Organisatie | Sint Maarten |
---|---|
Organisatietype | Koninkrijksdeel |
Officiële naam regeling | LANDSVERORDENING tot vaststelling van bepalingen betreffende het opium en andere verdovende middelen, zomede betreffende middelen welke een bewustzijnsbeïnvloedende werking hebben op de mens |
Citeertitel | Opiumlandsverordening |
Vastgesteld door | regering en Staten gezamenlijk |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp | volksgezondheid |
De oorspronkelijke regeling is ondertekend op 28 maart 1960, gepubliceerd in P.B. 1960, no. 65, en in werking getreden op 1 juni 1964.
Zie www.overheid.nl voor de historie van deze regeling vóór 10-10-10 via lokale regelingen en uitgebreid zoeken, onder v.m. Nederlandse Antillen, met als zoekdatum 09-10-2010
Abusievelijk is in artikel 67, onder 1, van de Luchtvaartlandsverordening bepaald dat artikel 10 van deze regeling wordt gewijzigd in plaats van artikel 10b. Die wijziging kan niet worden doorgevoerd, omdat in artikel 10 het woord “vaartuigen” niet voorkomt.
Het tijdstip van inwerkingtreding van de oorspronkelijke regeling is vastgesteld bij landsbesluit van 29-4-1964 (P.B. 1964, no. 68).
Onbekend
Ministeriële regeling ter uitvoering van de artikelen 3, tweede lid, 5, eerste en tweede lid en 7, tweede lid van de Opiumlandsverordening 1960, houdende nieuwe voorschriften met betrekking tot de aflevering en het voorschrijven van middelen bedoeld in de artikelen 3 en 4 van voormelde landsverordening
Ministeriële regelingter uitvoering van artikel 6 lid 1 van de Opiumlandsverordening regelende de in-, uit- en doorvoer van verdovende middelen
Ministeriële regeling ter uitvoering van artikel 3, eerste lid, onder f, van de Opiumlandsverordening
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
30-05-2015 | Art. 11, 11e, 12 | 17-04-2015 AB 2015, no. 9 | onbekend | ||
10-10-2010 | 29-05-2015 | geconsolideerde tekst (GT) | 19-04-2013 A.B. 2013, GT no. 800 | onbekend |
Deze landsverordening verstaat onder:
Onderhet invoeren van middelen, bedoeld in de artikelen 3 en 4, is begrepen: het invoeren van de voorwerpen of goederen, waarin de middelen verpakt of geborgen zijn en elke op het verder vervoer, de opslag, de aflevering, ontvangst of overdracht gerichte handeling van wie het ook zij, met betrekking tot de hier telande aanwezige, niet in het vrije verkeer gebrachte middelen zelf, of tot de voorwerpen of goederen, waarin die middelen verpakt of geborgen zijn.
Onder het uitvoeren van middelen, bedoeld in de artikelen 3 en 4, is begrepen: het uitvoeren van de voorwerpen of goederen, waarin de middelen verpakt of geborgen zijn en het met bestemming naar het buitenland vervoeren, ten vervoer aannemen of ten vervoer aanbieden, het ten uitvoer aangeven en het in, op of aan een naar het buitenland bestemd vaar- of voertuig aanwezig hebben van de zich hier te landein het vrije verkeer bevindende middelen zelf, of van de voorwerpen of goederen, waarin die middelen verpakt of geborgen zijn.
De verbouw van planten van de soort Papaver somniferum L., van een van de soorten van het geslacht Erythroxylon is verboden.
Het bestellen van enig middel, in artikelen 3 en 3a bedoeld, door houders van een verlof, bedoeld in het eerste lid van artikel 7, en door apothekers, geneeskundigen tot het afleveren van geneesmiddelen bevoegd en dierenartsen, bedoeld in het tweede lid van artikel 7, mag slechts geschieden met inachtneming van nader door de minister te geven voorschriften.
