Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Sint Maarten

LANDSVERORDENING houdende herziening van de bepalingen omtrent begrafenissen en begraafplaatsen en vaststelling van voorschriften omtrent begrafenisrechten en het vervoer van lijken uit Sint Maarten naar het buitenland en uit het buitenland naar Sint Maarten

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSint Maarten
OrganisatietypeKoninkrijksdeel
Officiële naam regelingLANDSVERORDENING houdende herziening van de bepalingen omtrent begrafenissen en begraafplaatsen en vaststelling van voorschriften omtrent begrafenisrechten en het vervoer van lijken uit Sint Maarten naar het buitenland en uit het buitenland naar Sint Maarten
CiteertitelBegrafenisverordening
Vastgesteld doorregering en Staten gezamenlijk
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpvolksgezondheid
Externe bijlageMvT PB 1919, no. 21 / AB 2013, GT no. 338

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De oorspronkelijke regeling is ondertekend op 13 september 1918, gepubliceerd in P.B. 1919, no. 21, het is onduidelijk wanneer deze regeling in werking is getreden.

Zie www.overheid.nl voor de historie van deze regeling vóór 10-10-10 via lokale regelingen en uitgebreid zoeken onder v.m. Nederlandse Antillen, met als zoekdatum 09-10-2010.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, ter uitvoering van artikel 40 van de Begrafenisverordening

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

30-05-2015Artikel 41

17-04-2015

AB 2015, no. 9

onbekend
10-10-201030-05-2015geconsolideerde tekst (GT)

27-03-2013

AB 2013, GT no. 338

onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

LANDSVERORDENING houdende herziening van de bepalingen omtrent begrafenissen en begraafplaatsen en vaststelling van voorschriften omtrent begrafenisrechten en het vervoer van lijken uit Sint Maarten naar het buitenland en uit het buitenland naar Sint Maarten

 

 

Hoofdstuk 1 Het begraven van lijken

Artikel 1
  • 1.

    Het lijk van een persoon of doodgeboren kind wordt in een gesloten kist begraven, hetzij in een geheel of gedeeltelijk aarden graf, hetzij in een grafkelder, op een begraafplaats als zodanig vanwege de Minister van Volksgezondheid, Sociale Ontwikkeling en Arbeid, hierna te noemen: de minister, aangelegd of toegelaten.

  • 2.

    [vervallen]

  • 3.

    Ook is het geoorloofd volgens nader bij landsverordening vast te stellen regels lijken te verbranden.

Artikel 2
  • 1.

    Lijken, die in een zodanige staat verkeren, dat zij niet naar een begraafplaats kunnen worden overgebracht, worden ter plaatse, waar zij gevonden zijn of in de onmiddellijke nabijheid, zonder kist, mits ter diepte van 1 m, begraven en overdekt, zo mogelijk met ongebluste kalk ter hoogte van 2 dm en in ieder geval met aangestampte aarde. Is op de plaats, waar een lijk gevonden wordt, een lijkkist aanwezig, dan kan het lijk daarin begraven worden.

  • 2.

    De begraving geschiedt ter plaatse door de ambtenaren van de Dienst Collectieve Preventie of van de politie aangewezen, zo mogelijk in domeingrond en anders in particuliere grond. In het laatste geval zijn de eigenaren of gebruikers van de grond verplicht de begraving te gedogen. De plaats van begraven op particuliere grond zal in overleg met de eigenaren of gebruikers van de grond worden gekozen.

  • 3.

    De schade, die aan het eigendom mocht worden veroorzaakt, wordt door het Gerecht in eerste aanleg begroot en door Sint Maarten vergoed, naar de onderscheiding gemaakt in de artikelen 11, 12 en 13. Als schade komt niet in aanmerking de aanwezigheid van het graf zelf.

Artikel 3
  • 1.

    Zijn er omstandigheden, die een gewelddadige dood doen vermoeden, dan geschiedt de begraving niet dan met toestemming van het openbaar ministerie, zo mogelijk na voorafgegane gerechtelijk schouwing.

  • 2.

    In het daarvan op te maken proces-verbaal worden, zoveel mogelijk, vermeld de voornamen, de naam, de leeftijd , de geboorteplaats, het beroep en de woonplaats van de overledene, of andere gegevens, die tot herkenning kunnen dienen.

