Organisatie | Ede |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening inzake de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid worden betrokken (Inspraakverordening gemeente Ede 2009) |
Citeertitel | Inspraakverordening gemeente Ede 2009 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
geen
Gemeentewet, art. 150
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
08-10-2009 | nieuwe regeling | 17-09-2009 Ede Stad 30-09-2009 | 586096 |
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 14 juli 2009, kenmerk 586096;
gelet op artikel 150 van de Gemeentewet;
Inspraakverordening gemeente Ede 2009
Verordening inzake de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid worden betrokken.
Artikel 6 Intrekking oude verordening
De Inspraakverordening gemeente Ede, vastgesteld bij raadsbesluit van 8 juni 2006, wordt ingetrokken.
Toelichting Inspraakverordening gemeente Ede
Artikel 150 van de Gemeentewet
Sinds 1 januari 1994 is in artikel 150 van de Gemeentewet aan de raad de verplichting opgelegd een inspraakverordening vast te stellen. Deze verordening is gebaseerd op de modelinspraakverordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).
Afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht
De procedure is inhoudelijk gebaseerd op de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Een en ander heeft geleid tot harmonisatie en systematisering van de bestuurspraktijk met betrekking tot inspraakprocedures. Wel wordt de mogelijkheid geboden om bij afzonderlijk besluit af te wijken van de standaardprocedure. Daarmee wordt beoogd afhankelijk van de aard, de schaal en de reikwijdte van het beleidsvoornemen alsmede de behoefte van het gemeentebestuur om de mening van de ingezetenen en belanghebbenden te vernemen, de inspraakprocedure desgewenst flexibel toe te passen.
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Inspraak: Er zijn veel omschrijvingen van het begrip inspraak. Bij de in dit artikel opgenomen formulering is aangesloten bij de tekst van artikel 150 van de Gemeentewet. Inspraak is een onderdeel van de voorbereiding en uitvoering van het gemeentelijk beleid en heeft een tweeledig doel. Enerzijds wordt aan belanghebbenden de mogelijkheid geboden om hun mening over beleidsvoornemens kenbaar te maken. Anderzijds biedt inspraak aan bestuursorganen een belangrijk hulpmiddel in het kader van de voor de beleidsvoorbereiding noodzakelijke belangenafweging. Inspraak is overeenkomstig artikel 150 van de Gemeentewet ‘eenzijdig’ gedefinieerd, dat wil zeggen dat geen gedachtenwisseling met het bestuursorgaan is inbegrepen.
Inspraakprocedure: De verantwoordelijkheid voor het maken van een regeling over inspraak ligt ingevolge artikel 150 van de Gemeentewet bij de raad. In artikel 4, eerste lid is de afdeling 3.4 Awb van toepassing verklaard met dien verstande dat de termijn voor het ter inzage leggen van de stukken en het naar voren brengen van zienswijzen met betrekking tot ruimtelijke plannen vier weken bedraagt. Artikel 4, tweede lid, geeft het bestuursorgaan ruimte om een andere procedure te volgen. Het bestuursorgaan is immers verantwoordelijk voor uitvoering, de nadere regeling en organisatie van de inspraak.
Beleidsvoornemen: Het begrip beleidsvoornemen is gedefinieerd als het voornemen van het bestuursorgaan tot het vaststellen of wijzigen van beleid. Het zal duidelijk zijn dat het hierbij niet gaat om de vaststelling van concrete besluiten of maatregelen, maar om de vorming van het beleid waarop deze kunnen worden gebaseerd.
Artikel 2 Onderwerp van inspraak
In het eerste lid is bepaald dat elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden besluit of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Het begrip bestuursorgaan is gedefinieerd in artikel 1:1, eerste lid, van de Awb. Het omvat in elk geval raad, college en burgemeester. Elk bestuursorgaan van de gemeente kan zijn eigen beleidsvoornemens aan inspraak onderwerpen. In de MvT (TK 1999-2000, 27 023, nummer 3, blz. 20) is vermeld dat het ter volledige beoordeling van de gemeenteraad blijft ten aanzien van welke beleidsvoornemens inspraak wordt verleend. Omdat het in bepaalde gevallen doelmatiger zal kunnen zijn als inspraak geschiedt door middel van bijvoorbeeld spreekrecht bij raadsvergaderingen, blijft door de formulering van het eerste lid de mogelijkheid bestaan dat voor bepaalde beleidsvoornemens een andere wijze van inspraak wordt geregeld.
