Organisatie | Sint Maarten |
---|---|
Organisatietype | Koninkrijksdeel |
Officiële naam regeling | LANDSVERORDENING tot regeling van de dienstplicht |
Citeertitel | Dienstplichtverordening |
Vastgesteld door | regering en Staten gezamenlijk |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | openbare orde en veiligheid |
De oorspronkelijke regeling is ondertekend op 20 december 1961, gepubliceerd in P.B. 1961, no. 223, en in werking getreden op 29 december 1961.
Zie www.overheid.nl voor de historie van deze regeling vóór 10-10-10 via lokale regelingen en uitgebreid zoeken, onder v.m. Nederlandse Antillen, met als zoekdatum 09-10-2010.
Staatsregeling, artikel 110
Bezoldigingsbesluit dienstplichtigen
Dienstplichtbesluit I
Dienstplichtbesluit II
Landsbesluit extra beslaglegging dienstplichtigen
Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, ter uitvoering van artikel 7 van de Dienstplichtverordening
Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, ter uitvoering van artikel 109, tweede lid van de Dienstplichtverordening, betreffende de bepaling van het aantal leden en plaatsvervangende leden van de commissie voor georganiseerd overleg inzake aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van dienstplichtigen van Sint Maarten
Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, ter uitvoering van artikel 60, tweede lid, van de Dienstplichtverordening
Lotingsreglement dienstplicht
Militair keuringsreglement
Ministeriële regeling ter uitvoering van artikel 2, vierde lid, van het Dienstplichtbesluit II
Ministeriële regeling ter uitvoering van artikel 73 van de Dienstplichtverordening, houdende aanwijzing van gevallen, waarin dienstplichtigen van Sint Maarten in aanmerking komen voor verstrekking van een geldelijk voorschot op een vergoeding, tegemoetkoming of uitkering
Ministeriële regeling ter uitvoering van de artikelen 74 en 75 van de Dienstplichtverordening, houdende vaststelling van voorwaarden, waaronder van overheidswege huisvesting wordt verleend en voeding wordt verstrekt aan dienstplichtigen van Sint Maarten
Ministeriële regeling ter uitvoering van artikel 56, derde lid, van de Dienstplichtverordening houdende vaststelling van een minimum diensttijd in de definitief beklede rang in verband met bevordering van dienstplichtige officieren
Ministeriële regeling ter uitvoering van artikel 58 van de Dienstplichtverordening houdende vaststelling van een minimum diensttijd in de onderscheiden definitief beklede rangen in verband met bevordering van dienstplichtige onderofficieren
Ministeriële regeling ter uitvoering van de artikelen 55 en 59 van de Dienstplichtverordening, regelende de aflegging van de eed of belofte door dienstplichtigen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
30-05-2015 | Artikel 132 en artikel 133 | 17-04-2015 AB 2015, no. 9 | onbekend | ||
10-10-2010 | 30-05-2015 | geconsolideerde tekst (GT) | 19-04-2013 A.B. 2013, GT no. 783 | onbekend |
HOOFDSTUK I Algemene Bepalingen
Waar in deze landsverordening wordt gesproken van personen, die ongeschikt zijn verklaard, van dienstplicht zijn vrijgesteld of uitgesloten of ten aanzien van wie een rechterlijke uitspraak heeft plaats gehad, worden hieronder - voor zover het tegendeel niet blijkt - verstaan diegenen omtrent wie het desbetreffende besluit of de desbetreffende uitspraak onherroepelijk is geworden.
Alle stukken, die in verband met de bepalingen van deze landsverordening of ter uitvoeringdaarvan gegeven voorschriften en uitgevaardigde besluiten en beschikkingen worden gevorderd, ingediend, overgelegd of uitgereikt, zijn vrij van het recht van zegel.
Hij, die voor de dienstplicht is ingeschreven, kan niettemin, ook al is hij als dienstplichtige in werkelijke dienst, worden toegelaten tot een vrijwillige verbintenis bij de krijgsmacht. De minister bepaalt in hoeverre betrokkene, na voldoening aan zijn vrijwillige verbintenis, geacht kan worden zijn dienstplicht te hebben vervuld.
Voor de toepassing en uitvoering van deze landsverordening en haar uitvoeringsregelingen en beschikkingen wordt een commissie van advies ingesteld. Deze commissie heet "Dienstplichtraad"; haar samenstelling, taak en werkwijze worden door de minister bepaald. Aan deze commissie worden zo mogelijk een officier van de zeemacht en zo nodig een van de luchtmacht en een van de landmacht als lid toegevoegd.
De Nederlanders, bedoeld in het eerste lid van het vorige artikel, onder b en c, zijn verplicht zich aan te melden voor inschrijving in het dienstplichtregister zodra zij in de daar bedoelde omstandigheden komen te verkeren. De aanmelding kan geschieden door tussenkomst van een daartoe schriftelijk gemachtigde. Zij geschiedt door de wettelijke vertegenwoordiger, indien de aanmeldingsplichtige minderjarig is of onder curatele is gesteld.
De geschiktheid of ongeschiktheid voor dienst bij de krijgsmacht in verband met lichaamslengte of met ziekten en gebreken wordt beoordeeld door een door de minister samen te stellen keuringscommissie van drie geneeskundigen, waaraan zo mogelijk één geneeskundige van de krijgsmacht als lid wordt toegevoegd.