Artikel 4
  • 1.

    Geen begraving geschiedt zonder schriftelijk verlof van de ambtenaar van de burgerlijke stand, vrij van zegel en kosteloos af te geven, waarin de begraafplaats of de in artikel 2 bedoelde plaats, waar het lijk ter aarde zal worden besteld, wordt vermeld.

  • 2.

    Bij het vragen van verlof tot begraven moet worden overgelegd een van de schriftelijke verklaringen als bedoeld in de Landsverordening, houdende bepalingen betreffende de verklaringen van overlijden, af te geven door de geneeskundigen in Sint Maarten.

Artikel 5

De bewoner van een woning waarin zich een lijk bevindt, is verplicht aan de met de gerechtelijke schouwing of het afhalen van het lijk ter begraving of verbranding of het vervoer naar het lijkenhuis belaste personen bij de uitvoering van hun taak de benodigde medewerking te verlenen.

Artikel 6
  • 1.

    Een begraving geschiedt niet vroeger dan 12 en niet later dan 36 uur na het overlijden.

  • 2.

    Ontheffing van deze bepaling kan worden verleend door de minister, de door de minister aan te wijzen geneeskundige gehoord.

  • 3.

    In dit geval wordt door de minister onmiddellijk aan de betrokken ambtenaar van de burgerlijke stand van zijn beschikking kennis gegeven.

Artikel 7
  • 1.

    Een lijk mag alleen worden begraven tussen 6:00 uur en 18:00 uur, tenzij de ambtenaar van de burgerlijke stand op grond van dringende of buitengewone omstandigheden in individuele gevallen verlof verleent om op een ander uur te begraven. Het verlof wordt steeds verleend wanneer godsdienstige redenen dit noodzakelijk maken en, zo nodig, in de gevallen, bedoeld in de artikelen 2, 6 en 8.

  • 2.

    Ingeval algemene behoefte bestaat om na zonsondergang lijken te begraven, kan in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, de mogelijkheid daartoe worden geopend. Bij een zodanig besluit worden tevens nadere regels vastgesteld die in het belang van de openbare orde en volksgezondheid in acht moeten worden genomen bij het begraven na zonsondergang.

Artikel 8

Opgeviste lijken worden vanwege de Dienst Collectieve Preventie begraven, nadat de doodschouw of, in het geval van artikel 3, de gerechtelijke schouwing heeft plaatsgevonden.

Artikel 9
  • 1.

    Tenzij op rechtelijk bevel mogen lijken niet opgegraven en vervoerd worden dan met toestemming, van de minister, de door de minister aangewezen geneeskundige gehoord.

  • 2.

    Het vervoer van een opgegraven lijk kan aan nader te stellen voorwaarden verbonden worden, maar het geschiedt niet, tenzij de opgegraven lijkkist met zijn inhoud is geplaatst in een goed gesloten, volkomen dichte houten of metalen kist.

Artikel 10
  • 1.

    Indien een lijkkist niet op een draagbaar wordt gedragen, moet gebruik gemaakt worden van een uitsluitend voor het vervoer van lijken bestemd voertuig.

  • 2.

    [vervallen]

  • 3.

    Het verbod van het eerste lid is niet van kracht voor het vervoer van het lijk van een kind beneden de leeftijd van één jaar, dat gemakkelijk door één persoon kan worden gedragen.

  • 4.

    Echter geldt de vrijstelling van het vorig lid niet, indien de ambtenaar van de burgerlijke stand het dragen van een kinderlijk verboden heeft, ingevolge artikel 11 van de Landsverordening, houdende bepalingen betreffende verklaringen van overlijden, af te geven door de geneeskundigen in Sint Maarten.

  • 5.

    Bij het ter aarde bestellen van lijken worden de desbetreffende bepalingen van deze verordening stipt opgevolgd en verder de wenken in acht genomen, door de ambtenaren van de Dienst Collectieve Preventie of van de politie, in het belang van de gezondheid of van de openbare orde gegeven.

Artikel 11
  • 1.

    De naaste bloedverwanten van de overleden persoon of het doodgeboren kind zijn aansprakelijk voor de begrafenis, terwijl de erfgenamen aansprakelijk zijn voor de begrafeniskosten.

