Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Sint Maarten

LANDSVERORDENING regelende de onteigening ten algemenen nutte

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSint Maarten
OrganisatietypeKoninkrijksdeel
Officiële naam regelingLANDSVERORDENING regelende de onteigening ten algemenen nutte
CiteertitelOnteigeningsverordening
Vastgesteld doorregering en Staten gezamenlijk
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpfinanciën en economie

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De oorspronkelijke regeling is ondertekend op 13 juli 1887, uitgegeven op 20 december 1887 en gepubliceerd in P.B. 1887, no. 23. De oorspronkelijke regeling bevat geen bepaling omtrent de datum van inwerkingtreding.

Zie www.overheid.nl voor de historie van deze regeling vóór 10-10-10 via lokale regelingen en uitgebreid zoeken onder v.m. Nederlandse Antillen, met als zoekdatum 09-10-2010.

Een doorlopende tekst van deze regeling is geplaatst in P.B. 1960, no. 161.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, ter uitvoering van artikel 79, tweede lid, van de Onteigeningsverordening

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-04-2014Artikel 48

09-01-2014

AB 2014, no. 6

onbekend
10-10-201001-04-2014geconsolideerde tekst (GT)

19-04-2013

A.B. 2013, GT no. 807

onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

LANDSVERORDENING regelende de onteigening ten algemenen nutte

 

 

[lege kop]

Algemene bepalingen

Artikel 1

Onteigening voor het algemeen nut kan in het publiek belang van Sint Maarten plaats vinden.

Artikel 2

In het publiek belang als bedoeld in artikel 1, kan ook ten name van bijzondere personen of verenigingen, aan wie de uitvoering van het werk, dat onteigening vordert, is toegestaan, worden onteigend.

Artikel 3
  • 1.

    Als eigenaar van een onroerende zaak, en als rechthebbende op een recht als bedoeld in artikel 4, eerste lid, worden zij beschouwd, die als zodanig in de openbare registers, bedoeld in artikel 16 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek staan vermeld.

  • 2.

    Desalniettemin kan een ieder die beweert eigenaar te zijn, of rechthebbende op een recht als bedoeld in artikel 4, eerste lid, en niet is opgeroepen, aan de rechter verzoeken in het geding van onteigening te mogen tussenkomen, zolang de eindconclusies door partijen niet genomen zijn. Hetzelfde recht hebben derde belanghebbenden, waaronder worden verstaan beperkt gerechtigden, huurders, onderhuurders, bezitters, eigenaren in geval van mandeligheid volgens artikel 60, tweede lid, van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek, schuldeisers als bedoeld in artikel 252 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, en zij die op het te onteigenen goed of op een recht waaraan dat is onderworpen, beslag hebben gelegd. Deze laatsten kunnen in hun verzoek alleen worden ontvangen, indien zij daarbij een notaris of deurwaarder aanwijzen aan wie kan worden betaald.

  • 3.

    Bij tegenspraak van de hoedanigheid van eigenaar, rechthebbende of derde belanghebbende, wordt de onteigening met de overigen voortgezet, en zal hij, die beweert gerechtigde te zijn, zijn recht alleen op de schadevergoeding kunnen uitoefenen, die in dat geval wordt geconsigneerd.

Artikel 4
  • 1.

    Wanneer op een onroerende zaak, die toebehoort aan de onteigende partij, een recht van opstal, erfpacht, vruchtgebruik, gebruik of bewoning rust, kan dat recht afzonderlijk worden onteigend.

  • 2.

    Overigens kan door toepassing van deze landsverordening een zaak slechts worden bevrijd van de met betrekking tot de zaak bestaande lasten en rechten door onteigening van die zaak.

  • 3.

    Een aandeel in een zaak of een recht kan niet afzonderlijk worden onteigend.

Artikel 5

De bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn op het geding tot onteigening toepasselijk, voor zover daarvan bij deze landsverordening niet is afgeweken.

Artikel 5a

Waar in deze landsverordening een kadastrale aanduiding is voorgeschreven, wordt, indien deze onmogelijk is, een nauwkeurige beschrijving gegeven van de ligging, vorm en omvang van de zaak; voor de aanduiding van een gedeelte van een zodanig perceel is een meetbrief vereist.

TITEL I Over onteigening in gewone gevallen

HOOFDSTUK I Over hetgeen aan de verklaring van het algemeen nut vooraf behoort te gaan

Artikel 6

Geen verklaring van algemeen nut wordt voorgesteld, dan nadat de belanghebbenden in staat zijn gesteld, hun bezwaren daartegen te doen horen.

Artikel 7

Daartoe doet, nadat enig werk van algemeen nut is ontworpen, de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening, Milieu en Infrastructuur, hierna te noemen: de minister, een plan van het werk met de nodige kaarten opstellen.

Artikel 8
  • 1.

    Gedurende 21 dagen worden die plannen en kaarten op het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening, Milieu en Infrastructuur, hierna te noemen: het ministerie, ter inzage van een ieder gelegd.

  • 2.

    Van die ter inzage legging wordt door de minister in de Landscourant en in een of meer nieuwsbladen kennis gegeven.

  • 3.

    De kosten komen ten laste van hen, ten name van wie het werk wordt ontworpen.

Artikel 9

Gedurende de in het vorige artikel bedoelde termijn, alsmede gedurende 14 dagen na verloop daarvan, kunnen bezwaren tegen de voorgenomen onteigening en het plan van het werk schriftelijk worden ingediend bij de minister.

Artikel 10
  • 1.

    Wanneer tot het maken van het plan werkzaamheden op of in iemands grond nodig geacht worden, moet de gebruiker van die grond ze gedogen, mits hem dit tweemaal 24 uren van tevoren door de minister schriftelijk is aangezegd.

  • 2.

    De schade daardoor veroorzaakt, wordt door de rechter in eerste aanleg begroot en door het Land vergoed. Het Land verhaalt die kosten op hen, ten name van wie het werk wordt ontworpen.

HOOFDSTUK II Over de eindaanwijzing van de te onteigenen goederen

Artikel 11
  • 1.

    Het voorstel van de landsverordening tot verklaring van het algemeen nut wijst de aard en de strekking, alsmede de hoofdpunten ter bepaling van de algemene richting van het werk aan, en bij kanalen en wegen, zoveel mogelijk, de plaatsen, door welke zij zullen lopen. De termijn, waarbinnen de vordering tot onteigening moet worden ingesteld, wordt daarbij bepaald.

  • 2.

    Nadat die verklaring landsverordening is geworden, wordt bij landsbesluit een commissie benoemd, bestaande uit drie leden die, bijgestaan door een door de minister te benoemen deskundige, die bijeenkomt, teneinde de bezwaren van de belanghebbenden tegen het plan, volgens hetwelk de onteigening zal geschieden, aan te horen.

