Organisatie | Sint Maarten |
---|---|
Organisatietype | Koninkrijksdeel |
Officiële naam regeling | LANDSVERORDENING van 31 december 1985 houdende regels betreffende de rechterlijke organisatie van de Nederlandse Antillen en Aruba |
Citeertitel | Eenvormige landsverordening op de rechterlijke organisatie |
Vastgesteld door | regering en Staten gezamenlijk |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Deze regeling kan op moment van plaatsing in de wettendatabank nog niet worden aangepast aan de nieuwe staatkundige situatie.
Reden daarvoor is dat de Samenwerkingsregeling eenvormig procesrecht Aruba, Curaçao en Sint Maarten ter vervanging van de Samenwerkingsregeling eenvormig procesrecht Nederlandse Antillen en Aruba nog niet in alle drie de landen is vastgesteld. Daarmee kan ook de daarin opgenomen Ministeriële Samenwerkingsraad nog niet functioneren; die Raad is de instantie die wijzigingen in de eenvormige landsverordeningen moet vaststellen.
In juridische zin betekent dit dat de regelingen op grond van de Samenwerkingsregeling niet kunnen worden aangepast tot het moment waarop Aruba de nieuwe Samenwerkingsregeling heeft goedgekeurd dan wel verworpen.
De oorspronkelijke regeling is ondertekend op 31 december 1985, gepubliceerd in P.B. 1985, no. 170, en in werking getreden op 1 januari 1986.
Zie www.overheid.nl voor de historie van deze regeling vóór 10-10-10 via lokale regelingen en uitgebreid zoeken onder v.m. Nederlandse Antillen, met als zoekdatum 09-10-2010.
Onbekend
Landsbesluit houdende algemene maatregelen van 28 december 1987 (P.B. 1988, no. 1)
Landsbesluit selectie en vorming rechterlijke ambtenaren
Reglement van orde van de inwendige Dienst bij de Regterlijke Collegiën en Kantongeregten in de kolonie Curaçao
Besluit van 12 februari 1869, (P.B. 1869, no. 2)
Deurwaardersreglement
Landsbesluit tarieven in burgerlijke zaken
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
10-10-2010 | bestendiging Antilliaanse regelgeving in Sint Maarten | 21-07-2010 A.B. 2010, GT no. 1 en A.B. 2010, GT no. 30 | onbekend |
HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen
Voor de toepassing van deze landsverordening en de daarop berustende nadere regelingen en uitvoeringsvoorschriften wordt onder ”Hof van Justitie” en „Hof” verstaan:
het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, als bedoeld in hoofdstuk VI van de Samenwerkingsregeling Nederlandse Antillen en Aruba (P.B. 1985, no. 88, en A.B. 1985, no. 28).
De rechtsmacht in burgerlijke zaken en in strafzaken wordt, tenzij bij wettelijke regeling een andere rechter is aangewezen, uitgeoefend door de gerechten in eerste aanleg en door het Hof van Justitie. In wettelijk bepaalde gevallen kunnen een of meer bijzondere rechters in deze rechterlijke colleges mede zitting hebben.
De rechtsmacht in andere dan burgerlijke en strafzaken kan, onverminderd het bepaalde in artikel 42 van de Samenwerkingsregeling Nederlandse Antillen en Aruba, bij wettelijke regeling worden opgedragen aan de in het vorige lid bedoelde rechterlijke colleges, waarin bijzondere rechters mede zitting kunnen hebben, of aan bijzondere rechtscolleges, waarin leden van die rechterlijke colleges mede zitting hebben.
HOOFDSTUK II Het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie is in het bijzonder belast met de handhaving van de wettelijke regelingen, met de vervolging van strafbare feiten, met het doen uitvoeren van vonnissen en beschikkingen in strafzaken, en met het toezicht op de naleving van de rechterlijke beslissingen in tuchtzaken.
Het openbaar ministerie bij het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen en bij dat van Aruba wordt uitgeoefend door de officier van Justitie, die als hoofd van het parket bij dat gerecht wordt benoemd. Hij kan worden bijgestaan door een of meer officieren van justitie, substituut-officieren van justitie en plaatsvervangende officieren van justitie. Zij allen zijn in de uitoefening van hun functie op gelijke wijze lid van het openbaar ministerie.