De in het eerste lid bedoelde beoordeling geschiedt met inachtneming van een op de voordracht van de Minister van Volksgezondheid, Sociale Ontwikkeling en Arbeid bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, vast te stellen keuringsreglement, waarin voor zoveel mogelijk de voor de krijgsmacht op dit stuk bestaande regels worden opgenomen.
Een aanvraag voor herkeuring moet door belanghebbende of door zijn wettelijke vertegenwoordiger binnen twee weken na de in het vorige lid bedoelde uitspraak aan de in het zesde lid bedoelde keuringscommissie worden gedaan. De aanvraag moet op aannemelijke in het verzoekschrift omschreven gronden berusten.
Herkeuring geschiedt door een door de Minister van Volksgezondheid, Sociale Ontwikkeling en Arbeid aan te wijzen herkeuringscommissie van drie geneeskundigen, waarin andere geneeskundigen zitting hebben dan in de keuringscommissie. Ook aan deze commissie wordt zo mogelijk een geneeskundige van de krijgsmacht als lid toegevoegd.
Vrijstelling wegens persoonlijke onmisbaarheid kan door de minister worden verleend aan hem door wiens verblijf in werkelijke dienst onoverkomelijke bezwaren zouden ontstaan voor de taakvervulling van de overheid of een particuliere organisatie.
Vrijstelling om de reden, genoemd in artikel 15, eerste lid, onder d, wordt met inachtneming van bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, vast te stellen regels verleend.
Alle ingeschrevenen, met uitzondering van hen, die op grond van voorgaande bepalingen niet dienstplichtig zijn of van de dienstplicht zijn vrijgesteld of zijn uitgesloten of die niet tot de militaire dienst verplicht zijn ingevolge een internationale overeenkomst, die op Sint Maarten van toepassing is, zijn dienstplichtigen.
De dienstplichtigen worden onderscheiden in interne en externe dienstplichtigen. Externe dienstplichtige is hij, die reeds elders in het Koninkrijk voor eerste oefening is opgeroepen en deze heeft volbracht of geacht wordt te hebben volbracht. De interne dienstplichtige is hij, die voor eerste oefening in Sint Maarten kan worden opgeroepen tot het vervullen van dienstplicht, hetzij deze aldaar heeft volbracht, dan wel geacht kan worden deze aldaar te hebben volbracht.
De in artikel 184 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde personen kunnen de in het eerste lid bedoelde personen voor de minister brengen en, voor zoveel nodig in verzekerde bewaring houden. Zij hebben toegang tot elke plaats, ten aanzien waarvan zij vermoeden dat hij zich daar kan bevinden, en kunnen, indien de toegang hun wordt geweigerd, zich deze verschaffen, zo nodig met inroeping van de sterke arm. Zij zijn bevoegd in woningen zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bewoner binnen te treden. Op het binnentreden in woningen is Titel X van het Derde Boek van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 155, vierde lid, 156, tweede lid, 157, tweede en derde lid, 158, eerste lid, laatste zinsnede, en 160, eerste lid, en met dien verstande dat de machtiging wordt verleend door de Minister van Justitie.
HOOFDSTUK VII Werkelijke dienst
De interne dienstplichtigen dienen bij de in Sint Maarten aanwezige onderdelen van de krijgsmacht; voor de toepassing van artikel 110, tweede lid, van de Staatsregeling worden zij geacht te dienen bij de zeemacht; de externe dienstplichtigen kunnen bij elk onderdeel van de krijgsmacht voor de dienst worden opgeroepen.
Oproeping voor eerste oefening en voor herhalingsoefeningen geschiedt door de minister. Het landsbesluit bevat alle gegevens betreffende de namen of de groepen van personen, die worden opgeroepen, het tijdstip waarop en de plaats waar zij zich moeten melden, de aanduiding, met eventuele vermelding van de detacheringsbeschikking, van het krijgsmachtonderdeel, waarbij werkelijke dienst moet worden vervuld, alsmede de duur van de eerste oefening of van de herhalingsoefeningen, waarvoor wordt opgeroepen.
Degenen, die onder de werking van de Schutterijlandsverordening 1940 (P.B. 1940, no. 81), zoals gewijzigd,aan hun dienstplicht hebben voldaan, kunnen slechts worden opgeroepen voor herhalingsoefeningen of ingeval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden overeenkomstig het bepaalde in artikel 29. De oproeping geschiedt met inachtneming van de militaire rang welke laatstelijk werd bekleed.
Een dienstplichtige kan door het militaire gezag, na overleg met de minister, worden aangewezen voor het vervullen van dienst buiten het grondgebied van Sint Maarten, mits de duur van deze dienst een tijdvak van 30 aaneengesloten dagen niet overschrijdt en de dienstplichtige in een tijdvak van 12 maanden niet meer dan twee en gedurende de herhalingsoefeningen in het geheel niet meer dan één maand buiten het grondgebied van Sint Maarten dienst vervult.
Ingeval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden kunnen de dienstplichtigen buitengewoon in werkelijke dienst worden gehouden of opgeroepen met inachtneming van het bepaalde in artikel 111 van de Staatsregeling en van het bepaalde in artikel 11 van de Defensiewet voor Aruba, Curaçaoen Sint Maarten.