  • 3.

    Die commissie moet haar werkzaamheden, met inbegrip van de inzending van het proces-verbaal in artikel 14 vermeld, binnen zes weken na de dag van haar benoeming, volbracht hebben.

Artikel 12

Uiterlijk 14 dagen voordat de commissie bijeenkomt worden tijd en plaats, waarop de bijeenkomst zal plaatsvinden door de minister in de Landscourant en in een of meer nieuwsbladen bekend gemaakt. De kosten komen ten laste van hen, ten name van wie het werk wordt uitgevoerd. De belanghebbenden worden daarbij tevens opgeroepen.

Artikel 13
  • 1.

    Zo spoedig mogelijk, doch ten minste 14 dagen voor de hoorzitting worden ter inzage van een ieder gelegd:

    • a.

      een uitgewerkt plan met uitvoerige kaarten van het werk en met grondtekeningen, waarop de te onteigenen onroerende zaken en de onroerende zaken waarop te onteigenen rechten rusten, met vermelding van hun kadastrale aanduiding zijn aangewezen;

    • b.

      een lijst van de te onteigenen onroerende zaken aangeduid met hun kadastrale aanduiding met vermelding van:

      • 1°.

        de grootte volgens de kadastrale registratie van elk van de desbetreffende percelen en, indien een te onteigenen onroerende zaak een gedeelte van een perceel uitmaakt, bovendien de grootte van dat gedeelte;

      • 2°.

        de namen van de eigenaren van elk van die zaken, volgens de kadastrale registratie;

    • c.

      bij afzonderlijke onteigening als bedoeld in artikel 4, eerste lid, een lijst van de te onteigenen rechten met vermelding van de kadastrale aanduiding van de zaken waarop zij rusten, en de namen van de rechthebbenden op die rechten volgens de kadastrale registratie.

  • 2.

    Deze ter inzage legging wordt bekend gemaakt en de kosten worden ten laste gelegd op de wijze als in het vorige artikel vermeld.

  • 3.

    De stukken blijven ter inzage van een ieder liggen, totdat de commissie haar werkzaamheden heeft volbracht.

Artikel 14
  • 1.

    Van de mondeling bij haar ingekomen klachten maakt de commissie proces-verbaal, door de klagers te ondertekenen, op en zendt dit met de haar schriftelijk medegedeelde bezwaren, samen met haar advies daaromtrent, aan de minister.

  • 2.

    Van dat proces-verbaal en dat advies moet een afschrift op het ministerie, voor ieder, die dit verlangt, ter lezing liggen. Ieder kan er op zijn kosten een afschrift van nemen.

Artikel 15
  • 1.

    Binnen zes maanden nadat de commissie haar arbeid heeft volbracht worden de te onteigenen onroerende zaken en rechten bij landsbesluit aangewezen door aanhaling van de in het eerste lid van artikel 13 bedoelde grondtekeningen en vermelding van de in dat artikellid genoemde gegevens.

  • 2.

    Wanneer het landsbesluit niet binnen die tijd genomen is, vervalt de landsverordening, waarbij het algemeen nut verklaard is. Geen nieuwe landsverordening mag daaromtrent voorgesteld worden, dan nadat opnieuw de formaliteiten bij artikel 6 en volgende voorgeschreven, hebben plaatsgehad.

  • 3.

    Moeten nog andere onroerende zaken of rechten dan die, welke krachtens het eerste lid van dit artikel voor onteigening zijn aangewezen, onteigend worden, dan moeten de bepalingen van de vier voorgaande artikelen opnieuw worden toegepast en is het bepaalde in het eerste en tweede lid van dit artikel van toepassing.

Artikel 16
  • 1.

    Het landsbesluit wordt in de Landscourant geplaatst en in afschrift gedurende ten minste 21 dagen ter inzage van een ieder gelegd op het ministerie.

  • 2.

    Door de minister wordt die ter inzage legging, met vermelding van datum en nummer van het landsbesluit en van de wijze waarop het ingevolge het vorige lid is openbaar gemaakt, alsmede van de aard en de strekking van het werk, in de Landscourant vooraf bekend gemaakt en in een of meer nieuwsbladen aangekondigd.

  • 3.

    Een en ander geschiedt op kosten van hen, ten name van wie het werk wordt uitgevoerd.

HOOFDSTUK III Van het geding tot onteigening

Artikel 17

De onteigenende partij tracht hetgeen onteigend moet worden bij minnelijke overeenkomst te verkrijgen.

Artikel 18
  • 1.

    Is hetgeen onteigend moet worden niet bij minnelijke overeenkomst verkregen, dan doet de onteigenende partij de in het landsbesluit aangewezen eigenaar voor de rechter in eerste aanleg, op een bij deze ingediend verzoekschrift oproepen, teneinde de onteigening te horen uitspreken en het bedrag van de schadeloosstelling te horen bepalen. Betreft de onteigening een recht, dan wordt zij ingesteld tegen de in het landsbesluit aangewezen rechthebbende; van deze vordering wordt kennisgenomen door de rechter in eerste aanleg.

  • 2.

    Bij onteigening van een onroerende zaak waarop blijkens de openbare registers, bedoeld in titel 1, afdeling 2, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, een eeuwigdurende erfpacht rust, wordt ook de erfpachter opgeroepen.

  • 3.

    De vordering tot onteigening moet op straffe van verval worden ingesteld binnen de termijn, bepaald bij de in artikel 11 bedoelde landsverordening.

  • 4.

    Het verzoekschrift wordt betekend aan degenen die als houder van op het te onteigenen goed rustende hypotheken in de openbare registers bedoeld in titel 1, afdeling 2, van Boek 3 van het Burgerlijke Wetboek zijn ingeschreven en aan de in die registers ingeschreven beslagleggers op het te onteigenen goed.

Artikel 19
  • 1.

    In het geding tot onteigening treden, wanneer de uitvoering van het werk aan bijzondere personen of verenigingen is toegestaan, deze als eisende partij op.

  • 2.

    Het geding tot onteigening in het belang van de volkshuisvesting of tot onteigening voor aanleg en verbetering van wegen, bruggen, havenwerken en terreinen en werken voor de luchtvaart wordt op naam van de minister gevoerd.

  • 3.

    In de overige gevallen wordt het geding op naam van de procureur-generaal gevoerd.

Artikel 20
  • 1.

    Wanneer de verweerder buiten Sint Maarten woont, of zijn woonplaats onbekend is, wordt het geding gevoerd tegen de gevolmachtigde of bewindvoerder, indien deze binnen Sint Maarten bekend is, en, zo ook deze onbekend is, tegen een derde in Sint Maarten wonende, door de rechter, op verzoek en op kosten van de onteigenende partij daartoe te benoemen. De aldus benoemde kan, bij het beëindigen van zijn werkzaamheden, het loon van de bewindvoerder van een afwezige en daarenboven de gemaakte onkosten in rekening brengen.

