Organisatie | Sint Maarten |
---|---|
Organisatietype | Koninkrijksdeel |
Officiële naam regeling | LANDSVERORDENING tot regeling van het toezicht op krankzinnigen |
Citeertitel | Landsverordening toezicht op krankzinnigen |
Vastgesteld door | regering en Staten gezamenlijk |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | bestuur en recht; volksgezondheid |
De oorspronkelijke regeling is ondertekend op 21 oktober 1921, gepubliceerd in P.B. 1922, no. 14, en in werking getreden op 1 januari 1923.
Bij deze regeling is geen citeertitel vastgesteld, maar in verwijzingen in andere regelgeving wordt zij wel toegepast.
Het tijdstip van inwerkingtreding van de oorspronkelijke regeling is vastgesteld bij landsbesluit van 1-1-1923 (P.B. 1922, no. 66).
Zie www.overheid.nl voor de historie van deze regeling vóór 10-10-10 via lokale regelingen en uitgebreid zoeken, onder v.m. Nederlandse Antillen, met als zoekdatum 09-10-2010.
Onbekend
Landsbesluit toezicht op krankzinnigen
Ministeriële regeling tot vaststelling van een model-geneeskundige verklaring ter constatering van krankzinnigheid
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
30-05-2015 | wijziging artikelen 19, 35 en 36 | 17-04-2015 AB 2015, no.9 | onbekend | ||
10-10-2010 | 30-05-2015 | geconsolideerde tekst (GT) | 19-04-2013 AB 2013, GT no. 519 | onbekend |
§ I. Inrichtingen tot verpleging en tot voorlopige opneming van krankzinnigen
Indien en zodra niet van particuliere zijde een op de medische en verpleegkundige verzorging van psychiatrische patiënten gerichte instelling in stand wordt gehouden, voorziet de Minister van Volksgezondheid, Sociale Ontwikkeling en Arbeid, hierna te noemen: de minister, ten laste van Sint Maarten in de oprichting en het beheer van een krankzinnigengesticht, dat ten minste toegankelijk is voor die categorie of categorieën van patiënten, waaraan geen bestaand krankzinnigengesticht toegang verschaft.
Tot oprichting van een particulier krankzinnigengesticht is de vergunning van de minister vereist. Deze kan daaraan zodanige voorwaarden, waaronder de maximaal in rekening te brengen verpleeggelden, verbinden als hij in het belang van een deugdelijke uitvoering van deze landsverordening noodzakelijk acht.
Onder het bestuur of de bestuurder en onder de eerste geneeskundige van een particulier krankzinnigengesticht, bedoeld in artikel 2, wordt in het bij of krachtens deze landsverordening bepaalde verstaan het orgaan of lid van het orgaan van het gesticht dat onderscheidenlijk de aan het gesticht verbonden geneeskundige die ingevolge de op het gesticht toepasselijke bepalingen met de betreffende bestuurlijke of geneeskundige aangelegenheid belast is of tot de behartiging daarvan het meest aangewezen is.
Indien een particulier krankzinnigengesticht niet voldoet aan de voorschriften van deze verordening en aan de voorwaarden, aan deze vergunning tot oprichting verbonden, zal de vergunning door de minister ingetrokken en het gesticht op diens last gesloten worden, indien niet alsnog binnen een door hem vast te stellen termijn naar behoren aan de voorschriften en de voorwaarden van deze verordening wordt voldaan.
Bij sluiting van een gesticht worden de daarin verpleegde krankzinnigen op kosten van hen, voor wier rekening zij verpleegd worden, binnen een door de minister te stellen termijn, door de zorg van het Hoofd van de Inspectiedienst Volksgezondheid, Sociale Ontwikkeling en Arbeid, hierna te noemen: de Inspecteur-Generaal, overgebracht naar andere krankzinnigengestichten.
§ II. Toezicht op verpleging van krankzinnigen en op krankzinnigengestichten
Onverminderd het elders in deze verordening bepaalde, zijn met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde belast de door de minister aangewezen geneeskundigen en ambtenaren van de Dienst Collectieve Preventie, alsmede de daartoe bij landsbesluit aangewezen ambtenaren. Een zodanige aanwijzing wordt bekendgemaakt in de Landscourant.
Op het binnentreden in woningen als bedoeld in het tweede lid, onderdeel e, is titel X van het Derde boek van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 155, vierde lid, 156, tweede lid, 157, tweede en derde lid, 158, eerste lid, laatste zinsnede, en 160, eerste lid.