Zolang de dienstplichtige niet in werkelijke dienst is noch in werkelijke dienst behoeft te zijn, is hij in het genot van groot verlof.
Ontslag van een vrijwillig nadienende dienstplichtige om een van de redenen, genoemd in artikel 35, tweede lid, onder b, c, e en f, wordt eerst verleend nadat terzake het advies is ingewonnen van een door de Commandant der Zeemacht in het Caribisch Gebied ingestelde commissie van onderzoek. Bij ontslag op grond van artikel 35, tweede lid, onder c, geldt het bij of krachtens dit lid bepaalde alleen voor de langdurig vrijwillig nadienende dienstplichtige.
Ontslag van een langdurig vrijwillig nadienende dienstplichtige om de reden, genoemd in artikel 35, tweede lid, onder c, kan slechts plaatsvinden indien naar het oordeel van de Commandant der Zeemacht in het Caribisch Gebied na een zorgvuldig onderzoek niet mogelijk gebleken is de militair binnen het krijgsmachtdeel waar hij werkzaam is, een andere, passende, functie toe te wijzen, dan wel indien hij een zodanige functie weigert te aanvaarden. In het onderzoek wordt de mogelijkheid tot bij- of omscholing van de militair betrokken.
Aan de aanwijzing op verzoek van de dienstplichtige voor het volgen van een opleiding als bedoeld in het tweede lid van het vorige artikel kunnen, indien hiervoor naar het oordeel van de Regionaal Bevelhebber aanleiding bestaat, door de minister bepaalde voorwaarden worden verbonden, die hieruit kunnen bestaan, dat aan de dienstplichtige de verplichting wordt opgelegd:
Wanneer de dienstplichtige wegens omstandigheden, die naar het oordeel van de Regionaal Bevelhebber niet zijn ontstaan door eigen wil of toedoen, wordt ontheven van een opleiding of van de functie waarop de opleiding betrekking had, dan wel niet wordt aangewezen voor de functie waarop de opleiding betrekking had, wordt hij tevens door de minister ontheven van de verplichting, bedoeld in het vorige lid, onder b, indien deze op hem rust.
Een dienstplichtige die is aangewezen voor het volgen van een opleiding als bedoeld in artikel 39, kan daarvan op voordracht van de Regionaal Bevelhebber, door de minister worden ontheven, indien hij niet voldoet aan de bij die opleiding gestelde eisen of indien ontheffing in het belang van de dienst of van de dienstplichtige om andere redenen noodzakelijk is.
Een dienstplichtige heeft, voorzover hij is aangewezen voor het volgen van een opleiding aan een niet-militaire opleidingsinrichting, aanspraak op vergoeding van de aan die opleiding verbonden noodzakelijke en te zijnen laste komende kosten, met dien verstande dat de vergoeding geheel of gedeeltelijk door of namens de minister kan worden verleend in de vorm van rechtstreekse betaling van de verschuldigde kosten.
Aan de aanwijzing op verzoek voor het volgen van een opleiding als bedoeld in artikel 39, tweede lid, kan de verplichting worden verbonden tot gehele of gedeeltelijke terugbetaling van hetgeen aan of ten behoeve van de dienstplichtige tijdens of in verband met de opleiding is betaald indien hij wegens omstandigheden die naar het oordeel van de minister zijn ontstaan door eigen wil of toedoen:
HOOFDSTUK 3 Benoeming en bevordering
Om voor benoeming tot officier of voor bevordering in aanmerking te kunnen komen moet de dienstplichtige in werkelijke dienst, onverminderd de overige bij dit hoofdstuk gestelde eisen, bij goed gedrag, goede plichtsbetrachting en goede dienstijver, de vereiste bekwaamheid en geschiktheid bezitten, waaronder in beginsel mede wordt verstaan verplaatsbaarheid, voor de rang of de klasse die hij bij benoeming of bevordering zal verkrijgen.
De dienstplichtige in werkelijke dienst, die een opleiding volgt voor een bepaalde rang kan, in afwijking van het bepaalde in de artikelen 58 en 60 tijdens die opleiding op door de Regionaal Bevelhebber te bepalen tijdstippen worden bevorderd tot een klasse of tot een rang, lager dan die waarvoor hij wordt opgeleid.
De minister kan met betrekking tot de datum naar orde waarvan dienstplichtigen als in het eerste lid bedoeld in de ranglijst worden vermeld, voor die dienstplichtigen in gunstige zin afwijken van het in dat lid bepaalde ten aanzien van diegene die aanvankelijk voor bevordering is voorbijgegaan wegens:
het verkeren in de omstandigheid dat hij om redenen van dienstbelang dan wel wegens een ziekte of een gebrek, verband houdende met de uitoefening van de dienst, niet heeft kunnen voldoen aan een of meer voor bevordering gestelde eisen, doch alleen indien het voorbijgaan voor bevordering uitsluitend aan die omstandigheid te wijten was;
In bijzondere gevallen kan de dienstplichtige in werkelijke dienst, ongeacht of hij voldoet aan alle eisen voor bevordering, tijdelijk tot een bepaalde rang worden bevorderd voor de tijd gedurende welke die dienstplichtige is geplaatst in een functie, aan de vervulling waarvan naar het oordeel van de Regionaal Bevelhebber het bekleden van die rang noodzakelijk is verbonden.