  • 2.

    De lijken van onvermogenden echter worden, voor zover kerk- of armbestuur of andere instellingen daarvoor niet zorgen, op kosten van Sint Maarten begraven ter plaatse daarvoor door de minister aangewezen.

  • 3.

    Van het onvermogen moet blijken op de wijze door de minister te bepalen.

Artikel 12

De begrafenis van lijken, waarvan de begraving zich niemand aantrekt, geschiedt door de Dienst Collectieve Preventie en de kosten daarvan komen ten laste van Sint Maarten, voor zover zij niet op de nalatenschap of op de erfgenamen verhaalbaar zijn.

Artikel 13
  • 1.

    Het begraven van lijken van personen overleden in inrichtingen, die hetzij geheel of gedeeltelijk onder beheer van Sint Maarten staan, geschiedt door de zorg van het bestuur van die inrichtingen, met inachtneming van de voorschriften daaromtrent bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, te geven

  • 2.

    De kosten van die begrafenissen kunnen, wanneer het sterfgeval plaats had in een inrichting tot ziekenverpleging, worden verhaald op degenen, die voor de verpleegkosten van de lijder aansprakelijk is.

  • 3.

    Slechts wanneer vooraf een daartoe voldoende som is gestort, kan de begrafenis anders geschieden dan op de wijze voor onvermogenden gebruikelijk. In elk geval blijft de beslissing omtrent de wijze van begraving, wanneer die vanwege de inrichting geschiedt, aan het bestuur van de inrichting.

  • 4.

    Tenzij wegens overlijden aan een besmettelijke ziekte of andere reden hiertegen met het oog op de openbare gezondheid bezwaar bestaat, worden zodanige lijken aanwanten ter begraving afgegeven, wanneer de aanvraag daartoe binnen drie uur na het overlijden bij het bestuur van de inrichting is ingekomen en naar het oordeel van dat bestuur een behoorlijke begrafenis door de aanvrager voldoende gewaarborgd is.

  • 5.

    Geschiedt de aanvraag later, dan kan de afgifte nog geschieden, wanneer daartegen bij het bestuur van de inrichting geen bezwaar bestaat.

Hoofdstuk 2 De begraafplaatsen
Artikel 14

In Sint Maarten zullen een of meer algemene begraafplaatsen worden aangelegd, zodra zich de behoefte daaraan doet gevoelen.

Artikel 15
  • 1.

    Bijzondere begraafplaatsen kunnen worden aangelegd met verlof van de minister.

  • 2.

    Verlof tot het aanleggen van een bijzondere begraafplaats ten behoeve van de leden van een kerkelijke gemeente wordt aan het bestuur van die gemeente niet geweigerd, dan wanneer de aangewezen plaats niet aan de wettelijke voorschriften voldoet.

Artikel 16
  • 1.

    Elke begraafplaats wordt door een muur, heining, rasterwerk of heg ter hoogte van ten minste 2 m afgesloten.

  • 2.

    Daarvan kan door de minister ontheffing worden verleend, indien op andere wijze in de afsluiting behoorlijk is voorzien.

Artikel 17
  • 1.

    Zonder vergunning van de minister, de door de minister aangewezen geneeskundige gehoord, mogen geen begraafplaatsen worden aangelegd op een afstand van minder dan 50 m van gebouwen tot bewoning dienende of bestemd en zonder die vergunning mogen, binnen gelijke afstand van een begraafplaats, geen gebouwen ter bewoning worden opgericht of putten worden gegraven.

  • 2.

    Van dit verbod zijn uitgezonderd: doodgravers-woningen en pastorieën of kostershuizen, ten dienste van de begraafplaats te stichten.

  • 3.

    Het uitbreiden van een bestaande begraafplaats wordt, voor deze verordening, met het aanleggen van een nieuwe begraafplaats gelijk gesteld.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid vermeld omtrent het oprichten van gebouwen ter bewoning, is niet toepasselijk op het oprichten van gebouwen ter bewoning binnen de op 1 september 1918 bestaande bebouwde lijnen.

Artikel 18
  • 1.

    Bij de schriftelijke aanvraag om de vergunning, in het vorig artikel bedoeld, wordt een op schaal vervaardigde, nauwkeurige tekening overgelegd van het terrein, tevens aangevende de plaatsen, waar zich woningen of putten bevinden, als in het vorig artikel bedoeld.