Het verbod, gesteld in artikel 3, eerste lid, A, en het verbod, gesteld in artikel 4, eerste lid, A, is niet van toepassing in geval de in-, uit- of doorvoer, al dan niet gepaard gaande met opslag in entrepots of andere douanebergplaatsen, geschiedt met verlof van de minister en met inachtneming van de door of vanwege de minister te geven voorschriften. Deze voorschriften kunnen verschillen voor de onderscheiden middelen, in die artikelen bedoeld. De in-, uit- en doorvoer van bereid opium en van bereidingen van bereid opium mag slechts plaats hebben voor wetenschappelijke of politionele doeleinden.
Het verbod, gesteld in artikelen 3, eerste lid B, C en D, en 3a eerste lid, B, C en D en in artikel 4, eerste lid, B, is niet van toepassing:
Voor ieder verlof, in dit artikel bedoeld, kan een jaarlijkse vergoeding worden geheven volgens een tarief, overeenkomstig regels, bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, vast te stellen.
Behoudens bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen te geven voorschriften is het verbod tot het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren van de in de artikelen 3, eerste lid, a, c, d, e en f, en 3a, eerste lid bedoelde middelen en tot het bezitten en aanwezig hebben van die middelen en van de in artikel 4, eerste lid, onder a en b bedoelde middelen mede niet van toepassing:
op gevestigde apothekers en geneeskundigen tot het afleveren van geneesmiddelen bevoegd, mits zij deze middelen slechts voor geneeskundig doel bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, bezitten of aanwezig hebben, en bij een en ander in acht nemen de bepalingen van de Landsverordening op de geneesmiddelenvoorziening of de bepalingen, welke deze landsverordening te eniger tijd vervangen, en de nadere voorschriften door de minister te geven om naleving van de bepalingen van het Enkelvoudig Verdrag te verzekeren;
op gevestigde dierenartsen, mits zij deze middelen slechts voor geneeskundig doel ten behoeve van dieren bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, bezitten of aanwezig hebben, en bij een en ander in acht nemen de voorschriften door de minister te geven om naleving van de bepalingen van het Enkelvoudig Verdrag te verzekeren.
Het verbod, gesteld in de artikelen 3, eerste lid, B voor zoveel het betreft het vervoeren, het, verbod gesteld in de artikelen 3, eerste lid, C met betrekking tot de in dat lid onder a, c, d, e en f genoemde middelen, en 3a, eerste lid, C, met betrekking tot het in dat lid genoemde middel, en dat in artikel 4, eerste lid, B, met betrekking tot de aldaar onder a en b bedoelde middelen, is mede niet van toepassing op hen, die aantonen, dat zij deze middelen in de bevonden hoeveelheid tot uitoefening van de geneeskunde,van de tandheelkunde of van de diergeneeskunde of voor eigen geneeskundig gebruik behoeven of volgens wettelijk voorschrift in voorraad moeten hebben en langs wettige weg verkregen hebben.
Het verbod gesteld in de artikelen 3, eerste lid, B en 3a, eerste lid, B voor zoveel het betreft het vervoeren, het verbod gesteld in de artikelen 3, eerste lid, C, met betrekking tot het in dat lid genoemde middel en dat in artikel 4, eerste lid, B, met betrekking tot de aldaar onder a en b bedoelde middelen, is, behalve voor zover betreft het aanwenden van die middelen, mede niet van toepassing op hen, die aantonen, dat zij deze middelen vervoeren in opdracht van een daartoe bevoegde.
De herroeping geschiedt bij een beschikking van de minister, die de gronden vermeldt, waarop zij berust; daarbij kan een termijn worden gesteld, binnen welke de handelaar of de fabrikant zich van zijn vóór de herroeping op wettige wijze verkregen voorraad zal kunnen ontdoen met inachtneming van de voorwaarden, door de minister te stellen.