Wanneer de dienstplichtige die een rang tijdelijk bekleedt, wordt ontheven van de functie, bedoeld in het vorige lid, dan wel wanneer zijn bestemming voor die functie wordt ingetrokken, keert hij op de dag van die ontheffing of intrekking van rechtswege terug tot de rang of klasse die hij definitief bekleedt, tenzij er naar het oordeel van de Regionaal Bevelhebber redenen aanwezig zijn om anders te bepalen.
Aan de dienstplichtige in werkelijke dienst kan in het kader van een opleiding een titulaire rang worden verleend.
De dienstplichtige, die wegens een omstandigheid als bedoeld in artikel 46, derde lid, onder b, niet heeft kunnen voldoen aan een of meer voor bevordering gestelde eisen en uitsluitend op grond daarvan voor bevordering is voorbijgegaan, wordt bevorderd met ingang van de dag waarop hij aan alle eisen voor bevordering heeft voldaan, ook al mocht op die dag in de nieuwe rang geen vacature bestaan.
In een geval als bedoeld in het vorige lid, wordt de dienstplichtige tijdelijk bevorderd tot de naasthogere rang voor de tijd die redelijkerwijs nodig is om aan de in het vorige lid bedoelde eisen voor bevordering alsnog te voldoen.Het bepaalde in het vierde en vijfde lid van artikel 48 is van overeenkomstige toepassing.
De dienstplichtige in werkelijke dienst die voor bevordering is voorbijgegaan uitsluitend op grond van de omstandigheid in het vorige lid onder a bedoeld, wordt, tenzij zijn houding en gedragingen tegenover de vijand of zijn andere gedragingen gedurende zijn afwezigheid naar het oordeel van de minister daarvoor onvoldoende reden dan wel daartegen bezwaar opleveren, bevorderd met ingang van de dag van zijn terugkeer, ook al mocht op die dag in de nieuwe rang geen vacature bestaan.
De eed of belofte wordt afgelegd in handen van een door de minister aan te wijzen functionaris en op door de minister te bepalen wijze en luidt:
"Ik zweer (beloof) trouw aan de Koning(in), gehoorzaamheid aan de wetten en onderwerping aan de krijgstucht. Zo waarlijk helpe mij God Almachtig (Dat beloof ik)".
In zeer bijzondere gevallen kan een dienstplichtige in werkelijke dienst, zonder daarvoor een opleiding te hebben gevolgd tot de rang van korporaal worden bevorderd indien hij naar het oordeel van de Regionaal Bevelhebber een bijzondere geschiktheid blijkt te bezitten voor het vervullen van een functie waaraan de rang van korporaal is verbonden.
Bevordering tot de rang van sergeant, sergeant-majoor en adjudant onderofficier geschiedt door de minister bij keuze na het volbrengen van een door de minister voor elk van deze bevorderingen vast te stellen minimum diensttijd in de definitief beklede rang.
HOOFDSTUK 4 Administratieve maatregelen
De dienstplichtige in werkelijke dienst beneden de rang van luitenant ter zee de 3de klasse/tweedeluitenant, dienende in een rang of klasse waartoe hij definitief is bevorderd, kan bij administratieve maatregel worden teruggesteld tot de rang of de klasse - niet zijnde van tijdelijke aard - die hij het laatst voor zijn bevordering bekleedde, indien:
Een dienstplichtige als bedoeld in het eerste lid die een rang bekleedt, kan, indien hij niet alleen ongeschikt is om in die rang te dienen, maar tevens ongeschikt wordt geacht in enige lagere rang een functie te vervullen, worden teruggesteld tot de 1ste klasse van de stand van matroos of marinier, of, indien hiervoor redenen aanwezig zijn, tot een lagere klasse van die stand.
De dienstplichtige in werkelijke dienst beneden de rang van luitenant ter zee der 3de klasse/tweede luitenant, kan op zijn verzoek bij administratieve maatregel worden teruggesteld, maar alleen in die gevallen, waarin daarvoor naar het oordeel van degene die tot terugstellen bevoegd is, gegronde redenen aanwezig zijn en mits de belangen van de dienst zich daartegen niet verzetten.
De dienstplichtige in werkelijke dienst die heeft verzocht om toelating tot een opleiding, wordt, indien de rang of de klasse die hij bekleedt die toelating zou beletten, in geval van aanwijzing voor die opleiding bij administratieve maatregel teruggesteld tot die rang of klasse, die daartegen geen beletsel vormt.
De dienstplichtige die wordt ontheven van een opleiding, kan, indien hij tijdens en in verband met die opleiding is bevorderd, met ingang van de dag van die ontheffing bij administratieve maatregel worden teruggesteld tot een door de Regionaal Bevelhebber te bepalen rang of klasse, niet lager dan die welke hij het laatst voor zijn plaatsing bij de opleiding definitief bekleedde.