De Inspecteur-Generaal of de minister bevindende, dat een krankzinnige buiten een krankzinnigengesticht wordt verwaarloosd, of in een niet voor de verpleging van krankzinnigen doelmatige woning wordt verpleegd, geeft hiervan onmiddellijk kennis aan de procureur-generaal.
Bij hun op onbepaalde tijden, doch althans eenmaal in de drie maanden, aan de krankzinnigengestichten te brengen bezoeken verzekeren de procureur-generaal, de Inspecteur-Generaal of de minister zich dat niemand wederrechtelijk daarin geplaatst of vastgehouden wordt en dat de verpleegden behoorlijk worden behandeld.
Het bestuur van het gesticht zendt aan de procureur-generaal binnen twee maal 24 uur een schriftelijke kennisgeving van elke opneming, verplaatsing, verlof, ontslag of overlijden van een verpleegde, met vermelding van de redenen van de verplaatsing, het verlof of het ontslag en met opgave van de persoon, die de aanvraag mocht hebben gedaan.
§ III. Plaatsing en verblijf in een krankzinnigengesticht
Iedere meerderjarige bloedverwant of aangehuwde in de rechte lijn en in de zijlijn tot de derde graad, alsmede de echtgenoot, voogd of curator van een krankzinnige, zijn bevoegd om aan de minister machtiging te verzoeken om de krankzinnige voorlopig in een gesticht te doen plaatsen in het belang van de openbare orde of in dat van de krankzinnige zelf.
Hij is, indien de in artikel 13 vermelde personen van hun bevoegdheid geen gebruik maken, daartoe verplicht, wanneer hij de plaatsing van de krankzinnige onder verzekerd toezicht, in het belang van de openbare orde of ter voorkoming van ongelukken, noodzakelijk acht, of wanneer het hem gebleken is, dat een krankzinnige verwaarloosd wordt.
Bij het in artikel 13 bedoelde verzoek moet worden overgelegd een uiterlijk drie dagen vóór het verzoek opgemaakte, ondertekende en met redenen omklede verklaring van een geneeskundige als bedoeld in artikel 6 waaruit blijkt, dat de persoon voor wie plaatsing in een gesticht verlangd wordt, in een toestand van krankzinnigheid verkeert.
De minister is bevoegd, alvorens op het verzoek, bedoeld in artikel 13, te beschikken, de persoon, wiens plaatsing verzocht is, zijn bloedverwanten of aangehuwden, zijn echtgenoot, voogd of curator daarover te horen, wat eerstgenoemde betreft zo nodig in tegenwoordigheid van een geneeskundige door de minister aan te wijzen.
Ingeval de rechter oordelende in strafzaken, met toepassing van artikel 1:80, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, heeft bevolen, dat iemand in een krankzinnigengesticht zal worden geplaatst, geschiedt de opneming van een zodanig persoon tegen overlegging van een uittreksel uit de onherroepelijk geworden uitspraak, die de plaatsing beveelt.
Binnen vijf weken na iemands opneming wordt door de procureur-generaal een afschrift van de in artikel 21, eerste lid, bedoelde aantekeningen met een requisitoir om de opgenomene gedurende een bepaalde tijd, die van één jaar niet te boven gaande, in een krankzinnigengesticht te doen verblijven, ingediend bij het Hof.
Wordt het verhoor van de verpleegde bevolen, dan geschiedt dit in het gesticht al of niet in tegenwoordigheid van een van de daaraan verbonden geneeskundigen. Het Hof kan verhoor opdragen aan een daartoe te benoemen rechter-commissaris of aan de rechter in eerste aanleg. Dit verhoor geschiedt zoveel mogelijk in het bijzijn van de procureur-generaal.
Ten hoogste één maand en ten minste 14 dagen vóór het verstrijken van de tijd, waarvoor het Hof iemands verblijf in een krankzinnigengesticht heeft vergund, wordt door de geneeskundige van het gesticht of, indien er meer zijn door de eerste geneeskundige aan de procureur-generaal aan afschrift gezonden van de in artikel 21 bedoelde aantekeningen, vergezeld van zijn met redenen omklede verklaring omtrent de noodzakelijke of wenselijke verdere verpleging in een krankzinnigengesticht.