Met het toezicht op de naleving van het bij en krachtens deze landsverordening bepaalde zijn belast:
De in artikel 9 bedoelde ambtenaren zijn bevoegd alle plaatsen met uitzondering van woningen zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bewoner, waar, naar zij redelijkerwijs kunnen vermoeden, in verband met de uitoefening van een bedrijf, middelen of bereidingen als bedoeld in de artikelen 3, 3a en 4 aanwezig zijn, te betreden, voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak met betrekking tot deze landsverordening nodig is. Zij zijn bevoegd zich te doen vergezellen door personen die daartoe door hen zijn aangewezen, voor zover dit voor het doel van het betreden redelijkerwijs nodig is. Wordt hun de toegang geweigerd, dan verschaffen zij zich die desnoods met behulp van de sterke arm.
De in artikel 9, onderdeel a, bedoelde ambtenaren hebben te allen tijde toegang tot alle plaatsen, waar, naar zij redelijkerwijze kunnen vermoeden, middelen of bereidingen als bedoeld in de artikelen 3, 3a en 4 aanwezig zijn, en kunnen op die plaatsen ter inbeslagneming huiszoeking doen. Is de plaats een woning, tevens een woning of alleen door een woning toegankelijk, dan treden zij deze zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bewoner niet binnen dan op algemene of bijzondere schriftelijke last van de officier van justitie, of op een bijzondere schriftelijke last van een hulp-officier. Van het binnentreden wordt door hen proces-verbaal opgemaakt, dat binnen twee maal 24 uur aan degene, wiens woning is binnengetreden in afschrift wordt toegezonden.
De in artikel 9 bedoelde ambtenaren zijn bevoegd ladingen, waarvan zij redelijkerwijs kunnen vermoeden dat middelen of bereidingen als bedoeld in de artikelen 3, 3a en 4 daarvan deel uitmaken, aan onderzoekingen te onderwerpen, en van zaken monsters te nemen, voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak met betrekking tot deze landsverordening nodig is. Daartoe kunnen zij vorderen dat de verpakking van goederen wordt geopend en dat ook overigens de medewerking wordt verleend die voor die onderzoekingen is vereist.
De in artikel 9 bedoelde ambtenaren zijn bevoegd van houders van een verlof als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b, en van de personen, bedoeld in artikel 7, tweede tot en met derde lid, alle inlichtingen te verlangen die redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak met betrekking tot deze landsverordening nodig zijn.
Zij zijn bevoegd van de boeken en andere zakelijke gegevens en bescheiden kopieën te maken. Indien het maken van kopieën niet ter plaatse kan geschieden, zijn zij bevoegd de boeken en andere zakelijke gegevens en bescheiden voor dat doel voor korte tijd mee te nemen tegen een door hen af te geven schriftelijk bewijs.
Zij die uit hoofde van hun stand, beroep of ambt tot geheimhouding verplicht zijn, kunnen zich verschonen van het verschaffen van inlichtingen, doch uitsluitend voor zover het betreft hetgeen hun in hun hoedanigheid is toevertrouwd. Zij kunnen voorts het verlenen van medewerking weigeren, voor zover hun plicht tot geheimhouding zich daartoe uitstrekt.
De in artikel 9, onderdeel a, bedoelde ambtenaren zijn bevoegd te vorderen dat de verpakking van goederen, met inbegrip van reisbagage, wordt geopend, indien daartoe redelijkerwijs aanleiding bestaat op grond van een gepleegd strafbaar feit, waarbij gehandeld is in strijd met het in de artikelen 3, eerste lid, onderdelen A, B, of D, 3a, eerste lid, onderdelen A, B of D, of 4, eerste lid, onderdeel A, gestelde verbod, of op grond van aanwijzingen dat een dergelijk strafbaar feit zal worden gepleegd.
De in het eerste lid bedoelde bevoegdheid kan slechts worden uitgeoefend tegen bepaalde personen, indien daartoe jegens hen aanleiding bestaat. De officier van justitie kan bij schriftelijk bevel gelasten dat deze bevoegdheid tegenover een ieder kan worden uitgeoefend. Het bevel is met redenen omkleed.
