Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Ede

Uitvoeringsbesluit re-integratie 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieEde
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingUitvoeringsbesluit re-integratie 2012
CiteertitelUitvoeringsbesluit re-integratie 2012
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Op 29 november 2011 is het Uitvoeringsbesluit re-integratie 2012 vastgesteld. En treedt in werking op 1 januari 2012.

Op 13 maart 2012 treedt de gewijzigde versie in. De belangrijkste wijzigingen zijn:

onder bepaalde voorwaarden is verlengde vrijlating van inkomsten mogelijk voor alleenstaande ouders van 27 jaar en ouder;

jongeren tot 27 jaar die al werk in deeltijd hadden, en dit voortzetten vanaf hun 27e jaar, komen niet in aanmerking voor deze verlengde vrijlating;

de premie deeltijdarbeid geldt alleen nog voor personen die op 31 december 2011 recht hadden op een premie.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Re-integratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Ede 2012
  2. Wet werk en bijstand
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

13-03-201225-03-2015artikel 23 en artikel 24

13-03-2012

Ede-Stad 21-3-2012

701372

Tekst van de regeling

Intitulé

Uitvoeringsbesluit re-integratie 2012

Besluit ter uitvoering van de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Ede 2012.

§ 1 Definities

Artikel 1
  • 1.

    Alle begrippen die in dit besluit worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand, de Re-integratieverordening en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In dit besluit wordt verstaan onder:

    a

    de wet

    : de Wet werk en bijstand (Wwb);

    b

    de verordening

    : de Re-integratieverordening Wwb gemeente Ede 2012;

    c

    het college

    : het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede;

    d

    de doelgroep

    : de personen, in de gemeente Ede woonachtig, die een uitkering voor levensonderhoud ingevolge de Wwb, de Ioaw of de Ioaz ontvangen, anw-ers, nuggers en personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet aan wie door de gemeente ondersteuning kan worden geboden op grond van artikel 7 eerste lid onder a. van de wet;

    d

    de uitkering

    : de uitkering op grond van de Wwb, Ioaw of Ioaz;

    e

    de uitkeringsgerechtigde

    : de persoon met een uitkering ingevolge de Wwb, Ioaw of Ioaz;

    f

    de nugger

    : de niet-uitkeringsgerechtigde als bedoeld in artikel 6 eerste lid onder a. van de wet

    g

    de arbeidsovereenkomst

    : een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht; met een arbeidsovereenkomst wordt gelijk gesteld een aanstelling op grond van het ambtenarenrecht;

    h

    wettelijk minimumloon

    : het bruto minimum (jeugd)loon (inclusief vakantietoeslag) dat van toepassing is op de werknemer volgens artikel 8, 12 en 15 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

§ 2 Arbeidsplicht

Artikel 2 Vrijstelling arbeidsplicht

  • 1

    Het college kan een uitkeringsgerechtigde op diens schriftelijk verzoek tijdelijk geheel of gedeeltelijk ontheffen van de verplichting om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden. Voor deze vrijstelling komt in aanmerking:

    • a

      de persoon ouder dan 57,5 jaar zonder arbeidsperspectief;

    • b

      de alleenstaande ouder met kinderen jonger dan 5 jaar, conform het bepaalde in artikel 9a van de wet;

    • c

      de alleenstaande ouder met kinderen van 5 tot 12 jaar voor maximaal 20 uur per week, gedurende de schoolperiode van de kinderen. Bij deze gedeeltelijke vrijstelling wordt rekening gehouden met de belastbaarheid van betrokkene;

    • d

      de persoon die een woning bewoont alleen met een verzorgingsbehoeftige die anders is aangewezen op opname, voor zover de zorg de arbeidsinschakeling nog niet toelaat;

    • e

      de persoon met medische beperkingen, voor zover deze beperkingen de arbeidsinschakeling nog niet toelaten.

  • 2

    Ontheffing van de arbeidsplicht wordt beoordeeld en zo nodig herbeoordeeld naar de individuele situatie van de aanvrager.

  • 3

    Ontheffing van de arbeidsplicht blijft slechts van kracht zolang de ontheffingsgronden voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijn.

  • 4

    Degene die is ontheven van de arbeidsplicht zoals bedoeld in dit artikel, kan het college desondanks vragen in aanmerking te komen voor re-integratieondersteuning, onder toepassing van de bepalingen van de verordening en van dit besluit.

  • 5

    De persoon bedoeld in het eerste lid onder a kan blijvend worden vrijgesteld van de arbeidsplicht, als aannemelijk is dat gehele of gedeeltelijke arbeidsinschakeling voor deze persoon niet meer tot de reële mogelijkheden behoort.

§ 3 Beleid voor nuggers en Anw-ers

Artikel 3 Arbeidsinschakeling nuggers en Anw-ers

  • 1.

    Nuggers en Anw-ers die ondersteuning wensen bij de arbeidsinschakeling of gebruik willen maken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling dienen hiervoor een schriftelijk verzoek in bij het college.

  • 2.

    Het college maakt in haar beoordeling een afweging, waarbij gekeken wordt welke ondersteuning of voorziening het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid op zo kort mogelijke termijn.

  • 3.

    De ondersteuning of voorziening zoals bedoeld in dit artikel kan bestaan uit onderzoek, bemiddeling, scholing en (onderdelen van) een re-integratietraject.

  • 4.

    Het college stelt de belanghebbende bij beschikking op de hoogte van diens rechten en plichten met betrekking tot de ondersteuning of voorziening. Het college kan de verplichtingen daarnaast verder uitwerken in een met de belanghebbende te sluiten overeenkomst.

Artikel 4 Eigen bijdrage

  • 1.

    De nugger die gebruik maakt van ondersteuning bij arbeidsinschakeling zoals bedoeld in artikel 4 van de verordening en artikel 3 van dit uitvoeringsbesluit, is hiervoor een eigen bijdrage verschuldigd.

  • 2.

    De hoogte van de eigen bijdrage is afhankelijk van het inkomen van de belanghebbende en zijn gezin.

  • 3.

    Onder inkomen wordt verstaan: inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, inkomsten uit verhuur, onderverhuur of het hebben van een of meer kostgangers, sociale zekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting en premies volksverzekeringen, dan wel inkomsten die naar hun aard hiermee overeenkomen.

Artikel 5 Grondslag eigen bijdrage

  • 1.

    Bij een inkomen zoals bedoeld in artikel 4 lid 3 van dit besluit, bedraagt de eigen bijdrage bij een bruto inkomen:

    • a.

      tot € 23.000 per jaar: geen eigen bijdrage

    • b.

      tot € 25.000 per jaar: 10% van de trajectkosten

    • c.

      tot € 27.000 per jaar: 20% van de trajectkosten

    • d.

      tot € 30.000 per jaar: 40% van de trajectkosten

    • e.

      tot € 34.000 per jaar: 60% van de trajectkosten

    • f.

      tot € 40.000 per jaar: 80% van de trajectkosten

    • g.

      meer dan € 40.000 per jaar: 100% van de trajectkosten.

  • 2.

    Wanneer het vermogen op het moment van aanvraag meer bedraagt dan € 15.000,-, wordt het bijdragepercentage zoals bedoeld in het voorgaande lid onder a tot en met f, met 10% verhoogd.

  • 3.

    Het college kan in voorkomende gevallen besluiten de eigen bijdrage hoger of lager vast te stellen, als uit de bijdrageberekening een kennelijk onredelijke bedrag volgt.

Artikel 6 Inning eigen bijdrage

De eigen bijdrage kan worden voldaan in zes gelijke maandelijkse termijnen.

§ 4 Voorzieningen en tegenprestatie

Artikel 7 Verschillende doelgroepen

  • 1.

    Het college maakt voor de aanbieding van ondersteuning en voorzieningen een onderscheid tussen personen met en personen zonder arbeidsperspectief. Personen met arbeidsperspectief worden in eerste aanleg in aanmerking gebracht voor ondersteuning en voorzieningen.

  • 2.

    Het college streeft binnen de doelgroep kansrijken naar een evenredige verdeling voor het bieden van ondersteuning en voorzieningen tussen:

    • a.

      uitkeringsgerechtigden, nuggers en Anw-ers;

    • b.

      personen jonger dan 27 jaar met een uitkering;

    • c.

      personen die zijn aan te merken als allochtoon;

    • d.

      alleenstaande ouders met zorgtaken;

    • e.

      personen die als gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn aangemerkt.

Artikel 8 Onderzoek

  • 1.

    Bij aanspraak op een voorziening zoals bedoeld in dit besluit, stelt het college eerst vast of de aanvrager behoort tot de doelgroep.

  • 2.

    Voor personen die behoren tot de doelgroep stelt het college vast of zij zijn aan te merken als kansrijk of kansarm. Vervolgens wordt de relevantie en geschiktheid van een voorziening vastgesteld, evenals de in te zetten voorziening.

Artikel 9 Werk vóór uitkering

  • 1

    ‘Werk vóór uitkering’ zoals bedoeld in artikel 10 van de re-integratieverordening wordt uitsluitend aangeboden aan personen die een uitkering hebben aangevraagd, of zich met het oog op een dergelijke aanvraag hebben gemeld bij het UWV, of een uitkering hebben op grond van de Wwb, Ioaw of Ioaz.

  • 2

    De arbeid wordt zo mogelijk binnen 48 uur na de melding of na het indienen van de in het eerste lid bedoelde uitkeringaanvraag aangeboden en omvat een periode van maximaal 8 weken tegen minimaal 12 uren per week.

Artikel 10 Re-integratietrajecten

  • 1.

    De ondersteuning die personen uit de doelgroep wordt aangeboden is altijd gericht op deelname aan het arbeidsproces of gesubsidieerde arbeid met baangarantie.

  • 2.

    Het college kan ondersteuning bieden in de vorm van een integraal re-integratietraject, bestaande uit:

    • -

      diagnostiek;

    • -

      aanbodsversterking (waaronder scholing);

    • -

      bemiddeling en plaatsing;

    • -

      plaatsingsondersteuning;

  • 3.