  • 2.

    Ook wordt de diepte van aarde op het terrein aanwezig aangegeven.

Artikel 19
  • 1.

    Een nieuwe begraafplaats wordt aangelegd naar een in kaart gebracht, vast plan van verdeling in vakken en rijen, waarbij de nodige ruimte voor paden is uitgespaard, terwijl elke ruimte voor graf of grafkelder op de kaart is aangegeven.

  • 2.

    Een exemplaar van deze kaart wordt, voor de ingebruikneming van de begraafplaats aan de minister gezonden.

  • 3.

    Het bijzetten van lijken moet naar het vastgestelde en in kaart gebrachte plan geschieden.

  • 4.

    Op bestaande begraafplaatsen wordt een verdeling, als in het eerste lid bedoeld, zoveel mogelijk gevolgd, maar in ieder geval bij het aanleggen van nieuwe vakken, voor begraven bestemd, en bij het ruimen van alle oude graven in bestaande vakken.

Artikel 20
  • 1.

    Voor elke begraafplaats wordt, hetzij door de zorg van de eigenaren van een particuliere begraafplaats, hetzij door of vanwege de ambtenaren in artikel 36 genoemd, nauwkeurig en regelmatig een register bijgehouden, bevattende, in afzonderlijke kolommen, een doorlopend nummer, dag en jaar van de begraving, naam, voornamen, leeftijd en geslacht van de begraven personen, alsook een duidelijke aanwijzing van het graf of van de grafkelder, eventueel de plaats in de grafkelder, waar de bijzetting plaats vond.

  • 2.

    Het hiervoor bedoelde register is openbaar en wordt in het geval artikel 33 toepassing vindt overgebracht naar de archieven van Sint Maarten.

  • 3.

    Graven en grafkelders moeten van duidelijke zichtbare merkpaaltjes of van andere merktekens voorzien zijn, aangevende het vastgestelde nummer van de graven.

Artikel 21
  • 1.

    Een begraafplaats, daaronder begrepen: omheining, gebouwen, graven, grafkelders, monumenten, kruisen, bomen of andere gewassen en verder alles wat tot het kerkhof behoort, moet zorgvuldig in goede staat worden onderhouden.

  • 2.

    Zo nodig kan de minister op kosten van de eigenaren van particuliere begraafplaatsen, of op kosten van de eigenaren van graven en grafkelders, op alle begraafplaatsen de nodige herstellingen en verbeteringen doen aanbrengen, indien voornoemde eigenaren in gebreke bleven.

Artikel 22
  • 1.

    Op elke nieuwe begraafplaats wordt voor het in gebruik stellen en op elke bestaande begraafplaats uiterlijk binnen één jaar na het in werking treden van deze verordening, een lokaal ingericht voor tijdelijke bewaring van lijken.

  • 2.

    Bij verzuim wordt vanwege de minister, op kosten van de eigenaren van de begraafplaats, ten spoedigste een lijkenhuis, als in het vorig lid bedoeld, ingericht.

Artikel 23
  • 1.

    De onderlinge afstand van de graven zowel aan het hoofd- en het voeteneinde als aan de zijden bedraagt minstens 0,3 m.

  • 2.

    De graven zullen ten minste 1 m diep zijn.

  • 3.

    De bovenste of de enige kist in een graf wordt met een laag aangestampte aarde van minstens 0,65 m bedekt.

  • 4.

    Deze bepalingen zijn niet van toepassing op gemetselde grafkelders.

Artikel 24

Op de begraafplaatsen mogen grafkelders worden gesticht, mits deze voldoen aan de navolgende voorwaarden:

  • a.

    de wanden en het dak worden van stevig steen-materiaal vervaardigd;

  • b.

    de bodem is bedekt, tot een hoogte van minstens 30 cm, met aangestampte aarde en wordt licht hellend gemaakt;

  • c.

    de wanden van een grafkelder moeten minstens 25 cm beneden de bodem-oppervlakte van het kerkhof reiken;

  • d.

    is het onder c bepaalde niet mogelijk, dan worden de wanden aan de buiten-beneden zijde bedekt met een zoom van aangestampte aarde van minstens 30 cm hoogte en breedte.