Op de plaatsing van een verdachte in een inrichting op grond van artikel 175 van het Wetboek van Strafvordering is artikel 25, eerste tot en met vierde lid, van overeenkomstige toepassing.
§ IV. Verlof en ontslag uit een krankzinnigengesticht
Ontslag kan worden verleend door het genoemde bestuur:
op verzoek van hem, op wiens aanvraag de opneming geschied is, of, bij ontstentenis van deze op verzoek van een andere bloedverwant of aangehuwde of de echtgenoot, bedoeld in artikel 13, en in beide gevallen wanneer de verpleegde onder ouderlijk gezag, voogdij of curatele staat met de toestemming van de in het tweede lid van artikel 27 genoemde personen;
De procureur-generaal kan, in overleg met de Inspecteur-Generaal, bij gebrek aan plaatsruimte in de overheidsinrichting, zodanige krankzinnigen doen ontslaan, die volgens een vooraf in te winnen schriftelijk advies van de geneeskundige van het gesticht, of, indien er meer zijn, van de eerste geneeskundige, als ongeneeslijk zijn aan te merken en wier ontslag geen gevaar oplevert voor verstoring van de openbare orde of voor ongelukken.
De terugkeer in de maatschappij wordt door de genoemde geneeskundige van het gesticht geregeld in overleg met hem op wiens aanvraag de opneming is geschied, of, bij ontstentenis van deze met iemand, die bevoegd was de opneming te vragen. Bij het ontslag van hem, die op eigen verzoek in het gesticht is opgenomen, is het in de vorige zinsnede vermelde overleg niet vereist.
Zijn de in de eerste volzin van het vorige lid bedoelde personen niet bekend of onthouden zij hun medewerking, dan kan de hulp van de minister tot de overbrenging van de ontslagene naar zijn woonplaats worden ingeroepen. Hetzelfde geldt bij het ontslag van hen, die op eigen verzoek in het gesticht zijn opgenomen.
De procureur-generaal vraagt onmiddellijk na ontvangst van deze stukken de beslissing van het Hof, dat op zijn requisitoir of het ontslag beveelt na zich verzekerd te hebben, dat de nodige maatregelen genomen zijn om het gevaar voor verstoring van de openbare orde of voor ongelukken te verhoeden, of bepaalt dat het ontslag als gevaarlijk niet binnen de termijn van de laatste machtiging zal geschieden, of, bij het verstrijken van die termijn, in de hiervoor omschreven vormen machtiging verleent tot verder verblijf van de krankzinnige in een gesticht.
Indien het bestaan van dat gevaar blijkt uit een met redenen omklede verklaring van de geneeskundige van het gesticht, of, indien er meer zijn, van de eerste geneeskundige, requireert de procureur-generaal in de hiervoor omschreven vormen de machtiging van het Hof tot verder verblijf van de krankzinnige in een gesticht.
Treft de procureur-generaal in een gesticht een verpleegde aan, die, hoewel daarin op grond van een rechterlijke machtiging verblijvende, naar zijn oordeel niet meer krankzinnig is, dan kan hij diens ontslag alleen bevelen ingeval de geneeskundige, of, indien er meer zijn, de eerste geneeskundige van het gesticht daarmee instemt.
§ V. Beheer van de goederen van verpleegden in een krankzinnigengesticht en hun onder curatele stelling
De opbrengst van de arbeid van de verpleegden in de inrichting, bedoeld in artikel 1, derde lid, blijft onder bewaring van de directeur van de inrichting, die haar voor ten hoogste de helft ten behoeve van de verpleegde kan aanwenden.
Van een ondercuratelestelling, instelling van een bewind als bedoeld in titel 19 van Boek 1 van het Burgerlijke Wetboek of instelling van een mentorschap, alsmede van de benoeming van een curator, bewindvoerder of mentor wordt binnen drie dagen na de dagtekening van de stukken, waarbij zij plaats hebben, door de griffier van het Hof bij brief kennis gegeven aan het bestuur van het gesticht, waarin de krankzinnige wordt verpleegd.
Met dezelfde straf wordt gestraft hij, aan wiens schuld te wijten is, dat iemand zonder de vereiste machtiging in een gesticht voor krankzinnigen is opgenomen of dat een verpleegde niet wordt ontslagen wiens ontslag krachtens een van de bepalingen van de artikelen 23 tot en met 25 en 28 tot en met 30 behoort te geschieden.