan het onderwijzend personeel tijdig medegedeeld op welke dagen het zich ter beschikking moet houden. Tenminste een van de tijdvakken waarin het onderwijzend personeel vakantie geniet dient een aaneengesloten periode van ten minste vier weken te omvatten.
Voor het aantal werkuren gedurende welke de directeur of het hoofd van een school met voorafgaande schriftelijke toestemming van of vanwege de minister gedurende de tijd dat het onderwijzend personeel vakantie geniet werkzaamheden verricht van onderwijskundige of schoolorganisatorische aard waardoor hij op die dagen geen vakantie heeft genoten, worden hem op zijn schriftelijk verzoek extra vrije uren aaneengesloten toegekend onmiddellijk voorafgaande aan of aansluitende op een schoolvakantie. Het aantal extra vrije uren waarop belanghebbende aanspraak kan doen gelden wordt bij ministeriële beschikking vastgesteld.
Het verzoek bedoeld in het eerste lid kan in het belang van het onderwijs worden geweigerd. Indien deze weigering tot gevolg heeft dat de extra vrije uren waarop de belanghebbende aanspraak kan doen gelden niet in het lopende schooljaar kunnen worden genoten, worden deze extra vrije uren in het daaropvolgende schooljaar toegekend.
Mocht ook in laatstbedoeld schooljaar toekenning van de extra vrije uren in het belang van het onderwijs niet mogelijk zijn, dan wordt hem in plaats daarvan een uitkering toegekend. Deze uitkering is gelijk aan het inkomen waarop belanghebbende gedurende deze extra vrije uren aanspraak zou hebben kunnen doen gelden indien de niet genoten vrije uren onmiddellijk voorafgaande aan de laatste schoolvakantie in laatstbedoeld schooljaar zouden zijn toegekend.
Indien een lid van het onderwijzend personeel in de tijd dat hij vakantie geniet, blijkens een geneeskundige verklaring, gedurende een of meer dagen arbeidsongeschikt is geweest, wordt elk werkuur waarin hij op een bepaalde dag arbeidsongeschikt was die wanneer de school niet gesloten zou zijn geweest een schooldag zou zijn, beschouwd niet als vakantie te zijn genoten en wordt hem voor de duur van zijn arbeidsongeschiktheid met inachtneming van de bepalingen van Hoofdstuk VI vrijstelling van dienst wegens ziekte verleend. Voor het aantal werkuren waarin het lid van het onderwijzend personeel in verband met de toepassing van het bepaalde in de vorige zin geen vakantie heeft genoten, worden hem op zijn verzoek bij ministeriële beschikking extra vrije uren aaneengesloten toegekend onmiddellijk voorafgaande aan of aansluitende op een volgende schoolvakantie. Het aantal extra vrije uren waarop belanghebbende na een ziekteperiode aanspraak kan doen gelden wordt bij ministeriële beschikking vastgesteld.
Het verzoek bedoeld in het eerste lid kan in het belang van het onderwijs worden geweigerd. Het uitstel dat deze weigering tot gevolg heeft mag zich ten hoogste over twee achtereenvolgende schooljaren uitstrekken, met dien verstande dat bij de toekenning in enig schooljaar niet meer extra vrije uren kunnen worden toegekend dan het aantal werkuren dat belanghebbende op grond van artikel 17 over twee achtereenvolgende schooljaren aan vakantie kan genieten.
De belanghebbende verliest zijn aanspraak op het aantal extra vrije uren bedoeld in de vorige leden voor de toekenning waarvan hij geen verzoek of nader verzoek tot toekenning heeft ingediend voor zover het betreft extra vrije uren welke in het schooljaar voorafgaande aan het afgelopen schooljaar konden worden aangevraagd.
Ter compensatie van het door het lid van het onderwijzend personeel bij zijn overlijden niet genoten aantal extra vrije uren bedoeld in de artikelen 18 en 19, wordt door Sint Maarten aan de weduwe of weduwnaar een geldsbedrag uitbetaald gelijk aan het bedrag dat aan dat lid van het onderwijzend personeel aan inkomen zou zijn uitgekeerd indien deze extra vrije uren zouden zijn genoten. Indien een lid van het onderwijzend personeel overlijdt in een tijdvak waarin hij op grond van artikel 17 vakantie geniet, is het bepaalde in de vorige zin van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het aantal uren gedurende welke hij, ware hij niet overleden, in dat tijdvak vakantie zou hebben genoten
Indien de overledene geen weduwe of weduwnaar nalaat, geschiedt de uitbetaling ten behoeve van de kinderen tot wie de overledene in familierechtelijke betrekking stond die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt en niet gehuwd zijn of gehuwd geweest zijn.Ontbreken ook zodanige kinderen, dan geschiedt de uitbetaling, indien de overledene kostwinner was van ouders, broeders, zusters, overige kinderen of stiefkinderen, ten behoeve van deze betrekkingen.