HOOFDSTUK 5 Werk- en rusttijden
Op de dienstplichtige in werkelijke dienst is, gedurende de tijd dat hij werkelijke dienst verricht onder bevel van de Regionaal Bevelhebber, de werk- en rusttijdenregeling, vervat in het Reglement rechtstoestand dienstplichtigen (Stb. 1982, no. 280), met uitzondering van artikel 26 van dat reglement, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat op de feestdagen, genoemd in de regelingen geldende voor landsdienaren, de dienstplichtige in beginsel geen werkzaamheden of diensten worden opgedragen.
HOOFDSTUK 9 Pensioenbepalingen
De vrijwillig nadienende dienstplichtige wordt voor zover betreft de regeling van zijn pensioen gelijkgesteld met de overheidsdienaar in de zin van de Pensioenlandsverordening overheidsdienaren, mits hij niet verkeert in een van de omstandigheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 6 van die landsverordening. De bepalingen van de genoemde landsverordening zijn alsdan op hem van overeenkomstige toepassing. Sint Maarten wordt voor de toepassing van de Pensioenlandsverordening overheidsdienaren op vrijwillig nadienende dienstplichtigen als lichaam in de zin van die landsverordening aangemerkt.
HOOFDSTUK 10 Aanspraken en verplichtingen in verband met de gezondheidszorg
Op de dienstplichtige in werkelijke dienst, alsmede op de niet in werkelijke dienst verblijvende dienstplichtige en de gewezen dienstplichtige, die lijden aan een ziekte of een gebrek verband houdende met de uitoefening van de dienst, zijn de regels betreffende aanspraken en verplichtingen in verband met de gezondheidszorg gegeven bij of krachtens hoofdstuk 7 van het Reglement rechtstoestand dienstplichtigen van overeenkomstige toepassing, echter met uitzondering van het bepaalde bij of krachtens artikel 66.
Aan de dienstplichtige in werkelijke dienst, die voor zijn gezin ter zake van geneeskundige behandeling of verpleging in onvermijdelijke uitgaven is vervallen, wordt een tegemoetkoming in die uitgaven verleend overeenkomstig de bepalingen van de Regeling vergoeding behandelings- en verplegingskosten overheidsdienaren. Voor de toepassing van de genoemde landsverordening wordt de dienstplichtige in werkelijke dienst als overheidsdienaar en de minister als het bevoegde gezag aangemerkt.
HOOFDSTUK 11 Andere voorzieningen van materiële aard
Hij, die ingevolge de bepalingen van deze titel aanspraak kan doen gelden op een vergoeding van of tegemoetkoming in kosten, dan wel op een uitkering, kan in door de minister aan te wijzen gevallen in aanmerking komen voor een geldelijk voorschot op de vergoeding, tegemoetkoming of uitkering.
De dienstplichtige in werkelijke dienst heeft aanspraak op vervoer van overheidswege bij reizen in zijn persoonlijk belang naar de woonplaats van zijn gezin, mits gelegen in Sint Maarten of Aruba, en terug:
De niet in werkelijke dienst verblijvende dienstplichtigen en de gewezen dienstplichtigen die inkomsten derven:
wegens de verwezenlijking van geneeskundige verzorging voor rekening van de overheid,
hebben aanspraak op vergoeding van gederfde netto-inkomsten over de tijd die zij voor het voldoen aan die oproep, respectievelijk ter verwezenlijking van de geneeskundige verzorging noodzakelijk afwezig zijn geweest, tot een door de minister voor elk geval vast te stellen maximum bedrag, voor zover zij hierop niet uit anderen hoofde recht kunnen doen gelden.
Indien een dienstplichtige in werkelijke dienst om redenen van dienst verblijft in Aruba, Curaçao of Caribisch Nederland, en aldaar wordt verpleegd in een ziekeninrichting, terwijl de plaats waar hij wordt verpleegd buiten zijn woonplaats is gelegen, kan aan zijn echtgenote en kinderen of, indien hij ongehuwd is, aan zijn ouders een tegemoetkoming worden verleend in de noodzakelijk gemaakte reiskosten voor het bezoeken van de dienstplichtige indien naar het oordeel van de behandelend arts overkomst gewenst is.
De dienstplichtige die voor eerste oefening in werkelijke dienst verblijft en die - ten einde zich in zijn vrije tijd voor te bereiden op de uitoefening van een beroep of bedrijf na het verlaten van de werkelijke dienst - een cursus volgt bij een instelling voor schriftelijk of mondeling onderwijs, heeft, naar voorwaarden door de minister te stellen, aanspraak op een tegemoetkoming in de kosten van lesgelden, studiemateriaal en examengelden, die aan het volgen van de cursus zijn verbonden.
De vrijwillig nadienende dienstplichtige die voor eigen rekening een studie of opleiding volgt of heeft voltooid die naar het oordeel van de Regionaal Bevelhebber mede dan wel volledig in het belang van de dienst is, kan, volgens regels en onder voorwaarden door de minister te stellen, in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de aan de studie of opleiding verbonden kosten.
De dienstplichtige in werkelijke dienst wiens persoonlijke eigendommen door omstandigheden, verband houdende met de uitoefening van de dienst, geheel of gedeeltelijk verloren zijn gegaan of zijn beschadigd, kan deswege, in door de minister aan te wijzen gevallen en naar door hem te stellen voorwaarden, aanspraak maken op een schadevergoeding, voor zover daarop niet uit anderen hoofde aanspraak bestaat. Het vorenstaande geldt eveneens ten aanzien van goederen die door derden aan de zorgen van de dienstplichtige zijn toevertrouwd.