  • 2.

    Het geding wordt eveneens gevoerd tegen een derde in Sint Maarten wonende en door de rechter, op verzoek en op kosten van de onteigenende partij, daartoe te benoemen, wanneer de gegevens, bedoeld in artikel 3, eerste lid, niet in de openbare registers van de hypotheekbewaarder voorkomen.

  • 3.

    Desalniettemin is de verweerder gerechtigd op de dag, in artikel 22 genoemd, op de oproeping, aan de gevolmachtigde, bewindvoerder of door de rechter benoemde gedaan, te verschijnen, in welk geval de oproeping als aan hem gedaan wordt beschouwd, en het geding tegen hem wordt gevoerd.

Artikel 21

Het inleidend verzoekschrift moet, op straffe van nietigheid, de som, welke als schadeloosstelling aangeboden wordt, vermelden.

Artikel 22

Ten minste drie dagen vóór de verschijning, legt de onteigenende partij, tot documentering van haar eis, ter griffie van het gerecht over:

  • 1°.

    een exemplaar van de Landscourant, waarin is openbaar gemaakt het landsbesluit waarbij de te onteigenen onroerende zaken en rechten worden aangewezen;

  • 2°.

    een door de minister afgegeven bewijs, dat de commissie tot het aanhoren van de bezwaren van de belanghebbenden zitting gehouden heeft, alsmede de Landscourant, waarin die zitting tenminste 14 dagen tevoren is bekendgemaakt, en een verklaring van de minister over de wijze waarop die zitting tenminste 14 dagen te voren is bekend gemaakt;

  • 3°.

    een door de minister afgegeven bewijs, dat de uitgewerkte plannen met de daarbij behorende kaarten en grondtekeningen, overeenkomstig artikel 13, op het ministerie ter inzage gelegen hebben.

Artikel 23
  • 1.

    De zaken, aangaande onteigening voor het algemeen nut, worden door de rechter vóór elke andere behandeld.

  • 2.

    Bij het inleidend verzoekschrift doet de aanlegger tevens het verzoek tot benoeming van één of meer deskundigen ter opneming van de schade, die de verweerders en derde belanghebbenden als gevolg van de onteigening zullen lijden.

  • 3.

    Op dezelfde dag waarop het inleidend verzoekschrift is ingediend, of uiterlijk acht dagen daarna, geven de verweerders de gronden van hun tegenspraak op.

  • 4.

    Partijen kunnen in dezelfde terechtzitting het door haar aangevoerde bij pleidooi nader toelichten.

  • 5.

    Alle gronden van verdediging, zowel excepties, als die, welke de hoofdzaak aangaan, worden, op verbeurte van het recht om de overige in te brengen, tegelijkertijd voorgesteld.

  • 6.

    Oproeping tot vrijwaring wordt niet toegelaten.

  • 7.

    Indien van twee of meer gedaagden de een verschijnt, en de ander niet, wordt met de verschijnende onmiddellijk voortgeprocedeerd; en de uitspraak geschiedt tussen alle partijen bij een en hetzelfde vonnis, dat als een vonnis op tegenspraak gewezen wordt beschouwd, en waartegen geen verzet toegelaten wordt.

  • 8.

    Uiterlijk acht dagen na de terechtzitting doet de rechter uitspraak.

Artikel 24

De rechter kan aan de onteigenende partij haar eis niet toewijzen:

  • 1°.

    wanneer de landsverordening ontbreekt, waarbij het algemeen nut van het werk verklaard is;

  • 2°.

    wanneer niet wordt overgelegd een exemplaar van de Landscourant, waarin is openbaar gemaakt het landsbesluit, waarbij de aanwijzing van de onteigening van de in het inleidend verzoekschrift vermelde onroerende zaken of rechten is geschied;

  • 3°.

    wanneer mocht blijken, dat de in artikel 11 bedoelde commissie geen zitting heeft gehouden, ofwel dat de zitting niet vooraf op de in artikel 12 vermelde wijze bekend is gemaakt;

  • 4°.

    wanneer de uitgewerkte plannen met de daarbij behorende kaarten en grondtekeningen niet overeenkomstig artikel 13 op een van de daarbij aangeduide plaatsen ter inzage gelegen hebben.

Artikel 25
  • 1.

    Buiten de gevallen, waarin de oproeping nietig verklaard of de eis om een andere reden ontzegd is, benoemt de rechter in eerste aanleg een of meer deskundigen ineen oneven aantal.

  • 2.

    De rechter in eerste aanleg is als rechter-commissaris, vergezeld van de griffier, bij het onderzoek door de deskundigen tegenwoordig.

Artikel 26
  • 1.

    Het vonnis van de rechter wordt door de onteigenende partij aan de wederpartij betekend ten minste acht dagen vóór die waarop het onderzoek is bepaald, met oproeping om daarbij tegenwoordig te zijn. Bij afwezigheid van de tegenpartij gaat het onderzoek door.

  • 2.

    Binnen acht dagen nadat het vonnis is gewezen, wordt het door de meest gerede partij aan de deskundigen betekend.

  • 3.

    De rechter-commissaris bepaalt, met inachtneming van de meest mogelijke spoed, tijd en plaats van het onderzoek door de deskundigen en beveelt door de door hem aangewezen partij aankondiging daarvan in het door hem bepaald nieuwsblad. De griffier roept de deskundigen op.

  • 4.

    Derde belanghebbenden kunnen bij dat onderzoek tegenwoordig zijn, teneinde ook hun schade te doen begroten.

Artikel 27
  • 1.

    [vervallen]

  • 2.

    In de plaats van de deskundigen, die niet opgekomen zijn of weigeren aan hun verplichtingen te voldoen, benoemt de rechter-commissaris anderen. Indien, ten gevolge daarvan, het onderzoek moet worden uitgesteld, bepaalt de rechter-commissaris daarvoor een nadere tijd, waarvan noch betekening door partijen, noch aankondiging in enig nieuwsblad of op andere wijze behoeft te geschieden.

  • 3.

    De rechter-commissaris brengt de bepalingen van deze landsverordening omtrent de begroting van de schadeloosstelling, voor zoverter zake vereist wordt, onder de aandacht van de deskundigen.

Artikel 28

Partijen kunnen aan de rechter-commissaris en de deskundigen alle stukken mededelen en alle gronden opgeven, welke, volgens haar oordeel tot een juiste bepaling van de schade kunnen leiden.

Artikel 29
  • 1.