    Het college stelt de belanghebbende bij beschikking op de hoogte van diens rechten en plichten met betrekking tot de ondersteuning of voorziening. Het college kan de verplichtingen daarnaast verder uitwerken in een met de belanghebbende te sluiten overeenkomst.

  • 4.

    Een re-integratietraject kan tussentijds worden beëindigd wanneer betrokkene:

    • a.

      geplaatst kan worden in het arbeidsproces. Het traject wordt dan afgesloten met plaatsingsondersteuning;

    • b.

      niet meer tot de doelgroep behoort;

    • c.

      niet voldoet aan zijn verplichtingen, waaronder begrepen het niet voldoen van de eigen bijdrage.

Artikel 11 Scholing

  • 1.

    Het college kan, ook als er geen sprake is van een integraal re-integratietraject, een vorm van beroepsgerichte scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling of verbetering van de uitgangspositie.

  • 2.

    Het college beoordeelt of deze scholing bijdraagt tot arbeidsinschakeling of verbetering van de uitgangspositie en verbindt hieraan een nader te bepalen termijn.

Artikel 12 Bemiddeling

  • 1

    Het college kan bemiddeling inzetten, zoals bedoeld in artikel 13 van de verordening, voor personen uit de doelgroep die naar verwachting van het college binnen een periode van maximaal zes maanden naar reguliere arbeid te bemiddelen zijn.

  • 2

    De activiteiten diagnose, bemiddeling en plaatsingsondersteuning die binnen deze voorziening kunnen worden ingezet, kunnen worden ingekocht bij een re-integratiebedrijf of een uitzendbureau.

  • 3

    Na plaatsing in een reguliere of gesubsidieerde baan kan maximaal 3 maanden plaatsingsondersteuning van het re-integratiebedrijf op de werkplek worden ingezet.

Artikel 13 Werken met behoud van uitkering

  • 1

    Een door het college aangeboden voorziening zoals bedoeld in artikel 14, eerste lid van de verordening kan worden ingezet voor uitkeringsgerechtigden, waarbij:

    • a

      belanghebbende kennis en vaardigheden opdoet, zoals het wennen aan regelmaat, werkritme en het werken in teamverband;

    • b

      belanghebbende via scholing, training of toetsbare leerdoelen met specifieke afspraken over arbeidstijden, tussenstappen en/of bemiddelingsactiviteiten de kansen op een reguliere baan vergroot;

  • 2

    Werken met behoud van uitkering wordt in beginsel voor maximaal 6 maanden ingezet.

  • 3

    Het college kan aan uitkeringsgerechtigden voor wie de kans op arbeidsinschakeling nog gering is een voorziening aanbieden in de vorm van een participatiebaan zoals bedoeld in artikel 10a van de wet en artikel 14, vierde lid van de verordening.

Artikel 14 Sociale activering

Het college kan aan uitkeringsgerechtigden activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering:

  • a.

    het verrichten van onbetaalde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling voor personen, die binnen één jaar na de start van de activering, toegeleid kunnen worden naar een integraal re-integratietraject, bemiddeling, een werkervaringaanbod of scholing; of

  • b.

    als tegenprestatie, gericht op zelfstandige maatschappelijke participatie wanneer arbeids- inschakeling (nog) niet mogelijk is.

Artikel 15 Tegenprestatie

Het college kan aan een uitkeringsgerechtigde opdragen specifiek aangegeven maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten als tegenprestatie voor de uitkering.

§ 5 Gesubsidieerde arbeid

Artikel 16 Doorstroombaan

  • 1

    Onder een doorstroombaan als bedoeld in artikel 15 van de verordening wordt een tijdelijk dienstverband voor maximaal 12 maanden, met de mogelijkheid van verlenging met maximaal 6 maanden, met een werkgever in de profit- of non-profit sector verstaan.

  • 2

    De werkgever die een doorstroombaan realiseert, kan hiervoor van het college een loonkostensubsidie ontvangen als bedoeld in artikel 16 van de verordening.

  • 3

    De toekenning van de loonkostensubsidie en de hierbij geldende voorwaarden en bepalingen, worden in een beschikking vastgelegd. Het college kan de verplichtingen daarnaast verder uitwerken in een overeenkomst met de werkgever.

  • 4

    De doorstroombaan is beschikbaar voor uitkeringsgerechtigden.

§ 6 Loonkostensubsidie

Artikel 17 Grondslag subsidiabel loon

  • 1

    Als grondslag voor de berekening van de loonkostensubsidie voor een doorstroombaan geldt het wettelijk minimumloon dat op de betrokkene van toepassing zou zijn, vermeerderd met de daarover verschuldigde werkgeverslasten, welke forfaitair worden gesteld op 20%, en verminderd met alle tegemoetkomingen van welke aard dan ook die de werkgever ontvangt of kan ontvangen met betrekking tot het loon en de werkgeverslasten.

  • 2

    Looncomponenten die in elk geval niet voor vergoeding in aanmerking komen zijn:

    • a

      loon over uren die de overeengekomen arbeidsomvang per week te boven gaan (overwerk);

    • b

      beloningen zoals tantièmes die in de regel eenmalig worden verstrekt;

    • c

      loon dat in geblokkeerde vorm wordt gespaard als gevolg van een spaarloonregeling;

    • d

      loon waarover belasting wordt geheven van de inhoudingsplichtige als gevolg van artikel 31 van de Wet op de loonbelasting 1964;

    • e

      (incidentele) toeslagen op het loon in verband met werk op ongebruikelijke tijdstippen, zoals bijvoorbeeld ORT;

    • f

      reiskosten en persoonlijke toelagen;

    • g

      onkostenvergoedingen, scholingskosten en vergoeding van werkkleding.

  • 3.

    Onder tegemoetkomingen zoals bedoeld in lid 1 worden niet verstaan detacheringsvergoedingen en inleenvergoedingen die door de werkgever worden ontvangen bij detacherings- of inleenconstructies.

Artikel 18 Duur loonkostensubsidie doorstroombaan

De duur van de loonkostensubsidie voor een doorstroombaan is gelijk aan de duur van het tijdelijk dienstverband als bedoeld in artikel 16 van dit besluit en bedraagt:

  • a

    maximaal 12 maanden met de mogelijkheid tot verlenging met maximaal 6 maanden; of

  • b

    maximaal 6 maanden met de mogelijkheid tot verlenging met maximaal 6 maanden.

Artikel 19 Hoogte loonkostensubsidie doorstroombaan

  • 1

    De hoogte van de loonkostensubsidie is minimaal 10% en maximaal 75% van de grondslag als bedoeld in artikel 17 lid 1, naar rato van het aantal arbeidsuren, uitgaande van een normomvang van 36 uur per week.

  • 2

    Aan de hoogte van de loonkostensubsidie in gevallen zoals bedoeld in artikel 18 onder a, is het volgende standaard subsidieprofiel gekoppeld:

    • a

      maand 1 tot en met 6 van het dienstverband: 75% van de grondslag;

    • b

      maand 7 tot en met 12 van het dienstverband: 50% de grondslag;

    • c

      maand 13 tot en met 18 van het dienstverband: 25% de grondslag.

  • 3

    Aan de hoogte van de loonkostensubsidie in gevallen zoals bedoeld in artikel 18 onder b, is het volgende standaard subsidieprofiel gekoppeld:

    • a

      maand 1 tot en met 3 van het dienstverband: 75% van de grondslag;

    • b

      maand 4 tot en met 6 van het dienstverband: 50% van de grondslag;

    • c

      maand 7 tot en met 9 van het dienstverband: 25% van de grondslag;

    • d

      maand 10 tot en met 12 van het dienstverband: 10% van de grondslag.

  • 4

    De loonkostensubsidie wordt afgestemd op de individuele capaciteiten van de werknemer en de uitstroomkansen bij de werkgever. Indien noodzakelijk kan daarbij, met inachtneming van het bepaalde in lid 1, gemotiveerd worden afgeweken van de standaardpercentages en/of de standaardperiodes genoemd in lid 2 en lid 3.

Artikel 20 Toetsing concurrentieverhoudingen

  • 1

    Het college toetst, gelet op artikel 16 tweede lid van de verordening, of de beschikbaar gestelde doorstroom- of vangnetbaan geen verdringend effect heeft op de reguliere arbeid.

  • 2

    Het college kan de werkgever voor deze toetsing een verklaring van geen bezwaar vragen, ondertekend door of namens een medezeggenschapsorgaan.

  • 3

    Indien het realiseren van een doorstroom- of vangnetbaan leidt tot onverantwoorde beïnvloeding van concurrentieverhoudingen, beëindigt het college de loonkostensubsidie.

Artikel 21 Inlichtingenplicht werkgever inzake loonkostensubsidie

  • 1

    De werkgever informeert het college op verzoek of uit eigen beweging over alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk kan zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een loonkostensubsidie.

  • 2

    Bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen werkgever en werknemer dient de werkgever binnen drie werkdagen na beëindiging van de overeenkomst het college hiervan in kennis te stellen.

  • 3

    De werkgever vraagt voorafgaand aan een voorgenomen wijziging van de met werknemer contractueel overeengekomen arbeidsomvang of bij functiewijziging hiervoor toestemming aan het college.

  • 4

    Indien de inlichtingenplicht zoals bedoeld in dit artikel, niet of niet behoorlijk of niet binnen de gestelde termijn is nagekomen, kan het college besluiten de loonkostensubsidie geheel of gedeeltelijk te weigeren. Hiervan wordt de werkgever schriftelijk in kennis gesteld.

  • 5

    Een loonkostensubsidie die ten onrechte door het college is verstrekt, wordt van de werkgever teruggevorderd.

Artikel 22 Betaling en afrekening vergoedingen aan werkgever

  • 1

    De loonkostensubsidie wordt bij wijze van voorschot maandelijks achteraf betaalbaar gesteld.