De dienstplichtige in werkelijke dienst heeft met betrekking tot de uniformkleding en andere goederen, behorende tot zijn persoonlijke standaarduitrusting, aanspraak hetzij op een verstrekking van overheidswege en voor rekening van de overheid in natura, hetzij op een tegemoetkoming in de kosten van aanschaf.
Aan de dienstplichtige kan in door de minister aan te wijzen gevallen een tegemoetkoming in de kosten van aanschaf of van onderhoud en vernieuwing worden verleend terzake van uniformkleding en andere goederen die niet tot zijn persoonlijke standaarduitrusting behoren, maar die hij niettemin in eigendom moet hebben, alsmede terzake van burgerkleding.
De verstrekkingen in natura en die van de tegemoetkomingen, bedoeld in de vorige leden, geschieden, gedurende de tijd dat de dienstplichtige dienst verricht onder bevel van de Regionaal Bevelhebber, overeenkomstig de regelen en onder de voorwaarden, gesteld krachtens artikel 79, vierde lid, van het Reglement rechtstoestand dienstplichtigen.
Indien een dienstplichtige om redenen van dienst buiten Sint Maarten verblijft, en aldaar overlijdt, hebben zijn naaste betrekkingen, onder voorwaarden door de minister te stellen, aanspraak op een vergoeding van de noodzakelijk gemaakte en te hunnen laste gekomen kosten voor het doen overbrengen van het stoffelijk overschot naar Sint Maarten.
Voor zover de minister niet anders bepaalt, is het vorige lid niet van toepassing ten aanzien van degenen die zijn overleden terwijl het Koninkrijk zich in feitelijke oorlogsomstandigheden bevond, of die zijn overleden in de tijd waarin zij waren ingedeeld bij een eenheid of onderdeel van de krijgsmacht, waaraan de bekendmaking, bedoeld in artikel 71 van het Wetboek van Militair Strafrecht (Stb. 1964, no. 9), is gedaan.
Onder voorwaarden door de minister te stellen, kunnen de naaste betrekkingen van een dienstplichtige die vermist is geraakt bij de uitoefening van de dienst, dan wel ten gevolge van bijzondere omstandigheden die zich bij de uitoefening van de dienst hebben voorgedaan, in aanmerking komen voor bemiddeling van de minister bij het uitvoeren van een procedure tot het verkrijgen van een verklaring, dat rechtsvermoeden van overlijden van de vermiste dienstplichtige bestaat.
Op de dienstplichtige in werkelijke dienst zijn de voor de ambtenaar in dienst van Sint Maarten geldende regels terzake van vrijstelling van dienst wegens ziekte, neergelegd in de Regeling vakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren van overeenkomstige toepassing, voor zover daarvan in deze landsverordening niet wordt afgeweken.
De dienstplichtige, in werkelijke dienst, die ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Pensioenlandsverordening overheidsdienaren geen overheidsdienaar is, wordt voor de toepassing van de in het voorgaande lid bedoelde regeling aangemerkt als ambtenaar in tijdelijke dienst, terwijl de dienstplichtige, die overheidsdienaar in de zin van genoemde landsverordening is, wordt aangemerkt als ambtenaar in vaste dienst.
Het geneeskundig onderzoek tot het vaststellen van blijvende ongeschiktheid als bedoeld in artikel 35, derde lid, geschiedt in Sint Maarten door de geneeskundige commissie, bedoeld in artikel 14, derde lid, onder a, van de Pensioenlandsverordening overheidsdienaren, en in andere gevallen door een of meer geneeskundigen, aan te wijzen door de minister. De nadere regels, bedoeld in het vierde lid van het laatstgenoemde artikel, zijn van toepassing.
Behoudens het bepaalde in het tweede lid zijn op de gewezen dienstplichtige, wiens dienstverband is geëindigd tijdens arbeidsongeschiktheid uit hoofde van een ziekte of gebrek, de bepalingen, vastgesteld bij of krachtens artikel 42 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat hij in zoverre als gewezen ambtenaar in de zin van die landsverordening wordt aangemerkt.
Op de dienstplichtige in werkelijke dienst is de Regeling vergoeding voor reis- en teerkosten, gelijk mede voor verhuiskosten binnen Sint Maarten van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat uitsluitend de dienstplichtige die overheidsdienaar in de zin van de Pensioenlandsverordening overheidsdienaren is voor een verhuiskostenvergoeding in aanmerking komt.
HOOFDSTUK 12 Andere rechten en verplichtingen
De dienstplichtige in werkelijke dienst wordt, gedurende de tijd dat hij werkelijke dienst verricht onder bevel van de Regionaal Bevelhebber, beoordeeld overeenkomstig de regels, gegeven bij of krachtens artikel 90 van het Reglement rechtstoestand dienstplichtigen voor dienstplichtigen der zeemacht in de zin van de Dienstplichtwet (Stb. 1922, no. 43).