    Ook ambtshalve kan de rechter-commissaris te allen tijde die personen voor zich en voor de deskundigen doen verschijnen, wier inlichtingen hij tot betere beoordeling van de zaak nuttig mocht achten.

  • 2.

    Indien deze personen schadeloosstelling vorderen, wordt die door de rechter-commissaris begroot en wordt daarvan melding gemaakt in het proces-verbaal.

Artikel 30

De formaliteiten, bij het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voorgeschreven omtrent het getuigenverhoor en het bericht van deskundigen, zijn ten deze niet toepasselijk.

Artikel 31
  • 1.

    Wanneer de deskundigen of de personen, van wie verschijning de rechter-commissaris gelast heeft, op de bepaalde tijd, hoewel behoorlijk geroepen, niet verschijnen, of zonder wettige redenen weigeren de eed af te leggen of de van hen gevraagde inlichtingen te geven, worden zij door de rechter-commissaris veroordeeld tot vergoeding van de tevergeefs gedane onkosten; alles onverminderd hun aansprakelijkheid jegens de partijen tot schadevergoeding.

  • 2.

    Hij kan hen echter op hun verzet bij ongezegeld verzoekschrift, om billijke redenen, van de tegen hen uitgesproken veroordeling vrijstellen.

Artikel 32
  • 1.

    De griffier maakt een proces-verbaal op, door de rechter-commissaris en hem te ondertekenen, van het bij het onderzoek gebeurde.

  • 2.

    Hij neemt daarin de verklaringen op van de personen, bij het onderzoek gehoord, welke verklaringen hun worden voorgelezen en door hen worden ondertekend. De deskundigen doen hun advies in het proces-verbaal opnemen of voegen het er ondertekend bij. In het eerste geval tekenen zij mede het proces-verbaal.

  • 3.

    Ingeval een deskundige, of ander gehoord persoon niet kan tekenen of weigert dit te doen, wordt daarvan melding gemaakt in het proces-verbaal, met opgave van de redenen.

  • 4.

    De deskundigen motiveren de gronden, waarop hun bepaling van de schadeloosstelling rust.

  • 5.

    Zij begroten ook de schadeloosstellingen aan derde belanghebbenden te betalen, voor zover die bij deze landsverordening niet zijn geregeld.

  • 6.

    In het proces-verbaal wordt de dag vermeld, waarop de ter inzage legging ter griffie, in het volgende artikel voorgeschreven, zal plaats hebben.

Artikel 33

Een en ander wordt gedurende 14 dagen ter inzage door partijen alsmede door derde belanghebbenden op de griffie ter inzage gelegd, waarvan door de griffier in een nieuwsblad, door de rechter-commissaris aan te wijzen, kennis wordt gegeven.

Artikel 34

Gedurende die 14 dagen kunnen partijen en derde belanghebbenden hun bezwaren, na die aan de wederpartij te hebben betekend, schriftelijk bij de rechter-commissaris indienen.

Artikel 35
  • 1.

    Na afloop van die 14 dagen brengt de rechter-commissaris in de eerstvolgende, voor de behandeling van burgerlijke zaken bestemde terechtzitting zijn rapport uit, zonder dat er enige verdere oproeping van partijen vereist wordt.

  • 2.

    Op dezelfde terechtzitting kunnen derde belanghebbenden optreden, en, evenals partijen, het aangevoerde nader bij pleidooi toelichten.

  • 3.

    Uiterlijk 14 dagen na die terechtzitting doet de rechter, indien hij geen gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 174b, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, uitspraak over de onteigening en over de schadeloosstelling, aan de eigenaren en derde belanghebbenden uit te keren.

  • 4.

    Tegen deze uitspraak is hoger beroep uiterlijk binnen 14 dagen toegelaten.

Artikel 36
  • 1.

    Gebouwen, waarvan een gedeelte onteigend wordt, moeten op de vordering van de eigenaar, op de terechtzitting in artikel 23 bedoeld, door de onteigenende partij geheel worden overgenomen.

  • 2.

    Ditzelfde zal met erven moeten geschieden, wanneer deze door de onteigening tot een kwart van hun oppervlakte verminderen, of kleiner dan tien are worden.

  • 3.

    Deze overneming kan echter niet gevorderd worden, wanneer het overgebleven stuk grond onmiddellijk aan een ander erf van dezelfde eigenaar grenst.

Artikel 37

Bij de berekening van de schadevergoeding wordt niet gelet op nieuwe getimmerten of op veranderingen, gemaakt na de ter inzage legging bedoeld in artikel 13.

Artikel 38

Alleen de werkelijke waarde van het onteigende, niet de denkbeeldige die alleen de eigenaar daarvan heeft, komt in aanmerking.

Artikel 39
  • 1.

    Indien ten aanzien van een te onteigenen gebouw door de minister ontruiming is gelast op grond, dat het verblijf daarin, naar zijn oordeel, onmiddellijk gevaar oplevert, wordt vergoed de waarde van de grond en van de bouwmaterialen, ingeval het gebouw voor geen enkel doel kan worden gebruikt. Ingeval het gebouw tot enig ander doel dan bewoning zou kunnen worden gebruikt, wordt vergoed de waarde van de grond en van de bouwmaterialen, vermeerderd met zodanig bedrag, als billijk kan worden geacht in verband met de meerdere voordelen, welke de eigenaar uit bedoeld gebruik zou kunnen trekken. Voor de bepaling van de waarde van de grond is artikel 42 van toepassing.

  • 2.

    Indien slechts ten aanzien van een gedeelte van het te onteigenen gebouw ontruiming is gelast, wordt bij de bepaling van de waarde van het geheel daarmee rekening gehouden. Daarbij wordt gelet op de geschiktheid of ongeschiktheid van het onbewoonbaar verklaarde deel voor andere doeleinden dan bewoning.

Artikel 40

Indien een gebouw zich door zijn constructie voor verplaatsing leent en de onteigenende partij een naar het oordeel van de deskundigen aanvaardbaar terrein aanbiedt, waarop het gebouw herplaatst kan worden, wordt vergoed het verschil in waarde tussen het oude en het nieuwe terrein, indien dat verschil in het nadeel van de onteigende partij is, alsmede de kosten van verplaatsing, van tijdelijke behuizing en zonodig de schade aan het gebouw toegebracht.

Artikel 41
  • 1.

    Bij de bepaling van de werkelijke waarde, bedoeld in artikel 38, van het onteigende wordt geen rekening gehouden met de bestemming tot enig doel van openbaar nut van het onteigende als gevolg van bestemmingsvoorschriften van een ontwikkelingsplan, een verkavelingsplan of een plan voor het aanleggen van openbare wegen, met een bouwverbod of met bijzondere voorschriften ter bepaling van een voorgevelrooilijn.