Artikel 25

Aan nieuw te bouwen grafkelders kunnen luchtopeningen worden voorgeschreven, wier aantal, plaats, vorm en inrichting door de minister worden bepaald.

Artikel 26
  • 1.

    In een grafkelder moet, voor elke daarin opgenomen lijkkist van een volwassen overledene, een ruimte van minstens 2 m³ beschikbaar zijn.

  • 2.

    Eenzelfde ruimte als in het eerste lid genoemd kan voor meer dan één kinderlijk worden gebruikt, indien de gezamenlijke maat van de lijkkisten, die van de lijkkist van een volwassen overledene niet overtreft.

Artikel 27

In een grafkelder mogen twee of meer lijkkisten in één horizontaal vlak worden geplaatst, mits gescheiden door lucht- en vochtdichte tussenmuren, van steen-materiaal, die de gehele grafruimte verdelen.

Artikel 28
  • 1.

    In een grafkelder mogen twee of meer lijkkisten boven elkaar worden gezet, indien de plaats, waar een lijkkist staat, geheel omgeven en aangevuld wordt door vast aangedreven aarde, die de kist minstens 30 cm bedekt.

  • 2.

    De scheidende laag aarde in het vorig lid bedoeld, kan vervangen worden door een lucht- en waterdichte afscheiding van steen-materiaal, aansluitende, in grafkelders als in artikel 27 bedoeld, aan de staande scheidingsmuur.

  • 3.

    Indien in een grafkelder niet meer dan één lijkkist wordt begraven, wordt de plaats, waar de lijkkist staat, op de wijze, als in het eerste lid bepaald, aangevuld met vast aangedreven aarde, ter dikte van ongeveer 20 cm.

Artikel 29

Op grafkelders, waarin niet meer wordt begraven, zijn de artikelen 24 tot en met 28 niet van toepassing.

Artikel 30

Voor het bijzetten van lijken in bestaande grafkelders kan door de minister vrijstelling worden verleend van het voorschrift van artikel 27, mits tussen twee naast elkaar geplaatste lijkkisten een laag vast aangedreven aarde van minstens 30 cm wordt aangebracht.

Artikel 31
  • 1.

    Een graf mag niet geroerd worden binnen drie jaar na de begraving.

  • 2.

    De overblijfselen van lijken en kisten worden in een afzonderlijk gedeelte van de begraafplaats begraven of, met toepassing van artikel 16 van de Crematielandsverordening, in een crematorium verbrand.

  • 3.

    Voor zover begraving plaatsvindt, mogen zij niet in een geruimd graf of grafkelder worden achtergelaten.

  • 4.

    Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing op graven, waaruit een lijkkist wordt weggenomen na verkregen toestemming als bedoeld in het eerste lid van artikel 9.

Artikel 32

Onder het roeren van graven wordt in deze verordening verstaan:

  • a.

    bij graven of grafkelders met één lijkkist: het openen en verandering brengen in de toestand van de inhoud van die graven of grafkelders;

  • b.

    bij graven of grafkelders met meer lijkkisten: het verandering brengen in de beschuttende aardlaag, bedoeld in de artikelen 23, 28 en 30, en in lijkkisten met haar inhoud.

Artikel 33
  • 1.

    Een algemene begraafplaats, waarvan geen gebruik meer wordt gemaakt, wordt bij besluit door de minister gesloten verklaard.

  • 2.

    Wordt het besluit genomen, dat van een bijzondere begraafplaats geen gebruik meer zal worden gemaakt, dan heeft het bestuur van die begraafplaats daarvan onverwijld schriftelijk kennis aan de minister.

Artikel 34
  • 1.

    Een gesloten begraafplaats blijft gedurende ten minste tien jaar onaangeroerd liggen. Na die tijd is het verbod in artikel 17 opgeheven en mag de grond ter bezaaiing en beplanting worden vergraven, mits niet dieper dan 0,5 m.

  • 2.

    Uitgraving tot een grotere diepte is binnen 30 jaar na de sluiting niet dan met vergunning van de minister geoorloofd.

  • 3.

    Overblijfselen van lijken, die bij de ontgraving voor de dag mochten komen, worden door hem, die de ontgraving verrichtte of deed verrichten, op een begraafplaats begraven.