Op de dienstplichtige in werkelijke dienst zijn, gedurende de tijd dat hij werkelijke dienst verricht onder bevel van de Regionaal Bevelhebber, de bepalingen inzake kleding, gegeven bij of krachtens artikel 91 van het Reglement rechtstoestand dienstplichtigen, met uitzondering van artikel 91, vierde lid, onder f, van overeenkomstige toepassing.
De dienstplichtige in werkelijke dienst is verplicht de hem opgedragen werkzaamheden of diensten naar beste vermogen te vervullen, en de uit dien hoofde voor hem geldende voorschriften en orders te kennen.
De dienstplichtige onthoudt zich van de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting en het recht van vereniging en vergadering, indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze verband houdt met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd.
De dienstplichtige is niet gehouden tot dienstverrichting op voor hem op grond van zijn godsdienst of levensovertuiging geldende feest- en rustdagen tenzij het dienstbelang dit onvermijdelijk maakt.
Aan de dienstplichtige wordt buitengewoon verlof verleend voor het bijwonen van vergaderingen of zittingen van een publiekrechtelijk college, waarin deze is benoemd of gekozen, alsmede voor het verrichten van daar uit voortvloeiende werkzaamheden ten behoeve van dit college tenzij de belangen van de dienst vorderen dat zulks niet geschiedt. Bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen regels worden gesteld betreffende het doorbetalen van de bezoldiging.
Aan de dienstplichtige wordt buitengewoon verlof verleend voor aan te wijzen activiteiten van of voor een vakvereniging van militairen overeenkomstig bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, te stellen regels tenzij de belangen van de dienst vorderen dat een dergelijk verlof niet wordt verleend.
De dienstplichtige is verplicht zich tijdens het verblijf in een gebouw, luchtvaartuig of voertuig alsmede op een vaartuig of terrein dat in gebruik is bij of ten behoeve van de krijgsmacht of dat de dienstplichtige tot verblijf of gebruik dient bij de vervulling van de dienst, te onderwerpen aan een in het belang van de dienst door de commandant gelast onderzoek aan zijn lichaam of kleding of van zijn aldaar aanwezige goederen.
Naar regels door de Regionaal Bevelhebber te stellen kan de dienstplichtige in werkelijke dienst worden verplicht tot sportbeoefening in dienstverband.
De dienstplichtige in werkelijke dienst kan, naar regels door de minister te stellen, worden verplicht zodanige maatregelen te treffen, dat hij aan per radio, televisie of op andere wijze gedane oproepingen om zich te melden onverwijld gevolg kan geven.
De dienstplichtige in werkelijke dienst kan voor het verrichten van werkzaamheden of diensten worden gesteld onder een functionaris die niet behoort tot het militaire personeel van de krijgsmacht.
De dienstplichtige is verplicht tot geheimhouding van enig gegeven, de dienst betreffende tegenover een ieder die tot kennisneming daarvan niet bevoegd is, voorzover die verplichting uit de aard van de zaak volgt of hem uitdrukkelijk is opgelegd.
Op de dienstplichtige in werkelijke dienst zijn, gedurende de tijd dat hij werkelijke dienst verricht onder bevel van de Regionaal Bevelhebber, de bepalingen inzake schadevergoeding, gegeven bij of krachtens artikel 101 van het Reglement rechtstoestand dienstplichtigen, van overeenkomstige toepassing.
De dienstplichtige die uit hoofde van zijn functie is belast met het beheer over of de bewaring van aan het Rijk toebehorende of toevertrouwde gelden of geldswaardige papieren kan, bij constatering van een tekort, worden verplicht dat tekort geheel of gedeeltelijk aan te zuiveren, indien en voor zover hij niet aannemelijk maakt dat het ontstaan van dat tekort hem redelijkerwijs niet kan worden verweten.
Van elk ongeval dat aan een dienstplichtige in werkelijke dienst tijdens de uitoefening van de dienst is overkomen, wordt zo spoedig mogelijk een proces-verbaal opgemaakt. De dienstplichtige is verplicht, zodra hij daartoe redelijkerwijs in staat is, kennis te geven van een hem overkomen ongeval als vorenbedoeld aan zijn commandant.
Van elk ongeval dat aan een dienstplichtige in werkelijke dienst is overkomen en waarvan niet reeds op grond van het vorige lid een proces-verbaal is opgemaakt, wordt, op verzoek van de dienstplichtige, zo spoedig mogelijk een proces-verbaal opgemaakt. Bedoeld verzoek kan, indien de dienstplichtige hiertoe niet in staat is, ook worden gedaan door zijn naaste betrekkingen.Een proces-verbaal als in dit lid bedoeld kan ook ambtshalve worden opgemaakt.
De dienstplichtige in werkelijke dienst die - anders dan als gevolg van verhindering wegens ziekte - niet in staat is zich te begeven naar de plaats, waar de dienst zijn aanwezigheid vereist, is verplicht daarvan onverwijld kennis te geven aan zijn commandant of andere functionaris onder wie hij is gesteld of bij wie hij zich zou moeten melden.
HOOFDSTUK 13 Georganiseerd overleg
De ingevolge het vorige artikel in de commissie te voeren besprekingen staan onder leiding van een bij landsbesluit aangewezen voorzitter of, bij ontstentenis van deze, van een plaatsvervangend voorzitter. De besprekingen worden bijgewoond door of namens de Regionaal Bevelhebber; de voorzitter en de Regionaal Bevelhebber, of diens vertegenwoordiger, hebben in de commissie een adviserende stem.