  • 2.

    Reeds ter zake van deze bestemming uitgekeerde of verzekerde schadeloosstelling wordt bij de berekening van de schadevergoeding in mindering gebracht.

Artikel 42

Bij de bepaling van de waarde van grond als bouwgrond wordt rekening gehouden met geldende regels betreffende afstand van grond voor openbare verkeerswegen alsmede betreffende kosten van hetgeen nodig is om grond voor bebouwing naar de plaatselijke voorschriften gereed te maken.

Artikel 43

Indien de minister de eigenaar van gebouwen, muren of erfscheidingen, die wegens de geheel of gedeeltelijk bouwvallige of verwaarloosde toestand dreigen in te storten of gevaar opleveren, bij een schriftelijk en met redenen omkleed besluit heeft opgedragen, binnen de daarbij gestelde termijn, bedoelde gebouwen, muren of erfscheidingen behoorlijk te herstellen of te versterken of, ter keuze van de betrokken eigenaar, af te breken, zonder dat daaraan gevolg is gegeven, wordt vergoed de waarde, die het gebouw zou hebben ingeval zodanige verbeteringen waren aangebracht met aftrek van de kosten van verbetering.

Artikel 44

Bij de berekening van de schadeloosstelling wordt rekening gehouden met de mindere waarde, welke voor de niet onteigende goederen het noodzakelijk gevolg van de onteigening is.

Artikel 44a

Voor zover de volgende artikelen niet anders tot gevolg hebben, zijn de artikelen 38 tot en met 44 van overeenkomstige toepassing op rechten die door de onteigening geheel of gedeeltelijk vervallen.

Artikel 45
  • 1.

    Bij onteigening van een verhuurd goed wordt door de onteigenende partij aan de huurder, wiens huurtijd nog één of meer jaren moet duren, tot schadeloosstelling een som betaald, gelijkstaande aan de huurprijs van twee jaren.

  • 2.

    Indien echter de te velde staande vruchten, of de onkosten welke de huurder aantoont, gedurende de laatste twee jaren aan de onroerende zaak te hebben besteed, meer belopen dan de tweejarige huurprijs wordt de waarde van die vruchten of het bedrag van die onkosten als schadeloosstelling betaald.

  • 3.

    Indien de huurder minder dan een jaar doch meer dan een maand huur had, wordt hem de huurprijs van één vol jaar of de waarde van de te velde staande vruchten, indien die meer bedraagt, vergoed.

  • 4.

    Indien de huurder een maand of minder huur had, of indien de verhuring of haar verlenging na de ter inzage legging, bedoeld in artikel 13 heeft plaats gehad, wordt door de onteigenende partij aan de huurder geen schadeloosstelling betaald, maar heeft deze een vordering tot schadevergoeding tegen de verhuurder, tenzij anders mocht zijn overeengekomen.

Artikel 46
  • 1.

    De hypotheekhouder en de ingeschreven beslaglegger hebben geen recht op afzonderlijke schadevergoeding. Slechts indien zij zijn tussengekomen, kunnen zij zich jegens de onteigenaar beroepen op hun rechten uit artikel 229 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 507a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Zij oefenen die rechten uit op het bedrag van de werkelijke waarde en de waardevermindering van het overblijvende, zoals dat bedrag toekomt aan de hypotheekgever, de beslagene en de beperkt gerechtigde, wiens recht niet tegen hen kan worden ingeroepen.

  • 2.

    Indien alle in het vorige lid vermelde belanghebbenden tot overeenstemming omtrent de verdeling zijn gekomen, bepaalt de rechter wat aan ieder van hen moet worden betaald. Is geen overeenstemming bereikt, dan worden de bedragen in hun geheel toegewezen aan de tussengekomen hypotheekhouder, hoogste in rang, dan wel, indien geen hypotheekhouder is tussengekomen, aan de daartoe door de eerst ingeschreven beslaglegger aangewezen notaris of deurwaarder, en vindt verdeling plaats met toepassing van de regels betreffende de verdeling van een zodanige opbrengst in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 3.

    Een beslaglegger behoeft voor de toepassing van het vorige lid niet tussen te komen, indien hij aan de onteigenaar bij exploot meedeelt zijn rechten uit artikel 507a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te bepalen tot het deel van de in het eerste lid bedoelde bedragen, dat voor de beslagene bestemd is.

Artikel 47

Bij de bepaling van de schadeloosstelling wegens het vervallen van een erfdienstbaarheid of een recht als bedoeld in artikel 252 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, wordt rekening gehouden met hetgeen te verwachten is omtrent de wijziging of de opheffing krachtens de artikelen 78 en 79 van Boek 5, dan wel de artikelen 258 en 259 van Boek 6 van dat wetboek en de daaraan te verbinden voorwaarden. De artikelen 41 en 42 missen in zoverre toepassing. Overigens wordt rekening gehouden met de mogelijkheid de erfdienstbaarheid of het recht als bedoeld in artikel 252 van Boek 6 van dat wetboek door een andere erfdienstbaarheid of een ander recht te vervangen.

Artikel 48
  • 1.

    De vruchtgebruiker kan zich jegens de onteigenaar slechts op verkrijging van een vruchtgebruik op de vordering tot schadeloosstelling voor de hoofdgerechtigde krachtens artikel 213 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek beroepen, indien hij is tussengekomen.

  • 2.

    Bij onteigening van goederen die zijn vermaakt onder een ontbindende voorwaarde en een daarbij aansluitende opschortende voorwaarde

    doet de bezwaarde erfgenaam de schadeloosstelling bij een instelling te zijner keuze inschrijven.

Artikel 49

[vervallen]

Artikel 50

[vervallen]

Artikel 51

[vervallen]

Artikel 52

De kosten komen ten laste van de onteigenende partij, tenzij de rechter in de omstandigheden van het geding redenen vindt om de kosten geheel of voor een deel te compenseren, met dien verstande dat de kosten geheel door de verweerder worden gedragen, indien hem niet meer wordt toegewezen dan in het inleidend verzoekschrift werd aangeboden.

Artikel 53

Wanneer het vonnis bij verstek is gewezen, kan men daartegen binnen acht dagen na de betekening op de wijze in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voorgeschreven, in verzet komen.

HOOFDSTUK IV Van de voorlopige inbezitneming

Artikel 54

Aan de onteigenende partij die voor de voldoening van de schadeloosstelling aan de wederpartij en aan dederde belanghebbenden, die dit verlangen, zekerheid heeft gesteld, wordt op de wijze, in artikel 57 omschreven, het recht verleend om zich, desnoods met behulp van de sterke arm, in het feitelijk bezit te stellen van en veranderingen te brengen in de staat van de te onteigenen onroerende zaken, de onroerende zaak waarop het te onteigenen recht rust, of om, desnoods met behulp van de sterke arm, te belemmeren en te beletten, dat gebruik wordt gemaakt van de te onteigenen rechten of door de onteigening vervallende rechten, indien het bepaalde in de artikelen 55, 56 en 57 is nageleefd.