HOOFDSTUK IIIA Vakantie van de aspirant-agent die leerling is en van de leerkracht die verbonden is aan de politieopleidingsschool
De aspirant-agent, die onmiddellijk voorafgaande aan de datum van zijn benoeming als zodanig in overheidsdienst werkzaam was, kan gedurende de tijd dat hij als leerling geplaatst is aan de politieopleidingsschool de door hem niet genoten vakantiedagen, welke hij aan zijn vorige dienstbetrekking ontleende, niet opnemen.
Degene die met een volledige dagtaak als leerkracht aan de politieopleidingsschool wordt verbonden behoudt zijn aanspraak op het aantal door hem niet genoten vakantiedagen waarop hij aanspraak kan doen gelden overeenkomstig de voor hem vóór zijn plaatsing als leerkracht geldende voorschriften
Indien een leerkracht in de tijd dat hij vakantie geniet, blijkens een geneeskundige verklaring gedurende één of meer dagen arbeidsongeschikt is geweest wordt elke werkdag waarin hij arbeidsongeschikt was en die wanneer de school niet gesloten zou zijn geweest een schooldag zou zijn, beschouwd niet als vakantie te zijn genoten en wordt hem voor de duur van zijn arbeidsongeschiktheid met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk VI vrijstelling van dienst wegens ziekte verleend. Voor het aantal werkdagen dat de leerkracht in verband met de toepassing van het bepaalde in de vorige zin geen vakantie heeft genoten, wordt hem opnieuw vakantie verleend in de loop van hetzelfde of het daarop volgende kalenderjaar.
Wegens dringende redenen van dienstbelang kan bij met redenen omklede beschikking van de korpschef worden bepaald, dat de vakantie over een of meer van de vakantieperioden, bedoeld in artikel 20a, geheel of gedeeltelijk niet kan worden genoten dan wel dat de vakantie geheel of gedeeltelijk wordt ingetrokken.
In geval van intrekking van de vakantie als bedoeld in het eerste lid wordt een dag waarop de leerling respectievelijk de leerkracht dientengevolge slechts gedeeltelijk vakantie heeft genoten niet als een vakantiedag aangemerkt. Indien de leerling respectievelijk de leerkracht tengevolge van de intrekking van vakantie geldelijke schade lijdt, wordt deze schade hem vergoed.
HOOFDSTUK IV Vakantie-uitkering
De ambtenaar heeft aanspraak op een vakantie-uitkering voor elke kalendermaand, waarin hij als zodanig ten laste van de overheid inkomen heeft genoten.
De vakantie-uitkering bedraagt voor elke daarvoor in aanmerking komende kalendermaand 6% van het inkomen, voor de ambtenaar geldende op de eerste april van het jaar van uitbetaling, dan wel, bij indiensttreding in de loop van de maand april of de maand mei van dat jaar, op de datum van indiensttreding.
Ten aanzien van de ambtenaar voor wie de geldende werktijd korter is dan de gebruikelijke volledige werktijd wordt het getal 15, voorkomend in het voorgaande lid, telkens vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller bestaat uit het aantal uren van de voor die ambtenaar geldende werktijd en de noemer uit het aantal uren van de voor zijn functie geldende gebruikelijke volledige werktijd.
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid vindt de uitbetaling van de vakantie-uitkering ook plaats bij ontslag of overlijden van de ambtenaar - tenzij het ontslag zonder onderbreking door een andere benoeming als ambtenaar bij dezelfde overheid wordt gevolgd - en wel over het tijdvak, gelegen tussen het einde van de laatst verstreken periode waarover vakantie-uitkering werd uitbetaald en de datum van het ontslag of het overlijden.
Indien de overledene geen weduwe of weduwnaar nalaat, geschiedt de uitbetaling ten behoeve van de kinderen tot wie de overledene in familierechtelijke betrekking stond die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt en niet gehuwd zijn of gehuwd geweest zijn.
Ontbreken ook zodanige kinderen, dan geschiedt de uitbetaling, indien de overledene kostwinner was van ouders, broers, zusters, overige kinderen of stiefkinderen, ten behoeve van deze betrekkingen.