De commissie behandelt haar aangelegenheden onmiddellijk nadat deze - voldoende tijdig - haar zijn toegezonden. De minister wijst voor de behandeling van elke aangelegenheid de ambtenaren aan, die de minister hierbij zullen vertegenwoordigen en brengt dit ter kennis van de voorzitter, die in overleg met deze ambtenaren de vergadering van de commissie belegt.
De commissie is gerechtigd de minister voorstellen te doen van onderwerpen van bespreking in de zin van dit hoofdstuk, welke voorstellen op de voet van het bepaalde in artikel 108 aan de commissie kunnen worden voorgelegd.
Behoudens het bepaalde in artikel 111, tweede lid, vergadert de commissie op plaats, dag en uur, door de voorzitter te bepalen.
Zij die gevoelens hebben uitgebracht, afwijkende van die van de meerderheid, en zich hebben voorbehouden afzonderlijke adviezen over te leggen om te worden gevoegd bij het advies van de commissie, zijn verplicht die adviezen ondertekend, zo tijdig aan de secretaris van de commissie ter hand te stellen, dat de inzending van het advies van de commissie daardoor geen vertraging ondergaat.
Indien een meer of meer leden dit verlangen, wordt in een advies melding gemaakt van de uitgebrachte stemmen met opgave van de aantallen leden die de verenigingen van militairen blijkens de in artikel 110, tweede lid, bedoelde kennisgeving onder de dienstplichtigen, waarvoor de commissie is ingesteld, hebben.
De dienstplichtige die rechtstreeks in zijn belang is getroffen door een beslissing gegeven krachtens deze titel of krachtens enig voorschrift, berustend op deze titel, kan zijn bezwaren tegen die beslissing, voor zover zij niet zijn gericht tegen een algemeen verbindend voorschrift, onder vermelding van de gronden waarop zijn bezwaren berusten, schriftelijk ter kennis brengen van:
Het bezwaarschrift, gericht aan de autoriteiten bedoeld in het eerste lid, onder b of c, moet worden ingediend binnen 30 dagen na de dag waarop de beslissing waartegen de bezwaren zijn gericht, is genomen. Is het bezwaarschrift ingediend na die termijn, dan wordt het geacht tijdig te zijn ingediend, indien de belanghebbende aantoont dat het is ingediend binnen 30 dagen na de dag waarop hij redelijkerwijs kennis heeft kunnen dragen van de beslissing waartegen de bezwaren zijn gericht.
De autoriteit, bedoeld in het eerste lid, onder b of c, neemt zo spoedig mogelijk de beslissing waartegen het bezwaarschrift zich richt in het heroverweging en zendt per aangetekende brief een afschrift van zijn beslissing aan de belanghebbende die het bezwaarschrift heeft ingediend. Daarbij vermeldt hij dat tegen die beslissing beroep kan worden ingesteld bij het Gerecht in Ambtenarenzaken, alsmede binnen welke termijn dat beroep moet worden ingesteld.
Tegen een besluit als bedoeld in artikel 35, kan door de vrijwillig nadienende dienstplichtige beroep worden ingesteld bij het Gerecht in Ambtenarenzaken. De Regeling ambtenarenrechtspraak is van toepassing.
De dienstplichtige die zich bezwaard voelt over een van een militaire meerdere als bedoeld in artikel 67 van het Wetboek van Militair Strafrecht ontvangen bevel, dan wel van mening is van een zodanig militaire meerdere een krenkende of onbillijke behandeling te hebben ondervonden kan zich door middel van een met redenen omkleed klaagschrift beklagen bij de beklagmeerdere.
De beklagmeerdere kan een rapporteur met het onderzoek naar het klaagschrift belasten. De rapporteur mag op geen enkele wijze betrokken zijn bij de aangelegenheid die onderwerp is van beklag en moet hoger in rang zijn dan wel - bij gelijkheid in rang - ouder in rang zijn dan de militaire meerdere tegen wie het klaagschrift is gericht.
Op het klaagschrift moet binnen een termijn van zes weken na ontvangst schriftelijk worden beslist. Deze beslissing kan voor ten hoogste vier weken worden verdaagd. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan aan de klager. De termijn bedraagt 12 weken indien de klager dan wel de militaire meerdere tegen wie het klaagschrift is gericht dan wel getuigen zich om redenen van dienst buiten Sint Maarten bevinden. De klager en de militaire meerdere tegen wie het klaagschrift is gericht, worden schriftelijk in kennis gesteld van de beslissing.
HOOFDSTUK 15 Bijzondere voorzieningen
Voor de vrijwillig nadienende dienstplichtige, die op de dag voorafgaand aan die waarop de Pensioenlandsverordening overheidsdienaren in werking treedt ambtenaar in de zin van de Pensioenverordening Burgerlijke Landsdienaren 1938 (P.B. 1976, 45) was, wordt de tijd die hij vanaf de datum van opkomst in werkelijke dienst voor eerste oefening heeft doorgebracht als diensttijd, bedoeld in artikel 17 van de Pensioenlandsverordening overheidsdienaren, mede in aanmerking genomen.