Artikel 55
  • 1.

    De onteigenende partij, die het in het voorgaande artikel omschreven recht wenst te verkrijgen, moet dit bij het in artikel 18 bedoeld verzoekschrift meedelen en bij het verzoek, bedoeld in het tweede lid van artikel 23, vorderen dat de rechter-commissaris de bedragen zal bepalen waartoe zekerheid gesteld zal moeten worden. Is dit geschied dan worden die bedragen door de rechter-commissaris afzonderlijk voor de wederpartij en voor ieder van de derde belanghebbenden, die zekerheidsstelling verlangen, bepaald, onmiddellijk nadat het onderzoek door de deskundigen, bedoeld in artikel 27, heeft plaats gehad.

  • 2.

    Daartoe zal de rechter-commissaris de wederpartij en de derde belanghebbenden, die zekerheidsstelling verlangen, gelegenheid geven zich omtrent de bedragen van de zekerheidsstellingen te verklaren en de deskundigen daaromtrent horen.

  • 3.

    De deskundigen brengen binnen 14 dagen na hun benoeming verslag uit. De rechter-commissaris kan deze termijn eenmaal met ten hoogste 14 dagen verlengen.

  • 4.

    De bedragen van de zekerheidsstelling worden in overeenstemming met hetgeen is verlangd bepaald, tenzij de rechter-commissaris redenen aanwezig acht om daarvan af te wijken, met dien verstande dat het gezamenlijkebedrag van de ten behoeve van de wederpartij en de derde belanghebbenden te stellen zekerheid ten minste wordt bepaalde op de som welke ter voldoening aan het bepaalde in artikel 21 als schadeloosstelling is aangeboden.

  • 5.

    Bij onteigening van een met eeuwigdurende erfpacht bezwaard perceel wordt het bedrag van de te stellen zekerheid afzonderlijk bepaald voor de eigenaar en voor de erfpachter.

  • 6.

    Van hetgeen door en ten overstaan van de rechter-commissaris is verricht en verklaard, wordt een proces-verbaal opgemaakt. De beschikking van de rechter-commissaris, waarbij de bedragen zijn bepaald, wordt in het proces-verbaal opgenomen.

  • 7.

    Tegen deze beschikking staat geen voorziening open.

Artikel 56

Tenzij met een andere wijze van zekerheidsstelling genoegen is genomen, wordt zekerheid gesteld door inpandgeving hetzij van een bij de consignatiekas in bewaring gegeven geldsom, welke tenminste gelijk is aan het bedrag waartoe zekerheid moet worden gesteld, hetzij van bij de Ontvanger in bewaring gegeven schuldbrieven ten laste van Sint Maarten, welke op het moment van de inpandgeving een waarde hebben die ten minste 10% meer bedraagt dan het bedrag, waartoe zekerheid gesteld moet worden.

Artikel 57
  • 1.

    De rechter in eerste aanleg bij wie het geding tot onteigening aanhangig is, verleent het in artikel 54 omschreven recht binnen tien dagen bij beschikking op een verzoekschrift van de onteigenende partij.

  • 2.

    Bij dat verzoekschrift worden overgelegd een afschrift van het proces-verbaal, bedoeld in artikel 55 en de akten strekkende tot bewijs dat de vereiste zekerheidsstellingen hebben plaats gehad.

  • 3.

    De beschikking op het verzoekschrift is uitvoerbaar op de minuut.

  • 4.

    Tegen deze beschikking staat geen voorziening open.

Artikel 58

De onteigenende partij, die van het in artikel 54 omschreven recht geen gebruik heeft gemaakt voordat het vonnis van onteigening in kracht van gewijsde is gegaan, is daarna niet meer bevoegd van dat recht gebruik te maken.

Artikel 59
  • 1.

    Wanneer hetzij bij gewijsde de oproeping bedoeld in artikel 18 is nietig verklaard of de eis tot onteigening om een andere reden is ontzegd, hetzij het vonnis van onteigening uit kracht van het bepaalde in artikel 62 is vervallen, is de onteigenende partij verplicht:

    • a.

      het in bezit genomene onmiddellijk te ontruimen;

    • b.

      de schade te vergoeden, welke door de wederpartij en door hen, die in het geding tot onteigening zijn tussen gekomen, is geleden door de uitoefening van het in artikel 54 omschreven recht.

  • 2.

    Tot de in het voorgaande lid bedoelde ontruiming kan de onteigenende partij, desnoods door middel van de sterke arm worden gedwongen uit kracht van een bevelschrift van de rechter in eerste aanleg.

  • 3.

    De voor de voldoening van de schadeloosstelling gestelde zekerheid strekt mede tot zekerheid voor de voldoening van de schadevergoeding welke krachtens het eerste lid van dit artikel verschuldigd is.

Artikel 60

De gestelde zekerheid vervalt en het in pand gegevene kan worden teruggenomen, wanneer hetzij de bij het vonnis tot onteigening bepaalde schadeloosstelling, hetzij de krachtens artikel 59 verschuldigde schadevergoeding is voldaan of is aangeboden en geconsigneerd.

Artikel 61

Wanneer de onteigenende partij bij het verzoekschrift, bedoeld in artikel 18, heeft meegedeeld dat zij het in artikel 54 omschreven recht wenst te verkrijgen, zijn in afwijking van het bepaalde in artikel 62 onder de schadeloosstelling begrepen de wettelijke rente daarvan, te rekenen vanaf de dag, waarop de benoeming, bedoeld in artikel 25, heeft plaats gehad.

HOOFDSTUK V Over de betaling van de schadeloosstelling

Artikel 62
  • 1.

    Het vonnis van onteigening vervalt, wanneer niet binnen zes maanden, nadat het in kracht van gewijsde is gegaan, de schadeloosstelling betaald, of, in de gevallen, waarin dit volgens deze landsverordening kan geschieden, geconsigneerd is. De onteigenende partij is alsdan gehouden tot vergoeding van de schade, die de wederpartij daardoor mocht hebben geleden. Onder die schade zijn echter niet begrepen de proceskosten, waarin de onteigenende mocht zijn veroordeeld, noch ook het verlies van de voordelen die de onteigende uit de onteigening zou hebben getrokken.

  • 2.

    Onder de schadeloosstelling zijn begrepen de wettelijke rente daarover te berekenen vanaf de achtste dag nadat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.