De officier van justitie, hoofd van het parket, is in zijn ambtsbetrekking ondergeschikt aan de procureur-generaal van het land, waarin hij is benoemd. De officieren van justitie, de substituut-officieren van justitie en de plaatsvervangende officieren van justitie zijn in hun ambtsbetrekking ondergeschikt aan het hoofd van het parket, waarbij zij zijn geplaatst.
Bij verhindering of afwezigheid van de officier van justitie, hoofd van het parket, wordt zijn functie waargenomen door een ander lid van het openbaar ministerie bij dat parket. Daarbij gaat de in rang hogere voor de in rang lagere, en de eerder in een rang benoemde voor de later in die rang benoemde. Bij landsbesluit kan op andere wijze in de waarneming worden voorzien.
Onverminderd het bepaalde in artikel 65, vierde lid, van de Samenwerkingsregeling Nederlandse Antillen en Aruba wordt de procureur-generaal bij verhindering of afwezigheid vervangen door de advocaat-generaal. Bij verhindering of afwezigheid van de advocaat-generaal of in geval niet in die functie mocht zijn voorzien, kan de procureur-generaal zich doen vervangen door de officier van justitie, hoofd van het parket bij het gerecht in eerste aanleg, of diens plaatsvervanger, die alsdan als waarnemend procureur-generaal optreedt.
De advocaat-generaal wordt op een daartoe strekkend voorstel van het Hof van Justitie bij landsbesluit benoemd en ontslagen. Zijn rechtspositie wordt, met inachtneming van het bepaalde in artikel 63, eerste lid, van de Samenwerkingsregeling Nederlandse Antillen en Aruba, beheerst door de voor ambtenaren geldende regelingen.
Wanneer de Gouverneur oordeelt, dat een reden tot ontslag van de procureur-generaal is gelegen in gebleken ongeschiktheid voor diens functie, anders dan uit hoofde van ziekte of gebreken, beveelt hij, na de Raad van Advies te hebben gehoord en met toezending van alle op de zaak betrekking hebbende stukken, de Koning het ontslag aan.
De Gouverneur is bevoegd, de Raad van Advies gehoord, en onder voorbehoud van bekrachtiging door de Koning, de procureur-generaal in afwachting van ’s Konings beslissing te schorsen en, onverminderd het bepaalde in artikel 65, vierde lid, van de Samenwerkingsregeling Nederlandse Antillen en Aruba, in de waarneming van het ambt tijdelijk te voorzien. De Gouverneur geeft van zijn beslissing tot schorsing terstond kennis aan de Koning.
De procureur-generaal kan tegen een beslissing van de Gouverneur om zijn ontslag op in het tweede lid bedoelde grond aan de Koning aan te bevelen of tegen ’s Konings besluit om hem op die grond te ontslaan bezwaar maken door middel van een bezwaarschrift, binnen dertig dagen nadat hem de beslissing is meegedeeld in te dienen. Over het bezwaarschrift oordeelt bij uitsluiting in eerste aanleg het gerecht in ambtenarenzaken en in hoger beroep de raad van beroep in ambtenarenzaken. Het bezwaar heeft schorsende kracht met betrekking tot ’s Konings besluit, doch niet met betrekking tot de in het tweede en zesde lid bedoelde beslissingen van de Gouverneur en tot de in het zesde lid bedoelde bekrachtiging door de Koning.
Indien de procureur-generaal tegen de beslissing van de Gouverneur om zijn ontslag aan de Koning aan te bevelen bezwaar gemaakt heeft, wordt het ontslag eerst verleend of een hem opgelegde schorsing eerst bekrachtigd na de dag waarop de rechterlijke uitspraak waarbij het bezwaar ongegrond is verklaard onherroepelijk geworden is, en loopt de in het zevende lid bedoelde termijn vanaf die dag.