De in artikel 9, onderdeel a, bedoelde ambtenaren zijn bevoegd vervoermiddelen te onderzoeken, indien daartoe redelijkerwijs aanleiding bestaat op grond van een gepleegd strafbaar feit, waarbij gehandeld is in strijd met het in artikel 3, eerste lid, onderdelen A, B, of D, 3a, eerste lid, onderdelen A, B of D, of 4, eerste lid, onderdeel A, gestelde verbod, of op grond van aanwijzingen dat een dergelijk strafbaar feit zal worden gepleegd.
De in het eerste lid bedoelde bevoegdheid kan slechts worden uitgeoefend ten aanzien van bepaalde vervoermiddelen, indien daartoe jegens deze aanleiding bestaat. De officier van justitie kan bij schriftelijk bevel gelasten dat deze bevoegdheid tegenover elk vervoermiddel kan worden uitgeoefend. Het bevel is met redenen omkleed.
De in het eerste lid bedoelde ambtenaren kunnen van de bestuurders van voertuigen en van de schippers van vaartuigen daartoe vorderen dat deze de vervoermiddelen tot stilstand brengen, deze vervoermiddelen naar een door hen aangewezen plaats overbrengen en overeenkomstig hun aanwijzingen terzake medewerking verlenen.
De in artikel 9, onderdeel a, bedoelde ambtenaren zijn bevoegd van personen die zich op de openbare weg of op enige voor het publiek toegankelijke plaats bevinden te vorderen dat deze hun medewerking verlenen aan een onderzoek aan de kleding, indien daartoe redelijkerwijs aanleiding bestaat op grond van een gepleegd strafbaar feit, waarbij gehandeld is in strijd met het in de artikelen 3, eerste lid, onderdelen A, B, of D, 3a, eerste lid, onderdelen, A, B of D, of 4,eerste lid, onderdeel A, gestelde verbod, of op grond van aanwijzingen dat een dergelijk strafbaar feit zal worden gepleegd.
De in het eerste lid bedoelde bevoegdheid kan slechts worden uitgeoefend tegen bepaalde personen, indien daartoe jegens hen aanleiding bestaat. De officier van justitie kan bij schriftelijk bevel gelasten dat deze bevoegdheid tegenover een ieder kan worden uitgeoefend. Het bevel is met redenen omkleed.
Hij die handelt in strijd met artikelen 2a, 3a, eerste lid, 4 eerste lid, of 5, voor zoveel het betreft de in artikel 3a, eerste lid, genoemde middelen, danwel met een krachtens artikel 3a, tweede lid, of 4 derde lid gestelde regel, dan wel met een voorwaarde of voorschrift gesteld krachtens artikel 6, 7 of 8, wordt gestraft:
De gebruiker, huurder of eigenaar van een voer-, vaartuig of luchtvaartuig, gebouw, erf of besloten terrein, waar één of meer van de in artikelen 3, 3a en 4, eerste lid, bedoelde middelen aanwezig worden bevonden, wordt, indien niet blijkt, dat die aanwezigheid aldaar geoorloofd is, gestraft met een hechtenis van ten hoogste vier maanden of een geldboete van de vierde categorie, dan wel met beide straffen. Hij is niet strafbaar, indien blijkt, dat hij alle nodige maatregelen heeft genomen, om de ongeoorloofde aanwezigheid van de middelen te voorkomen.
Al hetgeen, naar redelijkerwijze vermoed kan worden, gediend heeft of bestemd geweest is tot het plegen van een overtreding van deze landsverordening, alsmede al hetgeen voorwerp van het begane strafbare feit heeft uitgemaakt, kan verbeurd worden verklaard, voor zover het zesde lid niet van toepassing was.