Artikel 63

Wanneer hij, aan wie de schadeloosstelling is toegewezen, weigert haar te ontvangen, en bij deurwaardersexploot daarvoor in gebreke is gesteld, kan de onteigenaar zodra tien dagen zijn verstreken overgaan tot consignatie.

Artikel 64
  • 1.

    Wanneer de schadeloosstelling is betaald of consignatie daarvan krachtens het bepaalde in artikel 3 of in artikel 63 heeft plaats gehad, wordt de onteigenende partij op bevelschrift van de rechter in eerste aanleg, desnoods door middel van de sterke arm, in het bezit van de onteigende goederen gesteld.

  • 2.

    Bij haar verzoekschrift aan de rechter moet zij een afschrift van het vonnis overleggen, waarbij de onteigening uitgesproken is en een verklaring van de betrokken griffier, dat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.

  • 3.

    Ook de akte waaruit van het aanbod van gerede betaling en van de daarop gevolgde consignatie, of wel alleen van de consignatie in de gevallen van artikel 3 en van het volgende artikel blijkt, dan wel, zo er betaling heeft plaats gehad, de akte waaruit de kwijting blijkt, moet worden overgelegd.

Artikel 65

Wanneer onder de onteigenende partij beslag op de schadeloosstelling is gelegd, doet zij het bedrag dat zij zonder het beslag aan de beslagene had moeten uitbetalen consigneren.

Artikel 66
  • 1.

    Het vonnis tot onteigening als bedoeld in artikel 35, kan slechts worden ingeschreven nadat het in kracht van gewijsde is gegaan. Ter inschrijving van het in de vorige volzin bedoelde vonnis worden de bewijzen van betaling van de schadeloosstelling overgelegd.

  • 2.

    In geval van onteigening van een onroerende zaak gaat door inschrijving van het vonnis de eigendom op de onteigenaar over, vrij van alle met betrekking tot de zaak bestaande lasten en rechten. In geval van onteigening als bedoeld in artikel 4, eerste lid, vervallen door de inschrijving de lasten en rechten die bestaan met betrekking tot de zaak, waarop het onteigende recht rust. Aldus waardeloos geworden inschrijvingen van hypotheken en beslagen worden ambtshalve doorgehaald. Alleen erfdienstbaarheden kunnen op de zaak gevestigd blijven. Zij dienen daartoe in het vonnis te worden opgenomen; indien zij niet door vestiging zijn ontstaan, worden de kadastrale aanduiding van het heersende erf en een omschrijving van de inhoud van de erfdienstbaarheid opgenomen.

Artikel 67

Alle lasten of belastingen, hoegenaamd, waarmee het onteigende goed is bezwaard, of die daarvan worden betaald, gaan van de dag, waarop het eindvonnis van onteigening in kracht van gewijsde is gegaan of waarop, in het geval van artikel 64, de inbezitneming heeft plaats gehad, op de onteigenende partij over.

Artikel 68

Indien, tengevolge van oorzaken, welke de onteigenende bij machte was uit de weg te ruimen, met het werk waartoe werd onteigend, niet binnen een jaar nadat het eindvonnis van onteigening in kracht van gewijsde is gegaan, een aanvang is gemaakt of de arbeid daaraan meer dan een jaar mocht zijn gestaakt, of indien uit andere omstandigheden is aan te tonen, dat het werk blijkbaar niet tot stand zal worden gebracht, kan de onteigende bij de rechter het afgestaan goed terugvorderen in de toestand, waarin het zich alsdan bevindt, doch onder gehoudenheid, om, in evenredigheid tot de terugontvangen waarde, de schadeloosstelling terug te geven.

TITEL II Over onteigening bij besmetting

Artikel 69
  • 1.

    Onteigening ter afwering van een gevreesde, of tot het stuiten van de voortgang van een aanwezige besmetting heeft plaats uit kracht van een landsbesluit, verklarende dat daarvoor voldoende reden bestaat.

  • 2.

    In zeer dringende gevallen kan de minister hiertoe overgaan, mits van dit besluit binnen tweemaal 24 uren aan de Gouverneur kennis is gegeven.

  • 3.

    In het landsbesluit worden de zaken, die onteigend moeten worden, met opnoeming van de namen van de eigenaren, aangewezen en wordt daarin tevens melding gemaakt van de schriftelijke verklaring van een deskundige, waaruit van de noodzakelijkheid van die onteigening blijkt.

  • 4.

    Het landsbesluit wordt in de Landscourant bekend gemaakt.

  • 5.

    Indien het landsbesluit de onteigening betreft van besmette of van besmetting verdachte voorwerpen of dieren, kunnen die voorwerpen of dieren onmiddellijk of later door of vanwege de minister, in beslag genomen worden en zo nodig vernietigd.

Artikel 70
  • 1.

    Bij het ontbreken van minnelijke schikking dient, in het geval van het voorgaande artikel, de minister een verzoekschrift bij de rechter in eerste aanleg in, met het verzoek dat de onteigening door hem wordt uitgesproken en de schadeloosstelling bepaald.

  • 2.

    Bij het verzoekschrift moet het landsbesluit of het besluit van de minister, volgens het voorgaande artikel gegeven, worden overgelegd.

  • 3.

    De rechter in eerste aanleg benoemt daarop onmiddellijk een of meer deskundigen in oneven aantal, die, na beëdigd te zijn, hun oordeel omtrent de omvang van de schadeloosstelling uitbrengen.

Artikel 71
  • 1.

    De rechter in eerste aanleg is met de griffier bij het onderzoek door de deskundigen aanwezig.

  • 2.

    Hij laat terstond van hun mening en de gronden, daarvoor door hen aangevoerd, door de griffier proces-verbaal opmaken, en bepaalt onmiddellijk daarna of uiterlijk driemaal 24 uur later, de verschuldigde schadevergoeding.

  • 3.

    De eigenaar wordt, indien hij in Sint Maarten woont, door de rechter in eerste aanleg, voor zover nodig schriftelijk,uitgenodigd bij het onderzoek door de deskundigen tegenwoordig te zijn, alsmede, indien het de onteigening van een besmet voorwerp geldt, de personen, bij wie het gevonden is.

  • 4.

    Derde belanghebbenden kunnen bij het onderzoek tegenwoordig zijn, ten einde ook hun schade te doen begroten.

  • 5.

    De artikelen 27 en 31 zijn ook hier toepasselijk, behoudens dat hetgeen daar inzake de rechter-commissaris bepaald is, op de rechter in eerste aanleg toepasselijk is.

  • 6.

    Generlei andere formaliteiten behoeven hier in acht te worden genomen.

  • 7.

    De termijnen worden, naar gelang van de omstandigheden, door de rechter in eerste aanleg, desnoods van uur tot uur, bepaald.