  • 4.

    Daartoe wordt de eigenaar van een zodanige begraafplaats kosteloos de gelegenheid verstrekt op een door de minister aan te wijzen plaats.

Artikel 35

De begraafplaatsen staan onder toezicht van de minister.

Artikel 36

De zorg en het beheer over de algemene begraafplaatsen is opgedragen aan de ambtenaren van de burgerlijke stand.

Artikel 37
  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze landsverordening bepaalde zijn belast de ambtenaren van politie, alsmede andere daartoe bij landsbesluit aangewezen personen. Een zodanige aanwijzing wordt bekendgemaakt in de Landscourant.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde personen zijn, uitsluitend voor zover dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijze noodzakelijk is, bevoegd:

    • a.

      alle inlichtingen te vragen;

    • b.

      inzage te verlangen van alle boeken, bescheiden en andere informatiedragers en daarvan afschrift te nemen of deze daartoe tijdelijk mee te nemen;

    • c.

      goederen aan opneming en onderzoek te onderwerpen en deze daartoe tijdelijk mee te nemen;

    • d.

      alle plaatsen, met uitzondering van woningen zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bewoner, te betreden, vergezeld van door hen aangewezen personen;

    • e.

      ter verrichting van de gerechtelijke schouwing of het afhalen van een lijk ter begraving of verbranding of het vervoer naar het lijkenhuis, woningen zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bewoner binnen te treden.

  • 3.

    Zo nodig, wordt de toegang tot een plaats als bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, verschaft met behulp van de sterke arm.

  • 4.

    Op het binnentreden in woningen als bedoeld in het tweede lid, onderdeel e, is titel X van het Derde boek van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 155, vierde lid, 156, tweede lid, 157, tweede en derde lid, 158, eerste lid, laatste zinsnede, en 160, eerste lid.

  • 5.

    Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van taakuitoefening van de in het eerste lid bedoelde personen.

  • 6.

    Een ieder is verplicht aan de in het eerste lid bedoelde personen alle medewerking te verlenen die op grond van het tweede lid wordt gevorderd.

Artikel 38
  • 1.

    Voor een vergunning tot het beaarden, bijzetten of opdelven van een lijk op een algemene begraafplaats zijn ten behoeve van de Landskas de bedragen verschuldigd als vastgesteld bij landsverordening.

  • 2.

    De vergunning wordt, vrij van zegel, afgegeven door de ambtenaar van de burgerlijke stand.

  • 3.

    Het recht moet voor de begrafenis of het opdelven worden betaald.

  • 4.

    Geen recht wordt geheven voor de begraving of opdelving van lijken van militairen in werkelijke dienst.

Hoofdstuk 3 Het verkrijgen in eigendom van graf- en kelderplaatsen
Artikel 39
  • 1.

    Op een algemene begraafplaats kunnen graf- en kelderplaatsen in eigendom worden verkregen tegen betaling ten behoeve van de Landskas van de bij landsverordening vastgestelde bedragen.

  • 2.

    De eigendom van de graf- en kelderplaatsen, die ieder een volgnummer krijgen, wordt, in afwijking van artikel 665 van het Burgerlijk Wetboek, verkregen door een verklaring af te geven, vrij van zegel, door de ambtenaar van de burgerlijke stand.

  • 3.

    De verklaring moet inhouden de voornamen, de naam, het beroep en de woonplaats van de koper, de oppervlakte en het volgnummer van de graf- of kelderplaats en de betaling van de koopsom.

  • 4.

    Indien een vereniging of vennootschap koper is, dan worden de benaming en de plaats van vestiging daarvan in de verklaring vermeld, in plaats van voornamen, naam, beroep en woonplaats.

Hoofdstuk 4 Het vervoer van lijken uit Sint Maarten naar het buitenland en uit het buitenland naar Sint Maarten
Artikel 40

Het vervoer van een lijk uit Sint Maarten naar een plaats in het buitenland of van het buitenland naar Sint Maarten, is slechts toegestaan indien voldaan wordt aan de bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, te stellen regels.