Alle, onverschillig waar, ongeoorloofd aanwezig bevonden middelen, als in artikelen 3, 3a en 4, eerste lid, bedoeld, vervallen met de voorwerpen die tot hun verpakking of berging gediend hebben, van rechtswege in eigendom aan het Land, tenzij de eigenaar van de goederen binnen de tijd van drie maanden na de aanhaling bewijst, dat deze ten onrechte is geschied, of dat hij de goederen heeft, of dat deze aan hem ontvreemd zijn en hij deze op geoorloofde wijze aanwezig heeft gehad, in welke gevallen hem de aangehaalde middelen met de voorwerpen, die tot hun verpakking of berging hebben gediend, voor zover deze voorwerpen hem in eigendom toebehoorden, worden teruggegeven.
De verbeurdverklaarde of aan Sint Maarten vervallen middelen worden, met inachtneming van de door de minister gegeven voorschriften, slechts verkocht, afgeleverd of verstrekt aan personen, die deze in bezit of aanwezig mogen hebben. Zo nodig worden zij op last van de minister onbruikbaar gemaakt of vernietigd.
Hij die om een feit, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel A, B of D, 3a, eerste lid, onderdeel A, B of D voor zover opzettelijk gepleegd, of artikel 4, eerste lid, onderdeel A, voor zover opzettelijk gepleegd, voor te bereiden of te bevorderen:
Hij die enig voorwerp koopt, huurt, inruilt, in pand neemt, als geschenk aanneemt of uit winstbejag verkoopt, verhuurt, verruilt, in pand geeft, vervoert, bewaart of verbergt, wordt, indien aan zijn schuld te wijten is dat zijn handeling een door een in deze landsverordening strafbaar gesteld misdrijf verkregen voorwerp betreft, gestraft hetzij met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren, hetzij met geldboete van ten hoogste drie miljoen gulden, hetzij met beide straffen.
Voor de toepassing van de artikelen 11a, 11b en 11c wordt onder voorwerpen mede begrepen voer- en vaartuigen en stoffen.
Bij schuldigverklaring wegens het begaan van een misdrijf genoemd in artikel 11, eerste lid, 11a, 11b, of 11c, is de duur van de op te leggen tijdelijke gevangenisstraf ten minste een vierde deel van de in die artikelen bepaalde maximale tijdelijke gevangenisstraf, indien tijdens het begaan van het misdrijf nog geen twee jaren zijn verlopen sedert de schuldigverklaarde een tegen hem op grond van één van de in die artikelen genoemde misdrijven uitgesproken gevangenisstraf geheel of ten dele heeft ondergaan, of indien tijdens het begaan van het misdrijf het recht tot uitvoering van die gevangenisstraf nog niet is verjaard.
Het bepaalde in het eerste lid is eveneens van toepassing indien tijdens het begaan van het in dat lid bedoelde misdrijf nog geen twee jaren zijn verlopen sedert de schuldigverklaarde een tegen hem op grond van één van de in artikel 11a, eerste lid, van de Vuurwapenverordening dan wel artikel 11a, eerste lid, van de Wapenverordening genoemde misdrijven uitgesproken gevangenisstraf geheel of ten dele heeft ondergaan, of indien tijdens het begaan van het misdrijf het recht tot uitvoering van die gevangenisstraf nog niet is verjaard.
Bij veroordeling wegens een van de in deze landsverordening
omschreven misdrijven kan ontzetting van de in artikel 1:64, eerste lid, onderdelen a, b, d en e, van het Wetboek van Strafrecht, vermelde rechten worden uitgesproken.
De bij of krachtens deze landsverordening strafbaar gestelde feiten worden, voor zoveel zij bestaan in overtredingen van de artikelen 2, 2a, 3, eerste lid, 3a, eerste lid, 4, eerste lid, en 5 of van de regels gesteld krachtens artikel 3, vijfde lid, 3a, tweede lid, of 4, derde lid of in het niet voldoen aan de voorwaarden of voorschriften, bij een verlof, bedoeld in de artikelen 6, 7 en 8, of bij de herroeping van een zodanig verlof gesteld, beschouwd als misdrijven en anders als overtredingen. De in de artikelen 11a, 11b en 11c strafbaar gestelde feiten worden beschouwd als misdrijven, die in artikel 11, derde lid, als overtredingen.