  • 2

    De hoogte van de in het eerst lid genoemde betaling, wordt bij aanvang van het dienstverband door het college vastgesteld.

  • 3

    De werkgever stuurt elk kwartaal individuele loonspecificaties van de betreffende werknemer naar het college.

  • 4

    Per kalenderjaar vindt een eindafrekening plaats. Voor de definitieve subsidievaststelling dient de werkgever een overzicht van de gemaakte kosten in te zenden naar het college. Het college dient deze stukken jaarlijks voor 1 april van het kalenderjaar volgend op het subsidiejaar te ontvangen. Het college kan, indien dat noodzakelijk is voor de vaststelling, een accountantsverklaring verlangen.

§ 7 Vrijlatingregeling en premies

Artikel 23 Inkomstenvrijlating

  • 1

    Het college oordeelt in beginsel dat werk in deeltijd, dat de uiterkingsgerechtigde tijdens de uitkering heeft of aanvaardt, bijdraagt aan de verdere arbeidsinschakeling van betrokkene, waardoor deze persoon, indien hij niet jonger is dan 27 jaar, in aanmerking komt voor de wettelijke inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 31, tweede lid onder n van de wet.

  • 2

    Het college oordeelt in beginsel dat werk in deeltijd, dat de uitkeringsgerechtigde alleenstaande ouder van 27 jaar of ouder, die de volledige zorg heeft voor een tot zijn last komend kind jonger dan 12 jaar, heeft en behoudt, bijdraagt aan de verdere arbeidsinschakeling van betrokkene, waardoor deze persoon aansluitend op de wettelijke inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 31, tweede lid onder n van de wet, in aanmerking komt voor de wettelijke inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 31, tweede lid onder r van de wet.

  • 3

    In afwijking van het bepaalde in lid 1 en 2 komt in elk geval de uitkeringsgerechtigde die reeds werk in deeltijd had terwijl hij jonger dan 27 jaar was en deze of vergelijkbare werkzaamheden voortzet vanaf het moment dat hij 27 jaar wordt, niet in aanmerking voor inkomstenvrijlating. In andere gevallen kan het college om geïndividualiseerde redenen van oordeel zijn dat de arbeid in deeltijd niet bijdraagt aan de arbeidsinschakeling.

  • 4

    Geen recht op inkomstenvrijlating heeft diegene wiens uitkering met terugwerkende kracht is ingetrokken, of degene die de inlichtingenplicht, zoals bedoeld in artikel 17 Wwb, heeft geschonden.

  • 5

    Het recht op de inkomstenvrijlating kan alleen opnieuw ontstaan wanneer de uitkering door uitstroom naar arbeid minimaal gedurende 1 jaar is onderbroken.

  • 6

    Geen recht op inkomstenvrijlating heeft de persoon die werkt in een doorstroombaan zoals bedoeld in artikel 16 van dit besluit.

  • 7

    Het college kan voor de uitkeringsgerechtigde die bij een andere gemeente de wettelijke termijn van inkomstenvrijlating nog niet volledig heeft benut, naar de gemeente Ede verhuist en aanspraak maakt op een uitkering, bij toekenning van de uitkering de resterende duur van de wettelijke termijn van inkomstenvrijlating toepassen.

  • 8

    De uitkeringsgerechtigde die in aanmerking komt voor de wettelijke inkomstenvrijlating, komt niet tegelijk in aanmerking voor een premie zoals bedoeld in artikel 20 van de verordening.

Artikel 24 Premie deeltijdarbeid

  • 1

    De premie deeltijdarbeid zoals bedoeld in artikel 20 tweede lid onder a van de verordening, wordt onder de volgende voorwaarden verstrekt:

    • a.

      de premie deeltijdarbeid wordt, aansluitend op de inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 18 van de verordening, eenmalig toegekend over een aaneengesloten periode van maximaal 24 maanden;

    • b.

      de hoogte van de premie bedraagt 25% van het loon met een maximum van € 125 netto per maand, tot maximaal het bedrag per kalenderjaar genoemd in artikel 31, tweede lid onder j van de wet.

  • 2

    Het recht op premie deeltijdarbeid vervalt wanneer de uitkeringsgerechtigde de deeltijdarbeid niet langer verricht of de uitkering beëindigd wordt. Het recht herleeft niet wanneer de uitkeringsgerechtigde op een later tijdstip weer deeltijdarbeid aanvaart.

Artikel 25 Premie sociale activering

  • 1

    De premie sociale activering, zoals bedoeld in artikel 20 tweede lid onder b van de verordening en artikel 14 van dit besluit, wordt onder de volgende voorwaarden verstrekt: a. de premie wordt eenmalig toegekend over een aaneengesloten periode van maximaal 24 maanden; b. de premie bedraagt:

    € 23,- per maand netto bij een participatie tot 6 uur per week;

    € 35,- per maand netto bij een participatie van 6 tot 10 uur per week.

  • 2

    Het recht op de premie vervalt zodra de uitkeringsgerechtigde de activiteiten, gericht op sociale activering, niet langer verricht of de activiteiten niet langer verricht worden in het kader van sociale activering.

Artikel 26 Premie participatiebaan

De premie, zoals bedoeld in artikel 20 tweede lid onder c van de verordening en artikel 13 lid drie van dit besluit, bedraagt €1,- per gewerkt uur, zolang als de participatiebaan wordt vervuld.

Artikel 27 Betaling, terugvordering en verrekening van de premie

  • 1

    Premies zoals bedoeld in artikel 20 tweede lid van de verordening, kunnen op schriftelijke aanvraag of ambtshalve worden toegekend.

  • 2

    Geen recht op premie heeft diegene wiens uitkering met terugwerkende kracht is ingetrokken, of degene die de inlichtingenplicht, zoals bedoeld in artikel 17 Wwb, heeft overtreden.

  • 3

    Het recht op premie kan worden ingetrokken, wanneer blijkt dat niet alle inkomsten volledig zijn gemeld.

  • 4

    Een reeds uitbetaalde premie kan worden teruggevorderd indien deze ten onrechte is verleend als gevolg van het niet, niet tijdig, onjuist of onvolledig verstrekken van gegevens door de uitkeringsgerechtigde.

  • 5

    Een premie kan te allen tijde zonder voorafgaande toestemming van de uitkeringsgerechtigde worden verrekend met een vordering die de gemeente op hem heeft.

  • 6

    Toegekende premies worden per maand vastgesteld en getotaliseerd in de maand december van het jaar waarop de premie betrekking heeft. De betaling van de aldus getotaliseerde premie vindt plaats:

    • a.

      in de maand januari hierop volgend; of

    • b.

      bij beëindiging van het recht op uitkering; of

    • c.

      bij beëindiging van een traject sociale activering, wanneer belanghebbende de doelstelling(en) van het trajectplan, dan wel het daarin benoemde niveau, heeft bereikt; of

    • e.

      bij beëindiging van de werkzaamheden.

  • 7

    De totale premie die op grond van de verordening wordt verstrekt, bedraagt over een kalenderjaar maximaal het bedrag zoals genoemd artikel 31, lid 2 onder j van de wet.

  • 8

    De uitkeringsgerechtigde kan slechts in aanmerking komen voor één soort premie tegelijkertijd.

§ 8 Overgangbepaling

Artikel 28 Doorwerking eerder Uitvoeringsbesluit

De bepalingen van het Uitvoeringsbesluit Re-integratie zoals dat gold voor 1 januari 2012 blijven van toepassing voor zover dat op grond van de wet, de verordening of het uitvoeren van lopende voorzieningen noodzakelijk is.

§ 9 Slotbepalingen

Artikel 29 Hardheidsclausule

Indien de toepassing van het bij of krachtens dit besluit bepaalde tot een niet gerechtvaardigde hardheid zou leiden, kan het college beslissen in afwijking van voorgaande bepalingen.

Artikel 30 Wanneer het besluit niet voorziet

In gevallen waarin dit besluit niet voorziet, beslist het college.

Artikel 31 Mandatering en bevoegdheid

Op dit besluit is de algemene mandatering van de Wet werk en bijstand van toepassing.

Artikel 32 Inwerkingtreding en citeertitel

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2012 en kan worden aangehaald als Uitvoeringsbesluit re-integratie 2012.

Burgemeester en wethouders van Ede,

de secretaris, w.g. WIELINGA

de burgemeester, w.g. VAN DER KNAAP.

Toelichting bij het uitvoeringsbesluit re-integratie (versie 2012)

Algemeen

Bij het opstellen van de re-integratieverordening is er voor gekozen om de meest voorkomende voorzieningen en de belangrijkste uitgangspunten en voorwaarden die bij bepaalde voorzieningen moeten gelden kaderstellend en in overeenstemming met het door de raad vastgesteld Beleidscenario Wwb vast te leggen. De uitvoering is overgelaten aan het college. Het college geeft in dit uitvoeringsbesluit gestalte aan de uitvoering van het re-integratiebeleid in de gemeente Ede.

In de re-integratieverordening heeft het college de algemene bevoegdheid gekregen om bij uitvoeringsbesluit voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel om de concrete uitwerking van het algemene kader en de praktische uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten. Dit kan gaan om de beoordeling van de noodzakelijkheid van het verlenen van een gedeeltelijke vrijstelling van de algemene plicht tot arbeidsinschakeling, de beoordeling van de noodzakelijkheid en arbeidsrelevantie van een voorziening, de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden, de duur van voorzieningen, de maximale kosten van een voorziening, de weigeringsgronden bij het aanbieden van voorzieningen, de duur, hoogte, en uitbetaling van een loonkostensubsidie, het recht op inkomstenvrijlating, het recht op premies of het opleggen en incasseren van een eigen bijdrage aan nuggers.

De wijzigingen binnen de Wet werk en bijstand per 1 januari 2012 (de “Wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden”) maakten aanpassingen van de bestaande verordeningen noodzakelijk, dan wel wenselijk. Omdat dit ook geldt voor de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Ede, is het onvermijdelijk om ook het Uitvoeringsbesluit aan te passen.