Hoofdstuk 5 Strafbepalingen
Artikel 41

Onverminderd de straffen bij de gewone strafwetten gesteld tegen andere feiten, die gelijktijdig of in samenhang met de in deze verordening genoemde mochten worden gepleegd, worden overtredingen van deze verordening gestraft als volgt:

  • 1°.

    met een geldboete van de eerste categorie:

    • -

      hij, die een lijk begraaft of doet begraven zonder een verlof als bedoeld in het eerste lid van artikel 7 of in strijd met de voorschriften krachtens het tweede lid van dat artikel vastgesteld;

    • -

      hij die handelt in strijd met het bepaalde in artikel 9;

    • -

      hij , die zonder de ontheffing, bedoeld in artikel 6, tweede lid, een lijk begraaft of doet begraven meer dan 36 uur na het overlijden;

    • -

      hij, die in strijd met het derde lid van artikel 19 bij het bijzetten van lijken het in dat lid bedoeld plan niet volgt;

    • -

      hij, die verzuimt aantekening te houden, zoals voorgeschreven bij artikel 20 van deze verordening;

    • -

      hij, die tussen zonsondergang en zonsopgang op een begraafplaats wordt aangetroffen, anders dan om daar een begrafenis bij te wonen of iets te verrichten, wat hem door het bevoegd gezag is opgedragen;

  • 2°.

    met hechtenis van ten hoogste een maand of een geldboete van de eerste categorie:

    • -

      hij, die een lijk begraaft of doet begraven anders dan op de wijze en op de plaats als vermeld in artikel 1, behoudens het bepaalde in artikel 2;

    • -

      hij, die een lijk vervoert of doet vervoeren in een niet uitsluitend tot vervoer van lijken bestemd voertuig;

    • -

      hij, die in strijd met artikel 4 een lijk begraaft of doet begraven zonder het daarin vermeld verlof;

    • -

      hij, die zonder de ontheffing, bedoeld in artikel 6, tweede lid, een lijk begraaft of doet begraven binnen 12 uur na het overlijden;

    • -

      hij, die in strijd met artikel 17 een gebouw opricht of een put graaft;

    • -

      hij, die een lijk begraaft in strijd met artikel 23, of in een grafkelder plaatst in strijd met de artikelen 24, 26, 27 en 28, eerste en tweede lid, behoudens de vrijstelling bedoeld in artikel 30;

    • -

      hij, die een graf roert of doet roeren, in strijd met artikel 31;

    • -

      hij, die een lijk begraaft of doet begraven op een begraafplaats, waaromtrent een verklaring of een kennisgeving is uitgegeven als bedoeld in het eerste en tweede lid van artikel 33;

    • -

      hij, die op een begraafplaats als in artikel 34 bedoeld, ontgravingen doet of doet uitvoeren in strijd met de voorschriften van dat artikel;

    • -

      Bij het veroordelend vonnis kan het opruimen van de gebouwen en het dempen van de putten, in strijd met het verbod gemaakt, op kosten van de overtreders, worden gelast;

  • 3°.

    met hechtenis van ten hoogste een jaar of een geldboete van de eerste categorie:

    • -

      hij, die een lijk vervoert of begraaft in het geval van artikel 3 in strijd met dat artikel;

    • -

      hij, die het lijk van iemand, die aan een gewelddadige dood is gestorven verbergt of poogt te verbergen;

    • -

      hij, die een lijk uit een begraafplaats of een lijkenhuis wegneemt of poogt weg te nemen;

    • -

      hij, die de afgifte, bedoeld in artikel 5, van een lijk weigert;

    • -

      hij, die geen geneeskundige zijnde of buiten toezicht van een geneeskundige een lijkopening of ontleding van een lijk verricht;

    • -

      hij die een lijk vervoert of doet vervoeren in strijd met de krachtens artikel 40 gegeven voorschriften.

Artikel 42

De bij deze verordening strafbaar gestelde feiten worden beschouwd als overtredingen.

Hoofdstuk 6 Overgangbepaling
Artikel 43

[vervallen]

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen
Artikel 44

[vervallen]

Artikel 44bis

De in de artikelen 38 en 39 genoemde tarieven kunnen bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden gewijzigd.

Artikel 45

Deze verordening kan worden aangehaald als: Begrafenisverordening.

Artikel 46

[regelt de inwerkingtreding]

Memorie van Toelichting Begrafenisverordening  

MvT PB 1919, no. 21 / AB 2013, GT no. 338