  • 8.

    Tegen het vonnis van de rechter in eerste aanleg, waarbij de onteigening is uitgesproken, wordt noch verzet, noch hoger beroep toegelaten.

Artikel 72
  • 1.

    De overgang van de eigendom, voor zover het roerende zaken betreft, heeft niet plaats dan nadat vanwege de minister de schadeloosstelling is betaald of geconsigneerd; het laatste, indien de gelegenheid ontbreekt de betaling te doen of de onteigende weigert op het hem gedane aanbod de schadevergoeding te ontvangen dan wel indien er beslag op die gelden mocht zijn gelegd. Artikel 62 is ook hier van toepassing.

  • 2.

    Bij onroerende zaken of rechten als bedoeld in artikel 4, eerste lid, gelden de bepalingen van het vierde hoofdstuk van de eerste titel, behoudens dat de overlegging van de verklaring van de griffier in artikel 64 voorgeschreven, vervalt.

  • 3.

    De schadeloosstelling komt ten laste van S's Lands kas.

TITEL III Over onteigening in het belang van de ruimtelijke ontwikkeling en van de volkshuisvesting

Artikel 73
  • 1.

    Zonder voorafgaande verklaring bij landsverordening, dat het algemeen nut de onteigening vordert, kan in het belang van de ruimtelijke ontwikkeling en van de volkshuisvesting onteigening plaatsvinden:

     

    • 1e.

      ten behoeve van de uitvoering van of ter handhaving van de feitelijke toestand overeenkomstig de bestemmingsvoorschriften van een ontwikkelingsplan;

    • 2e.

      ten behoeve van de ontruiming van oppervlakten in het belang van de volkshuisvesting;

    • 3e.

      ten behoeve van een in het belang van de volkshuisvesting uit te voeren bouwplan;

    • 4e.

      ten behoeve van de verwijdering van een of meer ontruimde onbewoonbaar verklaarde woningen of van een of meer niet meer in gebruik zijnde andere gebouwen, indien deze woningen of gebouwen dermate in verval zijn geraakt of verminkt, dat zij de omgeving in ernstige mate ontsieren;

    • 5e.

      ter verkrijging van de beschikking over ongebouwde of gebouwde eigendommen in verband met de vaststelling van een gevelrooilijn.

  • 2.

    In deze gevallen geschiedt de onteigening overeenkomstig de bepalingen van Titel I.

Artikel 74

[vervallen]

Artikel 75

[vervallen]

Artikel 76

[vervallen]

Artikel 77

[vervallen]

Artikel 78

[vervallen]

Artikel 79  

  • 1.

    De onteigening geschiedt ten name van Sint Maarten of van verenigingen, vennootschappen of stichtingen, die uitsluitend in het belang van verbetering van de volkshuisvesting werkzaam zijn en als zodanig bij landsbesluit zijn toegelaten.

  • 2.

    De vereisten voor toelating worden nader bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, vastgesteld.

Artikel 80
  • [vervallen]

Artikel 81
  • [vervallen]

Artikel 82

[vervallen]

Artikel 83

[vervallen]

Artikel 84
  • [vervallen]

Artikel 85

[vervallen]

Artikel 86
  • [vervallen]

Artikel 87
  • [vervallen]

Artikel 88

[vervallen]

Artikel 89

[vervallen]

Artikel 90

[vervallen]

Artikel 91
  • [vervallen]

Artikel 92

[vervallen]

TITEL IV Over onteigening van wegen en bruggen, en onteigening voor aanleg en verbetering van wegen, bruggen, havenwerken en terreinen en werken voor de luchtvaart

Artikel 93
  • 1.

    Zonder voorafgaande verklaring bij landsverordening, dat het algemeen nut de onteigening vordert, kan onteigening plaatsvinden van wegen en bruggen, alsmede daarop rustende rechten als in artikel 4 bedoeld, en onteigening voor aanleg en verbetering van wegen, bruggen, havenwerken en van terreinen voor de luchtvaart.

  • 2.

    De bepalingen van titel I zijn van overeenkomstige toepassing.

TITEL V Over onteigening bij oorlog, brand of orkaan

Artikel 94
  • 1.

    Wanneer, ingeval van oorlog, brand of orkaan, ogenblikkelijke inbezitneming volstrekt noodzakelijk geacht wordt, kan deze op last van de hoogste burgerlijke of militaire overheid ter plaatse aanwezig, geschieden.

  • 2.

    In geval van orkaan - waaronder mede is te verstaan het geval van dreigend gevaar voor orkaan - kan ook de minister die last geven, met inachtneming van bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, vast te stellen voorschriften.

  • 3.

    Onder oorlog wordt voor toepassing van deze bepaling niet alleen een openbaar verklaarde oorlog, maar ook het geval verstaan, waarin het gehele gebied van Sint Maarten in staat van oorlog of van beleg is gesteld.

  • 4.

    De eigendom gaat onmiddellijk op degene over, in wiens naam de inbezitneming is geschied, vrij van alle lasten en rechten daarop rustende. Alle in artikel 67 genoemde lasten of belastingen, waarmede het onteigende goed is bezwaard, gaan van de dag van de inbezitneming op hem over.

Artikel 95
  • 1.

    Zodra mogelijk na de onteigening moet degene, die haar bevolen heeft, aan de onteigenden gerechtelijk een schadevergoeding doen aanbieden of in de gevallen in artikel 65 genoemd, consigneren.

  • 2.

    Indien dit aanbod of die consignatie niet binnen drie maanden is geschied alsmede wanneer met het aangebodene of geconsigneerde geen genoegen wordt genomen, kan de schadevergoeding in rechte door de onteigenden worden gevorderd.

  • 3.

    In het eerste geval kan het Land de bedoelde schadeloosstelling van hen, die de onteigening gelast hebben, persoonlijk terugvorderen, tenzij het verzuim buiten hun schuld mocht hebben plaats gehad.

Artikel 96
  • 1.

    De wettelijke rente over verschuldigde schadevergoeding moet van de dag van de inbezitneming aan de onteigenden worden betaald.

  • 2.

    Met afwijking in zoverre van het bepaalde in het eerste lid, bedragen ten aanzien van onteigende fideïcommissaire goederen de interesten over verschuldigde schadevergoeding 3% per jaar.

Artikel 97

Wanneer hij, in wiens naam de onteigening gelast is, de eigendom van het goed niet langer voor het beoogde doel nodig acht en er nog geen drie jaren sinds de onteigening verlopen zijn, is de onteigende bij voorkeur boven alle anderen tegen betaling van de prijs, door deskundigen te begroten, tot de verkrijging daarvan gerechtigd.

Artikel 98

Deze landsverordening kan worden aangehaald als: Onteigeningsverordening.