Artikel 2 Arbeidsplicht

De Wwb gaat uit van een plicht tot arbeidsinschakeling voor iedere bijstandsgerechtigde jonger dan 65 jaar. Het college kan wel in individuele gevallen een tijdelijk vrijstelling verlenen van de plicht naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden. De grondslag voor een mogelijke tijdelijke ontheffing is een individuele dringende reden. Elk verzoek tot vrijstelling moet schriftelijk en op eigen initiatief van de klant worden ingediend bij het college. Er vindt dus geen categoriale ontheffing plaats, maar een individuele.

De wet regelt zelf in artikel 9, vierde lid en artikel 9a de positie van alleenstaande ouders met kinderenjonger dan 12, respectievelijk 5 jaar

Het verzoek tot vrijstelling moet schriftelijk bij het college worden ingediend. Dit kan bij het aanvragen van een uitkering, tijdens de uitkering bij wijziging van de omstandigheden en na het verstrijken van een eerdere tijdelijke ontheffing. Bij de beoordeling van het verzoek tot vrijstelling speelt bij de categorieën alleenstaande ouders met kinderen tussen de 5 en 12 jaar, personen die alleen een woning bewonen met een verzorgingsbehoeftige en personen met zware medische beperkingen (artikel 2, lid 1 onder c, d en e) de belastbaarheid van de klant een doorslaggevende rol. Bij deze categorieën wordt een verklaring verlangd, die als basis dient voor de toekenning van ontheffing. De verklaring is een onafhankelijke toetsing over de mate van zorgbehoevendheid of de mate van arbeidsgeschiktheid..Er zal specifiek gekeken worden wat de (resterende) arbeidsmogelijkheden van de klant zijn, rekening houdend met de medisch/fysieke - en/of psychische belemmeringen en de mate van belastbaarheid. Het college kan hiervoor onafhankelijk advies inwinnen bij bijvoorbeeld een keuringsarts

Het besluit over al dan niet toekennen van een tijdelijke vrijstelling van de plicht tot arbeidsinschakeling wordt per beschikking aan de klant meegedeeld.

Eerste lid onder a

Een persoon ouder dan 57,5 jaar die in de uitkering zit of een uitkering Wwb, Ioaw of Ioaz aanvraagt kan om een vrijstelling van de plicht tot arbeidsinschakeling verzoeken. Wanneer de gemeente bij de eerste beoordeling constateert dat de afstand tot de arbeidsmarkt nauwelijks meer valt te overbruggen, krijgt deze persoon een ontheffing van de arbeidsverplichting voor de resterende periode dat deze persoon de uitkering ontvangt. Bij de beoordeling van het arbeidsmarktperspectief wordt gekeken naar werkervaring, eventuele persoonlijke beperkingen en de beschikbaarheid van vacatures. Indien van deze persoon verlangd kan worden dat hij in elke geval nog wel enige ongeschoolde en/of parttime werkzaamheden verricht, zoals bijvoorbeeld bezorging van post, kranten of foldermateriaal, is volledige vrijstelling niet aan de orde. Deze persoon dient zelf deze of vergelijkbare werkzaamheden te zoeken.

Eerste lid onder b

De verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden geldt ook voor alleenstaande ouders met kinderen tot 5 jaar. In artikel 9a van de wet is beschreven op welke wijze en onder welke voorwaarden deze alleenstaande ouder vrijstelling kan krijgen en behouden.

Eerste lid onder c

De alleenstaande ouder met kinderen van 5 tot 12 jaar die een verzoek indient tot vrijstelling van de arbeidsplicht krijgt een gedeeltelijke vrijstelling voor maximaal 20 uur per week. Kinderen vanaf 5 jaar gaan naar school, wat inhoudt dat de zorg voor het kind gecombineerd kan worden met het verrichten van (deeltijd)arbeid. Bij het opleggen van de arbeidsplicht voor 20 uur per week wordt rekening gehouden met de belastbaarheid van betrokkene. Daarnaast streeft het college ernaar de re-integratieactiviteiten en de werktijden zoveel mogelijk te doen aansluiten op de schooltijden, zodat buitenschoolse opvang van de kinderen zoveel mogelijk achterwege kan blijven.

Eerste lid onder d

De persoon die alleen met een verzorgingbehoeftige een woning bewoont kan ontheffing van de arbeidsplicht vragen. De klant moet daarbij een verklaring overleggen van de situatie waarin hij verkeert, ondertekend door de behandelend arts of specialist. Het college kan over deze situatie onafhankelijk advies inwinnen of met de verzorging inderdaad opname wordt voorkomen.

Het college beoordeelt daarnaast in welke mate de door de klant aangegeven verzorging belemmerend is voor re-integratie naar de arbeidsmarkt of de inzet van voorzieningen. De omvang en duur van de vrijstelling van de arbeidsplicht wordt naar redelijkheid en billijkheid door het college vastgesteld.

Eerste lid onder e

De persoon met zware medische beperkingen die niet in staat is te voldoen aan de arbeidsplicht, kan vrijstelling aanvragen bij het college. Het college kan aan de hand van een belastbaarheidsonderzoek de arbeidsmogelijkheden van de klant, rekening houdend met de medisch/fysieke - en/of psychische belemmeringen, beoordelen. Uitgangspunt is het vaststellen van de restcapaciteit van betrokkene, met andere woorden de vaststelling wat iemand nog wel kan. Het college beoordeelt vervolgens of en in welke mate vrijstelling van de arbeidsplicht verleend kan worden. Net als bij de oudere bijstandsgerechtigde (eerste lid onder a) dient kritisch gekeken te worden naar de reële mogelijkheden die er wel nog zijn. Het zal zeer uitzonderlijk zijn, dat iemand in het geheel geen arbeid kan verrichten, al dan niet in deeltijd, waarbij rekening wordt gehouden met de beperkingen.

Tweede en derde lid

(Gedeeltelijke) ontheffing van de arbeidsplicht wordt, uitgezonderd voor de persoon ouder dan 57,5 jaar, altijd tijdelijk verleend. Na het verstrijken van de periode herleeft de arbeidsverplichting. Op verzoek of ambtshalve beoordeelt de gemeente of de individuele situatie van de klant gewijzigd is en of dit leidt tot het verlenen van een volgende (geheel of gedeeltelijke) vrijstelling van de plicht tot arbeidsinschakeling. De klant wordt zo mogelijk, voordat de periode van (gedeeltelijke) vrijstelling is verlopen, opgeroepen door WIZ. Tijdens het gesprek kan de klant verzoeken om een verlenging van de vrijstelling van de arbeidsplicht. Het college beslist over dit verzoek. Dit neemt niet weg dat de klant de plicht heeft tussentijds alle informatie te verstrekken die van invloed is of kan zijn op het recht op uitkering en de plicht tot arbeidsinschakeling.

Vierde lid

Personen die zijn vrijgesteld van de arbeidsplicht en desondanks ondersteuning willen bij hun re-integratie, kunnen dit aanvragen bij het college. Het college honoreert in principe het verzoek tot ondersteuning, omdat hiermee wordt gestimuleerd dat personen zich alvast kwalificeren voor de arbeidsmarkt. Te denken valt aan de alleenstaande ouder die zich via scholing wil voorbereiden op een baan of de uitkeringsgerechtigde die tijdelijk door ziekte niet kan deelnemen aan het arbeidsproces. Het college oordeelt welke voorziening het meest doelmatig is met het oog op de arbeidsinschakeling.

Artikel 3 Arbeidsinschakeling nuggers en Anw-ers

Omdat de gemeente geen uitkeringsrelatie heeft met nuggers en Anw-ers, is het noodzakelijk de afspraken voor ondersteuning bij re-integratie voor deze personen expliciet vast te leggen. Gemeenten hebben sinds 1 januari 2002 de taak om nuggers en Anw-ers indien nodig ook een re-integratietraject aan te bieden. Deze taak vloeit voort uit het algemeen belang de arbeidsparticipatie te verhogen. De nuggers en Anw-ers kunnen net als uitkeringsgerechtigden aanspraak maken op ondersteuning bij hun re-integratie. Het is aan het college om te bepalen of betrokkene daadwerkelijk een traject nodig heeft om op de arbeidsmarkt aan de slag te komen en zo ja, welk aanbod passend is. Hierbij geldt dat het moet gaan om de kortste weg naar duurzame arbeid.

Het college mag een verzoek van nuggers of anw-ers niet weigeren om gemeentelijke budgettaire redenen. Wel kan het college nadere voorwaarden verbinden aan de re-integratie van nuggers en anw-ers, zodat optimaal maatwerk mogelijk is. In principe biedt het college die instrumenten en middelen die ook voor de uitkeringsgerechtigden beschikbaar zijn. Uitgesloten is echter het instrument van gesubsidieerde arbeid, omdat dit geen uitstroom uit de bijstand genereert en er geen besparing op het inkomensdeel tegenover staat. Dit zou een onevenredig beslag op de middelen leggen. Voor de geboden ondersteuning vraagt het college een eigen bijdrage. Deze eigen bijdrage geldt alleen voor de nuggers en niet voor de Anw-ers die een inkomen op (ongeveer) bijstandsniveau hebben. Eventueel vermogen van Anw-ers wordt bovendien buiten beschouwing gelaten.

Tweede en derde lid

Het college neemt het verzoek in behandeling en oordeelt welke voorziening het meest doelmatig is met het oog op de arbeidsinschakeling. Daarbij kan het college onder meer het re-integratieadvies van het CWI hanteren. Het college biedt die voorziening die het meest passend is als het gaat om de kortste weg naar duurzame arbeid. De voorzieningen die voor de doelgroep nuggers en Anw-ers worden ingezet zijn in principe dezelfde als voor de uitkeringsgerechtigden, met uitzondering van gesubsidieerde arbeid. Dit betekent dat nuggers en Anw-ers aanmerking komen voor onderzoek, bemiddeling, scholing en (onderdelen) van een re-integratietraject. Onder dit laatste valt ook de plaatsingsondersteuning op de werkplek. Eigen re-integratie- of opleidingswensen of verplichtingen die de nugger of anw-er zelf is aangegaan, worden door het college beoordeeld.