In het tweede lid is bepaald dat inspraak altijd wordt verleend indien een wettelijk voorschrift daartoe verplicht. Wij hebben ervan afgezien om al deze gevallen te benoemen in de tekst van artikel 2 zelf, omdat in de eerste plaats bij een nieuwe wettelijke verplichting direct de verordening moet worden aangepast en in de tweede plaats het een dermate uitgebreide opsomming is dat de verordening hiermee onoverzichtelijk wordt.
Wettelijke verplichtingen tot het bieden van inspraak bestaan nu bijvoorbeeld bij:
In het derde lid is opgenomen wanneer geen inspraak wordt verleend. Het derde lid onder g en h, ziet op het schrappen van inspraak voor de zogenaamde ‘kleine’ ruimtelijke plannen (partiële bestemmingsplanherzieningen) en wijzigings- en uitwerkingsplannen. De procedures op het gebied van de ruimtelijke ordening vormen een specifieke categorie in beleidsvoornemens. In de ruimtelijke ordeningsprocedures is regelmatig sprake van inspraak alhoewel inspraak over ruimtelijke plannen niet wettelijk verplicht is. Sinds 1 juli 2008 geldt de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro). Eén van de doelstellingen van de Wro is het verkorten van de procedures. Bij partiële bestemmingsplanherzieningen gaat het doorgaans om particuliere initiatieven die betrekking hebben op één perceel en van ondergeschikte betekenis zijn. Deze zijn over het algemeen gebaat bij een zo kort mogelijke doorlooptijd. In de praktijk blijkt dat de inspraakprocedure voor deze plannen geen toegevoegde waarde heeft, omdat belanghebbenden in twee instanties (inspraak en zienswijzen) dezelfde bezwaren naar voren brengen en op die manier komen tot een herhaling van zetten. Voor de wijzigings- en uitwerkingsplannen wordt over het algemeen al inspraak gevoerd in het kader van het moederplan. Uit een oogpunt van deregulering en ter voorkoming van doublures wordt voor dergelijke plannen dan ook geen inspraakprocedure gevolgd. Uitgezonderd zijn die zaken die een zodanige ruimtelijke impact hebben, dat ze wel voor inspraak in aanmerking dienen te komen. Voor deze gevallen voorziet de inspraakverordening in een regeling die het college de mogelijkheid geeft om alsnog inspraak toe te passen voor een specifiek plan.
Een kanttekening die hier geplaatst moet worden is de volgende. In het Besluit ruimtelijke ordening is een zogenaamde verantwoordingsplicht opgenomen ten aanzien van bestemmingsplannen (artikel 3.1.6 Bro). Deze verantwoordingsplicht houdt in dat in een toelichting behorende bij een bestemmingsplan dient te worden aangegeven hoe burgers en maatschappelijke organisaties zijn betrokken bij de voorbereiding daarvan. Met deze bepaling wordt beoogd de betrokkenheid van burgers en maatschappelijke organisaties te garanderen, zonder tot in detail voor te schrijven hoe deze betrokkenheid dient te worden vormgegeven. Dit betekent dat indien geen inspraak wordt verleend, burgers en maatschappelijke organisaties op een andere wijze bij het plan moeten worden betrokken. De wijze waarop dit gebeurt wordt overgelaten aan het gemeentebestuur. Wanneer het gaat om particuliere initiatieven zou er bijvoorbeeld voor gekozen kunnen worden om de aanvrager te verzoeken de omwonenden op de hoogte te stellen van de plannen. Van de wijze waarop met de verantwoordingsplicht is omgegaan, wordt verslag gedaan in de toelichting op het bestemmingsplan zodat een ieder hiervan kennis kan nemen.