Onverminderd het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder d, van de Regeling Ambtenarenrechtspraak (P.B. 1951, no. 134), zoals gewijzigd, vindt op de procureur-generaal, indien hij een bezwaarschrift als bedoeld in het achtste lid indient of heeft ingediend, de Regeling Ambtenarenrechtspraak zoveel mogelijk overeenkomstige toepassing.
De procureur-generaal bij het Hof van Justitie en de overige leden van het openbaar ministerie in de beide landen moeten bij hun benoeming aan de Universiteit van de Nederlandse Antillen of aan een Nederlandse universiteit of hogeschool in de zin van de Wet op het wetenschappelijk onderwijs hebben verkregen, hetzij de graad van doctor in de rechtsgeleerdheid, hetzij de hoedanigheid van meester in de rechten, mits deze graad of deze hoedanigheid verkregen is op grond van het afleggen van een examen in het burgerlijk en handelsrecht en strafrecht van de Nederlandse Antillen of van Nederland, alsmede in een van de drie volgende vakken: het staatsrecht, administratiefrecht of belastingrecht van de Nederlandse Antillen of van Nederland.
HOOFDSTUK III De gerechten in eerste aanleg
Tevens kunnen als rechter in eerste aanleg optreden rechters-plaatsvervanger, die geen lid of plaatsvervangend lid van het Hof zijn. De president bepaalt hun aantal voor elk eilandgebied van de Nederlandse Antillen. Zij kunnen slechts als plaatsvervanger optreden in het eilandgebied, waarvoor zij zijn benoemd.
Voor de benoembaarheid van rechters-plaatsvervanger in eerste aanleg, die niet tevens lid of plaatsvervangend lid van het Hof zijn, vinden de vereisten, als bedoeld in artikel 14, derde lid, geen overeenkomstige toepassing. Voor hen geldt echter wel, dat zij bij hun benoeming de volle ouderdom van dertig jaren moeten hebben bereikt. Zij kunnen alleen op een daartoe strekkend voorstel van het Hof worden benoemd en ontslagen. Het ontslag kan alleen worden verleend op de gronden, als vermeld in de artikelen 54, eerste lid, en 56, eerste lid, van de Samenwerkingsregeling Nederlandse Antillen en Aruba.
De werkzaamheden als rechter in eerste aanleg worden door de president van het Hof onder de leden, de plaatsvervangende leden en de rechters-plaatsvervanger verdeeld.
De rechter in eerste aanleg neemt, behoudens hoger beroep, kennis van alle burgerlijke zaken, waarvan de kennisneming niet aan een andere rechter is opgedragen.
HOOFDSTUK IV Het Hof van Justitie
De president, de overige leden en de plaatsvervangende leden van het Hof moeten bij hun benoeming de volle ouderdom van dertig jaren hebben bereikt en aan de Universiteit van de Nederlandse Antillen of aan een Nederlandse universiteit of hogeschool in de zin van de Wet op het wetenschappelijk onderwijs hebben verkregen, hetzij de graad van doctor in de rechtsgeleerdheid, hetzij de hoedanigheid van meester in de rechten, mits deze graad of deze hoedanigheid verkregen is op grond van het afleggen van een examen in het burgerlijk en handelsrecht en strafrecht van de Nederlandse Antillen of van Nederland, alsmede in een van de drie volgende vakken: het staatsrecht, administratiefrecht of belastingrecht van de Nederlandse Antillen of van Nederland.
Het Hof neemt kennis van het hoger beroep van alle daarvoor vatbare vonnissen en beschikkingen, door de gerechten in eerste aanleg gewezen
Het staat aan partijen, bevoegd tot het aangaan van dading of compromis, vrij de geschillen, die daarvoor vatbaar zijn, bij prorogatie ter kennis van het Hof te brengen.
De president is bevoegd om, indien hij het voor de behandeling van een zaak nodig acht, een of meer rechters boven het bepaalde getal als bijzittende rechters aan te wijzen. Zij zijn bij de behandeling van de zaak tegenwoordig, doch werken niet mee tot het wijzen van het vonnis dan ter vervanging van de rechters, het gewone aantal uitmakende, die verhinderd zijn daaraan deel te nemen. De president wijst de rechters aan, die in de vervanging voorzien. Van dit alles wordt in het audientieblad of het proces-verbaal van de terechtzitting melding gemaakt.