Vierde lid

Het college stelt de nuggers en Anw-ers schriftelijk op de hoogte van de voorziening die wordt geboden. Wanneer betrokkene zich kan vinden in dit aanbod wordt een overeenkomst opgesteld en door beide partijen ondertekend. Tevens wordt een beschikking verstuurd. In deze beschikking en overeenkomst wordt ook de eigen bijdrage opgenomen voor de nuggers.

Wanneer betrokkene zich niet kan vinden in het aanbod, treden partijen met elkaar in overleg om aan te geven op welke gronden het aanbod niet voldoet en/of welke wijzigingen nodig zijn voor het verkrijgen van overeenstemming. Wanneer het aanbod alsnog niet wordt geaccepteerd door de nugger of Anw-er, ziet het college af van het bieden van ondersteuning bij zijn of haar re-integratie.

Artikel 4 Eigen bijdrage

De nugger die ondersteuning vraagt bij zijn of haar re-integratie is een inkomensafhankelijke bijdrage verschuldigd. Deze wordt berekend over het inkomen van de aanvrager en diens gezin, zoals dat begrip in de gewijzigde wet wordt gehanteerd. Het inkomen en vermogen van ten laste komende minderjarige kinderen wordt voor de bepaling van de bijdrage buiten beschouwing gelaten.

Met het opleggen van een eigen bijdrage wordt voorkomen dat de klant vrijblijvend omgaat met de ondersteuning en de instrumenten en middelen die het college daarvoor inzet. In die zin draagt het bij aan de eigen verantwoordelijkheid van betrokkene om op zo kort mogelijke termijn werk te vinden. Bijkomend voordeel voor betrokkenen is dat zij zelf niet alles rond een traject hoeven te regelen en ondersteuning via de gemeente al geregeld is. Er kan zelfs enig financieel voordeel zijn, omdat de gemeente lagere trajectkosten kan bedingen dan een individuele inkoper. De eigen bijdrage heeft tot slot als doel de beschikbare re-integratiemiddelen evenredig te verdelen onder de mensen die daar aanspraak op kunnen maken.

Artikel 5 Grondslag eigen bijdrage

De eigen bijdrage wordt alleen gevraagd als het inkomen van het gezin (het huishoudinkomen) toereikend is. Daarvoor is als norm gesteld dat bij een inkomen vanaf ongeveer 1,25 keer van het wettelijk minimumloon een eigen bijdrage betaald moet worden en dat vanaf een inkomen van € 40.000,00 alle trajectkosten voor rekening van betrokkene zijn. Van het inkomen dat zich tussen het genoemde minimum en maximum bevindt wordt een bepaald percentage van de trajectkosten als eigen bijdrage in rekening gebracht.

Bovendien wordt de eigen bijdrage verhoogd wanneer er sprake is van eigen vermogen..

Artikel 6 Inning eigen bijdrage

Deze termijnbetaling wordt aangeboden omdat deze belanghebbenden anders door een eenmalige betalingsverplichting in de problemen zouden kunnen komen. De betalingen lopen bovendien min of meer parallel aan de trajectonderdelen die men volgt.

Artikel 7 Verschillende doelgroepen

De gemeente moet aangeven hoe zij invulling geeft aan een evenwichtige aanpak van de klantgroepen, die onder de gemeentelijke verantwoordelijkheid tot re-integratie vallen. Dit zijn naast de uitkerings-gerechtigden de niet-uitkeringsgerechtigden en de Anw-ers. Bij de evenwichtige aanpak moet de gemeente ook rekening houden met verschillende doelgroepen zoals ouderen, etnische minderheden, vrouwen, jongeren of alleenstaande ouders. De gemeente Ede heeft de keuze voor de indeling van klantgroepen in het verleden vastgelegd in het aanbestedingsprotocol voor de inkoop van re-integratietrajecten. Daarbij zijn de volgende doelgroepen benoemd: allochtonen, alleenstaande ouders met zorgtaken, jongeren en gedeeltelijk arbeidsgeschikten. De keuze voor deze doelgroepen laat overigens onverlet dat alle klantgroepen aanspraak hebben op ondersteuning. Speciale aandacht voor de bemiddeling naar de arbeidsmarkt blijft voor een aantal doelgroepen echter nodig.

Bij het bieden van ondersteuning maakt de gemeente Ede onderscheid tussen personen met en personen zonder arbeidsperspectief. Voor personen met arbeidsperspectief worden andere instrumenten en middelen ingezet dan voor personen waarbij het arbeidsperspectief in overwegende mate ontbreekt. Uitgangspunt voor de gemeente is dat zoveel mogelijk maatwerk wordt geboden en dat re-integratie-instrumenten zo optimaal mogelijk worden ingezet. Personen die (nog) niet kunnen werken en niet de verplichting tot arbeidsinschakeling hebben, krijgen geen ondersteuning voor re-integratie. Van hen wordt eventueel een tegenprestatie voor de uitkering verlangd. Dat kan bijvoorbeeld zijn in de vorm van sociale activering, vrijwilligerswerk of (schuld)hulpverlening.

Eerste lid

De inzet van het college richt zich primair op personen met arbeidsperspectief die binnen een relatief kort tijdsbestek met gerichte acties weer naar de arbeidsmarkt kunnen worden toegeleid. Als personen met arbeidsperspectief worden aangemerkt personen die binnen een tijdsbestek van 1,5 jaar bemiddeld kunnen worden naar werk. Doel is om de personen met arbeidsperspectief zo snel mogelijk uit te laten stromen uit de bijstand. De ondersteuning is erop gericht de klant toe te leiden naar reguliere arbeid of een doorstroombaan. Het werk moet bij voorkeur duurzaam zijn om terugkeer in de uitkering te voorkomen. Het college heeft daarbij duurzaam gedefinieerd als tenminste 6 maanden succesvol hebben gefunctioneerd op de werkplek.

Personen, die niet binnen een tijdsbestek van 1,5 jaar na aanmelding bemiddeld kunnen worden naar arbeid, worden aangemerkt als personen zonder arbeidsperspectief. Van hen kan onder meer wel een tegenprestatie voor de uitkering verlangd. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 13, 14 en 15 van dit besluit.

Tweede lid

Het college heeft in het verleden in het aanbestedingsprotocol re-integratietrajecten die doelgroepen benoemd, die speciale aandacht krijgen bij de re-integratie naar de arbeidsmarkt. In het kader van de aanbesteding zijn deze doelgroepen zowel kwalitatief als kwantitatief beschreven. Dit maakt een evenwichtige aanpak mogelijk. Daarbij zijn ook de verwachte aantallen nuggers en Anw-ers meegenomen, die een beroep op ondersteuning bij hun re-integratie zouden kunnen doen. Deze indeling maakt het mogelijk de beschikbare middelen evenredig te verdelen over de verschillende groepen.

Tweede lid onder a

Feitelijk wordt hiermee geregeld dat voor alle uitkeringsgerechtigden die als kansrijk zijn gedefinieerd, alsmede voor de nuggers en Anw-ers die ondersteuning vragen, de bepalingen van de re-integratieverordening en het uitvoeringsbesluit van toepassing zijn.

Tweede lid onder b, c, d en e

Zie voor de klantprofielen die de gemeente Ede onderscheidt bijlage A van deze toelichting.

Artikel 8 Onderzoek

Wanneer iemand tot de doelgroep behoort en in aanmerking komt voor een voorziening wordt beoordeeld of de klant is aan te merken als kansrijk of kansarm. Om tot deze beoordeling te komen en/of vast te kunnen stellen welke voorziening het meest passend is, kan het college verder onderzoek (laten) doen of specifieke diagnose laten opstellen. Dit zal gericht zijn op het vaststellen van de capaciteiten en de belastbaarheid van de belanghebbende. Daarbij zal, indien van toepassing, ook de psychische en medische situatie van de belanghebbende in ogenschouw moeten worden genomen, om aldus te komen tot een oordeel over de mogelijkheden van de belanghebbende.

Het onderzoek of specifieke diagnose kan als zelfstandig instrument worden ingezet of gekoppeld worden aan Werk vóór uitkering in het kader van de re-integratiedoelstelling van die voorziening. Het onderzoek wordt afgerond met een advies aan het college of de klant aan te merken is als kansrijk of kansarm en/of welke voorziening kan worden geboden in het kader van arbeidsre-integratie (kansrijk) of welke tegenprestatie kan worden verlangd (kansarm), dan wel welke mogelijkheden de klant zelf heeft.

Artikel 9 Werk vóór uitkering

Werk vóór uitkering wordt ingezet als een diagnose-instrument in het kader van re-integratie en is bedoeld voor hen die een uitkering hebben aangevraagd, of hebben op grond van de Wwb, Ioaw of Ioaz. De uitkeringsgerechtigde heeft de plicht om alles in het werk te stellen om in zijn eigen bestaan te voorzien. Als de situatie van de belanghebbende dat toelaat kan aan hem al snel na de aanvraag van een uitkering een vorm van productieve arbeid worden aangeboden. Dan krijgt hij een tijdelijke baan in plaats van een uitkering. Het doel daarvan is om zo snel mogelijk de re-integratie naar de arbeidsmarkt te starten. Combinatie met andere voorzieningen is mogelijk, om daarmee de positie op de arbeidsmarkt te versterken. Uiteraard heeft het geen zin om deze voorziening (die bijvoorbeeld verplichting tot werk op een werkplaats kan inhouden) op te leggen aan personen die volledige vrijstelling van de arbeidsplicht hebben.