Artikel 3 Inspraakgerechtigden
De omschrijving van inspraakgerechtigden vloeit rechtstreeks voort uit de tekst van artikel 150 van de Gemeentewet. In de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb zijn de woorden ‘in de gemeente een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen’ vervangen door: belanghebbenden. Het begrip ‘belanghebbende’ is in artikel 1:2 Awb gedefinieerd en deze definitie heeft ook gelding voor wetgeving buiten de Awb.
Ter uniformering en deregulering is in het eerste lid afdeling 3.4 van de Awb van toepassing verklaard op de inspraak. In artikel 3:11 tot en met 3:17 Awb is de inspraakprocedure te vinden. Na terinzagelegging en bekendmaking van het beleidsvoornemen kunnen belanghebbenden gedurende zes weken schriftelijk of mondeling hun zienswijze naar voren brengen. Voor ruimtelijke plannen geldt echter een termijn van vier weken voor terinzagelegging en het indienen van zienswijzen. In de praktijk blijkt dat een termijn van vier weken voldoende is. In de meeste gevallen zal deze procedure passend zijn voor de inspraak. Reden hiervoor is dat deze plannen ook als ontwerp gedurende een periode van zes weken ter inzage worden gelegd en de mogelijkheid wordt geboden om zienswijzen in te dienen. Indien vier weken niet voldoende blijkt te zijn, dan kan op grond van het tweede lid de inspraakprocedure worden aangepast.
In het tweede lid is bepaald dat van de hoofdregel in lid 1 kan worden afgeweken. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan het verlenen van participatie en/of inspraak bij bepaalde grootschalige en/of ingrijpende nieuwe planologische ontwikkelingen.
In dit geval is niet gekozen voor verwijzing naar afdeling 3.4 Awb. Onder het in het tweede lid, onderdeel a, genoemde verslag van de gevolgde inspraakprocedure wordt verstaan: Hoe is de procedure feitelijk verlopen? Is afdeling 3.4 Awb onverkort toegepast? Wanneer is het beleidsvoornemen ter inzage gelegd enz.?
Onderdeel b. betekent dat de eindrapportage een volledig overzicht dient te bevatten van zowel de mondelinge als de schriftelijke inspraakreacties. De schriftelijke inspraakreacties kunnen aan het verslag worden gehecht. In de MvT bij de Awb wordt opgemerkt dat in het verslag kan worden volstaan met een korte zakelijke weergave van de naar voren gebrachte opvattingen en vermelding van de personen die hun opvatting naar voren hebben gebracht. Onder c. wordt als het sluitstuk van inspraak voorgeschreven dat het bestuursorgaan aangeeft wat met de zienswijzen wordt gedaan.
In het derde lid is bepaald dat het bestuursorgaan het eindverslag op de gebruikelijke wijze openbaar maakt. Het ligt voor de hand om degenen die hebben ingesproken een exemplaar van het eindverslag te sturen. Daarnaast kan het eindverslag algemeen worden gepubliceerd in Ede-stad en op de gemeentelijke website. Als het aantal insprekers omvangrijk is, kan worden gekozen voor het volstaan met een algemene bekendmaking. Het is aan te bevelen om tijdens de inspraakavond al duidelijkheid omtrent de communicatie te verschaffen.
In het vierde lid wordt de burgemeester verplicht om het eindverslag te vermelden in zijn burgerjaarverslag overeenkomstig artikel 170, tweede lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet.
Artikel 6 Intrekking oude verordening
Met deze bepaling wordt de bestaande inspraakverordening ingetrokken. De datum waarop de oude verordening vervalt, is de datum waarop de verordening in werking treedt (zie artikel 7).
Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.
De inspraakverordening gemeente Ede, vastgesteld op 8 juni 2006 wordt ingetrokken met ingang van de dag dat deze verordening in werking treedt.
Deze verordening wordt aangehaald als: Inspraakverordening gemeente Ede 2009.
Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad der gemeente Ede, gehouden op 17 september 2009, nr. V.R. 2009/38.