In geval van verhindering of afwezigheid wordt de griffier van het Hof vervangen door een substituut-griffier van het Hof volgens de rang van benoeming en, bij verhindering of afwezigheid van alle substituut-griffiers, door de griffier of een substituut-griffier van een gerecht in eerste aanleg of door een ambtenaar, daartoe door de president van het Hof aangewezen.
Voor de griffier van het Hof gelden dezelfde benoembaarheidseisen, als bedoeld in artikel 14, derde lid.
HOOFDSTUK VI Rechterlijke ambtenaren in opleiding
Bij landsbesluit houdende algemene maatregelen, door de Nederlandse Antillen en Aruba gelijkluidend vast te stellen, worden voorschriften gegeven met betrekking tot de selectie, de aanstelling, de opleiding en andere aangelegenheden, die de rechtspositie van de rechterlijke ambtenaren in opleiding betreffen.
HOOFDSTUK VII Bijzondere bepalingen
§ 1. Onverenigbaarheid van functies
Degene, die een functie vervult waardoor afbreuk zou kunnen worden gedaan aan zijn onpartijdigheid in een bepaalde zaak, mag niet als rechter aan de beslissing in die zaak meewerken.
Echtgenoten, bloedverwanten of aangehuwden tot en met de derde graad mogen tegelijk geen ambtsbetrekkingen in of bij het Hof van Justitie of de gerechten in eerste aanleg van dezelfde zittingsplaats bekleden. Ten aanzien van het gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen kan hiervan worden afgeweken wat de functie van griffier of van substituut-griffier betreft, indien haar waarneming is of wordt opgedragen aan een persoon, die een andere betrekking bekleedt, welke hij tesamen met het griffiersambt heeft te vervullen.
Indien de zwagerschap eerst mocht zijn ontstaan na de benoeming, zal degene, die haar veroorzaakte, zijn ambt niet kunnen behouden, behoudens door of vanwege de Koning te verlenen ontheffing. In geval de benoeming niet door de Koning is geschied, wordt de ontheffing door de benoemende instantie verleend.
§ 2. Ambtelijke verplichtingen
Geen rechter mag zich, rechtstreeks of zijdelings, over voor hem aanhangige geschillen of over zodanige, waarvan hij weet of vermoedt dat zij voor hem aanhangig zullen worden, in enig afzonderlijk onderhoud inlaten met partijen, haar advocaten of gemachtigden, noch van hen enige bijzondere inlichting of schriftelijk stuk aannemen.
Het Hof van Justitie, de gerechten in eerste aanleg en het openbaar ministerie zijn onderling verplicht gevolg te geven aan verzoeken om rechtshulp, ook wanneer zij zijn gedaan door rechterlijke colleges of het openbaar ministerie in Nederland. Dezelfde verplichting bestaat over en weer tussen de leden van het openbaar ministerie van de Nederlandse Antillen en van Aruba.
De leden van het Hof van Justitie hebben, op aanwijzing van de president, hun vast en voortdurend verblijf in de Nederlandse Antillen, op Curaçao, dan wel in Aruba, behoudens voor de duur van een buitengewoon verlof en in geval de dienst hen verplicht zich voor een bepaalde tijd, onder goedkeuring van de president, van hun woonplaats te verwijderen.
De president van het Hof van Justitie is bevoegd ambtshalve of op vordering van het openbaar ministerie, aan de leden en de plaatsvervangende leden van het Hof, de rechters-plaatsvervanger in eerste aanleg, de griffiers en de substituut-griffiers zowel van het Hof als van de gerechten in eerste aanleg, die de waardigheid van hun ambt, hun ambtsbezigheden of ambtelijke verplichtingen verwaarlozen, of die zich schuldig maken aan de overtredingen, als bedoeld in artikel 56, eerste lid, onder 4º, van de Samenwerkingsregeling Nederlandse Antillen en Aruba, na hen in de gelegenheid te hebben gesteld om te worden gehoord, de nodige waarschuwing te geven.