HOOFDSTUK V Vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden
Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt aan de ambtenaar op zijn daartoe strekkend mondeling of schriftelijk verzoek door de bevoegde autoriteit vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden, met behoud van vol inkomen, verleend:
Aan de ambtenaar, die tot lid van een van de vertegenwoordigende lichamen in Sint Maarten is verkozen, wordt op zijn verzoek door de bevoegde autoriteit steeds vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden, met behoud van vol inkomen, verleend voor het bijwonen van vergaderingen van deze lichamen, alsmede voor het maken van reizen in of buiten Sint Maarten in zijn hoedanigheid van lid van genoemde lichamen. Het bepaalde in dit artikellid is niet van toepassing op de ambtenaar op wie de bepalingen van de Landsverordening nonactiviteitsstelling politieke gezagdragers van toepassing zijn.
Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten wordt jaarlijks op een daartoe strekkend mondeling of schriftelijk verzoek van de ambtenaar door de bevoegde autoriteit ten hoogste 15 dagen vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden, met behoud van vol inkomen, verleend voor het bijwonen van vergaderingen van statutaire organen van verenigingen van ambtenaren, van centrale organisaties waarbij deze verenigingen zijn aangesloten of van internationale ambtenarenorganisaties, mits de ambtenaar hieraan deelneemt:
De vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden in de vorige zin bedoeld, wordt slechts verleend aan ambtenaren, die lid zijn van verenigingen van ambtenaren, welke zijn vertegenwoordigd in een Commissie voor Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken, of van verenigingen van onderwijzend personeel, die het personeel van het bijzonder, uit de openbare kas bekostigde onderwijs mede omvatten, en naar het oordeel van de minister ten minste voor het onderwijzend personeel van het openbaar onderwijs voldoende representatief zijn.
De dagen gedurende welke de ambtenaar op grond van artikel 45 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht de toegang tot de dienstlokalen, dienstgebouwen of het werk, dan wel het verblijf aldaar, is ontzegd, anders dan wegens hinderlijke gedragingen of het gebruik van alcoholhoudende drank, worden als vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden, met behoud van vol inkomen, aangemerkt.
De dagen gedurende welke het de ambtenaar op grond van artikel 48 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht wegens besmettelijke ziekte van een persoon als in dat artikel bedoeld, verboden is aan de dienst deel te nemen, worden als vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden, met behoud van vol inkomen, aangemerkt.
Indien de ambtenaar op een dag waarop de overheidsdiensten voorzover de belangen van de dienst dit toelaten zijn gesloten, gehouden is dienst te verrichten binnen de vastgestelde werktijden dan wel, in geheel of gedeeltelijk afwisselende dienst werkzaam zijnde, op die dag volgens rooster vrij van dienst is of uit hoofde van ziekte of vakantie niet tot dienstverrichting is gehouden, geniet hij op een andere werkdag vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden. Al naar gelang hij op de dag waarop de overheidsdienst gesloten is gedurende langer dan vier uur onderscheidenlijk gedurende vier uur of korter dienst heeft verricht dan wel, in geheel of gedeeltelijk afwisselende dienst werkzaam zijnde, volgens rooster vrij van dienst is geweest of uit hoofde van ziekte of vakantie niet tot dienstverrichting was gehouden, wordt hem vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden verleend gedurende een aantal uren, overeenkomend met de gebruikelijke werktijd op een gehele, onderscheidenlijk een halve dag.
Vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden kan bovendien op daartoe strekkend schriftelijk verzoek van de ambtenaar worden verleend in de gevallen waarin het in het tweede lid bedoelde gezag of de in dat lid bedoelde autoriteit oordeelt dat daartoe aanleiding bestaat. Deze vrijstelling van dienst wordt verleend voor de duur van ten hoogste drie maanden en kan geheel of gedeeltelijk in het buitenland worden doorgebracht.
Indien de vrijstelling van dienst bedoeld in het eerste lid van dit artikel van langere duur is dan 15 dagen of voor geheel of gedeeltelijk verblijf in het buitenland wordt verleend, wordt deze bij beschikking van het bevoegde gezag verleend. Indien de vrijstelling bedoeld in het eerste lid niet van langere duur is dan 15 dagen noch voor geheel of gedeeltelijk verblijf in het buitenland wordt verleend, wordt deze door de bevoegde autoriteit verleend.