De klant wordt verplicht voor minimaal 12 uur per week gedurende maximaal 8 weken productieve arbeid te verrichten. Daarnaast worden zo nodig re-integratieactiviteiten ingezet. Wanneer de 8 weken zijn verstreken en betrokkene heeft nog geen (ander) werk gevonden, dan vindt aan de hand van het advies doorgeleiding plaats naar een schakeltraject sociale activering, bemiddeling of re-integratie.

Wanneer betrokkene het aanbod Werk vóór uitkering weigert, kan het college een maatregel opleggen.

Artikel 10 Re-integratietrajecten

Eerste lid

Als het college dat noodzakelijk acht, kan aan een belanghebbende een re-integratietraject worden aangeboden dat uit diverse deelaspecten bestaat. Het doel is om juist de concrete beperkingen van de belanghebbende aan te pakken om hem zo snel mogelijk naar de arbeidsmarkt te kunnen toeleiden.

Een dergelijk traject zal in de regel intensief zijn (20 uur per week).

Tweede lid

Een integraal re-integratietraject bestaat uit diagnostiek, aanbodsversterking, bemiddeling en plaatsing en plaatsingsondersteuning. Dit instrument wordt vooral ingezet voor de doelgroep met een zekere afstand tot de arbeidsmarkt, die binnen 1,5 jaar bemiddelbaar is. In principe moet iemand binnen 6 maanden geplaatst kunnen zijn op een baan (met een optionele verlenging met 6 maanden). Gedurende deze 6 maanden vindt onder andere aanbodversterking plaats, zoals arbeidsgewenning, lessen Nederlandse taal, sollicitatie-, faalangstreductie- en sociale vaardigheidstraining. Beroepsgerichte scholing kan op advies van het re-integratiebedrijf en na akkoord van het college worden ingezet. Na plaatsing vindt -indien nodig - begeleiding op de werkplek plaats van maximaal 6 maanden.

Vierde lid

Alle activiteiten die met een klant worden uitgevoerd hebben als doel het verkrijgen van een betere positie op de arbeidsmarkt of plaatsing in arbeid. Om die reden gaat plaatsing in principe voor op het afmaken van een re-integratietraject. Toch moet in elk individuele situatie worden bekeken hoe lang het traject nog duurt en in welke mate dit bijdraagt in de arbeidsmarktpositie van de klant. Het college beoordeelt daarbij in hoeverre het afronden van het (deel)traject bijdraagt aan de duurzaamheid van de plaatsing.

Er zijn verschillende redenen waarom een traject tussentijds beëindigd kan worden. Dit kan wanneer het doel van het traject, te weten plaatsing in arbeid gerealiseerd is. Ook kan de situatie zich voordoen dat belanghebbende niet meer tot de doelgroep behoort, zoals bij verhuizing. In deze gevallen beoordeelt het college of het traject wordt beëindigd. De fase van het traject en de resterende duur van het traject is hierbij maatgevend. Tot slot kan het traject tussentijds beëindigd worden bij verwijtbaar gedrag van de klant, of indien een eigen bijdrage niet wordt voldaan.

Artikel 11 Scholing

Scholing is bij uitstek een maatwerkinstrument, waarbij het moeilijk is vooraf algemene richtlijnen te geven. Wel spreekt voor zich, dat vastgelegd wordt dat het steeds moet gaan om scholing die beroepsgericht is met concreet uitzicht op arbeidsinschakeling of op een verbetering van de uitgangspositie. Normaal gesproken zal de scholing deel uitmaken van een integraal re-integratietraject. Voor beperkte categorieën wordt het zinvol geacht om ook al los van een traject scholing aan te bieden, zoals voor alleenstaande ouders met kinderen onder de vijf jaar, die een tijdelijke ontheffing van de arbeidsplicht hebben en die alvast hun uitgangspositie voor de arbeidsmarkt willen verbeteren.

Het college beoordeelt of de opleiding aansluit bij de capaciteiten en mogelijkheden van betrokkene en aansluit bij de vraagzijde van de arbeidsmarkt. Bij de beoordeling van de arbeidsmarktrelevantie, moet eveneens de individuele situatie van de klant worden betrokken. Wanneer iemand tijdelijk vrijgesteld is van de arbeidsplicht vanwege de verzorging van kinderen, dan moet bijvoorbeeld worden gekeken op welk moment betrokkene beschikbaar is. Immers, hoe meer tijd er tussen de opleiding en beschikbaarheid zit, hoe meer risico dat de opleiding niet meer aansluit op de beschikbare vacatures.

In zeer uitzonderlijke gevallen kan het efficiënt zijn om een reeds aangevangen (en al bijna voltooide) opleiding door de uitkeringsgerechtigde die nieuw instroomt in de uitkering, te laten afmaken. De noodzaak wordt door het college bepaald, rekening houdende met de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling op meer directe wijze (zoals direct solliciteren naar regulier werk) en de mogelijkheid om de opleiding in deeltijd, naast het hebben van een baan, af te ronden.

Artikel 12 Bemiddeling

De bemiddeling voor direct bemiddelbare personen is in eerste aanleg een taak van het UWV. Daarover worden met het UWV afspraken gemaakt in de Service Niveau Overeenkomst (SNO). Gelijktijdig aan (of aansluitend op) deze bemiddeling door het UWV, kan het college de belanghebbende naar reguliere arbeid bemiddelen als hij nog wel snel bemiddelbaar wordt geacht naar de arbeidsmarkt. In de regel zal dat door tussenkomst van een re-integratiebedrijf en/of een uitzendbureau gaan. Eventueel kan de bemiddeling gepaard gaan met een korte cursus of training.

Bemiddeling bestaat uit een beperkte diagnose, bemiddeling en plaatsing en plaatsingsondersteuning. Dit instrument kan meteen ingezet worden wanneer een persoon uit deze doelgroep een uitkering aanvraagt, c.q. zich daartoe gemeld heeft, maar ook later wanneer iemand voldoende gekwalificeerd is voor snelle uitplaatsing naar arbeid. Bemiddeling en plaatsing vindt in principe plaats binnen een tijdbestek van 3 maanden (met optionele verlenging van maximaal 3 maanden). Na plaatsing vindt -indien nodig- begeleiding op de werkplek plaats van ook maximaal 3 maanden.

Artikel 13 Werken met behoud van uitkering

Dit artikel biedt de mogelijkheid om een (verplichte) werkstage (werken met behoud van uitkering) aan te bieden aan personen die een uitkering ontvangen, hebben aangevraagd of zich hebben gemeld teneinde een uitkering aan te vragen. Werkstages zijn een instrument voor gemeenten om langdurig werklozen te re-ïntegreren. Het gaat niet om de arbeid zelf, maar het leren werken staat centraal.

eerste lid onder a en b

Hier wordt nog eens specifiek aangegeven wat het doel is van de werkstage, om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven. Dit is met name van belang om te voorkomen dat de belanghebbende claimt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst, en bij de rechter loonbetaling afdwingt. De werkstage kan twee doelen hebben. Op de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van specifieke werkervaring, waarbij belanghebbende de gelegenheid krijgt om zich te oriënteren op de functie of het soort werk. Op de tweede plaats kan het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. In de werkstage kan de belanghebbende wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s. Er mag geen sprake zijn van reguliere productieve arbeid, de afspraken op de werkplek zijn gericht op voordelen voor de klant en gaan over begeleiding en training.

tweede lid

Werken met behoud van uitkering is per definitie een tijdelijke activiteit van (in principe) maximaal 6 maanden en vindt plaats onder begeleiding. Vanuit werken met behoud van uitkering vindt doorgeleiding plaats naar bijvoorbeeld bemiddeling, re-integratie, of een doorstroombaan.

derde lid

Het werken met behoud van uitkering kan ook de vorm van een participatiebaan aannemen. Dan gaat het juist om een wat langere periode, namelijk vanaf 6 maanden. De participatiebaan is in artikel 10a van de wet uitgebreid geregeld.

Artikel 14 Sociale activering

Volgens de Wet dient sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter vooralsnog een te hoog gegrepen doel. Voor deze personen staat dan ook niet re-integratie, maar participatie voorop.

onder punt a.

In het kader van de arbeidsinschakeling kan sociale activering worden ingezet als een schakel- of voortraject naar re-integratietraject, als voorbereiding op arbeidsinschakeling. De duur van het voortraject sociale activering is als uitgangspunt maximaal één jaar. Met andere woorden, voor wie er na een jaar activiteiten zicht is op het starten van een kansrijk traject richting arbeidsmarkt, is een schakeltraject sociale activering de meest aangewezen voorziening. Inzetten van premies ter stimulering is mogelijk (zie artikel 25 van dit besluit).

onder punt b.

Er is altijd een groep voor wie werken vooralsnog niet tot de mogelijkheden behoort, zoals personen met zware medische beperkingen en psychiatrische patiënten. Voor hen is sociale activering gericht op het laten participeren van de persoon in de maatschappij en het voorkomen van sociaal isolement. Dit kan bijvoorbeeld via vrijwilligerswerk, dagbesteding of specifieke hulpverlening. Uiteraard is het mogelijk dat de situatie van belanghebbende dusdanig verbetert, dat de sociale activering op een gegeven moment van karakter verandert en toch op arbeidsinschaling gericht kan worden. Om te stimuleren dat mensen maatschappelijk actief blijven is voor deze groep een premie sociale activering beschikbaar (zie artikel 25 van dit besluit)..

Artikel 15 Tegenprestatie

Met de wetswijziging krijgt het college in artikel 9, eerste lid onder c van de wet de expliciete mogelijkheid om van de uitkeringsgerechtigde een tegenprestatie te verlangen in de vorm van onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden. Dit hoeft niet gericht te zijn op een uiteindelijk doel van re-integratie. Op zich kan dit vele denkbare vormen aannemen, zoals sneeuwruimen of koffieschenken in een tehuis. Het college kan dit incidenteel vragen, maar kan er ook een structuur voor inrichten. Het niet vervullen van de verlangde tegenprestatie is maatregelwaardig.