De leden van de rechterlijke macht met rechtspraak belast en de leden van het openbaar ministerie leggen, elk naar de wijze van zijn godsdienstige gezindheid, voor het aanvaarden van hun ambt de navolgende eed (belofte) af:
„Ik zweer (beloof) trouw aan de Koning(Koningin) en gehoorzaamheid aan de wettelijke regelingen”.
Alvorens tot die eed of belofte te worden toegelaten, leggen zij de volgende eed (verklaring en belofte) van zuivering af:
„Ik zweer (verklaar), dat ik middellijk noch onmiddellijk, onder welke naam of voorwendsel ook, tot het verkrijgen mijner aanstelling, aan iemand, wie hij ook zij, iets heb gegeven of beloofd, noch zal geven.
„Ik zweer (beloof), dat ik nimmer enige giften of geschenken , hoe ook genaamd, zal aannemen of ontvangen van enig persoon, van wie ik weet of vermoed dat hij in enige rechtszaak is of zal worden betrokken, waarin mijn ambtsverrichtingen te pas zouden kunnen komen.”
De eedsaflegging van de leden en de plaatsvervangende leden van het Hof van Justitie geschiedt ten overstaan van een der Gouverneurs van de landen of een door hem aangewezen ambtenaar. De leden van het openbaar ministerie, alsmede de rechters-plaatsvervanger in de gerechten in eerste aanleg die niet tevens lid of plaatsvervangend lid van het Hof zijn, leggen de eed af ten overstaan van de Gouverneur van het land, waarin zij zijn benoemd, of van een door hem aangewezen ambtenaar.
HOOFDSTUK VIII Overgangs- en slotbepalingen
De nadere regelingen en uitvoeringsvoorschriften, die berusten op het in het vorige lid bedoelde Reglement op de inrichting en de samenstelling van de rechterlijke macht in de Nederlandse Antillen, blijven na 1 januari 1986 van kracht totdat zij door andere regelingen en uitvoeringsvoorschriften overeenkomstig deze landsverordening zijn vervangen. Zolang en voorzover die regelingen en voorschriften nog niet tot stand zijn gekomen, worden de bestaande bepalingen zoveel mogelijk overeenkomstig deze landsverordening uitgelegd en toegepast.
De in deze landsverordening genoemde functies van officier van justitie, hoofd van het parket, van officier van justitie, hoofd van het parket, van officier van justitie en van plaatsvervangend officier van justitie worden met ingang van 1 januari 1986 vervuld door de alsdan in functie zijnde officieren van justitie, respectievelijk substituut-officieren van justitie, respectievelijk dienstdoende ambtenaren van het openbaar ministerie, wier benoeming als zodanig geacht wordt de nieuwe functie-aanduiding mede te omvatten en wier benoeming tevens geacht wordt in overeenstemming met deze landsverordening te hebben plaats gevonden.
Met ingang van hetzelfde tijstip worden de rechters-plaatsvervanger in de gerechten in eerste aanleg geacht door de Ministeriële Samenwerkingsraad in overeenstemming met deze landsverordening te zijn benoemd tot rechters-plaatsvervanger in het rechtsgebied van de gerechten in eerste aanleg, waarin zij eerder waren benoemd.
Met betrekking tot alle rechtshandelingen, waarvan de kennisneming aan de bij deze landsverordening aangewezen rechterlijke organen is opgedragen, en met betrekking tot de bevoegdheid en het rechtsgebied van die rechterlijke organen en het daarbij geaccrediteerde openbaar ministerie, neemt het land Aruba met ingang van 1 januari 1986 de plaats in van het eilandgebied Aruba.
Met ingang van het tijdstip waarop de Samenwerkingsregeling Nederlandse Antillen en Aruba buiten werking treedt, wordt tenzij op andere wijze rechtsgeldig in de overgang is voorzien – hoofdstuk VI van die regeling (Het rechtswezen en de rechterlijke macht) geacht een integrerend deel uit te maken van deze landsverordening. De op de Samenwerkingsregeling berustende bepalingen worden in dat geval zoveel mogelijk overeenkomstig de staatsregelingen van de landen uitgelegd en toegepast.