Voor zover de vrijstelling van dienst bedoeld in het eerste lid van dit artikel verleend is voor een langere duur dan 15 dagen of voor geheel of gedeeltelijk verblijf in het buitenland geschiedt herstel in activiteit na eindiging van de vrijstelling van dienst bij beschikking van het bevoegde gezag.
Vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden kan ook zonder behoud van inkomen op daartoe strekkend schriftelijk verzoek van de ambtenaar bij beschikking van het bevoegde gezag worden verleend in de gevallen waarin dit gezag oordeelt dat daartoe aanleiding bestaat. Deze vrijstelling van dienst wordt verleend voor de duur van ten hoogste vijf jaren en kan geheel of gedeeltelijk in het buitenland worden doorgebracht.
De vrijstelling van dienst bedoeld in het eerste lid van dit artikel kan, voor zover deze is verleend voor een langere duur dan drie maanden en indien dringende redenen van dienstbelang zulks vorderen, worden ingekort tot minimaal drie maanden bij een met redenen omklede beschikking van het bevoegde gezag.
HOOFDSTUK VI Vrijstelling van dienst wegens ziekte
Een opnieuw ingetreden verhindering tot dienstverrichting wegens ziekte wordt voor het bepalen van de in het tweede en vierde lid genoemde termijnen als een voortzetting van de vorige verhindering beschouwd, tenzij die verhindering zich voordoet, nadat tenminste 30 kalenderdagen zijn verstreken sinds de ambtenaar zijn dienst volledig heeft hervat.
De doorbetaling van inkomen wordt gestaakt, wanneer en voor zolang de ambtenaar:
zonder voldoende gronden nalaat zich onder geneeskundige behandeling te stellen of te blijven stellen, dan wel zich niet houdt aan de voorschriften hem door de behandelende geneeskundige gegeven, met dien verstande dat voorschriften tot het verlenen van medewerking aan een ingreep van heelkundige aard daarvan zijn uitgezonderd;
tijdens de verhindering om dienst te verrichten voor zichzelf of voor derden arbeid verricht, tenzij dit door de geneeskundige commissie, door een geneeskundige in dienst van de overheid, dan wel door een of meer geneeskundigen bedoeld in artikel 33, vierde, vijfde en zesde lid, in het belang van zijn genezing wenselijk wordt geacht;
in gebreke blijft op het door de geneeskundige commissie, een geneeskundige in dienst van de overheid, dan wel een of meer geneeskundigen, als bedoeld onder d, bepaalde tijdstip en in de door bedoelde geneeskundige commissie of geneeskundige(n) bepaalde mate zijn dienst te hervatten, tenzij hij daarvoor een inmiddels opgekomen, door bedoelde geneeskundige commissie of geneeskundige(n) als geldig erkende reden heeft opgegeven.
De in dit lid bedoelde aanspraak vervalt met ingang van de dag, waarop de reden daarvoor voor het eerst aanwezig was.
In de gevallen bedoeld in de artikelen 31a en 31b kan het bevoegde gezag op grond van bijzondere omstandigheden bepalen, dat het bedrag van het ingehouden inkomen geheel of ten dele aan anderen dan aan de ambtenaar zal worden uitbetaald.
Vrijstelling van dienst wegens ziekte wordt door het in het tweede lid bedoelde gezag of de in dat lid bedoelde autoriteit verleend. Deze vrijstelling van dienst kan, onverminderd het bepaalde in artikel 34, met schriftelijke toestemming van het bevoegde gezag geheel of gedeeltelijk in het buitenland worden doorgebracht.
Indien de vrijstelling van dienst bedoeld in het eerste lid van dit artikel van langere duur is dan 30 dagen of voor verblijf in het buitenland wordt verleend, wordt deze bij beschikking van het bevoegde gezag verleend.
Indien de vrijstelling van dienst bedoeld in het eerste lid niet van langere duur is dan 30 dagen noch voor verblijf in het buitenland wordt verleend, wordt deze door de bevoegde autoriteit verleend.
Vrijstelling van dienst wegens ziekte van meer dan 30 dagen of verlenging daarvan waardoor deze vrijstelling van dienst van langere duur wordt dan 30 dagen, wordt door het bevoegde gezag slechts verleend indien uit een schriftelijke verklaring afgegeven door een door dat gezag benoemde commissie, bestaande uit tenminste drie geneeskundigen, blijkt, dat de betrokken ambtenaar wegens ziekte verhinderd is zijn dienst uit te oefenen. In de door deze commissie afgegeven verklaring wordt, met inachtneming van het gestelde in artikel 31, derde lid, het tijdvak aangegeven waarin de ambtenaar vermoedelijk zijn dienst niet zal kunnen uitoefenen. Indien verblijf in het buitenland noodzakelijk blijkt, wordt tevens hiervan, met vermelding van de plaats van verblijf en de wijze waarop de reis moet worden volbracht mededeling gedaan.