Gesubsidieerde arbeid

De gemeente Ede heeft ervoor gekozen in het kader van re-integratie gesubsidieerde banen in te blijven zetten. Dit is echter alleen nog de doorstroombaan met als doel uitstroom naar regulier werk. Bij de doorstroombaan is de werknemer in staat productieve arbeid te verrichten, maar er is door bijvoorbeeld een tekort aan werkervaring een verschil tussen de loonkosten voor de werkgever en de mate waarin de werknemer de productieve arbeid verricht. De gemeente heeft ervoor gekozen om de werkgever in dat geval een tijdelijke loonkostensubsidie te verstrekken.

De doorstroombanen zijn bedoeld voor kansrijken. Uitgesloten van doorstroombanen zijn de nuggers en Anw-ers. Voor hen kunnen voor het opdoen van werkervaring stageplaatsen worden geregeld of zogenaamde snuffelstages (werkplekoriëntatie).

Artikel 16 Doorstroombaan

Het college kan uitkeringsgerechtigden in de gemeente Ede een doorstroombaan aanbieden. Deze baan wordt ingezet voor personen van wie de arbeidscapaciteit nog onvoldoende is om een regulier dienstverband aan te kunnen gaan. Het college zet het instrument doorstroombanen in als opstap naar reguliere arbeid.

De werkgever heeft een zekere vrijheid om het instroomloon van de werknemer op een doorstroombaan zelf te bepalen. Deze vrijheid is wel gebonden aan het karakter van gesubsidieerde arbeid. Naarmate het instroomloon door de werkgever hoger wordt vastgesteld, is het de vraag of deze arbeid nog wel gezien kan worden als additioneel en of er mogelijk sprake is van verdringing van reguliere arbeid.

De afspraken over het dienstverband, de duur van het dienstverband en de hoogte van de loonkostensubsidie worden vastgelegd in een beschikking.

Artikel 17 Grondslag subsidiabel loon

Als grondslag voor de loonkostensubsidie voor een doorstroombaan is gekozen voor het wettelijk minimumloon en niet voor het door de werkgever betaalbaar gestelde loon. De werkgever heeft in deze systematiek een zekere mate van vrijheid om het instroomloon van de werknemer op een doorstroombaan zelf te bepalen. Door de loonkostensubsidie te koppelen aan het wettelijk minimumloon stelt het college een grens aan de te betalen loonkostensubsidie. Het college draagt zo niet de financiële consequenties van een door de werkgever overeengekomen loon, hoger dan het wettelijk minimumloon.

De over het loon verschuldigde werkgeverslasten vormen onderdeel van de grondslag en worden forfaitair gesteld op 20% van het bruto minimumloon.

Uiteraard wordt er geen subsidie verleend voor zover er door de werkgever andere tegemoetkomingen worden ontvangen, zoals bijvoorbeeld een uitkering van een verzekering ingeval van ziekte van de werknemer. Een inleenvergoeding of detacheringsvergoeding die de werkgever ontvangt kan echter niet als een dergelijke tegemoetkoming worden beschouwd. Dat is in een dergelijke arbeidsrelatie immers de arbeidsproductiviteit die deze werknemer levert, te vergelijken met de productie die een werknemer levert in een producerend bedrijf.

Artikel 18 Duur loonkostensubsidie doorstroombaan

De duur van de loonkostensubsidie is gelijk aan de duur van het tijdelijk dienstverband. De termijnen zijn gebonden aan maxima en dit is bedoeld om een prikkel in te bouwen voor uitstroom naar reguliere arbeid. De termijnen zijn afhankelijk van de mogelijkheden van de klant voor uitstroom en datgene wat nog nodig is om de klant toe te leiden naar reguliere arbeid. Deze mogelijkheden worden vastgelegd in het bemiddelingsplan.

Al bij de contractonderhandelingen probeert het college afspraken te maken over de omzetting naar een regulier dienstverband bij goed functioneren van de medewerker. De doorstroombaan wordt immers nadrukkelijk ingezet om via een gesubsidieerd dienstverband (als voortraject) te komen tot reguliere arbeid. Mocht omzetting van het dienstverband niet binnen de afgesproken termijn haalbaar zijn, kan de werkgever, in overleg met het college, het dienstverband met 6 maanden verlengen. Bij de beoordeling van een dergelijk verzoek onderzoekt het college waarom een definitieve plaatsing tot dan toe niet mogelijk was en welke in de persoon gelegen omstandigheden hiertoe aanleiding gaven. Het college besluit vervolgens om al dan niet de loonkostensubsidie met 6 maanden te verlengen.

Artikel 19 Hoogte loonkostensubsidie doorstroombaan

Er wordt een bemiddelingsplan opgesteld voor de klant, waarin onder andere een klantprofiel is opgenomen, gekoppeld aan de mogelijkheden voor uitstroom naar regulier werk. Hierbij worden criteria meegewogen als mate van zelfstandigheid, verwachte groei en ontwikkelpunten, mate van zelfredzaamheid en mate van begeleiding. Dit klantprofiel is leidend in de onderhandeling met de werkgever over de hoogte van de loonkostensubsidie.

eerste lid

De werkgever die een doorstroombaan realiseert, kan hiervoor een loonkostensubsidie van het college krijgen. De arbeidsproductiviteit van de werknemer is bepalend voor de hoogte van de loonkostensubsidie. Deze loonkostensubsidie ligt tussen 10% en 75% van de grondslag als bedoeld in artikel 17 lid 1.

tweede en derde lid

Er zijn standaard subsidieprofielen voor personen die na 12 maanden kunnen uitstromen (met een verlengingsmogelijkheid van maximaal 6 maanden) en voor personen die na 6 maanden kunnen uitstromen (eveneens met een verlengingsmogelijkheid van maximaal 6 maanden).

De loonkostensubsidie voor een doorstroombaan wordt steeds procentueel afgebouwd. Voor deze afbouw is gekozen omdat de productiviteit van de werknemer toeneemt en er op deze manier tevens een prikkel voor de werkgever en de werknemer is ingebouwd om de uitstroom naar regulier werk te bevorderen.

vierde lid

In veel gevallen zullen de standaard profielen van toepassing kunnen zijn. Maar omdat de loonkostensubsidie wordt afgestemd op de individuele capaciteiten van de werknemer en de uitstroomkansen bij de werkgever, (en een punt van onderhandeling kan zijn) kan er aanleiding zijn om van de standaard af te wijken, met dien verstande dat het maximum van 75% van de grondslag niet mag worden overschreden. De afwijking kan uiteindelijk een hoger, maar ook een lager subsidiebedrag tot gevolg hebben.

Artikel 20 Toetsing concurrentieverhoudingen

Bij het realiseren van doorstroombanen voert het college overleg met werkgevers. Bij de werving of acquisitie van deze banen is een van de voorwaarden dat het moet gaan om additionele arbeid, met andere woorden er mag geen sprake zijn van verdringing van regulier werk. Een doorstroombaan heeft dus per definitie (overwegend) een additioneel karakter.

Het college kan de werkgever vragen een verklaring van geen bezwaar in te laten vullen. Hierbij verklaart de personeelsvertegenwoordiging of de ondernemingsraad van het bedrijf of de organisatie dat er geen sprake is van verdringing van regulier werk.

Artikel 21 Inlichtingenplicht werkgever inzake loonkostensubsidie

Aangezien het college de loonkostensubsidie verstrekt op basis van een percentage van de grondslag gebaseerd op het (wettelijk minimum)loon en de feitelijke omstandigheden, heeft de werkgever de plicht wijzigingen zo snel mogelijk na het ontstaan ervan te melden. Ook wijzigingen in de functie dienen zo spoedig mogelijk bij het college gemeld te worden.

Artikel 22 Betaling en afrekening vergoedingen aan werkgever

De hoogte van de loonkostensubsidie wordt, indien mogelijk, voorafgaande aan de start van het dienstverband, vastgesteld en schriftelijk bevestigd. Hiermee wordt verschil van inzicht achteraf voorkomen. De loonkostensubsidie wordt maandelijks bij wijze van voorschot uitbetaald.

Elk kwartaal stuurt de werkgever de loonstroken in over die periode van de betreffende werknemer. Het college kan de hoogte van het voorschot tussentijds aanpassen als op grond van de salarisstroken blijkt dat het voorschot te hoog of te laag is vastgesteld. De definitieve afrekening vindt eens per kalenderjaar plaats. Als er een cumulatieve laatste loonstrook aanwezig is, zal daarmee in de meeste gevallen volstaan kunnen worden.

Artikel 23 Inkomstenvrijlating

eerste lid

De wet beschrijft de voorwaarden waaronder het college de inkomstenvrijlating kan toepassen. Daarbij moet het college oordelen of de arbeid die naast de uitkering wordt verricht, bijdraagt aan de arbeidsinschakeling van betrokkene. Het college stelt in zijn algemeenheid dat arbeid in deeltijd die iemand naast zijn uitkering heeft bijdraagt aan de (verdere) arbeidsinschakeling. Dit betekent dat iedereen die een WWB-uitkering ontvangt en deeltijdwerk heeft of aanvaardt en aan de overige wettelijke voorwaarden voldoet, in principe (zonder contra-indicatie) in aanmerking kan komen voor toepassing van de vrijlatingsregeling gedurende 6 aaneengesloten maanden.

Voor personen die een uitkering naar de gezinsnorm ontvangen, ontvangen hebben of gaan ontvangen, is van belang dat het recht op de vrijlating als een individueel recht wordt beschouwd.

Personen jonger dan 27 jaar kunnen op grond van de wet (artikel 31 vijfde lid) niet in aanmerking komen voor deze inkomstenvrijlating.

tweede lid

De uitkeringsgerechtigde alleenstaande ouder van 27 jaar of ouder, die de volledige zorg heeft voor een tot zijn last komend kind jonger dan 12 jaar, die aansluitend op de wettelijke inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 31, tweede lid onder n van de wet, arbeid in deeltijd heeft en behoudt kan in aanmerking komen voor de wettelijke inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 31, tweede lid onder r van de wet.

Dat is een vervolgperiode van 30 aaneengesloten maanden op de eerdere 6 maanden. Het college stelt ook voor deze categorie in zijn algemeenheid dat arbeid in deeltijd die iemand naast zijn uitkering heeft bijdraagt aan de (verdere) arbeidsinschakeling.

Personen jonger dan 27 jaar kunnen op grond van de wet (artikel 31 vijfde lid) ook niet in aanmerking komen voor deze inkomstenvrijlating.

derde lid

Er kunnen situaties zijn, dat in redelijkheid niet (meer) gesteld kan worden dat de deeltijdarbeid bijdraagt aan (verdere) arbeidsinschakeling. Een concreet voorbeeld is de persoon die jonger is dan 27 jaar en in deeltijd werkt. Deze inkomsten moeten op grond van de wet volledig worden gekort. Als deze persoon dan 27 jaar wordt, valt moeilijk in te zien waarom er dan ineens een vrijlating zou moeten plaatsvinden.

vierde lid

Degene die de inlichtingenplicht schendt, heeft geen recht op inkomstenvrijlating. Op verzwegen inkomsten wordt achteraf geen vrijlating toegepast bij het herberekenen van de uitkering. Reeds toegepaste vrijlating kan in de herberekening van een uitkering ongedaan worden gemaakt.

vijfde lid

In de wet is niet duidelijk vastgelegd of er nieuw recht op inkomstenvrijlating ontstaat, wanneer iemand na een onderbreking opnieuw recht op een uitkering heeft. De bedoeling van de wetgever is helder: voorkomen moet worden dat zogenaamde draaideurklanten meerdere keren voor de toepassing van de inkomstenvrijlating in aanmerking komen. Daarom heeft het college uitgesproken dat een nieuw recht op inkomstenvrijlating slechts ontstaat indien er tussen een oud (beëindigd) en een nieuw recht op uitkering, minimaal één jaar zit en dat de onderbreking plaats vond wegens het hebben van werk. Wanneer de onderbreking van een jaar vanwege een andere reden dan werkhervatting heeft plaatsgevonden, ontstaat geen nieuw recht op inkomstenvrijlating. Het recht op de inkomstenvrijlating wordt ambtelijk vastgesteld. Het college kan hier in individuele gevallen van afwijken.

Artikel 24 Premie deeltijdarbeid

eerste lid

De premie deeltijdarbeid is alleen bedoeld voor de alleenstaande ouders met een kind jonger dan 12 jaar, die de wettelijke inkomstenvrijlating van 6 maanden hebben gehad en aansluitend deeltijdarbeid blijven verrichten. Met deze premie worden zij gestimuleerd arbeid en zorg te blijven combineren en, op termijn, een volledige baan te accepteren. De premie geldt voor een aaneengesloten periode van maximaal 24 maanden. Het opgebouwde recht aan premie wordt per kalenderjaar berekend en uitbetaald.

De hoogte van de premie bedraagt 25% van het nettoloon met een maximum van € 125 netto per maand. De berekening van 25% van het loon sluit aan bij de berekeningssystematiek van de wettelijke inkomstenvrijlating. Deze premie is alleen nog (als uitloop) toepasbaar op personen die op 31 december 2011 al premiegerechtigd waren. Voor nieuwe gevallen geldt immers vanaf 2012 de verlengde vrijlating van inkomsten.

De premie wordt begrensd door het maximumbedrag dat wettelijk is toegestaan (artikel 31, tweede lid, onder j. van de wet); in 2011 is dat

€ 2.239,00 per jaar.

Personen jonger dan 27 jaar kunnen op grond van de wet (artikel 31 vijfde lid) niet in aanmerking komen voor deze premie. De berekening van het recht op premie vindt plaats aan de hand van de inkomsten die maandelijks via het rechtmatigheidsformulier door belanghebbende worden opgegeven.

Artikel 25 Premie sociale activering

eerste lid

De premie sociale activering is bedoeld voor mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt die nog niet in staat zijn arbeid te verrichten. De premie betekent voor de klant een prikkel om maatschappelijk actief te blijven of maatschappelijk nuttige activiteiten te verrichten. De premie is kan ook worden ingezet voor de uitkeringsgerechtigde die een vorm van sociale activering verricht als voortraject voor zijn of haar verdere re-integratie.

De premie geldt voor een aaneengesloten periode van maximaal 24 maanden. Het opgebouwde recht aan premie wordt per kalenderjaar berekend en uitbetaald. De premie is gekoppeld aan het globale aantal uren per week dat de activiteiten worden verricht.

tweede lid

Het college maakt met de klant afspraken over het traject sociale activering en de activiteiten die daarbinnen worden verricht. Wanneer het afgesproken niveau of het trajectdoel is bereikt, of wanneer de activiteiten niet langer worden verricht in het kader van sociale activering, wordt het recht op de premie beëindigd.

Artikel 26 Premie participatiebaan

De hoogte van de premie bij deelname aan een participatiebaan (de wet spreekt van participatieplaats, waarmee hier hetzelfde wordt bedoeld) is heel concreet gekoppeld aan elk “gewerkt” uur om de betrokkene het gevoel te geven dat hij iets verdient met zijn inzet. Dit kan doorlopen zolang als de participatiebaan loopt.

Artikel 27 Betaling, terugvordering en verrekening van de premie

Degene die de inlichtingenplicht schendt, heeft geen recht op premie. Daarom kan een reeds uitbetaalde premie worden teruggevorderd, als deze ten onrechte is verstrekt.

Betaling van de premie geschiedt eenmaal per jaar. Het periodiek (maandelijks) uitbetalen is op grond van de wet niet toegestaan. De hoogte van de premie is wettelijke gemaximeerd op € 2.239,00 per kalenderjaar.

Artikel 27 Overgangsbepaling

De beoogde datum van inwerkingtreding van dit uitvoeringsbesluit is 1 januari 2012, gelijktijdig met de wetswijziging en de gewijzigde verordening. Het kan echter noodzakelijk zijn om op het vorige besluit terug te grijpen om lopende zaken te kunnen voortzetten of correct te kunnen afronden.

bijlage A klantprofielen

De gemeente Ede gaat bij de indeling van het bestand uit van doelgroepen, die uit klanten bestaan met verschillende profielen. De profielen zijn opgezet met een schets van de kenmerken van de belemmeringen en competenties. Het is lastig om personen – die individueel maatwerk verdienen en nodig hebben – juist in te delen in deze klantprofielen. De gemeente Ede heeft de meest voorkomende belemmeringen bij een doelgroep genoemd, waarbij een wegingsfactor is gemaakt. De ‘zwaarwegende ’ belemmering die maakt dat de klant een grote afstand tot de arbeidsmarkt heeft staat bovenaan.

Klantprofiel Allochtonen

Allochtonen zijn klanten met een allochtone achtergrond. Dit kunnen personen zijn die reeds langere tijd in Ede woonachtig zijn en het inburgeringsprogramma hebben afgerond. Daarnaast kunnen dit personen zijn die in Nederland zijn geboren en in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit, van wie één of beide ouders van allochtone afkomst zijn.

Allochtonen die tevens als nieuwkomers aangemerkt worden zijn personen, zowel met als zonder uitkering, die een inburgeringsprogramma volgen. Van re-integratiebedrijven wordt in dit kader verwacht dat zij in samenwerking met de nieuwkomer een passend traject uitzetten. In een groot aantal gevallen zal dit een duaal traject zijn waarbij de klant nog gedeeltelijk Nederlands volgt en de overige uren kan besteden aan re-integratieactiviteiten.

Meest voorkomende belemmeringen: taalachterstand, analfabetisme, integratieproblematiek (inclusief cultuurverschillen), psychosomatische klachten, schuldenproblematiek, langdurige werkloosheid, post traumatische stress stoornis, probleem van het in kaart brengen van historie inclusief belemmering bij diplomawaardering, geen of onvoldoende zicht op mogelijkheden in Nederland.

Klantprofiel Alleenstaande ouders met zorgtaken

Een alleenstaande ouder met zorgtaken is het hoofd van een éénoudergezin die de volledige zorg heeft voor één of meer ten laste komende kinderen jonger dan 12 jaar. De groep bestaat voornamelijk uit vrouwen.

De gemeente Ede volgt uiteraard de wettelijk bepalingen ten aanzien van de vrijlating voor de alleenstaande ouder, waarvan het jongste kind jonger is dan 5 jaar (artikel 9a WWB).

In dat geval krijgen zij een tijdelijke ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling.

De alleenstaande ouder met een kind van 5 tot 12 krijgt de gedeeltelijke plicht tot arbeidsinschakeling opgelegd voor minimaal 20 uur per week.

Meest voorkomende belemmeringen: combinatie werk en zorg voor kinderen, verlies en/of verwerkingsproblematiek, financiële problematiek.

Klantprofiel Gedeeltelijk arbeidsgeschikten

Men wordt als arbeidsgehandicapt beschouwd als sprake is (geweest) van een ziekte of gebrek en er als gevolg van deze ziekte of dit gebrek een belemmering is om tot de arbeidsmarkt toe te treden. Arbeidsgehandicapt is men niet alleen als men bepaalde handicaps heeft, maar ook als een potentiële werkgever denkt dat betrokkene - bijvoorbeeld omdat hij een arbeidsongeschiktheidsverleden heeft - in een baan minder zal presteren. Er is dus zowel een medische als een arbeidskundige component.

Meest voorkomende belemmeringen zijn (langdurige) lichamelijke en psychische beperkingen. In deze groep zitten ook vaak jongeren vanuit het Voortgezet Speciaal Onderwijs – de moeilijk lerende kinderen.

De meest voorkomende belemmeringen zijn een beperkt reflectie vermogen, beperkte verstandelijke vermogens, emotionele instabiliteit, verminderde realiteitszin, concentratieproblemen en lagere arbeidsproductiviteit (werkdruk en werktempo).