Indien een ambtenaar als zodanig of in verband met het bekleden van een functie bedoeld in artikel 26, eerste lid, onder III. a of artikel 26, tweede lid, in het buitenland vertoeft, kan, in afwijking van het bepaalde in het vierde lid van dit artikel, vrijstelling van dienst wegens ziekte of verlenging daarvan worden verleend:
Van een uitspraak krachtens artikel 33, vierde, vijfde en zesde lid of krachtens artikel 36, eerste lid, staat, binnen 30 dagen nadat de ambtenaar van de uitspraak schriftelijk in kennis is gesteld, beroep open bij een herkeuringscommissie, bestaande uit tenminste drie geneeskundigen. Een van deze geneeskundigen wordt aangewezen door de betrokken ambtenaar.
Het krachtens het eerste lid in te dienen beroepschrift wordt aangeboden aan het gezag of de autoriteit die ingevolge het vierde lid de herkeuringscommissie moet benoemen. Het beroepschrift vermeldt tevens de naam en het adres van de geneeskundige die door de betrokken ambtenaar voor benoeming in de herkeuringscommissie is aangewezen.
De ambtenaar, die zich met het oordeel van de in artikel 35a, tweede lid, bedoelde geneeskundige, niet kan verenigen, kan hiervan, mits binnen de kortst mogelijke tijd, doch in ieder geval binnen 3 maal 24 uur nadat dit oordeel te zijner kennis is gebracht, onder opgave van redenen aan het gezag dat, of de autoriteit, die het onderzoek aanvroeg, schriftelijk mededeling doen. Hij kan ter ondersteuning van zijn bezwaar een verklaring overleggen van een geneeskundige, die alsdan door de in het tweede lid bedoelde commissie in de gelegenheid wordt gesteld tot het geven van een nadere mondelinge toelichting.
Behalve indien, na overleg met de geneeskundige, bedoeld in het tweede lid van artikel 35a, door het gezag dat, of de autoriteit, die het onderzoek aanvroeg, het bezwaar van de ambtenaar reeds aanstonds voldoende gegrond wordt geacht, wordt binnen 14 dagen na ontvangst van het bezwaarschrift door een commissie van geneeskundigen - waarin geen zitting zal mogen hebben de in artikel 35a, tweede lid, bedoelde geneeskundige - een hernieuwd onderzoek ingesteld. De commissie deelt haar oordeel zo spoedig mogelijk mede aan het bevoegde gezag, dat vervolgens de ambtenaar daarvan in kennis stelt.
De ambtenaar aan wie vrijstelling van dienst wegens ziekte is verleend van drie maanden of meer, mag de uitoefening van zijn dienst niet hervatten, dan nadat uit een verklaring van de geneeskundige commissie bedoeld in artikel 33, vierde lid, of van een of meer geneeskundige(n) als bedoeld in artikel 33, zesde lid, dan wel, indien aan de ambtenaar vrijstelling van dienst wegens ziekte is verleend ingevolge een verklaring van een geneeskundige in dienst van de overheid, uit een door deze afgegeven verklaring blijkt, dat de betrokken ambtenaar is onderzocht en in staat is bevonden tot hervatting van zijn dienstuitoefening.
De ambtenaar die aan het einde van een tot de maximumduur genoemd in artikel 31 verlengde vrijstelling van dienst wegens ziekte volgens een verklaring afgegeven door de geneeskundige commissie of een of meer geneeskundige(n) als bedoeld in het vorige lid, dan wel de betrokken geneeskundige in dienst van de overheid, niet geschikt is bevonden om zijn dienstuitoefening te hervatten, wordt, behoudens het bepaalde in het volgende lid, eervol ontslag uit de overheidsdienst verleend.
Indien de geneeskundige commissie of een of meer geneeskundige(n) als bedoeld in het eerste lid, dan wel de betrokken geneeskundige in dienst van de overheid van oordeel is dat hervatting van de dienstuitoefening door de betrokken ambtenaar niet mogelijk is wegens een opgekomen ziekte van voorbijgaande aard, wordt hem voor de duur van die ziekte vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden met behoud van 70% van zijn vol inkomen verleend.